29 200 V
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2004

nr. 101
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2004

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op uw verzoek een brief te ontvangen inzake de uitkomst van de derde zitting van de Preparatory Committee ter voorbereiding op de Toetsingsconferentie van het Non-proliferatie verdrag in 2005, gedaan tijdens het Algemeen Overleg over non-proliferatie op 1 juli 2004.

Van 26 april tot en met 7 mei had in New York de derde zitting plaats van de PrepCom ter voorbereiding van de Toetsingsconferentie van het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) in 2005. Zoals vermeld in mijn brief aan de Kamer op 26 april 2004 (kenmerk buza040151) had de Toetsingsconferentie 2000 de opdracht gegeven aan deze bijeenkomst om, op basis van de tijdens de eerste en tweede zitting van de PrepCom gehouden besprekingen, te trachten overeenstemming te bereiken over een rapport met aanbevelingen aan de komende Toetsingsconferentie. Alvorens nader in te gaan op de uitkomst van de PrepCom, ga ik eerst in op de inhoudelijke besprekingen die tijdens de PrepCom werden gevoerd.

Non-proliferatie

Tijdens de PrepCom werd grote nadruk gelegd op het belang van non-proliferatie. Verwezen werd naar de voorstellen van onder meer President Bush en DG IAEA El Baradei om de splijtstofcyclus meer resistent te maken tegen proliferatie van massavernietigingswapens. Leden van de Non-Aligned Movement (NAM) wezen in dat verband op het onvervreemdbare recht op het vreedzaam gebruik van kernenergie, zoals verwoord in het NPV; inspanningen om proliferatie tegen te gaan (o.a. export-controle) zouden niet mogen leiden tot beknotting van de mogelijkheden van landen tot vreedzaam gebruik. De VS stelde dat, wat hen betreft, leveranties van nucleaire technologie niet meer zullen geschieden aan landen die terroristen herbergen.

Veel verdragspartijen, waaronder de lidstaten van de EU, riepen landen die dat nog niet hadden gedaan op uiterlijk voor de Toetsingsconferentie van 2005 additionele protocollen bij hun waarborgovereenkomsten met het IAEA af te sluiten. Een dergelijk protocol geeft het IAEA meer bevoegdheden om naleving van het NPV te verifiëren. Er lijkt zich, zeker binnen de Westelijke Groep, een tendens af te tekenen om een volledige waarborgenovereenkomst aangevuld met een additioneel protocol uit te roepen tot de nieuwe algemeen geldende verificatiestandaard.

Met name de EU en de VS legden de nadruk op de naleving van het NPV (bijlage: General Statement EU)1. Iran kreeg forse kritiek op dit gebied. Noord-Korea kwam minder prominent aan de orde, wellicht om de voortgang in het zogenaamde zes-partijen overleg niet onnodig te belasten.

Ontwapening

Evenals tijdens de PrepComs in 2002 en 2003 uitten veel landen hun teleurstelling omdat zij meenden dat van de beloften gedaan door de kernwapenstaten tijdens de Toetsingsconferentie in 2000 inzake nucleaire ontwapening nog niet veel terecht was gekomen. Deze visie werd met kracht bestreden door de kernwapenstaten. Onder andere het VK en de VS gingen in hun verklaringen in op de aanzienlijke voortgang die zij hadden geboekt op het gebied van nucleaire ontwapening. De VS kwam met concrete cijfers over het aantal ontmantelde kernwapens; inmiddels zouden 28 van de 50 Peacekeeper-raketten zijn vernietigd en was het totale aantal strategische kernkoppen teruggebracht tot 2000 – 3000 (van de meer dan 10 000 op het hoogtepunt van de Koude Oorlog). Door uitvoering van het Verdrag van Moskou zal het totale aantal strategische kernwapens van de VS en Russische Federatie bovendien nog verder afnemen. Veel landen, met name uit de NAM, zetten evenwel kanttekeningen bij dit verdrag, omdat de reductie van de aantallen kernwapens niet onomkeerbaar is. De wapens worden namelijk niet ontmanteld of vernietigd, maar opgeslagen, en kunnen dus weer in gebruik worden genomen. Enkele kernwapenstaten leken tijdens de PrepCom – helaas – enige afstand te willen nemen van de op de Toetsingsconferentie 2000 overeengekomen stappen op weg naar algehele ontwapening in het kader van het NPV. Verwijzingen naar het slotdocument uit 2000 konden daardoor niet op consensus rekenen.

Canada legde in een verklaring en een «working paper» veel nadruk op de noodzaak van «reporting» over activiteiten op nucleair gebied door staten. Door veel niet-kernwapenstaten, waaronder Nederland, werd reeds schriftelijk gerapporteerd (zie bijlage)1; de kernwapenstaten hielden het zoals gebruikelijk bij het afleggen van mondelinge verklaringen.

Bijna alle landen (met de VS als bekende uitzondering) spraken zich zonder voorbehoud uit voor spoedige inwerkingtreding van het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBT). Er werden veel oproepen gedaan aan de zogenaamde «Annex II-landen», wier ratificatie noodzakelijk is om het verdrag in werking te laten treden, om dit zo spoedig mogelijk te doen.

Nederland heeft, zoals aangekondigd in mijn eerdere brief, tezamen met Noorwegen en België een herziene versie van het zogeheten NAVO-3 paper aangeboden aan de conferentie. Pogingen de kring van mede-indieners uit te breiden, hebben niet tot het gewenste resultaat geleid, maar zullen worden voortgezet met het oog op de Toetsingsconferentie van 2005. Bijgaand treft u een herziene versie van het NAVO-3 paper aan1 dat werd aangepast op grond van enkele suggesties van Canada.

De besprekingen tijdens de PrepComs over negatieve veiligheidsgaranties – waarbij kernwapenstaten zich vastleggen geen kernwapens te zullen inzetten tegen niet-kernwapenstaten – vormen wellicht een voorbode van de problemen die dit onderwerp zou kunnen veroorzaken tijdens de Toetsingsconferentie 2005. Tijdens de Toetsingsconferentie van 2000 werd overeengekomen dat in 2005 een nader besluit moet worden genomen over dit onderwerp. Veel landen, met name NAM-leden, drongen aan op de instelling van een «subsidiary body» welke zich tijdens de aankomende Toetsingsconferentie zou moeten wijden aan dit onderwerp, hetgeen voor de meeste kernwapenstaten vooralsnog onbespreekbaar is. Nederland ondersteunt instelling van een dergelijk «subsidiary body».

Beoordeling Regering

Zoals in de brief van 26 april (BuZa04-151)vermeld is, was de Nederlandse inzet er op gericht op zijn minst overeenstemming te bereiken over de procedurele en organisatorische aanbevelingen. Daarnaast hoopte de regering op een goed inhoudelijk debat teneinde inzicht te krijgen in de positie van de verdragspartijen ten aanzien van de onderwerpen waarover de Toetsingsconferentie moet besluiten.

Tijdens de derde zitting van de PrepCom bleek het niet mogelijk overeenstemming te bereiken over alle procedurele en organisatorische aanbevelingen aan de Toetsingsconferentie. De verwachting dat de besluitvorming tijdens de PrepCom moeizaam zou verlopen omdat de standpunten te veel uit elkaar zouden liggen, is bewaarheid geworden. Met name de houding van de VS en de NAM-leden, die in hun opvattingen vaak lijnrecht tegenover elkaar stonden, bemoeilijkte het verloop van de bijeenkomst. Slechts over procedurele zaken als aanwijzing van een voorzitter en data van de Toetsingsconferentie 2005 kon overeenstemming worden bereikt. Inhoudelijke kwesties, maar ook de vaststelling van de agenda, werden doorgeschoven naar de Toetsingsconferentie. Een andere belangrijke organisatorische kwestie waarover geen beslissing genomen kon worden, was de instelling van «subsidiary bodies», waaronder één voor nucleaire ontwapening, één voor regionale onderwerpen en, zoals hiervoor aangegeven, één voor negatieve veiligheidsgaranties. Ook de EU kon op dit punt, waar de meeste Europese niet-kernwapenstaten overigens positief tegenover stonden, geen eenduidig standpunt innemen.

Aangezien in ieder geval over de meest praktische organisatorische vragen zoals plaats en datum wel overeenstemming kon worden bereikt, werd de mogelijkheid om een extra PrepCom te houden door geen van de delegaties naar voren gebracht.

Hoewel er tijdens de PrepCom, in vergelijking met voorgaande zittingen, niet of nauwelijks nieuwe standpunten naar voren werden gebracht, vond er op sommige punten wel een inhoudelijke discussie plaats, zoals over het onderwerp rapportage en over institutionele versterking van het NPV (bijvoorbeeld de mogelijkheid voor het houden van ad-hoc bijeenkomsten van verdragspartijen indien de situatie daarom vraagt).

De uitkomst van de PrepCom is daarom naar mijn mening enigszins teleurstellend. Ik had graag overeenstemming over meer procedurele en organisatorische aanbevelingen gezien, zodat de Toetsingsconferentie van volgend jaar zich geheel op het inhoudelijke debat had kunnen richten. Nu rust de zware taak op de kandidaat voorzitter van de Toetsingsconferentie, de heer Duarte uit Brazilië, om in de aanloop naar de conferentie zoveel mogelijk obstakels uit de weg te ruimen. Anderzijds biedt de recente geschiedenis wel een reden om niet alle optimisme te verliezen. De PrepCom van 1999 bereikte in het geheel geen overstemming over een rapport met aanbevelingen.

Daarentegen was de Toetsingsconferentie 2000 een succes dat boven ieders verwachting uitsteeg. Het magere resultaat van deze PrepCom, die in elk geval nog iets heeft bereikt, hoeft in dat licht bezien dus niet te betekenen dat de Toetsingsconferentie 2005 onvermijdelijk afstevent op een mislukking. De regering zal dan ook al het mogelijke doen om het succes van de conferentie te bevorderen.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven