29 200 VI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2004

nr. 179
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 september 2004

In de motie De Pater-van der Meer en Griffith TK 2003/2004 29 200 VI nr. 46 verzoekt uw Kamer mij «te onderzoeken hoe, naar analogie van artikel 282, Boek 1 BW, gekwalificeerde personen uit de omgeving van het kind, onder regie van een gezinsvoogdij-instelling, kunnen worden benoemd als gezinsvoogd». Ik heb op deze motie gereageerd met mijn brief van 16 april 2004 (TK 2003/2004, 29 200 VI, nr. 133).

Tijdens het Algemeen Overleg van 2 juni 2004 over onder meer deze motie is mij gebleken dat de in deze brief gehanteerde interpretatie van de motie niet aansluit bij de intenties van de indieners van de motie. Uw zorg gaat vooral uit naar het gebrek aan emotionele betrokkenheid van gezinsvoogdijwerkers bij het wel en wee van de onder toezicht gestelde pupil en zijn ouders. Gezinsvoogdijwerkers, gerekruteerd uit de omgeving van het gezin, zouden mogelijk meer betrokkenheid kunnen opbrengen.

Zoals ik u reeds in mijn eerste reactie op de motie in de brief van 16 april jl. liet weten ben ik het met u eens dat een vertrouwensband tussen de gezinsvoogdijwerker en het gezin dat aan zijn zorgen is toevertrouwd, een voorwaarde is voor een goede uitvoering van de ondertoezichtstelling. Een vertrouwensband komt niet tot stand zonder betrokkenheid bij het gezin. Het ontwikkelen van de vertrouwensband is onder druk komen te staan doordat de gezinsvoogdijwerker onvoldoende contacttijd heeft.

Daarom heb ik u tijdens het algemeen overleg een brief toegezegd over de plannen voor de uitbreiding van die contacttijd, en over de wijze waarop kan worden bevorderd dat de gezinsvoogdij-instellingen personen uit de omgeving betrekken bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Het betreft met name enkele doelstellingen van het project Deltaplan Gezinsvoogdij, het project voor de verbetering van de uitvoering van ondertoezichtstellingen.

Het project heeft twee pijlers. De eerste is een uitbreiding van de contacttijd van de gezinsvoogdijwerker tot gemiddeld 1.2 uur per week per gezin. Deze contacttijd is gekozen om onder meer de vertrouwensband tot stand te brengen die nodig is voor een effectieve uitvoering van de ondertoezichtstelling.

De tweede pijler is het ontwikkelen en invoeren van een nieuwe werkwijze bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Het accent ligt daarbij op het versterken van de opvoedingsvaardigheden van de ouders. Een andere belangrijke taak van de gezinsvoogdijwerker is het activeren van het sociale netwerk. Personen in de omgeving van het gezin worden gestimuleerd het gezin te ondersteunen, en de ouders en minderjarige te motiveren om van deze steun gebruik te maken. Het creëren van een ondersteunend netwerk voor gezin en minderjarige kan er toe leiden dat de ondertoezichtstelling sneller beëindigd wordt, bijvoorbeeld omdat de ouders de door de omgeving aangereikte steun vrijwillig accepteren zodat de opvoeding weer aan de vereiste minimumvoorwaarden voldoet.

Het project Deltaplan Gezinsvoogdij loopt eind 2004 af. Het project wordt begeleid door een evaluatie-onderzoek; uit een tussentijdse meting van de cliënttevredenheid blijken ouders én minderjarigen tamelijk tot zeer tevreden te zijn over de geboden hulp na 6 maanden ondertoezichtstelling. Aan de hand van de resultaten van het project zal ik een besluit nemen over de landelijke invoering van deze werkwijze. Ik zal u daar nader over informeren.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven