29 040 (R 1741)
Voornemen tot opzegging van de op 4 januari 1956 te Washington totstandgekomen Overeenkomst betreffende financiële steun aan de Noordatlantische IJspatrouilledienst

nr. 304
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 augustus 2003

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 10 september 2003.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 10 oktober 2003.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring voor te leggen het voornemen tot opzegging van de op 4 januari 1956 te Washington totstandgekomen Overeenkomst betreffende financiële steun aan de Noordatlantische IJspatrouilledienst (Trb. 1956, 126).1

Een toelichtende nota bij dit voornemen tot opzegging van het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 10 september 2003 voor te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en van Aruba zijn van deze voorlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

TOELICHTENDE NOTA

Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

1. Reden van opzegging van het verdrag

Met de inwerkingtreding van een herziening van het op 1 november 1974 te Londen totstandgekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157) (SOLAS-verdrag), waarbij ook de wijze van bekostiging van de ijspatrouilledienst in het SOLAS-verdrag is opgenomen, is aan de op 4 januari 1956 te Washington totstandgekomen Overeenkomst betreffende financiële steun aan de Noordatlantische IJspatrouilledienst (Trb. 1956, 126; hierna te noemen: de Overeenkomst) de bestaansgrond komen te ontvallen.

2. Voorgeschiedenis van het verdrag

Reeds vele decennia wordt door de Verenigde Staten, met hulp van Canada, in het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan een ijspatrouilledienst onderhouden, die de scheepvaart in het ijsseizoen informeert over de locaties van ijsbergen. Aanleiding voor deze ijspatrouilles is de ramp met de Titanic, die in 1912 ten onder ging na een aanvaring met een ijsberg.

De ramp met de Titanic is tevens aanleiding geweest voor een reeks verdragen ter bescherming van mensenlevens op zee, de opeenvolgende SOLAS (Safety of Life at Sea)-verdragen, waaronder het hierboven vermelde SOLAS-verdrag. In deze verdragen is de verplichting neergelegd om in een zogenaamde North Atlantic Ice Patrol te voorzien, waarvan het beheer bij de Verenigde Staten berust. In het thans vigerende SOLAS-verdrag wordt dit geregeld in voorschrift 6 van hoofdstuk V (veiligheid van navigatie).

3. Hoofdlijnen van het verdrag

Voor de bekostiging van de ijspatrouilles kwam op 4 januari 1956 te Washington de Overeenkomst tot stand, welke op 5 juli 1956 voor het gehele Koninkrijk in werking is getreden. Zeventien staten dragen bij in de kosten van de ijspatrouilles. Nederland draagt bij voor de schepen die zijn geregistreerd in Nederland, in de Nederlandse Antillen en in Aruba en gebruik maken van de in het verdrag geregelde informatiedienst. Hoewel het SOLAS-verdrag voorziet in de mogelijkheid dat ook door andere staten die partij zijn bij dit verdrag aan de bekostiging van de ijspatrouilles wordt bijgedragen, is van deze mogelijkheid niet of nauwelijks gebruik gemaakt. In het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan varen steeds meer schepen, wier vlaggenstaten geen bijdrage leveren aan de bekostiging van de ijspatrouilledienst. Daartoe behoren ook landen met grote vloten, zoals Liberia en Honduras. Dit had tot resultaat dat de 17 staten die wel bijdroegen aan de financiering, in toenemende mate ook de kosten van de dienstverlening aan schepen uit niet-meebetalende staten voor hun rekening moesten nemen. Hierdoor betaalde Nederland in 2000 bijvoorbeeld een bedrag van fl. 200 000, waarvan de helft oneigenlijk.

Tegen deze gang van zaken groeide met name bij enkele meebetalende staten steeds meer verzet. Om deze staten tegemoet te komen heeft de Verenigde Staten zich bereid verklaard om de kosten die ten behoeve van niet-meebetalende staten worden gemaakt, voortaan zelf te dragen. Voor Nederland betekent dit een halvering van de jaarlijkse bijdrage. Voor de Nederlandse Antillen en Aruba heeft de wijziging van de wijze van bekostiging geen financiële gevolgen.

Tevens werd door de Verenigde Staten voorgesteld om bepaalde elementen uit de Overeenkomst in het SOLAS-verdrag op te nemen, waarna de Overeenkomst zou kunnen worden beëindigd. Nadat hiervoor de medewerking was verkregen van de 17 meebetalende staten, waaronder het Koninkrijk der Nederlanden, is bij gelegenheid van de hierboven bedoelde herziening van hoofdstuk V van de bijlage bij het SOLAS-verdrag ook de wijze van bekostiging van de ijspatrouilledienst in het aanhangsel bij hoofdstuk V opgenomen. Deze wijziging is bij resolutie van de IMO van 6 december 2000 aangenomen, en is op 1 juli 2002 in werking getreden.

Met de inwerkingtreding van het nieuwe hoofdstuk V van de bijlage bij het SOLAS-verdrag en de daarin opgenomen bepalingen ter zake van de financiering van de ijspatrouilledienst is aldus aan de Overeenkomst de bestaansgrond komen te ontvallen. De Overeenkomst kan derhalve, mede gelet op de gunstiger regeling in het SOLAS-verdrag, voor het Koninkrijk der Nederlanden formeel worden beëindigd. Voor dit voornemen tot opzegging wordt thans de goedkeuring gevraagd.

4. Koninkrijkspositie

De Overeenkomst geldt voor het gehele Koninkrijk; de goedkeuring van het voornemen tot opzegging wordt dan ook voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven