29 200 VI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2004

nr. 102
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 11 november 2003

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 1 oktober 2003 overleg gevoerd met de heer Donner, minister van Justitie over:

– de brief d.d. 20 mei 2003 inzake het Jaarverslag van het Openbaar Ministerie over het jaar 2002 en de notitie Goed Beschouwd 2003 (Jus-03-450);

– antwoorden van de minister van Justitie, d.d. 17 september 2003 op vragen van het lid Van Haersma Buma inzake mogelijke doorrijders bij tankstations (aanhangsel Handelingen nr. 11, vergaderjaar 2003–2004);

– antwoorden van de minister van Justitie, d.d. 22 september 2003 op vragen van de leden Van Haersma Buma en De Pater-van der Meer over het mogelijk doorgeven van camerabeelden van Rijkswaterstaat aan de politie (aanhangsel Handelingen nr. 26, vergaderjaar 2003–2004).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Van Haersma Buma (CDA) vindt dat het jaarverslag van het openbaar ministerie indrukwekkende cijfers bevat. Er zijn meer zaken behandeld, er is sprake van minder onvoorwaardelijke sepots en er zijn veel meer zaken bij de rechter aangebracht. Gelet op de toegenomen werkdruk van het OM en de toegenomen zwaarte van de zaken is dat een prestatie. Is de duidelijk toegenomen instroom van het aantal zaken een gevolg van de toename van het aantal zaken of van een toename van de opsporingsactiviteit van de politie?

Het lijkt erop dat er twee soorten bureaus «Justitie in de buurt» (JIB's) zijn. Is dit inderdaad het geval en, zo ja, waarom worden de doelen van de zogenaamde stadskantoren, die minder rendabel zijn en gesloten dreigen te worden, niet aangepast om deze meer rendabel te maken? Het principe «Justitie naar de buurt brengen» zal immers meer winst opleveren dan verlies.

Waar ligt het aan dat het bedrag van de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel minder bedraagt dan eenderde van het bedrag van twee jaar geleden? Is het wellicht in de praktijk nog steeds te moeilijk om vermogen te ontnemen? Moet Nederland wellicht toe naar omkering van de bewijslast in het kader van de Pluk-ze-wetgeving? In fiscale zaken ligt de bewijslast bij de belastingplichtige. Het is dan toch merkwaardig dat het OM van een crimineel moet bewijzen dat vermogen wederrechtelijk is verkregen? Als de bewijslast wordt omgedraaid, wordt er dan volgend jaar meer wederrechtelijk verkregen vermogen ontnomen?

Wat betekent het voor de huisvesting dat projecten op langere termijn worden geschoven? Waar komt de verhoging van de vergoeding voor de Rijksgebouwendienst met 1,3 mln vandaan? Waaraan is de hoogte van dit bedrag gerelateerd en wat betekent dit voor het werk van justitie?

De kwestie van doorrijden bij tankstations zonder te betalen, speelt al geruime tijd, maar is mede door de vragen van de Kamer daarover recentelijk in de publiciteit gekomen. Aan dit probleem moet iets gedaan worden. De minister heeft inderdaad een capaciteitsprobleem, maar het mag niet zo zijn dat de doorrijder aan het langste eind trekt in plaats van de pompstationhouder. Wat houdt het overleg met de sector in, waarover de minister het heeft in de schriftelijke beantwoording van de Kamervragen? Wat is er tot nu toe uit dit overleg gekomen? Het moet mogelijk worden gemaakt dat een pompstationhouder de kentekengegevens die hij met een camera opneemt, natrekt bij de Rijksdienst voor het wegverkeer. Dat is wat de sector wil. Men kan op basis van die gegevens vervolgens een rekening sturen, al dan niet verhoogd met administratiekosten. Is de minister bereid dit te regelen? Wat de publiciteit rond deze kwestie betreft, merkt de heer Van Haersma Buma op dat de minister ontkennend heeft geantwoord op zijn vraag of prioriteit zou worden gegeven aan het doorrijden zonder te betalen. De media hebben daarvan ten onrechte gemaakt dat de minister vanaf dat moment daaraan niets meer zou doen.

De nadruk dient in toenemende mate te liggen op het voorkomen van criminaliteit en op het efficiënt omgaan met middelen. Daarom zouden de camera's die Rijkswaterstaat uit oogpunt van verkeersveiligheid op sommige plaatsen boven de autosnelwegen heeft geplaatst, ook actief door de politie gebruikt moeten kunnen worden. Thans mag dit nog niet. Kan de minister regelen dat de politie meekijkt naar de camerabeelden van Rijkswaterstaat? Als de Wet bescherming persoonsgegevens hiervoor een belemmering vormt, wat zou er dan in deze wet veranderd moeten worden om actief toezicht door de politie wel mogelijk te maken? Volgens de wet mogen camera's alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn geplaatst. Als het huidige doel van verkeersveiligheid wordt uitgebreid met criminaliteitsbestrijding, zou de politie kunnen meekijken zonder dat de wet gewijzigd hoeft te worden. Het is een gegeven dat er prioriteiten moeten worden gesteld. Dan is het wel zaak om de handhaving te vergemakkelijken of om ervoor te zorgen dat anderen iets kunnen doen, zoals in het geval van de pomphouders.

De heer Wolfsen (PvdA) is het eens met het beleid van de minister om het OM meer nog dan thans het geval is tot regisseur van de strafrechtketen te maken. Toename van verantwoordelijkheden houdt ook een grotere verantwoordingsplicht in. Het is daarom een goede zaak dat de Kamer gedetailleerde jaarverslagen krijgt toegezonden. De daarin verstrekte informatie is ook buiten dit overleg bruikbaar.

Het is schokkend om te zien hoe weinig wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Een ondergrens in de bestrijding van criminaliteit is het uitgangspunt, dat misdaad niet loont. Criminele vermogens moeten daarom worden afgeroomd.

Voor ICT was een budget beschikbaar van 25 mln, maar er is 35 mln uitgegeven. Van het jaarverslag gaat de suggestie uit dat de automatisering nog lang niet onder controle is. Kan de minister toelichten hoe dit in elkaar zit?

Het OM verdient een compliment voor het feit dat de gewogen productie met 13% is gestegen. In het algemeen lijkt alles sneller en beter te gaan; er is bijvoorbeeld sprake van een netto toename van 2400 detentiejaren. Een goede analyse van de doorlooptijden bij het OM ontbreekt echter. Tegelijkertijd moet worden gewaakt tegen cijferfetisjisme. De prestatiecontracten zijn zeer cijfergeoriënteerd. In de notitie«Goed beschouwd» bij het jaarverslag over het voorgaande jaar staat een beschouwing over effectief optreden tegen criminaliteit, met een elftal handelingsstrategieën voor het dader- en delictgericht aanpakken van criminaliteit door middel van maatwerk. Daarvan is niets terug te vinden in de plannen van het OM en van de minister. De voorzitter van het College van procureurs-generaal geeft in het jaarverslag aan dat het grote gevaar van prestatienormen is dat zij wel leiden tot naleving van de prestatienorm, maar niet noodzakelijkerwijs bijdragen tot de handhaving van wetten. Er zit een zekere spanning tussen deze waarschuwing en de cijfers. De voorzitter van het college oordeelt een kritische toets op de inzet van het strafrecht en de strafrechtelijke handhaving noodzakelijker dan ooit. Kan de minister aangeven hoe dit debat verloopt?

De verkeershandhaving vraagt de inzet van een derde van de capaciteit van het OM. Als de overtredingen van plaatselijke verordeningen worden meegerekend, bedraagt de inzet de helft van de capaciteit. In de notitie «Goed beschouwd» krijgt dit onderwerp prominente aandacht. Opgemerkt wordt dat de uitgaven voor verkeershandhaving beleidsmatig zullen moeten worden afgewogen tegen andere maatregelen om de verkeersveiligheid te vergroten. Daarbij gaat het om de vraag of niet op een andere, slimmere, manier hetzelfde resultaat zou kunnen worden bereikt. Hoe staat het met deze afweging? Maakt de minister deze aan de hand van de in het jaarverslag gedane handreiking of doet het OM dat? Moet de Kamer hierin meedenken?

In het jaarverslag ontbreekt een kwalitatieve analyse, naast de kwantitatieve, van zaken die niet goed gaan en wat het OM daarvan leert. Het negatieve beeld dat in de media van het OM wordt gegeven, is weliswaar niet terecht, maar dit neemt niet weg dat het aantal strafvorderingsklachten met een kwart is toegenomen. Bij de gevallen van hoger beroep is er sprake van een stijging met 20%. Het jaarverslag bevat zelfs niet het begin van een analyse van deze cijfers of van de aantallen vrijspraken of niet-ontvankelijkheidsverklaringen. Weet de minister iets van de analyse van de vrijspraak in een zaak als bijvoorbeeld de vuurwerkramp in Enschede? Vraagt hij daarnaar? Wordt er bijvoorbeeld gebruik gemaakt van de regeling met betrekking tot de second opnion als een slachtoffer wil dat een zaak voor de rechter wordt gebracht en betrokkene een heroverweging vraagt? Natuurlijk zijn incidenten niet altijd fouten, maar kan dit feitelijk worden onderbouwd? De heer Wolfsen stelt voor om binnen het openbaar ministerie een commissie in te stellen, bestaande uit betrokken buitenstaanders en mensen binnen het OM, om zaken te evalueren waarin vrijspraak of niet-ontvankelijkverklaring tot grote maatschappelijke commotie hebben geleid. Het gaat dan niet om het analyseren van het vonnis van de rechter, maar om het zoeken naar het antwoord op de vraag wat kan worden geleerd van het mislopen van een zaak, in termen van professionaliteit en effectiviteit. De externe leden van de commissie, bijvoorbeeld mensen uit de wetenschap, zouden tot taak hebben om binnen het OM mee te kijken en mee te denken bij de evaluatie van het proces. De resultaten van de analyse zouden als een publieke verantwoording in het jaarverslag moeten worden weergegeven, vergezeld van de mededeling dat ook deskundigen van buiten bij de analyse betrokken zijn geweest. Daarmee wordt benadrukt dat er sprake is van een goede interne controlesystematiek.

Mevrouw Griffith (VVD) waardeert het dat het OM meer en beter wil presteren. Concentratie van specialismen, zoals milieu- en fraudezaken, zou de kwaliteit van het werk van het OM ten goede kunnen komen. De aangekondigde organisatieveranderingen zijn echter een punt van zorg. Is organisatieverandering wel het juiste middel om beter te presteren? Het is bovendien de vraag of het nu het juiste moment is om de organisatie te veranderen, want het is onduidelijk welke gevolgen de plannen hebben voor de ambitieuze doelstellingen uit het Veiligheidsprogramma van het kabinet. Zal het OM in staat zijn de regisseursrol in de strafrechtketen te vervullen, wanneer men ook druk bezig is met ingrijpende interne organisatieveranderingen? Heeft het OM dan nog wel tijd om de veelplegers aan te pakken, of de georganiseerde criminaliteit? Het veranderingsprogramma zal de inzet van veel middelen vergen, maar de personele en financiële gevolgen daarvan zijn onduidelijk. Welke middelen worden ingezet voor de organisatieverandering, komen deze uit de veiligheidsenveloppen, of is het veranderingsprogramma budgettair neutraal? De houtskoolschets van het College van procureurs-generaal roept een aantal vragen op. Zo is onduidelijk welke hoofdofficier van justitie verantwoordelijk wordt bij concentratie van parketten. De voorzitter van het college denkt aan een regiohoofdofficier. Komen er dan eersterangs- en tweederangsparketten? Het OM staat niet op zichzelf, maar heeft ook te maken met de zittende magistratuur en met de politie. Wat betekent de bundeling van de pakketten voor de regio-indeling? Stel dat zich een ramp voordoet. Met wie moet de korpsbeheerder of de burgemeester dan overleggen? Welk brandweerkorps komt in actie? Wordt bij de organisatieveranderingen bij het OM ook gekeken naar de voorstellen en plannen die er bij politie en andere hulpdiensten liggen? De politieke prioriteit ligt niet bij de reorganisatie, maar bij het investeren in veiligheid. Hoe staat de minister hierin en welke plannen heeft hij en wanneer zullen deze vorm krijgen?

In 2002 zijn met het OM afspraken gemaakt over productie van zaken en over de te leveren prestaties. Kan de minister ingaan op het niet realiseren van de eerder genoemde doelstellingen? Hoe zal hij ervoor zorgen dat de afspraken die voor 2003 zijn gemaakt, zullen worden gehaald?

Blijkens het jaarverslag zijn de verkeerszaken topprioriteit voor het OM. Deze prioriteitenstelling is niet juist. Er zal meer aandacht moeten zijn voor geweldsdelicten en voor vermogenscriminaliteit. Welke stappen gaat de minister ondernemen om de inzet en de aandacht van het OM te verplaatsen?

De mogelijkheid van benoeming tot officier enkelvoudige zittingen zou tijdelijk zijn opgeschort. Hierdoor kunnen talentvolle medewerkers niet doorstromen binnen het openbaar ministerie. Mevrouw Griffith hecht aan deze succesvolle vorm van werving en zou graag willen dat deze wordt gecontinueerd. Wil de minister deze tijdelijke maatregel opheffen en de Kamer meedelen met ingang van welke datum hij dit doet? De parketten moeten zelf kunnen beslissen of zij mensen willen laten instromen.

In 2002 was het aantal vrijspraken begroot op 7720. Dit betreft 3,5% van het aantal strafzaken waarin de rechter uitspraak heeft gedaan. Er gaat dus heel veel goed, want in 96,5% van de gevallen komt de rechter tot een einduitspraak, al dan niet met strafoplegging. Toch is het imago van het OM niet optimaal en dat gaat ten koste van het vertrouwen in deze organisatie. Daarom zou de instelling van een interne commissie, zoals voorgesteld door de heer Wolfsen, een goede zaak zijn. Over de bevindingen van deze commissie zou in het jaarverslag moeten worden gerapporteerd.

Mevrouw Griffith is geschrokken van de opmerking van de minister dat de zaken van benzinediefstal niet ernstig genoeg zijn om vervolgd te worden, ook al is de dader bekend. De minister geeft hiermee een verkeerd signaal af. Diefstal mag niet, maar de minister geeft eigenlijk aan dat misdaad loont en dat heeft weer een aanzuigende werking. Pompstationhouders hebben een eigen verantwoordelijkheid en die nemen zij ook. Als zij echter voldoende maatregelen hebben getroffen om diefstal van benzine tegen te gaan, ligt het op de weg van de overheid om te bezien of zij kan bijdragen aan de bestrijding van deze vorm van criminaliteit. Ook de overheid heeft haar eigen verantwoordelijkheid, die niet moet worden afgewenteld op de ondernemers. Wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat de pompstationhouders kunnen beschikken over de persoonsgegevens van de benzinedieven? Als dit te veel indruist tegen de privacybescherming, zou deze bevoegdheid desnoods aan een stichting kunnen worden overgedragen. Deze vorm van criminaliteit moet in elk geval worden aangepakt. Extra inzet van politie is daarbij niet nodig.

In verband met de prioriteitenstelling van het OM wijst de heer Eerdmans (LPF) erop dat geweldsdelicten het diepst ingrijpen in het leven van slachtoffers en eventueel zelfs van nabestaanden. Daarom zou justitie zich met name moeten richten op de 1 miljoen geweldsdelicten. Aan het einde van de huidige kabinetsperiode dient het aantal geweldsmisdrijven met 25% te zijn teruggedrongen. Is het mogelijk het openbaar ministerie een richtlijn te geven om het aantal geweldsdelicten terug te dringen en met name het ophelderingspercentage, dat nu rond de 44% schommelt, substantieel te verhogen, bijvoorbeeld naar 75%? De geweldscriminaliteit vraagt in elk geval om een heel strakke aanpak en heeft prioriteit boven andere zaken.

De prominente rol van het openbaar ministerie in de strafrechtketen is een goede zaak. Daarbij is het wel van belang dat het OM zijn taken bij de uitvoering van het Veiligheidsprogramma kan uitoefenen. De politiek heeft zich daaraan gecommitteerd en het is belangrijk dat dit programma wordt uitgevoerd. Kan de Kamer er zeker van zijn dat dit zal gebeuren?

De minister zou er niet onwelwillend tegenover staan dat de persoonsgegevens van benzinedieven worden opgeslagen bij een stichting. Deze gegevens kunnen vervolgens ter beschikking worden gesteld van benadeelde pomphouders. Dit lijkt een adequate oplossing, maar wanneer gaat de maatregel in? De opmerking van de minister dat geen prioriteit wordt gegeven aan het vervolgen van benzinedieven was een buitengewoon onverstandige uitspraak, want sindsdien is het aantal gevallen van benzinediefstal aan de pomp verdubbeld. De indruk is gewekt dat de minister van mening is dat de sector het probleem zelf moet oplossen en dat justitie daar geen tijd aan besteedt. Het komt 90 000 maal per jaar voor dat mensen tanken en dan doorrijden zonder te betalen. Dat kost de pomphouders zo'n 10 mln per jaar. De minister heeft de sector gevraagd zelf meer maatregelen te nemen, zoals het plaatsen van slagbomen en het laten afrekenen voordat men kan tanken. Dit is echter de omgekeerde wereld. Is er een oplossing denkbaar waarbij de benzinedieven direct een proces-verbaal krijgen, zonder dat er eerst aangifte wordt gedaan? Alle persoonsgegevens zijn bekend op basis van de kentekenregistratie. De benzinedief ontvangt een nota voor de benzine en een boete voor de overtreding. Het verbaliseren gebeurt door de politie, maar omdat de zaak op dezelfde wijze wordt behandeld als een verkeersovertreding, dus zonder het traject van aangifte, opsporing, vervolging en berechting zoals bij winkeldiefstal, wordt er een veel geringer beslag gelegd op de tijd van de politie. Ziet de minister hiertoe mogelijkheden? Indien dit niet mogelijk is en de pomphouder alleen via de gegevens van de stichting de schade kan verhalen, welke straf wordt er dan gezet op de diefstal van benzine?

Antwoord van de minister

De minister merkt op dat er in de periode 2002–2003 nog geen extra middelen beschikbaar waren vanuit het Veiligheidsprogramma of het Strategisch akkoord; daarvan is pas sprake in 2004. Het jaarverslag moet daarom worden bezien tegen de achtergrond van de begrotingsontwikkeling in de desbetreffende periode.

Het slechte imago van het openbaar ministerie, ondanks het hoge percentage van de zaken die tot een veroordeling leiden, is inherent aan de wijze waarop het bestel is opgezet. Als er naar het oordeel van buitenstaanders iets mis gaat, heeft het OM het gedaan. Als de rechter vrijspreekt, wordt van het OM gezegd dat het ten onrechte heeft vervolgd. Als de rechter veroordeelt, wordt niet nagegaan of die veroordeling terecht was, maar wordt dit een succes voor het openbaar ministerie genoemd. Als in hoger beroep de eerdere vrijspraak wordt omgekeerd, wordt er nooit bij gezegd dat het openbaar ministerie alsnog gelijk heeft gekregen. Het verhogen van het opsporingspercentage is primair een zaak van de politie en van de recherche en veel minder van het openbaar ministerie. Weliswaar geeft het OM sturing aan het proces, maar het heeft geen greep op het niveau van recherche. Toch wordt de verantwoordelijkheid voor het eventuele falen van de vervolging bij het openbaar ministerie gelegd. Natuurlijk is de zorg voor de kwaliteit een punt van aandacht, maar het is inherent aan het strafrechtsysteem dat hetgeen fout gaat, altijd als falen van het openbaar ministerie wordt gezien. Vrijspraak wordt beschouwd als falen van het openbaar ministerie en niet als een succes van het strafrechtsysteem, waarbij iemand niet op ontoereikende gronden wordt veroordeeld. Het is de taak van het openbaar ministerie om in het algemeen belang te vervolgen wanneer daartoe de mogelijkheid wordt gezien. Daarbij moet het OM rekening houden met de kans dat het een zaak niet haalt.

Er is bij het openbaar ministerie al een commissie waar de heer Wolfsen op doelt. In het kader van het standaardiseren van procedures is er ook sprake van een kwaliteitstoets. Verder zijn er interne maatregelen genomen op het gebied van gevoelige zaken. Als opsporingsonderzoek vastloopt, bestaat inderdaad de mogelijkheid van een second opinion. Bovendien is er de toets door de rechter. Ten slotte vindt achteraf evaluatie plaats van zaken die mislopen. Daarvoor bestaat er een procedure. De bewindsman is gaarne bereid het openbaar ministerie te verzoeken om in de komende jaren in het jaarverslag aandacht te besteden aan de kwaliteitsbewaking en aan de maatregelen die op dat terrein worden genomen, maar hij wil dit niet formaliseren. De informatievoorziening valt onder de Wet openbaarheid van bestuur. Het is niet de bedoeling dat het openbaar ministerie langs die weg wordt gevraagd om zichzelf uitgebreid te analyseren – en daarover te publiceren – wanneer een zaak is misgelopen. Bij formalisering dreigt ook een extra judiciële procedure te ontstaan om te onderzoeken en te beoordelen of een zaak nu wel of niet goed is gegaan. De betrokkenheid van personen van buiten het openbaar ministerie zal nader worden bezien.

Dat de doelstellingen op het gebied van de ontnemingen niet worden gehaald, heeft te maken met het feit dat de grote ontnemingszaken nog maar mondjesmaat in de executiefase komen. Een ander aspect hiervan hangt samen met de wens van het parlement dat er bij de complexe zaken minder snel tot transacties wordt overgegaan, terwijl deze in de sfeer van de ontneming liggen. De doelstelling voor 2002 was 9,3 mln. Daarvan is 8 mln gerealiseerd. Voor het jaar 2003 verloopt de ontneming volgens de geplande ontwikkeling. Overigens kan er aan het begin van het jaar wel een schatting worden gemaakt van het bedrag aan ontnemingen, maar het is niet mogelijk de zaken uit te kiezen met het oog op de ontnemingen. In 2002 zijn er lagere transacties geweest, maar in 2001 was er juist sprake van een stijging. Daarbij speelt ook de vraag een rol wanneer zaken zich voordoen. Het hoge bedrag aan ontnemingen in het jaar 2000 was incidenteel en hing toevallig samen met de zaken die in dat jaar speelden. Sommige zaken lenen zich voor ontneming, maar het is niet mogelijk op basis van het aantal zaken een planning te maken. Gemiddeld bedraagt het bedrag aan ontnemingen rond de 10 mln per jaar en de bewindsman ziet niet in hoe hij dit bedrag drastisch kan opvoeren.

De minister wil de omkering van de bewijslast in Europees verband aan de orde stellen. In het verleden is omkering van de bewijslast meerdere malen overwogen, maar tot nu toe is de conclusie steeds geweest dat hieraan meer bezwaren dan voordelen zijn verbonden, onder meer omdat dan elke zaak zal worden bestreden. Het is dus geen kwestie van principes, maar er moet een afweging worden gemaakt. De bewindsman heeft dat nog niet gedaan, omdat het punt nu nog niet aan de orde is. De omkering van de bewijslast maakt onderdeel uit van voorstellen die binnen de Europese Unie aan de orde zijn. Het is niet uitgesloten dat binnenkort weer een afweging moet worden gemaakt. Deze zaak heeft echter in het totale wetgevingsprogramma niet de hoogste prioriteit.

De cijfers over de mensensmokkel en -handel worden bepaald door de zaken die zich hebben voorgedaan. Het gaat om kleine aantallen zaken, waarvan vooraf niet is vast te stellen hoeveel het er zullen zijn. In het verslag over de mensenhandel wordt ingegaan op de verschuiving van de aandacht.

Geweld heeft op dit moment al prioriteit. Binnen het Veiligheidsprogramma is er aandacht voor geweldsdelicten en diefstal. De nadruk ligt op dergelijke misdrijven in de publieke sector en niet bij de verkeershandhaving. Als alle middelen moeten worden ingezet voor de geweldsmisdrijven, betekent dit ipso facto dat aan een zaak als bijvoorbeeld benzinediefstal geen prioriteit kan worden gegeven. De bewindsman staat echter voor het realiseren van de doelstellingen uit het Veiligheidsprogramma en is er geen voorstander van om binnen dit programma bepaalde doestellingen naar voren te halen en een nadere precisering aan te brengen. Verhoging van het ophelderingspercentage is niet primair een zaak van het openbaar ministerie, maar van de recherche. Op dit gebied is een groot aantal maatregelen getroffen en er is een keer gebracht in de dalende lijn. De toename die vorig jaar is ingezet, is geen incident gebleken.

De minister vindt het nog te vroeg om van gedachten te wisselen over de organisatieveranderingen bij het openbaar ministerie. Binnen het OM denkt men thans zelf na over de vraag hoe het toegenomen beroep op deze organisatie, onder meer in het kader van het Veiligheidsprogramma, kan worden opgevangen. De minister juicht dit toe en wijst er daarbij op dat er in de externe verhoudingen niets verandert. Evenmin gaat het om een grootscheepse reorganisatie. De inzet bij de houtskoolschets is een doelmatiger werkwijze, om met dezelfde middelen meer te kunnen doen. Daarbij wordt ook gezocht naar een oplossing voor het probleem van te kleine parketten, zonder dat dit overigens gevolgen heeft voor de arrondissementsindeling. In de praktijk zijn er trouwens al oplossingen, zoals in Rotterdam en Dordrecht, waar een heel vergaande specialisatie plaatsvindt. De minister heeft kennisgenomen van de houtskoolschets, maar besluitvorming heeft nog niet plaatsgevonden. Voordat tot uitvoering van een en ander wordt overgegaan, zal overleg met de Kamer plaatsvinden.

Wat de ICT betreft merkt de minister op dat thans een aanbesteding plaatsvindt voor het gehele justitienetwerk. Het gaat erom, met gelijke middelen toch voortdurend meer te kunnen produceren. Op dat vlak liggen de resultaten van ICT. In de begroting zijn er voldoende middelen uitgetrokken om de automatiseringsbehoefte voor 2004 af te dekken.

De registratie van doorlooptijden bij het openbaar ministerie vormt onderdeel van het project in het kader van het Veiligheidsprogramma om een beeld te krijgen van de doorlooptijden binnen de gehele keten. Er worden derhalve geen cijfers voor het openbaar ministerie afzonderlijk berekend. De doorlooptijden worden geleidelijk aan korter, maar dit proces verloopt niet met grote sprongen.

De prestatieakkoorden zijn primair afgesloten met de politie, in het kader van het Strategisch akkoord. Daarmee worden overigens niet alle problemen rond de uitvoering van het Veiligheidsprogramma opgelost, maar de invoering van dit instrument is, met name ten aanzien van de politie, een eerste stap om het proces controleerbaar te maken. De bezwaren die aan dit systeem zijn verbonden, moeten in de praktijk worden gecorrigeerd. De convenanten blijven overigens niet beperkt tot de politie, want juist het openbaar ministerie heeft voor zijn aandeel in de keten Perspectief 2007 vastgesteld, waarin is doorgerekend wat de invoering van prestatiecontracten impliceert voor het OM. In het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak is een doorvertaling gemaakt van de kosten van het Veiligheidsprogramma voor de zittende magistratuur. Nederland wordt overigens niet alleen via convenanten bestuurd; op sommige onderdelen heeft de regering rechtstreeks greep. Om die reden verantwoordt de bewindsman in dit overleg het jaarverslag van het openbaar ministerie. Voor 2004 en voor de jaren daarna zijn de middelen voor de uitvoering van het Veiligheidsprogramma beschikbaar. De extra middelen worden eerst toegedeeld zodra er meer zicht is op de knelpunten in het systeem. Pas dan kan een afgewogen toedeling worden gemaakt.

De tijdelijke aanstelling van enkelvoudigezaaksofficieren is een budgettaire kwestie. Aan de rechterlijke ambtenaren in opleiding (raio's) moet voorrang worden gegeven, want de staat heeft verplichtingen ten aanzien van de opleidingen. Het is niet mogelijk om mensen in opleiding te nemen, als daar later geen vacatures tegenover staan.

Het project Justitie in de buurt is destijds opgezet met centrale financiering, maar het is steeds de bedoeling geweest dat dit systeem van financieren tijdelijk zou zijn. Als het project zuiver vanuit het openbaar ministerie moet worden gefinancierd, moet het OM het rendement beoordelen. Als een JIB ook werkt als een stadskantoor in een wijk, moet met de gemeenten worden overlegd over financiering vanuit andere bronnen, omdat er dan vanuit het standpunt van het openbaar ministerie geen sprake is van een zuiver rendabele aanwending van middelen.

In het kader van de begroting is er geen verdere intensivering van de verkeershandhaving voorgesteld. Voor het komende jaar wordt uitgegaan van de niveaus die in 2002 zijn bereikt. Het is een illusie om te menen dat de bestuurlijke boete een oplossing biedt bij de verkeershandhaving, omdat het systeem dan minder efficiënt wordt dan het nu is. Met de beschikbare technische controlemiddelen kunnen vrij grote aantallen worden gerealiseerd. Er is overigens sprake van doelstellingen die ook in Europees verband worden nagestreefd. Mede om die reden is het niet zonder meer mogelijk om minder aandacht aan de verkeershandhaving te besteden. De inzet bij de verkeerscontrole is het terugdringen van het aantal slachtoffers. In de afgelopen jaren is er op dat gebied vrij veel bereikt. De bewindsman wijst er overigens op dat de verkeerssector zichzelf betaalt, uit de boetes. Als er minder aandacht aan verkeershandhaving wordt besteed, wijzigt weliswaar de verhouding in procenten van de inzet van het openbaar ministerie, maar dit betekent niet per definitie dat er meer capaciteit voor andere zaken vrijkomt; er is een relatie tussen de inspanningen op het terrein van de verkeershandhaving en de inkomsten daaruit. Overigens wordt voortdurend getracht om met dezelfde inkomsten steeds rendabeler te werken. De mogelijkheden om met andere, technische, middelen de verkeersveiligheid te bevorderen hangen samen met factoren als de veranderingssnelheid binnen de automobielindustrie en de snelheid waarmee de infrastructuur kan worden aangepakt. Het begint met het ontwikkelen van ideeën, maar de uitvoering neemt dikwijls geruime tijd in beslag.

De minister is gaarne bereid om opnieuw de discussie aan te gaan met zijn collega van Verkeer en Waterstaat over het gebruik van camera's van Rijkswaterstaat door de politie. Bij die gelegenheid zal hij ook bespreken in hoeverre de Wet bescherming persoonsgegevens een obstakel vormt.

De minister benadrukt dat benzinediefstal net zo behoort te worden aangepakt als andere vormen van diefstal. Als de indruk zou zijn ontstaan dat Justitie hier niets aan doet, is die indruk niet juist. De desbetreffende vraag vanuit de Tweede Kamer was gericht op de prioriteitenstelling, en het begrip prioriteit veronderstelt dat niet alles prioriteit is. Het beeld dat Justitie niets doet, moet evenwel worden weggenomen. Op een aantal terreinen wordt bezien hoe door andere middelen de inzet van het strafrecht kan worden voorkomen. Bij de verkeershandhaving gaat het dan bijvoorbeeld om maatregelen als andere controlemethoden, verkeersdrempels, snelheidsbegrenzers enzovoort. Zo zouden ook benzinepomphouders middelen kunnen inzetten om diefstal te voorkomen. Elders in Europa gebeurt dit al. Dit laat onverlet dat de minister ten volle bereid is om tot een oplossing te komen op het gebied van het beschikbaar stellen van kentekeninformatie. Ambtelijk overleg daarover vindt op dit moment plaats. Zodra de uitkomsten daarvan bekend zijn, wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken, zo mogelijk vóór de begrotingsbehandeling. Met het vereenvoudigen van het verbaliseren doet zich het probleem voor, dat bij de politie aangifte moet zijn gedaan. Het alternatief zou zijn dat pomphouders onbezoldigd opsporingsambtenaar worden en boetes kunnen opleggen. De bewindsman voelt er echter niet voor om mensen opsporingsambtenaar in hun eigen zaak te maken. Als toezicht wordt geregeld door middel van camera's, moet dat civielrechtelijk gebeuren, want dat is de normale relatie tussen de belanghebbende en degene die hem heeft bestolen. De inzet van publiekrechtelijke middelen kan niet zonder meer plaatsvinden op basis van het beeld dat de camera heeft gemaakt, want dat beeld is gemaakt door een partij in de zaak. Bovendien laat de foto doorgaans een kenteken zien, en dat maakt het moeilijk om strafrechtelijk tegen de dief op te treden. De bewindsman ziet dan ook geen «short cuts» om strafrechtelijk optreden aanzienlijk eenvoudiger te maken. Er moet dus aangifte worden gedaan en er moet publiekrechtelijke vaststelling van een overtreding plaatsvinden. Voor verkeersovertredingen die via flitspalen worden geconstateerd, is er een aparte regeling getroffen, waarbij de kentekenhouder van het voertuig aansprakelijk wordt gehouden, tenzij hij onmiddellijk aangeeft wie er op het moment van de overtreding achter het stuur zat of het voertuig beheerde. De minister is overigens ten volle bereid om te bezien hoe diefstal van benzine op andere wijze effectief kan worden tegengegaan, maar deze kwestie is een voorbeeld van een zaak waarbij een afweging moet worden gemaakt rond de inzet van het strafrecht, om dit optimaal rendabel te houden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Nawijn (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66) en Visser (VVD).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GroenLinks), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Hermans (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66) en Rijpstra (VVD).

Naar boven