29 047
Wijziging van de Wet op de dierproeven

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Artikel I, onder A

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)Bij wet van 12 september 1996, Stb. 500, is de Wet op de dierproeven gewijzigd ter implementatie van richtlijn nr. 86/609/EEG van de Raad van 24 november 1986 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (PbEG L 358). Naar het oordeel van de Europese Commissie zijn bij die wetswijziging niet alle bepalingen van de richtlijn in voldoende mate in nationaal recht omgezet. Op een verzoek van de Europese Commissie om dit vast te stellen, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op 16 januari 2003 (Hofzaak C-205/01) geconstateerd dat het Koninkrijk der Nederlanden, door niet alle maatregelen te treffen die nodig zijn ter correcte omzetting van de artikelen 11 en 22, eerste lid, van de richtlijn, de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen. Die uitspraak van het Hof noopt tot de onderhavige wijziging van de Wet op de dierproeven.

Artikel 11 van de richtlijn bepaalt:

«Ongeacht de overige bepalingen van deze richtlijn mag het verantwoordelijke gezag toestemming geven voor het vrijlaten van het betrokken dier wanneer de gewettigde doeleinden van de proef zulks vereisen, op voorwaarde dat het de zekerheid heeft verkregen dat al het mogelijke is gedaan om het welzijn van het dier te waarborgen, indien de gezondheidstoestand van het dier zulks toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid en het milieu».

In het systeem van de Wet op de dierproeven is de dierexperimentencommissie (en in tweede instantie de Centrale commissie dierproeven) het «bevoegde gezag» dat zich ten aanzien van iedere voorgenomen dierproef uitspreekt over de toelaatbaarheid daarvan; dit is in artikel 10a van die wet neergelegd. Het ligt naar mijn mening in de rede dat ook de beslissing over het vrijlaten van het dier bij die commissies wordt gelegd; het nieuwe zevende lid van artikel 10a strekt daartoe.

Artikel 22, eerste lid, van de richtlijn luidt:

«Om bij proeven die op grond van de nationale of communautaire wetgeving op het gebied van de gezondheid en veiligheid worden verricht onnodige doublures te voorkomen, erkent iedere lidstaat zoveel mogelijk de geldigheid van de gegevens die het resultaat zijn van proeven die op het gebied van een andere lidstaat zijn verricht, tenzij ter vrijwaring van de volksgezondheid en de veiligheid verder onderzoek vereist is».

De woorden «zoveel mogelijk» in de richtlijnbepaling impliceren dat van geval tot geval moet worden beoordeeld of de resultaten van in het buitenland verrichte proeven een dierproef hier te lande kunnen voorkómen. Deze beoordeling wordt in het voorstel eveneens bij de dierexperimentencommissie (en in tweede instantie de Centrale commissie dierproeven) gelegd; zie het aan artikel 10a toe te voegen achtste lid. Erkenning door deze commissies van de in het buitenland verkregen resultaten vindt plaats door op de voet van artikel 10, eerste lid, onder a, een negatief advies of oordeel over de proef te geven, omdat het doel zonder dierproef kan worden bereikt, namelijk door gebruik te maken van die resultaten.

Artikel I, onder B

Bij de wetswijziging van 1996 is door niet te achterhalen oorzaak het strafbaar stellen van de overtreding van artikel 10c achterwege gebleven. Voor een doeltreffende handhaving van de wet is opneming van een verwijzing naar die bepaling in artikel 25 noodzakelijk. Gezien het verband met de overige artikelen wordt voorgesteld overtreding van artikel 10c als een misdrijf te bestempelen.

Administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Ten aanzien van de administratieve lasten die het onderhavige voorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven met zich mee zal brengen voor het bedrijfsleven kan worden opgemerkt dat er geen veranderingen voor het bedrijfsleven zullen optreden.

Het voorstel is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten. Het College heeft besloten het onderhavige wetsvoorstel niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Naar boven