29 200 VI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2004

nr. 174
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juli 2004

De vaste commissie voor Justitie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Justitie over het FEC-rapport «Rapportage Quick scan Non-profitorganisaties en terrorismefinanciering».

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 juli 2004.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de commissie,

Coenen

1

Bent u bekend met het rapport van het FEC waarin wordt gesteld dat de stichting als rechtspersoon zoveel zwakheden kent, dat er reden is voor zorg als het gaat over de mogelijkheden van misbruik in het kader van terrorismefinanciering?

Ja, ik ben bekend met de inhoud van het FEC-rapport. Bij de beantwoording van de vragen van de heer Wilders, ingezonden 17 februari 2004, is al door de Minister van Financiën mede namens mij aangegeven dat het rapport op initiatief van het ministerie van Financiën en met medewerking van mijn ministerie is opgesteld. Vertegenwoordigers van beide departementen hebben ook geparticipeerd in de FEC-werkgroep, die dit onderzoek heeft uitgevoerd.

2

Wanneer kan de Kamer een kabinetsreactie ontvangen, waarin wordt ingegaan op de bevindingen en aanbevelingen?

In reactie op de bovengenoemde Kamervragen is ook aangegeven dat de Kamer zal worden geïnformeerd over de te nemen stappen naar aanleiding van het FEC-rapport. Mogelijke maatregelen worden thans bestudeerd in het kader van het Gezamenlijke Comité Terrorismebestrijding (GCT). Hierbij wordt zowel gekeken naar korte termijnmaatregelen, die al snel in gang gezet kunnen worden, als naar meer structurele maatregelen om de kwetsbaarheid van stichtingen in het algemeen en liefdadigheidsinstellingen in het bijzonder voor misbruik te verkleinen. Mijn collega's van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ikzelf zullen u op zo kort mogelijke termijn hierover berichten.

3

Op welke wijze geeft het OM invulling aan zijn controlerende rol ten opzichte van (het bestuur van) stichtingen en op welke wijze vergewist het OM zich van de juiste informatie om te kunnen beoordelen of stichtingsbesturen de wet en de statuten te goeder trouw naleven en het bestuur steeds naar behoren wordt gevoerd?

Artikel 2:297 van het Burgerlijk Wetboek stelt het OM in staat bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd, dan wel dat het bestuur naar behoren wordt gevoerd, aan het bestuur inlichtingen te verzoeken. Bij niet- of niet-behoorlijke voldoening aan dit verzoek kan informatie worden afgedwongen via de rechtbank. Het OM heeft bij stichtingen de bevoegdheid om een statutenwijziging(art. 294), vernietiging van een statutenwijziging (art. 295), ontslag van een bestuurder (art. 298) en de vervulling van een lege plaats in het bestuur te verzoeken (art. 299). Ten slotte bestaat de mogelijkheid om in bepaalde gevallen ontbinding van de stichting te vorderen. (art. 301).

Het OM beschouwt deze bevoegdheden als een ondersteuning en aanvulling op zijn strafrechtelijke kerntaak. Hierbij speelt ook dat het OM rekening houdt met de eindige capaciteit.

Dit wil echter niet zeggen, dat in gevallen waarin grote openbare belangen op het spel staan, zoals dat het geval is bij de bestrijding van terrorisme of de financiering van terroristische organisaties, de inzet van de eerder genoemde bevoegdheden niet aan de orde zou zijn. Binnen die context acht ik het dan ook wenselijk om te bezien in hoeverre de hiervoor genoemde civielrechtelijke instrumenten benut kunnen worden. Dit geschiedt thans binnen het Gezamenlijke Comité Terrorismebestrijding.

4

Hoe vaak is er in 2003 door het OM in die controlerende rol handelend opgetreden tegen een stichtingsbestuur, om welk type actie ging het danen hoe vaak (en waarom) is er bijvoorbeeld om inlichtingen verzocht zoals bedoeld in artikel 2:297 BW?

Hierover zijn geen statistische gegevens beschikbaar.

5, 6 ,7 en 9

Op welke wijze geeft de advocaat-generaal bij het gerechtshof in Amsterdam invulling aan zijn taken zoals die zijn neergelegd in de 2e afdeling van titel 8 van het boek 2 van het BW?

Hoe vaak is er in 2003 door deze advocaat-generaal in die controlerende/ toezichthoudende rol handelend opgetreden, welk type actie betrof dat dan, en hoe vaak is er bijvoorbeeld een verzoek gedaan tot het instellen van een enquête of is er – ter voorbereiding van een dergelijk verzoek – eendeskundige belast met het inwinnen van relevante inlichtingen?

Op welke wijze vergewist de advocaat-generaal zich van de juiste informatie om te kunnen beoordelen of hij al dan niet bij het bestuur en/of de raad van commissarissen zijn bezwaar tegen het beleid en/of de gang van zaken kenbaar moet maken?

Wanneer oefent de raad van commissarissen naar uw oordeel zijn taak zodanig onvoldoende uit of opereert hij zo weinig alert, dat de advocaat-generaal daartegen zijn bezwaar kenbaar kan en dient te maken?

De raad van commissarissen heeft zijn eigen taak van toezicht en advies. Op grond van art.2:345 lid 2 BW is de advocaat-generaal bij het gerechtshof te Amsterdam om redenen van openbaar belang bevoegd een enquêteverzoek te doen. In de praktijk treedt hij op verzoek van derden, en incidenteel volgend, te weten in het kielzog van een verzoek dat rechtstreeks door belanghebbenden (aandeelhouders en werknemersorganisaties) werd geïnitieerd, op. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van de bevoegdheid die hem wordt gegeven in artikel 2:345, tweede lid en artikel 2:355, eerste lid, BW. Artikel 345 bepaalt dat de advocaat-generaal om redenen van algemeen belang een verzoek kan doen tot het instellen van een onderzoek. Daarbij kan het bijv. gaan om werkgelegenheid, financiële integriteit of pensioenen die in gevaar komen. De advocaat-generaal heeft hier een eigen verantwoordelijkheid. De advocaat-generaal heeft tot nu toe vijf keer een verzoek tot een enquête heeft ingediend, 1 keer een verzoek tot het instellen van een onderzoek en 6 keer een verzoek tot het treffen van voorzieningen.

Het heeft de voorkeur van het College van procureurs-generaal dat de bestaande praktijk wordt voortgezet. De parketten kunnen aan de advocaat-generaal een signaal geven dat er vanuit een lopende strafzaak informatie is gekomen die een enquêteverzoek rechtvaardigt. Hierbij geldt tevens datgene wat opgemerkt is in het antwoord op vraag 3.

8

Is er na het verschijnen van het rapport van de Enquêtecommissie Bouwfraude een wijziging opgetreden in de werkwijze van de advocaat-generaal? Zo ja, welke, en zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat dan tot de uitlatingen van minister Brinkhorst (tijdens het recente debat over de bouwfraude) dat zowel de raden van bestuur als de raden van commissarissen alerter hadden moeten zijn?

Het verschijnen van het rapport van de commissie Bouwfraude heeft geen wijziging gebracht in de in de antwoorden op deze vragen omschreven werkwijze van de AG. Als gezegd staat het OM een voortzetting van de huidige werkwijze voor ogen.

10

Strekken genoemde taken van de advocaat-generaal zich ook uit tot het toezicht op het functioneren van zogenoemde postbus-, brievenbus- en doorstroom BV's en holdings, tussenholdings etc.?

Ja, indien sprake is van een rechtsvorm genoemd onder art. 2 344 BW

11

Wordt er door u en/of door het OM actief beleid gevoerd ter bestrijding van het bestaan van zogenoemde plank-BV's of lege BV's, en zo ja, welk?

In het overleg met de Kamer over de wijziging van de Faillissementswet op 19 april heb ik aangegeven dat ik samen met het ministerie van Financiën, FIOD-ECD en het Openbaar Ministerie werk aan een actieplan om zowel preventief als repressief faillissementsfraude aan te pakken. Het bestaan van zogenoemde plank-BV's of lege BV's zal daarbij ook bekeken worden.

12

Wordt het OM door u geraadpleegd indien u wordt gevraagd om een verklaring geen bezwaar af te geven voor de oprichting van een BV en, zo ja op welke wijze geeft het OM invulling aan die taak?

Bij het voorbereiden van de afgifte van een verklaring van geen bezwaar wordt onder andere het Centraal Justitieel Documentatieregister geraadpleegd. Indien daar aanleiding voor is wordt aan de betreffende Hoofdofficier van Justitie advies gevraagd. Zijn of haar reactie wordt meegenomen bij de uiteindelijke beslissing

13

Wordt u betrokken in het door burgemeester Cohen aangekondigde onderzoek naar het faillissement van de Oesterbar c.a. en soortgelijke faillissementen en wordt in dat onderzoek geanalyseerd welke rol voor u en/of het OM weggelegd kan zijn in het voorkomen daarvan? Zo nee, waarom niet?

Het ministerie van Justitie is niet betrokken bij het onderzoek van de gemeente Amsterdam naar het faillissement van de Oesterbar. In het onderzoek wordt de rol van het ministerie van Justitie of het OM bij het voorkomen van faillissementen niet onderzocht. Voor zover bekend zal de gemeente zich in haar onderzoek beperken tot zaken die onder de reikwijdte van haar bevoegdheden vallen. Het OM wordt op de hoogte gehouden van de resultaten van dat onderzoek. Als het OM signalen krijgt of vindt van strafbare feiten dan zal het OM uiteraard in actie komen.

14

Kunt u een totaaloverzicht geven van de overige «andere bij de wet vastgestelde taken» van het OM, is u bekend op welke wijze die taken worden uitgevoerd en kun u de daarbij behorende kwantitatieve gegevens verstrekken?

Op grond van de Wet BOPZ heeft het OM taken op het gebied van opname en ontslag, toezicht, controle en rapportage. Verder heeft het OM diverse taken op het gebied van minderjarigen. Het gaat hier o.a. om de bevoegdheden tot vernietiging van de erkenning van een kind, de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen, ontheffing en ontzetting uit het ouderlijke gezag en de voogdij. Dan zijn er de taken op het gebied van de burgerlijke stand. Op het Haagse parket is een expertisecentrum op dit terrein gehuisvest. Het nemen van civielrechtelijke conclusies op verzoek van de rechter of ongevraagd en het op verzoek van de rechter of een partij in het geding brengen van bescheiden zijn andere civiele taken van het OM.

In een aantal andere wetten zijn eveneens civiele OM-taken opgenomen zoals bij curatele, onderbewindstelling en mentorschap, voortkomend uit de verplichting van het OM personae miserabiles en hun belangen te beschermen. Op grond van artikel 2:20 BW kan een rechtspersoon, dus ook een stichting, op verzoek van het OM door de rechtbank worden ontbonden wanneer de werkzaamheid of het doel in strijd is met de openbare orde. Op grond van de Faillissementswet kan het OM om redenen van het openbaar belang een vordering tot faillietverklaring doen. In het erfrecht heeft het OM bevoegdheden bij de testamentaire last, de testamentaire stichting, executeurs, testamentair bewind en vereffening van een nalatenschap en kan het OM wat dat betreft de rechter benaderen. Tot slot kan worden gewezen op het uitbrengen en betekenen van civiele dagvaardingen en exploten.

Ten aanzien van deze taken zijn geen landelijke statistische gegevens beschikbaar.

15

Is naar uw oordeel steeds voldoende gewaarborgd dat bovenbedoelde zogenoemde neventaken van het OM niet onnodig in de verdrukking komen als gevolg van de grote belangstelling voor de kerntaak van het OM (de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde) en, zo ja, hoe?

De in vraag 14 gegeven opsomming maakt duidelijk dat het OM naast de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde een aantal andere (civiele) taken heeft. Om aan de verwachtingen op het gebied van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde te kunnen voldoen moet het OM alle zeilen bijzetten. De civiele taken van het OM komen, ondanks de inspanningen die het OM zich op dat gebied getroost, enigszins in de verdrukking mede gelet op de veelheid en verscheidenheid van taken, de toenemende instroom van strafzaken en de gegeven middelen. Het uitgangspunt van het meerjarenplan van het Openbaar Ministerie «Perspectief op 2006» (toegezonden per brief aan de TK op 27 november 2002 en TK, 2002–2003, 28 880, nr. 70 pagina 11 vragen en antwoorden bij het Jaarverslag 2002 van het ministerie van Justitie), is dat het OM zijn capaciteit en middelen gericht moet inzetten, geconcentreerd op wat de meeste «toegevoegde» waarde heeft in termen van maatschappelijke betekenis, is ook op de civiele taken van toepassing. Voor het op een hoger niveau brengen van de strafrechtelijke handhaving zijn veel extra investeringen noodzakelijk, die negatief uitwerken op de uitvoering van de civiele taken. Dat is de komende tijd voor het OM een gegeven. Gelet op het voorgaande ziet het OM, buiten het geval van een strafzaak, alleen een taak voor zich weggelegd in die gevallen waarin het gaat om de staatsveiligheid of als er mensenlevens op het spel staan. Natuurlijk kunnen zich daarbuiten ook omstandigheden voordoen waarin het OM geen keus heeft en die taken desgevraagd gewoon moet verrichten, zoals het op verzoek van de rechter nemen van een civiele conclusie of het in geding brengen van bescheiden.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Hermans (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL) en Vergeer (SP).

Naar boven