29 200
Nota over de toestand van 's Rijks Financiën

nr. 47
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 oktober 2003

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissie voor Financiën2 hebben op 4 september 2003 overleg gevoerd met de heer Zalm, vice-minister-president, minister van Financiën over:

de brief van de minister van Financiën d.d. 7 maart 2003 met het daarbij behorende rapport «Zicht op subsidies» (28 600, nr. 65);

het verslag van het schriftelijk overleg van de commissie voor de Rijksuitgaven met de minister van Financiën over het rapport «Zicht op subsidies» (28 600, nr. 70).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Van As (LPF) ziet graag dat het volgende subsidieoverzicht rijksoverheid 2003 (SOR) een compleet overzicht biedt van alle subsidies, dus ook van de departementale uitgaven die eveneens onder de voor dit rapport gehanteerde definitie van subsidies kunnen vallen, zoals de financiering van kinderopvang en arbeidsmarktsubsidies. Als de middelen voor het grotestedenbeleid (GSB) ook onder deze definitie kunnen vallen, waarom zijn die nog niet in het overzicht opgenomen?

In hoeverre zijn premiegefinancierde uitgaven in het SOR meegenomen? Enkele jaren geleden bleek uit een onderzoek van het Centrum voor onderzoek naar de economie van lagere overheden (COELO) dat ook het Overzicht specifieke uitkeringen (OSU) verre van compleet is. Is dat inmiddels wel compleet? Waarom wordt het beoordelingskader, inhoudend dat toetsing van subsidies dient plaats te vinden op basis van effectiviteit, doelgerichtheid, actualiteit en de vraag of een bepaalde activiteit nog steeds een taak van de overheid is, soms toch per departement en subsidie uitgewerkt? Zijn deze criteria niet helder genoeg om overal te worden toegepast? Hoe denkt de minister te voorkomen, ook gelet op de bureaucratie, dat er steeds meer subsidieregelingen met relatief hoge uitvoeringskosten komen? Wil hij bestaande subsidieregelingen met hoge uitvoeringskosten tegen het licht houden? Aan welke regelingen wordt dan gedacht? Wat vindt de minister van het verminderen en of samenvoegen van een aantal subsidieregelingen?

Kan het aanvragen van een subsidie door een burger of een bedrijf efficiënter en klantvriendelijker worden? Hoe staat het met de uitvoering van de LPF-motie over de centrale subsidiedienst en het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) naar de uitvoering van de zorgtoeslag? Vanwege de verantwoordelijkheidsverdeling toetst het ministerie van Financiën de informatie die de vakdepartementen voor het SOR aanleveren. Wat gebeurt er als blijkt dat een departement een bepaalde subsidie niet heeft genoemd, omdat daarvoor blijkbaar een andere definitie is gehanteerd, of omdat de definitie anders is toegepast? Een uniformering van regels en afspraken is in ieder geval van groot belang.

In het verleden waren IBO's gericht op het realiseren van besparingen. Overweegt de minister dat doel opnieuw als uitgangspunt te nemen, of worden deze onderzoeken geïntegreerd in het totale beleid? Er is een zekere beperking aangebracht in de taakopdracht met betrekking tot de uitvoering van de motie van zijn fractie, ook met het oog op de tijd, maar wanneer worden alle rijkstaken dan wel tegen het licht gehouden? Heeft de minister enig idee met welke omvang het totale pakket aan rijkstaken moet zijn verminderd na die operatie? Hebben de IBO's die in het verleden hebben plaatsgevonden en waarbij een of meerdere subsidieregelingen aan de orde waren, tot kostenbesparingen en doelmatigheidsverbeterende voorstellen geleid? Zo ja, hoe staat het met de implementatie daarvan? Zijn er nog taken geschrapt in dat kader?

De heer Balemans (VVD) vraagt zich af of de criteria en de doelstellingen die het Rijk hanteert bij de verstrekking van subsidies daar nog wel bij passen. Nederland is zo langzamerhand een subsidieland geworden. Het wordt tijd de kussens op te schudden. De subsidies moeten duidelijk in kaart worden gebracht, als het kan voor 2006. Een periodieke evaluatie van het fenomeen «subsidie» als zodanig, zoals voorgesteld door de commissie voor de Rijksuitgaven, kan daarbij een nuttige rol vervullen.

Het SOR is niet compleet. Waarom zijn de GSB-middelen, die wel onder de definitie van subsidie gecategoriseerd kunnen worden, daar niet in opgenomen? Een eenduidige toepassing is van groot belang. Het OSU is eveneens niet compleet. Uit het COELO-onderzoek blijkt dat meer dan de helft van het aantal specifieke subsidies destijds niet is vermeld op het overzicht. Ook al wordt uitgegaan van vier duidelijke criteria, effectiviteit, doelgerichtheid, actualiteit en de vraag of een gesubsidieerde activiteit nog wel een taak van de overheid moet zijn, het is des te belangrijker dat de overzichten eenduidig zijn, evenals de gehanteerde definitie. Dan kan de Kamer het subsidiebeleid van de regering ook beter controleren.

Er wordt regelmatig verwezen naar de eigen verantwoordelijkheid van de vakministers, maar die snijden niet graag in de subsidies die hun departementen verstrekken, want dan krijgen ze problemen met het veld. Het kan daarom geen kwaad als de minister van Financiën, gebruik makend van zijn bevoegdheden op dat punt, hen af en toe een duwtje in de rug geeft, maar daar wordt momenteel nogal terughoudend mee omgegaan. Dat blijkt ook uit de evaluaties van de subsidies. De minister bouwt daarbij ook op onderzoek van de Algemene Rekenkamer, maar voor de zomer was hij nogal kritisch over de onderzoeksmethode van de Rekenkamer. Het is niet de taak van de Rekenkamer de subsidies zelf te evalueren. De Rekenkamer moet niet een nog grotere politieke positie krijgen. Zij moet slechts controleren of de evaluaties goed zijn uitgevoerd.

De heer Mastwijk (CDA) wijst op het belang van de coördinerende en sturende rol van de minister van Financiën, maar die komt vooralsnog onvoldoende uit de verf. De primaire verantwoordelijkheid voor subsidies ligt weliswaar bij de vakministers, maar een efficiënte en verantwoorde besteding van overheidsgeld, belastinggeld dus, is een zaak die vooral de minister van Financiën aangaat. Ook al heeft een burger recht op subsidie, er moet terughoudend worden omgegaan met het verstrekken daarvan, want het gaat om overheidsgeld, belastinggeld. Een dictaat voor vakministers gaat niet aan, maar een duidelijk beoordelingskader voor subsidies is van groot belang, want aan de hand daarvan moet de subsidiediscussie zich afspelen. Een kosten-batenafweging hoort daar ook bij, evenals duidelijkheid over de vraag hoe de uitvoeringskosten zich verhouden tot het bedrag dat met subsidieverlening is gemoeid, een effectmeting van de meetbare doelstellingen en duidelijkheid over wat er moet worden getoetst. Het CDA pleit voor een plan van aanpak met een tijdschema, met als doel het plegen van groot onderhoud aan het subsidiegebouw. Daarbij moeten alle overdrachtsuitgaven in beeld komen, evenals het doel ervan, hoe lang die worden voortgezet en onder welke voorwaarden en wanneer subsidiëring wordt stopgezet. Ook de neveneffecten, bedoeld en onbedoeld, moeten worden bekeken. De minister van Financiën moet de regierol wat dit betreft meer naar zich toe trekken, want de discussie in deze en andere commissies over subsidiëring wordt voorlopig vervolgd, ook omdat het VBTB-proces, waar de beoordeling van subsidies een normaal onderdeel van moet worden, nog niet voor 100% op de rails staat. Daartoe moeten de commissies ook van meer bagage worden voorzien. Als het groot onderhoud eenmaal is gepleegd – wanneer denkt de minister dat dit het geval is? – kan het reguliere onderhoud worden ondergebracht in het VBTB-proces.

De heer Blom (PvdA) vraagt zich af waarom er verschillende definities van het begrip «subsidie» worden gehanteerd. Eenduidigheid op dat punt is van groot belang. Dan weet iedereen waarover het gaat, zonder de kans op verwarring. De doelmatigheid van subsidies moet ook worden gemeten, want dan kun je vervolgens sturen. Als er ook een overzicht van belastingkortingen wordt gegeven, ontstaat duidelijkheid over de verhouding van belastingkortingen tot subsidies. De PvdA-fractie vindt dat beide zaken gelijkelijk moeten worden behandeld. Daarbij doet zich de vraag voor wanneer je een subsidieregeling toepast en wanneer een belastingkortingsregeling. Het is vreemd, uitgaand van objectief herkenbare groepen, dat de ene groep gebruik maakt van een subsidieregeling, bijvoorbeeld in het kader van de huur van een woning, en de andere van een belastingkortingsregeling, bijvoorbeeld vanwege de hypotheekrente, terwijl er eigenlijk sprake is van dezelfde soort uitgaven. Voor dat soort kwesties zou je eenzelfde regeling moeten maken. Dan ontstaat ook een beter overzicht. Politiek ligt dit wel gevoelig, want subsidie leidt tot een druk op de collectieve lasten, terwijl een belastingkorting de collectieve lasten verlaagt. Belastingkortingsregelingen zijn wel efficiënter dan subsidies. Daarom moet je eigenlijk meer met dit soort regelingen werken. Het totale subsidiegeld wordt uitgesmeerd over ongeveer 550 projecten. Er zijn 395 projecten met een gemiddeld budget van 5 mln euro. De overheadkosten zijn dus ook aanzienlijk. Kan daar iets aan gebeuren?

De heer Van der Vlies (SGP) vindt dat het tijd wordt, gelet op het aantal projecten en de middelen die daarvoor beschikbaar worden gesteld, ongeveer 22,5 mld euro, om kritisch te kijken naar de subsidiesystematiek, de doelmatigheid en het effect ervan. Voor een juiste politieke beoordeling moet er inzicht in de subsidieverhoudingen bestaan. De kosten-batenafweging, met daarin de uitvoeringskosten, binnen het effectieve budget, verdient ook alle aandacht. De minister moet zijn collega's wat dat betreft achter de broek zitten. Scherper inzicht in de evaluaties is ook nodig, net als duidelijkheid over wanneer je het subsidie-instrument inzet, ook in vergelijking met mogelijke andere instrumenten.

Het antwoord van de minister

De minister wijst er met nadruk op dat zijn verantwoordelijkheid als degene die toetst op doelmatigheid en rechtmatigheid niet alleen subsidies betreft, maar alle overheidsuitgaven, dus ook personeelsuitgaven, overdrachten aan lagere overheden en materiële uitgaven. Er kunnen met hem geen zaken worden gedaan over bijvoorbeeld het openbaar vervoer, een subsidiecategorie, of de aanleg van wegen, een investeringscategorie. Daarvoor is de minister van Verkeer en Waterstaat primair verantwoordelijk. De vakministers staan voor de doelstellingen van hun beleid. Zij leggen in de Kamer verantwoording af over hoe zij dat beleid realiseren en met welke instrumenten. De minister van Financiën heeft daarbij geen bijzondere beleidsverantwoordelijkheid. Hij houdt als coördinerend minister de totale uitgaven in de hand en toetst die op doelmatigheid en rechtmatigheid. Dat staat ook in de Comptabiliteitswet. Dat dit daadwerkelijk gebeurt, blijkt uit de verschillende bezuinigingsoperaties. Komt de Kamer met bepaalde suggesties, bijvoorbeeld bij het debat over de voorjaarsnota, dan wordt daar iets mee gedaan. Wat de subsidies betreft had het eerste kabinet-Balkenende al een efficiency- en bezuinigingstaakstelling opgenomen van 600 mln euro voor eind 2006. Vanwege het Hoofdlijnenakkoord is daar nog eens 500 mln euro bijgekomen, maar dat bedrag is al in de budgetten verwerkt.

De definitie van subsidie, zoals het kabinet die hanteert, uit economisch oogpunt, luidt als volgt: een gebonden inkomens- of vermogensoverdracht van het Rijk om niet aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon in Nederland. Omdat de overdracht «gebonden» moet zijn, vallen regelingen zoals de Bijstandswet, de WAO en de WIW, met vrij besteedbare bedragen, er niet onder. Het aankopen van een bepaalde zaak telt ook niet mee, omdat het om een inkomens- of vermogensoverdracht aan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon gaat. Daarmee ontstaat een ruime scope voor subsidieverstrekking. In de Algemene wet bestuursrecht staat een andere definitie van subsidie, maar die heeft een juridisch karakter en wordt voor andere doeleinden gebruikt. Datgene wat in het subsidieoverzicht hoort te staan, op basis van deze definitie, komt er voortaan in te staan. Dat kan wel tot nacorrecties leiden, want is het niet doenlijk, gelet op het tempo van het begrotingsproces, alle projecten op tijd te toetsen. De departementen blijven overigens graag buiten het overzicht, want op die manier hoopt men een eventuele korting op subsidies te ontlopen. Dat gedrag wordt zoveel mogelijk gecorrigeerd. Hetzelfde geldt voor de inhuur van externen. Het is de bedoeling ook dit soort opgaven te uniformeren. Het eerstvolgende overzicht komt, gelet op het vele werk dat dit met zich brengt, begin 2006, ruim voor de volgende kabinetsperiode.

Er wordt inmiddels ook gekeken, onder andere door VWS, naar de stand van zaken met betrekking tot premiegefinancierde subsidies. Deze zijn niet in het SOR opgenomen, want daar zitten alleen rijkssubsidies in. Met het OSU wordt een nieuw traject ingegaan, maar het is nog niet duidelijk of dat aan de hand van een IBO gebeurt. Er is al wel afgesproken dat ook de specifieke uitkeringen op de schop gaan. Ook hiermee kan efficiënter worden omgegaan. Misschien kan hier en daar worden samengevoegd. Dat is ook goed voor de ontkokering bij gemeenten. Zij kunnen meer eigen beleid voeren. Op die manier wordt het OSU ook completer. Samenvoeging is overigens niet altijd mogelijk. Daardoor ontkom je er soms niet aan toch met een groot aantal subsidies te werken.

Senter voert inmiddels voor diverse departementen de subsidieregeling richting het bedrijfsleven uit. Er vindt dus al een zekere centralisatie plaats. De centralisatie van de belastingsubsidies krijgt vorm via de belastingdienst. Er wordt voorts een zeer uitvoerig en meerjarig overzicht gemaakt van alle belastingkortingen. Deze worden ook regelmatig opnieuw getoetst. Het huurwaardeforfait, een forfait voor genoten inkomen, en de hypotheekrenteaftrek, verwervingskosten, zijn geen belastingkortingen. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat inkomensafhankelijke subsidies, zoals de huursubsidie en de zorgtoeslag, ook worden gecentraliseerd. Dat zal gebeuren door een organisatie, gelieerd aan de belastingdienst. De studiefinanciering en het bereik ervan worden ook bekeken. De vakministers blijven natuurlijk verantwoordelijk voor hun eigen beleid. De minister van VROM blijft verantwoordelijk voor bijvoorbeeld de huursubsidie, ook al wordt deze uitgevoerd door die aan de belastingdienst gelieerde organisatie. Uiteindelijk worden op die manier, ook door grootschalige evaluaties als IBO's, of door kleinere evaluaties, alle rijkstaken bekeken op efficiency en rechtmatigheid. De evaluatie met betrekking tot de medefinancieringsorganisaties (MFO's) heeft inmiddels al tot een ander beleid geleid. Ook zijn de prestaties kritisch getoetst. Er is geen sprake meer van een automatische verdeling. De IBO-Defensie heeft een nauwe relatie met de herstructureringsoperatie van de gehele krijgsmacht. Ook dit moet tot beter beleid leiden. De IBO-procedure met betrekking tot de grote rijkstaken is heel waardevol gebleken en wordt daarom voortgezet. De reguliere begrotingsvoorbereiding past daar ook in, want dan komen alle beleidsterreinen aan de orde, ook in financieel opzicht, want wellicht kan iets nog doelmatiger of met minder geld toe. De totale begroting is dus het meest volledig, want in dat kader komt alles aan de orde.

De aanvaring van de minister met de Algemene Rekenkamer had geen betrekking op de evaluaties, maar op de wijze waarop de Rekenkamer de verbetering van het financieel beheer kwalificeerde. Inmiddels is dat misverstand uit de wereld. Minister en Rekenkamer zijn het erover eens dat er samen moet worden opgetrokken om tot zoveel mogelijk rechtmatigheid en doelmatigheid te komen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van As (LPF) verwacht van de minister van Financiën dat hij de andere ministers suggesties aanreikt om te komen tot zoveel mogelijk efficiency en transparantie. Dat leidt ook tot een betere stroomlijning. Wil je komen tot een beheersing van de overheidsuitgaven, zonder de kaasschaafmethode te hanteren, dan moet je voor de inkomsten uitgaan van de geprognosticeerde inkomsten, zijnde de belastinginkomsten en andere inkomsten, zonder rekening te houden met economisch groei. Daar kun je vervolgens je uitgaven op baseren. Meevallers kunnen worden aangewend voor nieuw beleid of voor aflossing van de staatsschuld. Dor hout moet worden gekapt. Zo kun je de kinderbijslag bijvoorbeeld integreren in de kinderkorting. Het bedrag dat de student nu per maand op zijn rekening krijgt in het kader van ov, kan worden verrekend met het schoolgeld. Vervolgens kan de onderwijsinstelling de student een ov-kaart geven. Ook kan worden gedacht aan een totale personeelsstop bij de rijksoverheid. Er moet om de tweeënhalf tot drie jaar met een herziening van de overzichten worden gekomen.

De heer Balemans (VVD) ziet graag dat in het subsidieoverzicht een politiek oordeel wordt opgenomen of een bepaalde subsidie wel of geen overheidstaak is, want daar zit dan een politieke visie op de samenleving achter. Vervolgens kan de Kamer erover discussiëren. Het wordt in ieder geval tijd om te snijden in de subsidiepot. Het volgende overzicht moet uiterlijk in 2005 verschijnen.

De heer Mastwijk (CDA) kan zich voorstellen dat in het volgende subsidieoverzicht wordt uitgegaan van een indeling per departement, maar dat moet op een zodanig tijdstip beschikbaar komen dat de Kamer voldoende tijd heeft voor de bespreking ervan. Dat wil zeggen dat het overzicht in ieder geval voor 2006 moet worden aangeleverd.

De heer Blom (PvdA) pleit ervoor eens in de twee jaar met een overzicht te komen.

De heer Van der Vlies (SGP) vindt dat er in ieder geval voldoende tijd beschikbaar moet zijn voor het voeren van een zinvolle discussie over het subsidieoverzicht, want dan kan het effect hebben op de diverse departementen. Het overzicht moet er dus uiterlijk in 2005 zijn.

De minister zegt toe dat er in de toekomst eens per vier jaar (kabinetsperiode) een subsidieoverzicht zal worden gepresenteerd. Dit betekent dat het eerstvolgende subsidieoverzicht uiterlijk eind 2005 verschijnt. Op die manier is er tijd genoeg het huidige overzicht te reviseren en het nieuwe ruim voor de verkiezingen van 2007 te bespreken. De gegevens van de begroting 2006 worden er ook in verwerkt. De suggestie over het stroomlijnen van zaken als bijvoorbeeld studiefinanciering wordt meegenomen in het reguliere begrotingsproces. Dat geldt ook voor het kappen in dor hout en voor wie welke regeling gaat uitvoeren, want overlap en doublure moeten worden voorkomen. Als iets met minder geld toe kan, dan moet dat gebeuren. De meeste ministeries hebben overigens al een personeelsstop. De minister ziet niets in de suggestie om vakministers een politiek oordeel over een subsidie te laten geven in het subsidieoverzicht. Als een minister tegen een bepaalde subsidie is, dan had die niet in het overzicht moeten staan. Staat een subsidie in het overzicht, dan is die eigenlijk per definitie nuttig. Blijkt uit de toetsing dat een bepaalde subsidie geen zin meer heeft, dan mag die de volgende keer niet meer in het overzicht staan.

Als een subsidie efficiënter is dan een belastingkorting – dat komt bijvoorbeeld voor in het kader van Samen werken aan bereikbaarheid – dan wordt het uitgavenkader op dat punt technisch gecorrigeerd. Omgekeerd is dat ook het geval. Het laten vervallen van het onderscheid tussen wat je via de belastingen en wat je door middel van uitgaven doet, vindt de minister een brug te ver. Hij blijft voorstander van een apart uitgavenkader en een apart kader voor belastingverhoging of -verlaging. Het verschil is dat je met het een iedereen wil bereiken, bijvoorbeeld met een fiscale faciliteit als de heffingskorting, terwijl men het ander moet komen halen, bijvoorbeeld een bepaalde stimulans in de vorm van een subsidie. Het een kan niet tegen het ander worden uitgeruild. Daarom moeten belastinguitgaven en subsidies uit elkaar worden gehouden, behalve als het een louter technische kwestie is.

Samenvatting voorzitter

De voorzitter concludeert dat de minister heeft toegezegd dat het ministerie zal blijven werken aan complementering van het subsidieoverzicht. De minister heeft meegedeeld dat zijn collega van VWS de premiegefinancierde sector zal gaan verkennen op het punt van de subsidiecomponent. Financiën gaat voorts het veld van de specifieke uikeringen in kaart brengen.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Bibi de Vries

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Tichelaar

De adjunct-griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

De Valk


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), ondervoorzitter, Crone (PvdA), Rouvoet (ChristenUnie), Bibi de Vries (VVD), voorzitter, De Haan (CDA), Atsma (CDA), Vendrik (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Balemans (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Rambocus (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA) en Schippers (VVD).

Plv. leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Fierens (PvdA), Van der Vlies (SGP), De Grave (VVD), Mosterd (CDA), Kortenhorst (CDA), Van Gent (GroenLinks), Duyvendak (GroenLinks), De Ruiter (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Hofstra (VVD), Ferrier (CDA), Eerdmans (LPF), Vergeer (SP), Jan de Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), Smeets (PvdA), Van Heemst (PvdA), Smits (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Kalsbeek (PvdA) en Van Beek (VVD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Giskes (D66), Crone (PvdA), De Grave (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Eurlings (CDA), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Loon-Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Heemskerk (PvdA) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Duyvendak (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), De Ruiter (SP), Mosterd (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Van Bommel (SP), Jan de Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Samsom (PvdA), Luchtenveld (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA) en Bibi de Vries (VVD).

Naar boven