29 200 B
Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2004

29 200 C
Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2004

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 maart 2004

Aanvullend op mijn brief van 17 oktober 2003 jl. (Kamerstukken II 2003/04 29 200 B en C, nr. 7) informeer ik u, mede namens de staatssecretaris van Financiën, over een tweetal ontwikkelingen op het terrein van de gemeentelijke en provinciale financiën.

Het betreft hier het onderzoek naar de maatstaf bodemgesteldheid in relatie tot de motie Hoekema c.s. (Kamerstukken II 2001/02, 28 000 B en C, nr. 12) en de voortgang van het ijkpuntonderzoek op de clusters Bijstand en Zorg in het verdeelstelsel van het gemeentefonds.

Motie Hoekema c.s.

Als bijlage bij deze brief treft u aan het rapport «Droge feiten over natte bodem – Onderzoek herziening maatstaf bodemgesteldheid in het gemeentefonds»1, van het onderzoeksbureau APE. Het rapport focust op het centrale thema in de motie Hoekema c.s., de drooglegging. Eerder heb ik u gemeld dat dit feitenonderzoek was uitgevoerd en dat de vraag voorlag naar het of en hoe van een vervolgonderzoek (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 B en C, nr. 11).

Het rapport geeft aan dat drooglegging van meet af aan is onderkend als een kostenverhogende factor en dat, als uitkomst van een langdurig en zorgvuldig proces, met dit aspect impliciet rekening wordt gehouden in het gemeentefonds. Er kan dan ook, redenerend vanuit de bestaande kaders, de conclusie worden getrokken dat adequaat rekening wordt gehouden met het aspect drooglegging.

Vanuit het gebied staan hier tegenover kritische opmerkingen over de gehanteerde methoden, en signalen uit empirisch onderzoek over hogere kosten uit hoofde van slechte bodemgesteldheid dan waarmee in het gemeentefonds rekening wordt gehouden. Omdat deze aspecten buiten de reikwijdte van het APE-onderzoek liggen geeft het rapport in dat opzicht geen uitsluitsel over de toereikendheid van de huidige gemeentefondsuitkering.

Tegen deze achtergrond is overleg gevoerd met vertegenwoordigers van het betrokken gebied. Dat heeft geresulteerd in een door Rijk en gebied gezamenlijk voorbereid bestuurlijk overleg op 4 december 2003. In dat overleg is afgesproken om gezamenlijk verder onderzoek te verrichten om helder te krijgen of het betrokken gebied – en eventueel vergelijkbare gemeenten – op toereikende wijze via het gemeentefonds wordt gehonoreerd. Het onderzoek zal vóór de zomer van 2004 worden afgerond. In een eerste verkenning van onderzoeksrichtingen zijn enkele sporen naar voren gekomen, in het bijzonder een analyse van actuele begrotingsgegevens en van de zogenaamde IFLO-scans en onderzoek door ingenieursbureaus.

Met mijn brief geef ik tevens uitvoering aan de toezegging die ik tijdens de BZK-begrotingsbehandeling heb gedaan aan de heer Slob, om hem schriftelijk te antwoorden op zijn vraag naar de stand van zaken inzake de motie Hoekema c.s.

Herijkingsonderzoek Bijstand en Zorg

Zoals aan de Tweede Kamer is gemeld (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 B, nr. 2), is herijkingsonderzoek gestart op de clusters Bijstand en Zorg binnen het verdeelstelsel van het gemeentefonds. De resultaten van het onderzoek worden over enkele maanden verwacht. Na inpassing van de ijkpunten in het verdeelstelsel zullen de herverdeeleffecten worden berekend. De Tweede Kamer zal tijdig worden geïnformeerd, in ieder geval voordat de amvb wordt opgesteld. Naar verwachting zullen de nieuwe clusters per 2006 in het verdeelstelsel worden ingevoerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven