nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 maart 2004
Het doet mij genoegen u te kunnen informeren dat de Europese Commissie
recentelijk haar goedkeuring heeft gegeven aan de regeling sociaal-ethische
projecten en de daarmee samenhangende fiscale faciliteiten. Met deze regeling
worden particuliere beleggers fiscaal aangemoedigd om te beleggen in speciale
fondsen, waarbij op deze wijze aangetrokken gelden worden aangewend ter bevordering
van investeringen die in het belang zijn van sociaal-ethische projecten in
ontwikkelingslanden.
Binnen het Nederlandse belastingstelsel wordt de waarde van beleggingen
van particulieren in beginsel belast in box III. Deze (vermogensrendements-)
heffing houdt in dat over de waarde van de belegging 1,2% inkomstenbelasting
verschuldigd is. De zogenaamde «sociaal-ethische beleggingen»
worden van de genoemde belasting vrijgesteld tot een maximaal bedrag van € 51 390,-
per natuurlijke rechtpersoon per jaar, op grond van artikel 5.15 van de Wet
Inkomstenbelasting 2001. Daarnaast ontvangt de particuliere belegger in «sociaal-ethische
beleggingen» op de totaal in een jaar verschuldigde inkomstenbelasting
(in box I) eveneens een heffingskorting van 1,3% over deze vrijstelling, op
grond van artikel 8.19 van dezelfde Wet.
In een eerder stadium heb ik de Commissie verzocht vast te stellen dat
de betreffende maatregelen ter bevordering van de duurzame economische en
sociale ontwikkeling in ontwikkelingslanden niet als staatssteun in de zin
van het EG-Verdrag kunnen worden aangemerkt. Indien de maatregelen toch als
staatssteun zouden worden aangemerkt, heb ik de Commissie verzocht om vast
te stellen dat deze gerechtvaardigd zijn op grond van artikel 87, lid 3, onder
c), EG-verdrag.
De Commissie is tot de conclusie gekomen dat de aangemelde regeling steun
vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag. Geconstateerd wordt
dat de regeling een voordeel verleent aan de sociaal-ethische fondsen en de
beheerders daarvan, maar dat deze verenigbaar is met de gemeenschappelijke
markt op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag.
Voorts is de Commissie van oordeel dat de steun bij wijze van uitzondering
kan worden toegestaan voor een aanvankelijke periode van 20 jaar, gezien de
specifieke aard, duur en doelstelling van de regeling, en aangezien concurrentievervalsing
en het effect op het handelsverkeer tussen lidstaten beperkt is en dat in
de komende jaren waarschijnlijk ook zal blijven. Of de regeling al dan niet
voor een langere periode kan worden toegestaan, kan volgens de Commissie beter
in een later stadium worden beoordeeld. Een aanvraag voor verlenging kan na
de eerste 10 jaar worden ingediend.
De Commissie heeft derhalve besloten dat:
– de regeling geen steun behelst voor particulieren die in sociaal-ethische
fondsen beleggen noch voor ondernemingen in de ontwikkelingslanden die de
financieringen ontvangen van deze fondsen;
– de steun aan de intermediairs die de sociaal-ethische fondsen
beheren als verenigbaar met artikel 87, lid 3, onder c), kan worden beschouwd
en dat de regeling voor een periode van 20 jaar wordt toegestaan.
De commissie roept in herinnering dat zij veel belang hecht aan de lopende
werkzaamheden ter bestrijding van schadelijke fiscale praktijken, zowel op
het niveau van de Europese Gemeenschap als van de OESO. Aangezien, zo constateert
de Commissie, de beleggingen onder deze regeling alleen werkzaam zijn in derde
landen, is de regeling in overeenstemming met het beleid van de Gemeenschap
op dit gebied. De Commissie zal hierop toezien aan de hand van de door mij
in te dienen jaarlijkse verslagen over de tenuitvoerlegging van de regeling.
Tenslotte geeft de Commissie aan dat alle plannen om de regeling te wijzigen
bij de Commissie moeten worden aangemeld.
Er is lang gewacht op de regeling. Hoewel Nederland – en dit wordt
ook internationaal erkend – over een divers aanbod aan financiële
instrumenten beschikt ter ondersteuning van kleinschalige economische activiteiten
in ontwikkelingslanden, verheugt het mij dat door middel van deze regeling
ook Nederlandse burgers op meer directe wijze betrokken kunnen raken bij activiteiten
zoals microfinanciering, fair trade en kleinschalige voor de markt producerende
landbouw. De faciliteit vormt een stimulans om projecten tot ontwikkeling
te brengen, die op zichzelf beschouwd een positief rendement kunnen behalen,
maar die doordat dit rendement lager ligt dan het marktrendement voor beleggers
op dit moment niet interessant zijn. Mede vanwege het fiscale voordeel zullen
beleggers genoegen nemen met een bescheiden rendement op hun belegging in
de sociaal-ethische krediet- of beleggingsinstelling. Dit bescheiden rendement
komt voort uit de hogere risico's die de instelling bereid is te accepteren
bij de selectie van sociaal-ethische projecten in ontwikkelingslanden.
De Regeling en Toelichting zijn in overleg met het Ministerie van Financiën
aangepast en ondertekend door de minister van Buitenlandse Zaken, de minister
voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Financiën.
Publicatie in de Staatscourant vindt binnenkort plaats, waarna de regeling
met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004 effectief wordt.
Spoedig hierna zal het Ministerie van Financiën een besluit publiceren
over de voor de eerste twee jaar van toepassing zijnde ingroeiregeling, met
het oog op vereisten voortvloeiend uit de hoofdzakelijkheidsnorm waaraan
de in aanmerking komende sociaal-ethische fondsen moeten voldoen.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven