29 032
Wijziging van de Mediawet in verband met verlaging van de rijksomroepbijdrage

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet in verband met verlaging van de rijksomroepbijdrage.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

8 september 2003

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Mediawet te wijzigen in verband met bevordering van de efficiency van de publieke omroep en daartoe het bedrag van de rijksomroepbijdrage ten behoeve van de publieke omroep te verlagen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Mediawet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 109, eerste lid, wordt de eerste volzin vervangen door: De instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep – met uitzondering van de overheid – en de Wereldomroep leggen financiële rekening en verantwoording af aan het Commissariaat voor de Media ten behoeve van de rechtmatigheidstoetsing van de uitgaven. Zij doen daartoe jaarlijks voor 1 juni hun jaarrekening toekomen aan het Commissariaat.

B

Artikel 109a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, wordt vervangen door:

3. Voor zover ter beschikking gestelde bedragen zijn gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij zijn gegeven:

a. betaalt de instelling op eerste vordering van het Commissariaat deze bedragen terug aan de raad van bestuur, tenzij het de Stichting of de Wereldomroep betreft;

b. betaalt de Stichting of de Wereldomroep op eerste vordering van het Commissariaat deze bedragen terug aan het Commissariaat;

c. betaalt, indien het gelden als bedoeld in artikel 101, eerste lid, onderdeel h, en derde en vierde lid, artikel 106a, of artikel 170c, tweede lid, betreft die aan de instellingen die zendtijd voor landelijke omroep hebben verkregen beschikbaar zijn gesteld en onverminderd de onderdelen a en b, de instelling op eerste vordering van de raad van bestuur deze bedragen terug aan de raad van bestuur;

d. betaalt, indien de in onderdeel c bedoelde gelden met instemming van de raad van bestuur zijn gebruikt, de raad van bestuur op eerste vordering van het Commissariaat deze bedragen terug aan het Commissariaat.

2. In het vierde lid wordt «aanmaning» vervangen door: vordering.

C

Artikel 111, tweede en derde lid, komen te luiden:

2. De in het eerste lid bedoelde rijksomroepbijdrage bestaat ten minste uit het bedrag van de in het jaar 1998 door de Dienst omroepbijdragen op grond van de toen geldende bepalingen van deze wet aan Onze Minister afgedragen inkomsten. Onze Minister stelt het in de vorige volzin bedoelde bedrag jaarlijks bij met de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde index voor de groei van het aantal huishoudens in Nederland en met de door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor een kalenderjaar vastgestelde prijsindex voor de gezinsconsumptie.

3. Het op grond van het tweede lid vastgestelde bedrag van de rijksomroepbijdrage wordt verminderd met € 81,148 miljoen.

D

Na artikel 146 wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 147

1. In afwijking van artikel 111, derde lid, bedraagt de vermindering van de rijksomroepbijdrage voor het jaar 2004 € 40,861 miljoen, voor het jaar 2005 € 60,861 miljoen en voor het jaar 2006 € 71,148 miljoen.

2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2007.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, waarbij aan artikel I, onderdelen C en D, terugwerkende kracht kan worden verleend tot en met een daarbij te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Naar boven