29 200 C
Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2004

nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 oktober 2003

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen en de daarop door de regering gegeven antwoorden.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

De adjunct-griffier van de commissie,

Franke

1

In welke mate benutten de provincies hun maximale belastingruimte van de opcenten op de Motorrijtuigenbelasting (MRB)?

De staatssecretaris van Financiën bepaalt jaarlijks in de Regeling maximum aantal provinciale opcenten motorrijtuigenbelasting het maximaal aantal opcenten dat de provincies het volgend jaar mogen heffen.

In de Regeling maximum aantal provinciale opcenten motorrijtuigenbelasting 2003 (Stcrt. 2002, nr. 108/pag. 7) is voor de periode 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004 het maximum aantal provinciale opcenten bepaald op ten hoogste 89,9. Alle provincies hebben opcenten vastgesteld die daar ruim onder zitten:

Groningen65,8
Fryslân58,6
Drenthe66,9
Overijssel70,3
Flevoland59,8
Gelderland64,3
Utrecht65,2
Noord-Holland42,7
Zuid-Holland61,2
Zeeland66,7
Noord-Brabant66,3
Limburg62,6

2

Hoe verhoudt de toevoeging aan het Provinciefonds van de kosten die provincies maken voor het doorvoeren van de dualisering zich tot de claims van de provincies?

Voor de kosten van de dualisering wordt in totaal structureel ruim € 2,24 miljoen toegevoegd aan het provinciefonds. Dit is ter compensatie van de kosten voor de ontvlechting (salariskosten extra statenleden, ruim € 0,9 miljoen), de kosten voor de griffier (€ 0,9 miljoen) en de kosten voor de rekenkamer(functie) (€ 0,44 miljoen). Het IPO heeft namens de provincies € 20,4 miljoen geclaimd. De regering heeft deze claim bezien en schat de kosten op € 5 miljoen. Het verschil in compensatiebedrag (€ 2,24 miljoen) en kostenniveau (€ 5 miljoen) dient gedekt te worden uit de eigen middelen. Daartoe heeft ook een aanpassing van het rekentarief plaatsgevonden. Opgemerkt wordt dat het kabinet in de Miljoenennota met ingang van 2004 een enveloppe Bestuursakkoord heeft opgenomen ter grootte van € 50 miljoen. De mogelijkheid bestaat dat een deel van deze enveloppe in het kader van een af te sluiten bestuursakkoord wordt aangewend voor een verdergaande compensatie van de dualiseringskosten.

3

Aan welke afwijkingen moet worden gedacht wanneer met betrekking tot de budgetflexibiliteit wordt gesproken over de mogelijkheid af te wijken van de rekenkundige uitkomsten?

De rekenkundige uitkomsten die in de vraag worden genoemd zijn de rekenkundige uitkomsten van de normeringssystematiek. Uitgangspunt van de normering is dat de autonome groei van het provinciefonds – het gaat daarbij dus om middelen die aan het fonds worden toegevoegd zonder dat er sprake is van nieuwe provinciale taken – de ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven volgt. Dit wordt ook wel aangeduid met «gelijk de trap op en af».

Het toepassen van de normeringssystematiek in jaar t betreft het uitrekenen van de autonome groei voor jaar t. De rekenkundige uitkomsten worden niet klakkeloos toegepast, maar zijn elk half jaar onderwerp van bestuurlijk overleg tussen het rijk en IPO/VNG. Dat geeft ieder van de partijen de mogelijkheid om onredelijk geachte uitkomsten te agenderen waarna besloten kan worden af te wijken van de rekenkundige uitkomsten. Aan welke afwijkingen daarbij gedacht moeten worden is moeilijk aan te geven, het zal afhangen van het probleem dat één van de partijen ervaart. Tot nu toe is sinds 1995, het jaar waarin is afgesproken om eens per half jaar bestuurlijk overleg te voeren, de normeringssystematiek niet ingrijpend gewijzigd en is ook niet besloten om af te wijken van de uitkomst. Dit is een belangrijke indicatie dat de normering tot nu toe heeft voldaan.

4

Komen er naar aanleiding van de wijziging in de Mediawet extra middelen voor het integratietraject beschikbaar?

Als er middelen aan het provinciefonds worden toegevoegd voor een provinciale taak nemen de fondsbeheerders een besluit over hoe het verdeelsysteem van het fonds zo goed mogelijk kan worden gebruikt om de gewenste verdeling van de middelen over de provincies te bewerkstelligen. De nieuwe verdeling kan gepaard gaan met herverdeeleffecten ten opzichte van de vorige situatie, toen de middelen bijvoorbeeld in de vorm van een specifieke uitkering werden verstrekt. Een integratie-traject voorziet dan in een geleidelijke overgang van de oude situatie naar de (nieuwe verdeling van de) algemene uitkering uit het fonds.

Bij een integratie-uitkering gaat het er dus niet om dat extra middelen nodig zijn, maar wordt in een aantal stappen de nieuwe verdeling ingevoerd. Voor de middelen voor regionale omroepen die naar verwachting per 2004 via het provinciefonds beschikbaar komen is zoals ook in de begroting is gemeld een integratie-traject van drie jaar voorzien.

5

Welke beperkingen bestaan er ten aanzien van het cluster Ruimte als het gaat om de vraag of de dynamiek van het verdeelstelsel de ontwikkeling in dit cluster voldoende volgt? Geldt dit voor meer clusters?

In paragraaf 3.3 van het POR2004, conclusies naar aanleiding van de scan, wordt voor het cluster Ruimte opgemerkt dat «de vraag opkomt of de dynamiek van het verdeelstelsel de ontwikkeling in dit cluster voldoende volgt». Cofinanciering wordt daarbij genoemd als een mogelijke beperking als het gaat om de vraag of de dynamiek van het verdeelstelsel de ontwikkeling in dit cluster voldoende volgt.

De uitgavenontwikkeling in het cluster Ruimte is gezien bovenstaande opgenomen als onderwerp in de onderhoudsagenda voor 2004 (zie hoofdstuk 4 van het POR2004), in de fase «signalering». In het volgende POR zal – afhankelijk van de wijze waarop de nu waargenomen trend zich heeft ontwikkeld – worden besloten of de ontwikkeling in dit cluster aanleiding is om op te schalen naar de fase «onderzoek». Een dergelijk onderzoek zal meer duidelijkheid kunnen geven over de storende rol van cofinanciering, of duidelijk maken in hoeverre er (ook) andere factoren een rol spelen. Alle bevindingen van de scan in overweging nemend is de conclusie die in het huidige POR2004 is getrokken dat voor geen van de clusters van het provinciefonds op dit moment de noodzaak bestaat om een nader onderzoek te starten.

Ook de uitgavenontwikkeling in het cluster Bestuur is op de onderhoudsagenda van 2004 geplaatst, eveneens in de fase «signalering». De wijze waarop lasten boekhoudkundig worden verwerkt lijkt bij dit cluster de belangrijkste beperking te zijn als het gaat om de vraag of de dynamiek van het verdeelstelsel de ontwikkeling in dit cluster voldoende volgt. Zie ook het antwoord bij vraag 7.

6

Wordt bij de afweging van de kostenstructuur de volledige benutting van de belastingcapaciteit van provincies betrokken?

Nee. In het verdeelstelsel van het provinciefonds wordt rekening gehouden met de belastingcapaciteit motorrijtuigenbelasting van provincies gewogen met een rekentarief. Voor het uitkeringsjaar 2003 bedraagt het rekentarief 55,62 (stand septembercirculaire 2003). Het rekentarief is lager dan het maximaal aantal te heffen opcenten.

7

Hoe denkt de regering beter greep te krijgen op de scheefgroeiende verdeeluitkomsten en de feitelijke netto lasten in het cluster Bestuur Provinciefonds?

Alle bevindingen van de scan in overweging nemend is de conclusie die in het POR2004 is getrokken dat voor geen van de clusters van het provinciefonds op dit moment de noodzaak bestaat om een nader onderzoek te starten. Voor het cluster Bestuur geldt weliswaar dat de verschillen tussen de verdeeluitkomsten en de feitelijke netto-lasten sterker toenemen dan voor het totaal van de clusters, echter de lasten die de provincies in hun begrotingen en rekeningen toerekenen aan algemeen bestuur lijken in toenemende mate een boekhoudkundige reden te hebben: uitgaven die eigenlijk elders thuishoren maar moeilijk zijn toe te rekenen worden meer en meer toegerekend aan algemeen bestuur.

Met ingang van het begrotingsjaar 2004 dienen de begroting en de rekening van de provincies te voldoen aan de regels van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV), dat dan in de plaats komt van het besluit comptabiliteitsvoorschriften 1995. Het BBV bevat onder meer bepalingen over de (uitvoerings)informatievoorziening voor derden (waaronder het rijk). In de ministeriële regeling informatie voor derden zijn nadere regels gesteld voor deze uitvoeringsinformatie, waaronder de functionele indeling die de provincies dienen te hanteren. In deze nieuwe regels is expliciet aandacht geschonken aan de kwaliteitsborging van de informatie voor derden. Het streven is zo de kwaliteit van onder meer de functionele indeling te verhogen en daarmee de kwaliteit van de informatie die ten behoeve van het POR van de provincies wordt verkregen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Fessem (CDA), Kalsbeek (PvdA), van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GL), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), Smilde (CDA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Straub (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD), Van Hijum (CDA), Vacature (D66).

Plv. leden: Van Bochove (CDA), De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (CU), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), Varela (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Gent (GL), Algra (CDA), Çörüz (CDA), Nawijn (LPF), Atsma (CDA), Bruls (CDA), Hamer (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD), Eski (CDA), Giskes (D66).

Naar boven