nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van de Mediawet in verband met verlaging van de rijksomroepbijdrage.
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
8 september 2003
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Mediawet
te wijzigen in verband met bevordering van de efficiency van de publieke omroep
en daartoe het bedrag van de rijksomroepbijdrage ten behoeve van de publieke
omroep te verlagen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Mediawet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 109, eerste lid, wordt de eerste volzin vervangen door: De
instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep –
met uitzondering van de overheid – en de Wereldomroep leggen financiële
rekening en verantwoording af aan het Commissariaat voor de Media ten behoeve van de rechtmatigheidstoetsing van de uitgaven. Zij doen daartoe
jaarlijks voor 1 juni hun jaarrekening toekomen aan het Commissariaat.
B
Artikel 109a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid, wordt vervangen door:
3. Voor zover ter beschikking gestelde bedragen zijn gebruikt voor een
ander doel dan waarvoor zij zijn gegeven:
a. betaalt de instelling op eerste vordering van het Commissariaat deze
bedragen terug aan de raad van bestuur, tenzij het de Stichting of de Wereldomroep
betreft;
b. betaalt de Stichting of de Wereldomroep op eerste vordering van het
Commissariaat deze bedragen terug aan het Commissariaat;
c. betaalt, indien het gelden als bedoeld in artikel 101, eerste lid,
onderdeel h, en derde en vierde lid, artikel 106a, of artikel 170c, tweede
lid, betreft die aan de instellingen die zendtijd voor landelijke omroep hebben
verkregen beschikbaar zijn gesteld en onverminderd de onderdelen a en b, de
instelling op eerste vordering van de raad van bestuur deze bedragen terug
aan de raad van bestuur;
d. betaalt, indien de in onderdeel c bedoelde gelden met instemming van
de raad van bestuur zijn gebruikt, de raad van bestuur op eerste vordering
van het Commissariaat deze bedragen terug aan het Commissariaat.
2. In het vierde lid wordt «aanmaning» vervangen door: vordering.
C
Artikel 111, tweede en derde lid, komen te luiden:
2. De in het eerste lid bedoelde rijksomroepbijdrage bestaat ten minste
uit het bedrag van de in het jaar 1998 door de Dienst omroepbijdragen op grond
van de toen geldende bepalingen van deze wet aan Onze Minister afgedragen
inkomsten. Onze Minister stelt het in de vorige volzin bedoelde bedrag jaarlijks
bij met de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde index
voor de groei van het aantal huishoudens in Nederland en met de door het Centraal
Bureau voor de Statistiek voor een kalenderjaar vastgestelde prijsindex voor
de gezinsconsumptie.
3. Het op grond van het tweede lid vastgestelde bedrag van de rijksomroepbijdrage
wordt verminderd met € 81,148 miljoen.
D
Na artikel 146 wordt een artikel ingevoegd luidende:
Artikel 147
1. In afwijking van artikel 111, derde lid, bedraagt de vermindering van
de rijksomroepbijdrage voor het jaar 2004 € 40,861 miljoen, voor
het jaar 2005 € 60,861 miljoen en voor het jaar 2006 € 71,148
miljoen.
2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2007.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,
waarbij aan artikel I, onderdelen C en D, terugwerkende kracht kan worden
verleend tot en met een daarbij te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,