29 025
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten (fraude niet-chartaal geldverkeer)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 30 oktober 2003

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgelegde wijziging tot wet. De meeste artikelen in het kaderbesluit betreffende de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten behoeven geen verdere implementatie in het Wetboek van Strafrecht (Sr) aangezien de Nederlandse wet hierin al voorziet. Een aantal aspecten is alsnog opgenomen en geven deze leden geen aanleiding tot nadere vragen.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de definitie van betaalpas thans een pas behelst die persoonsgebonden is en derhalve op naam van een natuurlijk persoon staat. De praktijk kent echter ook betaalpassen die op naam van een onderneming staan. Deze passen worden aan de werknemers ter beschikking gesteld om bepaalde betaaltransacties mee te verrichten, doch deze passen staan niet op naam van de desbetreffende werknemers. De leden van de CDA-fractie vragen of het begrip «betaalpas» zich niet zou moeten uitstrekken tot alle betaalpassen.

De regering stelt dat deze wetswijziging geen financiële gevolgen zal hebben aangezien valsheid in geschrifte en vervalsen van betaalpassen nu ook al wordt opgespoord, vervolgd en berecht. De leden van de CDA-fractie vragen echter of dit momenteel in Nederland wel voldoende gebeurt. Neem bijvoorbeeld de schrikbarende toeneming van het skimmen van pasjes. Het lijkt niet de overheid te zijn die meer geld uittrekt om dit te bestrijden, maar de detailhandel die zich steeds verder moet beveiligen met alle negatieve economische gevolgen van dien. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de overheid meer aandacht moet schenken aan de mogelijkheden om gezamenlijk met de detailhandel deze wijze van fraude te bestrijden. Deelt de regering deze visie deelt en zo ja, op welke wijze denkt zij tot een effectievere wijze van aanpak van dit soort fraude te komen? Het louter strafbaar stellen van dit soort fraude betekent namelijk nog niet dat ook werkelijk wordt opgespoord, vervolgd en berecht.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel geeft invulling aan het kaderbesluit betreffende de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten. Het wetsvoorstel brengt voorts de afpersing van een pincode binnen het bereik van artikel 317 Sr, hetgeen deze leden met instemming begroeten.

Ingevolge artikel 3 van het kaderbesluit dient Nederland onder meer de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat – indien opzettelijk gepleegd – strafbaar gesteld wordt het uitvoeren of veroorzaken van een overdracht van geld of monetaire waarde waardoor een derde op ongeoorloofde wijze in zijn eigendom wordt aangetast, met het oogmerk om zichzelf of anderen een onrechtmatig economisch voordeel te verschaffen door het onrechtmatig ingrijpen in de werking van een computerprogramma.

De regering heeft naar aanleiding van het advies van de Raad van State met betrekking tot artikel 3 van het kaderbesluit het oorspronkelijke wetsvoorstel aangepast, in die zin dat de voorgenomen toevoeging aan het Wetboek van Strafrecht van artikel 36d niet langer in het wetvoorstel is opgenomen. Ook de regering is blijkens het nader rapport thans van mening dat bestaande strafbepalingen uit het Wetboek van Strafrecht de ingevolge het kaderbesluit strafbaar te stellen gedragingen volledig bestrijken.

De leden van de PvdA-fractie zijn (nog) niet overtuigd van de volledige juistheid van dit standpunt. Zij vragen de regering of het navolgende voorbeeld valt binnen de werking of strekking van artikel 3 van het kaderbesluit en – zo ja – op basis van welk bestaand wetsartikel deze gedraging strafbaar is.

Voorbeeld 1: Het opzettelijk en wederrechtelijk verlagen van het saldo op de waardedrager van een derde, bijvoorbeeld het betalen zonder toestemming met de chipknip van een ander (of de toegangspas met rekeningfunctie van de Tweede Kamer), na welke handeling de pas weer binnen de macht van die ander wordt gebracht. Valt deze handeling onder artikel 350a Sr (het veranderen van gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk zijn opgeslagen) of onder het (aanstonds gewijzigde) artikel 232, eerste lid, Sr?

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie of de strafbedreiging van artikel 350a in alle gevallen toereikend is. Zij geven daarbij het volgende (aan de praktijk ontleende) voorbeeld, onder meer met het oog op het toepassen van dwangmiddelen.

Voorbeeld 2: Het in dienstbetrekking «verduisteren» van giraal geld, waarbij niet kan worden aangetoond dat het geld op enig moment chartaal is gemaakt dan wel dat het anderszins is omgezet in enig goed. Bijvoorbeeld de bankmedewerker die onbevoegd een grote som geld overmaakt naar zijn eigen rekening, waarbij het politieonderzoek «klapt» voordat hij het geld heeft kunnen opnemen (bijvoorbeeld omdat hij dreigt te verdwijnen naar het buitenland). In deze casus kan (nog) niet worden gesproken van een goed, maar vermoedelijk slechts van het veranderen van gegevens als bedoeld in artikel 350a Sr., met als strafmaximum van dit artikel twee jaar, waardoor bijvoorbeeld voorlopige hechtenis voor dit feit niet mogelijk is.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten (fraude niet-chartaal geldverkeer). Hiermee wordt invulling gegeven aan het kaderbesluit betreffende de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten van de Raad van de Europese Unie van 28 mei 2001 (PbEG L 149). Het voorliggende wetsvoorstel is ingediend bij de Kamer in september 2003, dus ruim na de implementatiedatum van mei 2003. Kan de regering uitleggen waarom de implementatiedatum is overschreden en wat hiervan de gevolgen zijn?

Betaalpasfraude vormt een toenemend probleem. Het is de leden van de VVD-fractie er veel aan gelegen om die fraude die mensen direct kan raken in de portemonnee, hard aan te pakken. Het vertrouwen in niet-chartaal geldverkeer staat en valt bij een voldoende mate van betrouwbaarheid. Kan de regering meedelen of die betrouwbaarheid kan worden gegarandeerd met het voorliggende voorstel?

Volgens de memorie van toelichting moet onder een betaalpas worden verstaan: elk voorwerp dat op naam van een bepaalde persoon is gesteld en is ingericht om uitsluitend door hem te kunnen worden gebruikt voor financiële transacties langs geautomatiseerde weg. Hierbij valt te denken aan betaalpassen met een pincode of smartcards. De definitie van betaalpas, zoals in dit wetsvoorstel opgenomen, is een pas die persoonsgebonden is en derhalve op naam van een natuurlijk persoon staat. In de praktijk zijn echter niet alle betaalpassen op naam gesteld. Er zijn ook betaalpassen die op naam van een onderneming staan. Deze passen worden aan werknemers ter beschikking gesteld om bepaalde betaaltransacties mee te verrichten, doch deze passen staan niet op naam van de desbetreffende werknemers. Deze leden vragen de regering of de strekking van het wetsvoorstel zich niet zou moeten uitstrekken tot alle betaalpassen en dus ook tot de niet op naam gestelde passen.

Een zorgwekkend verschijnsel is het maken van kopieën van betaalpassen. Met een eenvoudige handeling kan de pas worden gekopieerd. Het kaderbesluit strekt ertoe dit tegen te gaan. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of hierin ook verder kan worden gegaan in die zin dat ook het in bezit hebben van de hulpmiddelen om passen te kopiëren, strafbaar zal zijn?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Hedendaagse technieken in het betalingsverkeer brengen met zich mee dat deze op onrechtmatige wijze voor eigen of andermans gewin kunnen worden ingezet. Deze leden stellen het dan ook zeer op prijs dat de regering dit wetsvoorstel naar de Kamer heeft gezonden.

Zij vragen de regering in navolging van de Raad van State of het niet wenselijker is het bezit van onrechtmatig verkregen betaalinstrumenten en het gebruik ervan uitdrukkelijk strafbaar te stellen. Nu is ervoor gekozen het onrechtmatige bezit hiervan onder te brengen in het artikel dat valsheid in de expliciet genoemde geschriften strafbaar stelt. Deze leden vragen of gestolen bankpassen hieronder zullen vallen. De regering stelt in antwoord op de vragen van de Raad van State dat reeds andere strafbepalingen voorzien in strafbaarstelling. Welke artikelen hebben hierop betrekking? Geven deze bepalingen helder weer dat opzettelijk onrechtmatig gebruik van bankpassen strafbaar is, of doelt de regering op de algemene diefstalbepaling van artikel 310 Sr?

ARTIKELEN

ARTIKEL I

A

De leden van de PvdA fractie verzoeken de regering tenslotte om nader te verklaren op welke periode in tijd wordt gedoeld met de voor het Nederlandse strafrecht nieuwe termen «ontvangen» en «zich verschaffen» (volgens de memorie van toelichting de overgang) van een vals/vervalst geschrift, de betaalpas of waardekaart van een ander op de dader. In hoeverre wordt deze periode strafrechtelijk beslagen door de thans binnen het Nederlandse strafrecht bekende term «onder zich hebben», mede in aanmerking genomen de uitleg die in de jurisprudentie aan deze term is gegeven?

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66) en Visser (VVD).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GL), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Hermans (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66) en Rijpstra (VVD).

Naar boven