29 047
Wijziging van de Wet op de dierproeven

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 3 oktober 2003

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,1 belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, brengt onderstaand verslag uit over haar bevindingen. Met een tijdige en afdoende beantwoording van de daarin opgenomen vragen en opmerkingen door de regering acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de dierproeven. Wel hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen. Genoemde leden constateren dat de reden voor dit wetsvoorstel ligt in het feit dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen door middel van een arrest op 16 januari 2003 heeft bepaald dat richtlijn nr. 86/609/EEG onvolledig is omgezet. Welke redenen lagen bij de implementatie van richtlijn nr. 86/609/EEG, 12 september 1996, ten grondslag aan het niet volledig overnemen van de inhoud van deze richtlijn? Vanaf 16 januari was bekend dat de Wet op de dierproeven dient te worden gewijzigd. Waarom bereikt de Kamer nu pas dit voorstel tot wijziging? Kan de regering het spoedeisende karakter van dit wetsvoorstel verklaren? Heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het arrest een uiterste datum genoemd waarop de richtlijn dient te zijn geïmplementeerd?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de mededeling dat het advies van de Raad van State bij het voorliggende wetsvoorstel niet openbaar wordt gemaakt omdat het zonder meer instemmend luidt. Deze instemming verheugt hen, maar zij verzoeken de regering alsnog het advies van de raad van State openbaar te maken zodat kennisgenomen kan worden van de argumentatie waarom de Raad van State tot dit advies is gekomen.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de dierproeven, en kunnen zich geheel vinden in de voorgestelde wijziging. Zij steunen het streven om onnodige dierproeven te voorkomen door gebruik te maken van resultaten van reeds verrichte dierproeven in andere landen. Ten aanzien van de wetswijziging hebben deze leden geen vragen.

Administratieve lasten

De memorie van toelichting geeft aan dat het onderhavige voorstel tot Wijziging van de Wet op de dierproeven geen verandering van de administratieve lastendruk met zich mee zal brengen. De leden van de CDA-fractie betreuren dat er kennelijk geen mogelijkheid is om te komen tot vermindering van de administratieve lastendruk met het in stand houden van een zorgvuldige toetsing. Leidt het voorleggen van een voorgenomen proef aan uitsluitend de Centrale commissie dierproeven niet tot een vermindering van procedures en administratieve lastendruk? Is het voor een dierexperimentencommissie mogelijk om voldoende zorgvuldig te toetsen of een vergelijkbare dierproef al in een andere lidstaat van de Europese Unie heeft plaatsgevonden of plaatsvindt? Zal een toetsing uitsluitend door de Centrale commissie dierproeven niet alleen resulteren in minder administratieve lastendruk en éénduidiger besluitvorming, maar ook in het beoogde doel van deze wetswijziging, namelijk minder dierproeven?

Artikelsgewijs

Artikel I, onder A (wijziging van artikel 10a)

De leden van de CDA-fractie constateren dat aan artikel 10a van de Wet op de dierproeven een lid 7 wordt toegevoegd. Daarmee wordt beoogd dat een dier voor een dierproef mag worden vrijgelaten indien de gezondheidstoestand van het dier zulks toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid en het milieu. De beslissing over het vrijlaten wordt genomen door de dierexperimentencommissie en de Centrale commissie dierproeven. Kunnen deze commissies in voldoende mate de gevolgen van het loslaten van een proefdier voor de volksgezondheid en het milieu inschatten? Worden risico's voor de diergezondheid van andere dieren betrokken bij de besluitvorming? De leden van de CDA-fractie vragen of het vrijlaten van een proefdier wel een wenselijke situatie is. Kan een praktijkvoorbeeld worden gegeven? Zijn sinds de implementatie van de richtlijn in 1996 dierproeven afgewezen omdat dieren tijdens een proef vrijgelaten zouden worden?

Volgens het toegevoegde lid 8 wordt de geldigheid van gegevens die het resultaat zijn van proeven die in een andere lidstaat zijn verricht «zoveel mogelijk» erkend. De leden van de CDA-fractie vragen of deze formulering niet tot een zekere vrijblijvendheid kan leiden. Voldoet deze formulering aan voldoende uniformering van regelgeving in de overige lidstaten van de Europese Unie? Deze beoordeling wordt bij een dierexperimentencommissie gelegd en in tweede instantie bij de Centrale commissie dierproeven. Is het niet wenselijk om deze beoordeling in eerste instantie toe te wijzen aan de Centrale commissie dierproeven? Wordt een besluit om een dierproef, die reeds op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie is verricht, alsnog nodig te achten, openbaar gemaakt en met redenen omkleed?

Artikel I, onder B (wijziging van artikel 25)

De wijziging van artikel 25 betreft het toevoegen van artikel 10c, waardoor wordt voorgesteld overtreding van artikel 10c als een misdrijf te bestempelen. De leden van de CDA-fractie nemen kennis van de noodzaak van deze wijziging voor een doeltreffende handhaving van de wet. In de memorie van toelichting staat dat deze wijziging door een niet te achterhalen oorzaak achterwege is gebleven bij de wetswijziging van 1996. Artikel 10c verbiedt het ontwikkelen van een dierproef voor cosmetica. Is dat de reden waarom destijds artikel 10c niet is toegevoegd? Wat betekent dit voor de import van cosmeticaproducten uit landen buiten de Europese Unie die getest zijn op proefdieren?

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De adjunct-griffier van de commissie,

Sjerp


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Buijs (CDA), Atsma (CDA), ondervoorzitter, Arib (PvdA), Vendrik (GL), Kant (SP), Smilde (CDA), Omtzigt (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Vergeer-Mudde (SP), Vietsch (CDA), Tonkens (GL), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF) e Schippers (VVD).

Plv. leden: Luchtenveld (VVD), Rouvoet (CU), Verdaas (PvdA), Griffith, MPA (VVD), Van der Ham (D66), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GL), Gerkens (SP), Mosterd (CDA), Eski (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Van Gent (GL), Van Loon-Koomen (CDA), Waalkens (PvdA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Blok (VVD), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).

Naar boven