29 032
Wijziging van de Mediawet in verband met verlaging van de rijksomroepbijdrage

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Tegen de achtergrond van de doelmatigheids- en volumetaakstelling van de gehele overheid dient ook de publieke omroep kritisch te kijken naar overmatige bureaucratie en overhead in de organisatie. Als gevolg hiervan is in het Strategisch Akkoord van het vorige kabinet de rijksomroepbijdrage met ingang van 2004 structureel met € 30 miljoen verminderd. Vervolgens is in het Hoofdlijnenakkoord van het huidige kabinet een additionele efficiencydoelstelling opgenomen. Deze bedraagt € 10 miljoen in 2004, € 30 miljoen in 2005, € 40 miljoen in 2006 en € 50 miljoen in 2007. De indexatiesystematiek blijft gehandhaafd.

Daarnaast wordt de rijksomroepbijdrage gekort door de opgelegde efficiencykorting van 4% aan de G&G-sector, waar de omroeporkesten (MCO) onder ressorteren. Het gaat om een bedrag van € 0,287 miljoen in 2003, oplopend tot € 1,148 miljoen in 2006. Een bezuiniging in 2003 is op basis van de huidige Mediawet niet mogelijk. Derhalve is de bezuiniging voor 2003 door middel van een kasschuif naar 2004 verplaatst.

De totale korting op de rijksomroepbijdrage bedraagt dan € 40,861 miljoen in 2004, € 60,861 in 2005, € 71,148 in 2006 en structureel € 81,148 miljoen vanaf 2007.

De korting wordt opgelegd op de rijksomroepbijdrage en daarmee in beginsel op alle organisaties en instellingen die uit de mediabegroting worden gefinancierd.

Overeenkomstig het regeerakkoord worden bezuinigingen primair opgevangen binnen de kosten van de organisatie van het bestel en (efficiency)verbeteringen daarvan. In dit verband kan worden gedacht aan verdere samenwerking en optimalisering van productiemethoden. Dit tegen de achtergrond van continuïteit en versterking van de programmatische en innovatieve kwaliteit van de publieke omroep. Teneinde zicht te krijgen op de mogelijkheden om de bezuinigingen op te vangen, is in samenwerking met de publieke omroep een onderzoek uitgevoerd, waarbij is gestreefd naar een verbetering van de organisatie en de prestaties van het publieke omroepbestel. De resultaten van het onderzoek zijn medio 2003 beschikbaar gesteld en op 25 juni 2003 aan de Tweede Kamer toegezonden. Op basis hiervan zal na een zorgvuldige bestudering nadere invulling plaatsvinden, zowel naar de verschillende instellingen als in de tijd. Hierover vindt nog overleg plaats met alle betrokken organisaties. Beleidskeuzes zullen worden gemaakt in de meerjarenbegrotingen van de landelijke publieke omroep en de Wereldomroep en in de begrotingsbrief media, die in november aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om in dit wetsvoorstel enkele technische wijzigingen aan te brengen in de artikelen 109 en 109a van de Mediawet. Deze wijzigingen beogen binnen de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Commissariaat voor de Media en de raad van bestuur van de NOS verduidelijking aan te brengen ten aanzien van het nemen van beslissingen omtrent het terugvorderen van aan omroepinstellingen ter beschikking gestelde gelden die zijn gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze gelden zijn gegeven.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en B

Het toezicht op de rechtmatige besteding van de omroepmiddelen valt onder de verantwoordelijkheid van het Commissariaat voor de Media. De omroepinstellingen zenden daartoe op grond van artikel 109 van de Mediawet jaarlijks hun jaarrekeningen aan het Commissariaat met als doel rekening en verantwoording. Het is wenselijk dit in de wet nadrukkelijker te verwoorden. Daartoe is artikel 109, eerste lid, van de Mediawet aangepast.

Uit de bewoordingen van de huidige bepalingen inzake de rekening en verantwoording blijkt niet in alle gevallen eenduidig hoe de beslissingen over eventuele terugvordering van onrechtmatig besteedde bedragen worden genomen. In de systematiek van de Mediawet is de raad van bestuur verantwoordelijk voor de verdeling van de omroepmiddelen over de landelijke omroepinstellingen. Op grond van artikel 109a, derde lid, van de Mediawet dienen onrechtmatig bestede gelden op aanmaning van de raad van bestuur aan de raad van bestuur te worden terugbetaald. Indien uit het toezicht door het Commissariaat blijkt dat gelden onrechtmatig zijn besteed, zal uit dien hoofde het Commissariaat moeten kunnen beslissen tot terugvordering over te gaan. De omroepinstelling zal, indien blijkt dat gelden onrechtmatig zijn besteed, op eerste vordering van het Commissariaat deze gelden moeten terugbetalen aan de raad van bestuur en, indien het de NOS zelf en de Wereldomroep betreft aan het Commissariaat. De beslissing tot terugvordering uit hoofde van het toezicht op de rechtmatige besteding van gelden wordt door het Commissariaat genomen en terugbetaling vindt plaats aan de raad van bestuur en, indien het de NOS zelf of de Wereldomroep betreft, aan het Commissariaat.

Daarnaast behoudt de raad van bestuur zijn eigen mogelijkheid tot terugvordering bij onrechtmatige besteding van middelen die de raad van bestuur beschikbaar heeft voor specifieke doeleinden en die door de raad van bestuur ter beschikking van de landelijke omroepinstellingen gesteld kunnen worden. Het betreft de middelen voor programmaversterking, de middelen die op grond van artikel 106a van de Mediawet beschikbaar zijn en de middelen die op grond van artikel 170c van de Mediawet uit de algemene omroepreserve aan de raad van bestuur beschikbaar worden gesteld. Het toezicht door het Commissariaat op de rechtmatige besteding van genoemde gelden blijft echter onverminderd van kracht.

Artikel 109a, derde lid, is, uitgaande van de praktijk, door technische aanpassingen verduidelijkt.

Artikel I, onderdelen C en D

In artikel 111, tweede lid, van de Mediawet, is het minimumniveau van de rijksomroepbijdrage vastgelegd. Voor 2004 wordt de rijksomroepbijdrage eenmalig verlaagd met € 40,861 miljoen, voor 2005 met € 60,861 miljoen, voor 2006 met € 71,148 miljoen. Vanaf 2007 wordt de rijksomroepbijdrage structureel verlaagd met € 81,148 miljoen. Artikel I, onderdeel C, bevat een wijziging van artikel 111, tweede en derde lid, waarbij het minimale niveau van de rijksomroepbijdrage (bestaande uit het basisbedrag vermeerderd met de jaarlijkse index) wordt verminderd met het bedrag van de structurele verlaging van€ 81,148 miljoen vanaf 2007. In artikel I, onderdeel D, worden de kortingen voor de jaren 2004, 2005 en 2006 geregeld in een overgangsartikel in Hoofdstuk XI Overgangs- en slotbepalingen van de Mediawet. Dit artikel zal vervallen met ingang van 1 januari 2007.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. C. van der Laan

Naar boven