29 023
Voorzienings- en leveringszekerheid energie

28 240
Evaluatienota Klimaatbeleid

nr. 34
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER EN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2006

Er is een groeiende behoefte om energiebesparing in de gebouwde omgeving, zowel woningen als utiliteitsbouw, te vergroten. De redenen hiervoor zijn tegengaan van klimaatverandering, waarborgen van de energievoorzieningszekerheid en het beperken van de invloed van stijgende energieprijzen. In diverse beleidsdocumenten heeft het kabinet haar ambitie voor het verhogen van het energiebesparingstempo aangegeven, bijvoorbeeld in het Energierapport 2005 «Nu voor later»1. Ook vanuit Europa wordt hierop aangestuurd, onder andere met de Richtlijn over energie-efficiency en energiediensten (ESD-Richtlijn)2. De brede ambitie wordt onderstreept door initiatieven zoals de brief over klimaat- en energiebeleid van minister-president Balkenende en Prime Minister Blair van oktober 2006, waarin ook het reduceren van emissies in gebouwen als prioriteit wordt aangemerkt. Daarnaast is in Nederland in het kader van de Energietransitie in mei jongstleden het Platform Energietransitie Gebouwde Omgeving (PeGO) gestart. Hierin werken marktpartijen, maatschappelijke organisaties en de overheid samen aan de transitie naar een duurzame energievoorziening op langere termijn. Voor toekomstgericht beleid is het van belang aan te sluiten bij de genoemde Europese ontwikkelingen en bij de initiatieven vanuit de Energietransitie.

Wij hebben de afgelopen maanden gewerkt aan voornemens voor de intensivering van het energiebesparingsbeleid voor de gebouwde omgeving. De focus ligt hierbij op apparaten en de bestaande bouw. In deze brief leggen wij onze voornemens aan Uw Kamer voor3. De ambitie voor energiebesparing in de gebouwde omgeving is groot4. De afgelopen jaren schommelt het gemiddelde nationale energiebesparingstempo rond de 1,0% per jaar5. In het Energierapport staat de ambitie dat het jaarlijkse besparingstempo omhoog moet naar 1,3% vanaf 2008 en naar 1,5% vanaf 20126. Deze beleidsintensivering zal dus geen gemakkelijke opgave zijn. Draagvlak van betrokken partijen is cruciaal. In deze brief gaan wij daarom ook in op de betrokkenheid van diverse partijen, zoals energieleveranciers en het PeGO.

Vier pijlers voor een ambitieuze beleidsintensivering

Er is veel potentieel voor energiebesparing in de gebouwde omgeving met terugverdientijden van minder dan 4–6 jaar. Dit wordt lang niet altijd benut. Dit komt veelal door een combinatie van één of meer van de volgende factoren:

– Lage prioriteit: andere uitgaven of investeringen hebben de voorkeur, ondanks de korte terugverdientijden.

– Beperkte investeringsruimte.

– Rompslomp: voorbereiding van/ongemak bij de uitvoering van de energiebesparingsmaatregelen.

– Split incentives: de investeerder in energiebesparingsmaatregelen (vaak de eigenaar van een gebouw) profiteert niet van de opbrengst (energielastenverlaging, vaak voor de huurder). Dit speelt bijvoorbeeld bij huurwoningen en utiliteitsbouw.

– Gebrek aan kennis: over de mogelijkheden voor energiebesparingsmaatregelen en/of de opbrengst daarvan.

Het gebrek aan prioriteit en kennis leidt bovendien vaak tot verkeerd gebruik van installaties en apparaten, wat kan leiden tot verhoogd energieverbruik en gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld bij verkeerd gebruik van ventilatie).

Uw Kamer heeft herhaaldelijk aangedrongen op een ambitieus tempo voor energiebesparing1. Daar hoort volgens ons een ambitieus instrumentarium bij, mede met het oog op bovengenoemde knelpunten. Het instrumentenpakket dat volgens ons nodig is, bevat vier pijlers die elkaar versterken zodat knelpunten worden weggenomen en de beleidsintensivering daadwerkelijk tot resultaten leidt:

1. opleggen van energiebesparingsdoelstellingen aan energieleveranciers;

2. inzet van stimuleringsinstrumenten om investeringsbelemmeringen weg te nemen bij gebouweigenaren en -gebruikers;

3. kennisoverdracht aan gebouweigenaren en -gebruikers over bijvoorbeeld gebruiksgedrag, kosten en opbrengsten van energiebesparingen, nieuwe technieken en maatregelen;

4. onderzoek naar verschillende lacunes in kennis, vooral met betrekking tot gedrag.

Hieronder worden de vier pijlers nader uitgewerkt.

Uitwerking voornemens beleidsintensivering

1 Energiebesparingsdoelstellingen

In het Energierapport is invoering van energiebesparingsdoelstellingen al aangekondigd onder de term «witte certificaten». Kern van dit instrument is dat de energieleveranciers een doelstelling van de overheid krijgen opgelegd om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid energie te besparen in de gebouwde omgeving. Effectuering van dit instrument leidt tot meer zekerheid over het halen van 1,5% energiebesparing per jaar op nationaal niveau vanaf 2012. Bij een doelstelling voor 2008–2020 van 65 PJ additionele energiebesparing in de gebouwde omgeving (zoals genoemd in het Energierapport) kan dit op nationaal niveau tot ongeveer 0,13 procentpunt extra energiebesparing per jaar opleveren, ten opzichte van het huidige nationale energiebesparingstempo van 1% per jaar. Het instrument draagt daarmee ook bij aan het halen van klimaatdoelstellingen voor CO2-emissiereductie.2 De energieleveranciers kunnen de energiebesparing zelf realiseren en ze kunnen andere partijen daarvoor inschakelen, bijvoorbeeld installatiebedrijven, woningcorporaties of eigenaren van kantoren. Voordeel van dit instrument is dat er sprake is van een resultaatsverplichting, waardoor er zekerheid is dat de doelstelling wordt gehaald. Daarnaast blijkt uit onze oriëntatie op ervaringen in andere landen dat steeds meer landen1 ervoor kiezen om de energieleveranciers in te schakelen voor energiebesparing en dat dit kosteneffectief is2. Door de doelstellingen worden energieleveranciers geprikkeld om op een slimme en kosteneffectieve manier energiebesparing te bevorderen bij hun klanten. Ze kunnen op maat gesneden aanpakken ontwikkelen waarbij ze gebruik maken van natuurlijke investeringsmomenten, aansluiten op andere redenen om te investeren en wijzen op verbruiksgedrag waardoor huishoudens en bedrijven meer energie gaan besparen. Energieleveranciers beschikken over een uitstekend op de doelgroepen toegesneden marketingapparaat en over een uitgebreid netwerk met relevante (markt)partijen. Bovendien biedt de energiebesparingsdoelstelling energieleveranciers commerciële kansen en sluit het aan bij hun taak in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Overigens is ook de Europese Commissie overtuigd van de voordelen van het inschakelen van de energiebedrijven voor energiebesparing, getuige de ESD-Richtlijn die per 17 mei 2008 in nationale wetgeving moet zijn omgezet. Op grond van deze Richtlijn zijn lidstaten o.a. verplicht tot het inschakelen van energiebedrijven voor het realiseren van energie-efficiency bij hun eindafnemers.

Met de (koepel van) energieleveranciers (EnergieNed) is al eerder overleg gevoerd, met het oog op de ontwikkeling van alternatieven die met zekerheid dezelfde hoeveelheid energiebesparing opleveren als het instrument energiebesparingsdoelstellingen. Dit overleg heeft goede suggesties opgeleverd3, maar heeft ons inziens niet geleid tot een alternatief dat aan de door ons gestelde voorwaarden voldoet. De energieleveranciers zijn bijvoorbeeld vooralsnog niet bereid geweest om resultaatafspraken te maken over de te behalen energiebesparing. Dit maakt het effect onzeker. Desalniettemin zijn de ervaringen uit het overleg met de energiebedrijven positief. Energieleveranciers staan welwillend ten opzichte van het bevorderen van duurzaamheid en zijn bereid om actief mee te denken. Omdat voldoende draagvlak bij de verschillende partijen wenselijk is zullen wij de energieleveranciers uitnodigen om de komende drie maanden te gebruiken om, zo mogelijk in samenwerking met andere partijen zoals het Platform Energietransitie Gebouwde Omgeving (PeGO), te komen met voorstellen voor de invulling van het hier voorgestelde instrument van energiebesparingsdoelstellingen voor energieleveranciers. Deze invulling zal dan wel kosteneffectief moeten zijn met aanvaardbare administratieve lasten en uitvoeringskosten. Indien gewenst zijn wij graag bereid tot nader overleg hierover. Na deze drie maanden beslissen we over de invulling van het instrument. De voorstellen van de energieleveranciers zullen hierin worden meegenomen.

Het ligt voor de hand om voor het realiseren van energiebesparing in de gebouwde omgeving aan te sluiten bij het al bestaande labellingssysteem voor apparaten en bij de Europese Richtlijn Energy Performance of Buildings (EPBD4 ). Gebouwen zullen op grond van deze Richtlijn worden voorzien van een Energieprestatiecertificaat. Dit moet bij transactiemomenten (verkoop of wisseling van huurder) worden overlegd. Het Energieprestatiecertificaat geeft de energieprestatie van een gebouw aan (Energie-Index) en bevat een advies over energiebesparingsmaatregelen. Invoering van de energieprestatiecertificaten vergemakkelijkt het realiseren van energiebesparing in de gebouwde omgeving. De informatievoorziening richting gebouweigenaren- en gebruikers over energiebesparingsmogelijkheden wordt hierdoor immers verbeterd en energiebesparingsmaatregelen kunnen worden gestimuleerd door de verbetering van de energieprestatie van een gebouw te belonen.

De Energieprestatiecertificaten worden wettelijk geregeld in het Besluit Energiebesparing Gebouwen (BEG) onder de Woningwet. Uw kamer iseerder hierover geïnformeerd naar aanleiding van de briefwisseling van de minister van VROM hierover met de Europese Commissie1. Het BEG is 5 december jongstleden gepubliceerd in het Staatsblad2. In de regeling energiebesparing gebouwen (REG) wordt het BEG nader uitgewerkt. Deze regeling ligt ter notificatie voor in Brussel. Het kabinet streeft er naar op 1 januari 2007 de EPBD in Nederlandse wetgeving omgezet te hebben met publicatie van het BEG en het REG. In een apart inwerkingtredingsbesluit zal daarna worden vastgelegd vanaf wanneer de Energieprestatiecertificaten verplicht zullen zijn. Hierbij wordt er rekening mee gehouden of er voldoende gecertificeerde aanbieders van het Energieprestatiecertificaat zijn. Het voornemen is verplichtstelling uiterlijk per 1 januari 2008.

2 Stimuleringsinstrumenten om investeringsbelemmeringen weg te nemen bij gebouweigenaren en -gebruikers

Voor het doorbreken van specifieke barrières voor energiebesparing in de gebouwde omgeving is het nodig stimuleringsinstrumenten te ontwikkelen. Op dit moment worden door ons, maar ook door partijen als het PeGO, de mogelijkheden hiervoor verkend. Het CE-onderzoek over fiscale en financiële opties voor energiebesparing3, uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VROM naar aanleiding van de motie Spies4, noemt een aantal instrumenten als kansrijk: Voor de utiliteitsbouw worden onder andere energiebesparingsdoelstellingen (bijvoorbeeld middels een verplichting voor energieleveranciers) en een energiebesparingsbedrijf (een vorm van publiek-private samenwerking dat bijvoorbeeld nieuwe financieringsvormen kan ontwikkelen), genoemd om de split incentive problematiek te verminderen. Voor energiezuinige koopwoningen worden genoemd korting op de overdrachtsbelasting en voor investeringen in energiebesparingsmaatregelen laagrentende leningen. Voor huurwoningen (professionele verhuur) worden ook de energiebesparingsdoelstellingen voor energieleveranciers genoemd en integrale woonlasten, i.e. het in samenhang bekijken van alle woonlasten zoals huur maar ook energie.

Een aantal van deze instrumenten hebben wij inmiddels opgepakt voor nadere uitwerking, i.e. de energiebesparingsdoelstellingen (beschreven in de voorgaande paragraaf) en de integrale woonlasten:

Het ministerie van VROM wil de Energie-Index op het Energieprestatiecertificaat voor de EPBD gaan gebruiken als basis voor het toekennen van punten voor de energetische kwaliteit van een woning in het Woningwaarderingsstelsel (WWS). Hier doet zij momenteel onderzoek naar. Daarbij zal een belangrijk aandachtspunt zijn of en op welke wijze een verhuurder kan worden gestimuleerd tot het investeren in energiebesparende maatregelen. Ondermeer zal daarom aandacht worden besteed aan de split incentive problematiek. Daarbij is aan de orde of een hogere maximale huurprijsgrens op grond van een betere energieprestatie daadwerkelijk leidt tot minder beperkingen om energiebesparende maatregelen door te berekenen in de huur terwijl een huurder voordeel heeft bij die investeringen. In dit kader zal tevens worden onderzocht welke mogelijkheden er bestaan om voor woningen met een slechte energetische kwaliteit een lagere maximale huurprijs vast te stellen dan voor woningen met een goede energetische kwaliteit. Verwachting is dat het onderzoek hiervoor in het voorjaar van 2007 zal zijn afgerond.

In aanvulling op het voorgaande verkennen wij verdere instrumentontwikkeling. Hierbij zullen de suggesties uit het CE-rapport mede worden bezien. Voor fiscale suggesties zal het afweegkader belastinguitgaven uit de Miljoenennota 2004 worden gehanteerd. Tevens zoeken we hierbij aansluiting bij de initiatieven van het PeGO, opdat we gebruikmaken van de kracht die het PeGO genereert en opdat het beleid voldoende gericht is op het doel van een duurzame energievoorziening op langere termijn. Het ministerie van VROM geeft daarbij prioriteit aan de combinatie van energiebesparing en stedelijke vernieuwing.

3 Kennisoverdracht aan gebouweigenaren en -gebruikers

Wij nemen diverse initiatieven om de kennisoverdracht te vergroten. Bijvoorbeeld gericht op consumenten is in november 2006 een pilot gestart met de Energiebox en de Energiebon. Ongeveer 10 000 huishoudens krijgen gratis een standby-killer, een energiemeter en spaarlampen. De pilot wordt deels uitgevoerd in samenwerking met een energiebedrijf. Daarnaast zijn er kennisoverdrachtsprojecten zoals consument-en-energie (zie www.consument-en-energie.nl). De Energielastenverlager die onlangs is gelanceerd (zie www.energielastenverlager.nl) is mede een uitkomst van dit project. Zowel het ministerie van VROM als dat van EZ hebben hieraan een (financiële) bijdrage geleverd. Het is een interactieve website waarin comfort, energiebesparing en lastenverlaging als belangrijkste drijfveren voor duurzaam wonen worden gehanteerd. De respons in de eerste weken na lancering was groot, waaruit blijkt dat er veel belangstelling is voor energiebesparende adviezen op maat. Ook de particuliere sector neemt initiatief. De netwerkbedrijven bijvoorbeeld starten met de inzet van slimme meters: hiermee krijgen energieverbruikers meer inzicht in hun energieverbruik en het effect van energiebesparend gedrag. Uw Kamer is per brief over deze ontwikkelingen geïnformeerd.1

4 Onderzoek naar verschillende lacunes in kennis

In de discussie over de aanscherping van de EPC woningbouw begin 2006 is het bewonersgedrag uitgebreid aan de orde gekomen. Uit onderzoek is gebleken dat gedrag een grote rol speelt in de effectiviteit van maatregelen voor energiebesparing. Tevens is gebleken dat bepaald gebruikersgedrag nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid. Rond de jaarwisseling wordt er onderzoek afgerond naar gewoontegedrag van bewoners. In 2007 wordt door het ministerie van VROM een onderzoek gestart naar de relatie tussen bewonersgedrag en de EPC. De EPC heeft weliswaar betrekking op de nieuwbouw maar de ervaringen uit dit onderzoek kunnen wel worden gebruikt in de communicatie gericht op gedragsbeïnvloeding in de bestaande voorraad. In het VAO over de aanscherping van de EPC op 23 februari jl. heeft de minister van VROM daarnaast met U afgesproken dat onderzoek naar de werkelijke effecten van de aanscherping van de EPC in 2008 plaats zal vinden als er voldoende monitoringgegevens zijn. Naar aanleiding van de motie Vietsch heeft de staatssecretaris van VROM aangegeven dat hij actie zal ondernemen om gezondheidsproblemen met bepaalde installaties aan te pakken.2 Uw Kamer wordt te zijner tijd over de voortgang geïnformeerd.

Marktconsultatie en marktontwikkelingen

Onze voornemens voor intensivering van het energiebesparingsbeleid voor de gebouwde omgeving gaan diverse spelers in de sector aan. Er is daarom intensief overleg gevoerd met relevante actoren. Zoals hiervoor aangegeven is er onder meer overlegd met EnergieNed en de woningcorporaties (ja?). Hieronder wordt verslag gedaan van overig overleg.

Burgerplatform klimaat en energie

Het Burgerplatform klimaat en energie heeft een advies voorbereid voor de minister van VROM over energiebesparingsbeleid in de gebouwde omgeving.3 Dit advies ondersteunt in hoofdlijnen de keuzes die worden gemaakt en zal ook worden betrokken bij de verdere besluitvorming. Het advies van het Burgerplatform benadrukt de stimulerende rol van de overheid om marktimperfecties weg te nemen. Het gaat in op de marketing van het Energieprestatiecertificaat, op een gerichte inzet van fiscale en financiële instrumenten, de deskundigheid van adviseurs en installateurs en kennisoverdracht. De staatssecretaris van VROM heeft het advies tijdens Duurzame Dinsdag 2006 in ontvangst genomen.

Platform Energietransitie Gebouwde Omgeving

Op 30 mei 2006 is het Platform Energietransitie Gebouwde Omgeving (PeGO) onder leiding van de heer Jan Terlouw van start gegaan. Deelnemers zijn bijvoorbeeld Bouwend Nederland en de Stichting Natuur en Milieu. Het doel van dit Platform is om voor de gebouwde omgeving te komen met een visie op een duurzame energievoorziening in de verdere toekomst (2030 en verder) gekoppeld aan concrete acties die nu door marktpartijen, andere overheden en het rijk kunnen worden uitgevoerd om het transitiepad naar een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening in gang te zetten. Bij brief van 4 december 20061 heeft platformvoorzitter Jan Terlouw van het PeGO Uw Kamer en ons geïnformeerd over de voortgang die inmiddels door het PeGO is geboekt. Net als wij heeft het PeGO de ambitie het energiebesparingstempo te verhogen. Hiertoe werkt het PeGO aan de ontwikkeling van plannen, die bijvoorbeeld betrekking hebben op de bestaande woningvoorraad, innovatieve oplossingen voor nieuwbouw en renovatie, en op het benutten van kansen en wegnemen van belemmeringen voor energiebesparing in de gebouwde omgeving. Wij zijn verheugd over de voortvarendheid waarmee het PeGO werkt aan deze plannen. Zoals aangegeven zijn wij van plan bij verdere instrumentontwikkeling hierbij aansluiting te zoeken. Zodra PeGO de uitgewerkte plannen aan ons voorlegt, gaan wij hierover graag met PeGO in overleg. Tevens hebben wij de indruk dat de plannen van het PeGO een goed aanknopingspunt zijn voor samenwerking tussen de energieleveranciers en het PeGO, zoals eerder in deze brief voorgesteld. Omdat het eerder ingediende plan«Nederland verbouwt» met dit nieuwe plan feitelijk door Bouwend Nederland is ingetrokken, zal de minister van VROM ook niet meer apart op dit plan reageren richting Uw Kamer.

Samengevat: intensivering energiebesparingsbeleid gebouwde omgeving

Hieronder is puntsgewijs samengevat welke activiteiten wij in gang zetten voor intensivering van het energiebesparingsbeleid voor de gebouwde omgeving.

1. De komende drie maanden kunnen door de energieleveranciers worden gebruikt om, zo mogelijk in samenwerking met andere partijen zoals het PeGO, te komen tot voorstellen voor de invulling van het hier voorgestelde instrument van energiebesparingsdoelstellingen, binnen de door ons aangegeven voorwaarden. Indien gewenst zijn wij graag bereid tot nader overleg hierover. Daarna nemen we een besluit.

2. 5 december 2006 is het Besluit Energiebesparing Gebouwen (BEG) gepubliceerd. Hiermee is de verplichting voor het overleggen van een Energieprestatiecertificaat bij transactiemomenten met een gebouw wettelijk vastgelegd. Wanneer de verplichting ingaat, wordt vastgelegd in een inwerkingtredingsbesluit, uiterlijk per 1 januari 2008.

3. Voor huurwoningen zal de Energie-Index op het Energieprestatiecertificaat worden gebruikt in het Woningwaarderingsstelsel (WWS) als basis voor de waardering van de energetische kwaliteit van een woning.

4. We verkennen instrumentontwikkeling voor energiebesparing in de gebouwde omgeving. Hierbij zullen wij ook aansluiting zoeken bij de plannen die het PeGO aan het ontwikkelen is.

5. De minister van VROM voert in 2007 diverse onderzoeken uit naar gebruikersgedrag in de gebouwde omgeving (energie en gezondheid).

Dankzij dit geheel aan activiteiten worden verschillende partijen betrokken bij het vergroten van de energiebesparing in de gebouwde omgeving. De energiebesparingsdoelstellingen van de energieleveranciers hebben betrekking op alle gebouwen. Daarnaast worden andere partijen aangesproken: verhuurders, waaronder woningcorporaties, worden aangezet tot investeringen in energiebesparing door de aanpassing van het Woningwaarderingsstelsel. De bouwsector verlaagt het energiegebruik in gebouwen dankzij de EPC, die begin dit jaar is verlaagd naar 0,8. Instrumenten voor verdere stimulering worden verkend. De totale inspanning wordt hierdoor breed gedragen door diverse partijen. Het volgende kabinet zal de activiteiten nader uitwerken in overleg met deze partijen.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. Winsemius

De Minister van Economische Zaken,

J. G. Wijn

BIJLAGE

Bestaand beleid en beleid in voorbereiding

Om de CO2-emissiestreefwaarde voor de gebouwde omgeving te realiseren is in een eerder stadium besloten tot een aantal beleidsintensiveringen. Uit de Ex post evaluatie klimaatbeleid in de gebouwde omgeving blijkt dat fiscale regelingen (EB), direct gevolgd door regelgeving (EPN) voor de overheid de laagste kosten met zich meebrengen. Stimuleringsregelingen (EPR, EIA) blijken met name doeltreffend te zijn als het gaat om de meer grootschalige marktintroductie van maatregelen of producten. De kosteneffectiviteit van stimuleringsregelingen gericht op consumenten is vanuit de overheid gezien over het algemeen slecht. Bij de voorgestelde intensiveringen wordt rekening gehouden met deze conclusies.

Aanscherping EPC Woningbouw van 1,0 naar 0,8

De aanscherping past in de reeks aanscherpingen die sinds de introductie van dit instrument in 1995 zijn doorgevoerd. De voorlaatste aanscherping vond plaats per 1 januari 2000 toen de EPC van 1,2 werd verlaagd naar 1,0. De laatste aanscherping is op 1 januari 2006 doorgevoerd van 1,0 naar 0,8. Deze laatste aanscherping zal naar verwachting ook positief uitwerken op de toepassing van zonneboilers en warmtepompen in de gebouwde omgeving.

Aanscherping EPC Utiliteitsbouw

De EPC voor utiliteitsgebouwen is in 2003 voor het laatst aangescherpt. Momenteel wordt onderzocht of een nieuwe aanscherping mogelijk is. De verwachting is dat voor verschillende categorieën utiliteitsgebouwen tot aanscherping kan worden overgegaan onder de gestelde voorwaarde van kostenneutraliteit. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat ook deze aanscherpingen in het eerder gememoreerde pakket wijzigingen in de Bouwregelgeving kunnen worden meegenomen.

EB

De energielasten voor huishoudens zullen de komende tijd verder stijgen. Enerzijds wordt dit veroorzaakt door de gestegen olieprijs en de stijging van de daaraan gekoppelde gasprijs. Daarnaast is per 1 januari 2005 de EB (voormalige REB) verhoogd. Dit betekent dat de kosteneffectiviteit van energiebesparende maatregelen verbetert. Het treffen van energiebesparende maatregelen wordt voor consumenten dus interessanter evenals het overgaan tot een zuiniger stookgedrag. In de communicatie over klimaatverandering, zal dit gegeven een meer centrale plaats krijgen.

Implementatie EU-Richtlijn Energy Performance of Buildings

Op 4 januari 2003 is de Energy Performance of Buildings Directive (EPBD) gepubliceerd. Een deel van de verplichtingen die uit deze Richtlijn voortvloeien zijn in Nederland reeds gerealiseerd. Dit geldt o.a. voor:

• het stellen van energie-eisen aan nieuwbouw en ingrijpende renovatie;

• verplichte keuringen van ketels en airco’s.

Daarnaast dient in Nederland nog geïmplementeerd te worden:

• verplichte Energieprestatiecertificaat op transactiemomenten (nieuwbouw, verkoop, verhuur), waarmee de energieprestatie van gebouwen inzichtelijk wordt gemaakt;

• een zichtbaar Energieprestatiecertificaat bij openbare (overheids-) gebouwen;

• haalbaarheidsstudies naar mogelijkheden voor het toepassen van hernieuwbare energieopties in gebouwen groter dan 1000 m2.

Uitgangspunten bij de implementatie van deze EU-Richtlijn zijn:

– het minimaliseren van administratieve lasten die de implementatie met zich mee zal brengen;

– (waar mogelijk) aansluiten bij bestaande regelgeving;

– aansluiten bij bestaande instrumenten.

Concreet betekent dit dat bij de Energieprestatiecertificaten voor nieuwbouw gebruik wordt gemaakt van de Energieprestatienorm (EPN). Voor het verplichte Energieprestatiecertificaat in de bestaande bouw wordt aangesloten bij het (maatwerk) Energieprestatieadvies (EPA) dat al bestaat en op vrijwillige basis kan worden aangevraagd. Een direct CO2-effect van het Energieprestatiecertificaat is er niet maar het certificaat zal wel de bewustwording bevorderen. Het zichtbare certificaat bij overheidsgebouwen dient de voorbeeldfunctie van de overheid te onderstrepen.

Subsidieregelingen

Tender Energiebesparing Lage Inkomens

Dit is een subsidieregeling voor projecten gericht op energiebesparing voor huishoudens met lage inkomens. In mei 2006 is de vierde tender van deze TELI geopend. Het programmabudget voor deze vierde tender bedraagt € 2 mln. Inmiddels zijn 46 projectvoorstellen ingediend voor een bedrag van in totaal € 8 383 742 aangevraagde subsidie, waarmee de regeling ruim vier keer is overvraagd. De TELI Adviescommissie heeft de ingediende projectvoorstellen beoordeeld en heeft advies uitgebracht aan de minister van VROM.

Tijdelijke subsidieregeling CO2-reductie gebouwde omgeving 2006

In juli 2006 is deze subsidieregeling gepubliceerd. De regeling is gericht op stimulering van projecten voor energiebesparing in de bestaande gebouwde omgeving (naisolatie maar ook bijvoorbeeld duurzame energie). De hoogte van het subsidiebedrag is gebaseerd op een bijdrage van € 50 per bespaarde ton CO2-emissie in de woningbouw en € 22 per bespaarde ton CO2-emissie in de utiliteitsbouw. Het programmabudget is gemaximeerd op € 33 mln. In november 2006 is de regeling inmiddels gesloten in verband met het bereiken van het subsidieplafond.

Gedrag

Om het bewustzijn te vergroten over nut en noodzaak van energie(besparing) bij consumenten benadert het programma Consument en Energie (COEN) specifieke doelgroepen op maat met de:

– Energy Survival: televisiespelprogramma voor kinderen (8–12 jr) met daaraan gekoppeld een internetsite met onderwijsmodules over energie en energiebesparing;

– internetsite Energie-op-Maat: op maat advies via internet voor consumenten over huishoudelijke energiebesparingmogelijkheden;

– Slim Licht: actie gericht op het stimuleren van de verkoop van spaarlampen.

Het energiebesparingsbeleid voor huishoudelijke apparaten wordt voor het overgrote deel in Brussel vastgesteld. Labels – en met name het bekende EU energielabel – dragen bij aan transparantie van de markt, bieden handelingsperspectief en leiden daardoor uiteindelijk tot energiebesparing. Minimum efficiëntie eisen hebben een directe invloed op energiebesparing. De energielabels zijn succesvol dankzij het beleid in de afgelopen jaren. Nederland wil dit succes voortzetten en streeft in Brussel actief naar het aanscherpen en uitbreiden van de labelling richtlijnen.

Voor wat betreft kantoorapparatuur heeft Nederland zich ingezet voor een forse aanscherping van de achterhaalde Energy Star criteria.

Bij de minimum efficiëntie eisen zijn tot nu toe vooral vrijwillige afspraken als instrument ingezet. Nederland heeft zich bij onder andere set-top boxen, externe voedingen en televisies actief voor ambitieuze eisen ingezet. Inmiddels is de Kaderrichtlijn Ecodesign van kracht geworden, die de Commissie de mogelijkheid geeft om verplichte minimum eisen in te stellen. De eerste eisen kunnen in 2008 ingevoerd worden. Nederland zal zich actief inzetten voor die onderwerpen die in het Energierapport genoemd zijn (standby, televisies, elektromotoren) en werkt hierbij samen met andere EU landen die ambitieuze eisen nastreven.

Meerjarenafspraken

De minister van VROM heeft de MJA-inzet van de minister van Economische Zaken voor de subsectoren Wetenschappelijk Onderwijs, Hoger Beroepsonderwijs, banken en verzekeringswezen overgenomen en zal de aanpak verder effectueren door deze te combineren met de aanpak voor de utiliteitsbouw binnen het Kompasprogramma dat door SenterNovem wordt uitgevoerd.

Energiezorgplicht Wet milieubeheer

Binnenkort wordt het ontwerp-Activiteitenbesluit gepubliceerd in de Staatscourant voor de inspraakronde. In de Activiteiten-AMvB staat vermeld dat drijvers van inrichtingen met een energieverbruik van minder dan 200 000 kWh per jaar aan elektriciteit of minder dan 75 000 m3 equivalenten aan aardgas of andere brandstoffen de zorgplicht geldt tot een doelmatig gebruik van energie. Door deze zorgplicht moeten ook deze bedrijven een bijdrage leveren aan het terugdringen van broeikasgasemissies en het beperken van luchtverontreiniging. Bedrijven die boven deze grens uitkomen dienen kosteneffectieve energiebesparende maatregelen te treffen, d.w.z. maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder.

Kennisoverdracht professionele doelgroepen gebouwde omgeving

Daarnaast bestaat het huidige beleid uit een aantal instrumenten gericht op kennisoverdracht aan relevante doelgroepen in de gebouwde omgeving. Het belangrijkste instrument op dit gebied is het Kompasprogramma dat SenterNovem in opdracht van het ministerie van VROM uitvoert. Binnen dit programma worden activiteiten uitgevoerd op het gebied van kennisoverdracht en de ondersteuning van doelgroepen (met name gemeenten en corporaties) bij het ontwikkelen en uitvoeren van energiebesparingsbeleid. Hier ligt ook een link met de subsidieregeling BANS Klimaatconvenant (ook VROM) waar ruim 250 gemeenten en alle provincies gebruik van maken ten behoeve van het opzetten en uitvoeren van lokaal klimaatbeleid. De inhoudelijke en procesmatige ondersteuning van deze gemeenten loopt via het Kompasprogramma.


XNoot
1

Kamerstukken II, 2004–2005 29 023, nr. 14.

XNoot
2

End Use Efficiency and Energy Services Directive, 2006/32/EC.

XNoot
3

In de bijlage vindt u een overzicht van het al lopende beleid en het beleid waarvan de uitvoering in voorbereiding is.

XNoot
4

Het energiebesparingstempo in de gebouwde omgeving was afgelopen jaren geniddeld 1,2% en lag hiermee al boven het nationaal gemiddelde, zie volgende voetnoot.

XNoot
5

Boonekamp, Gijsen en Vreuls (2006), «Gerealiseerde energiebesparing 1995–2004»: berekend op basis van het Protocol «Monitoring Energiebesparing», Onderzoek verricht in opdracht van het Milieu en Natuurplanbureau, Bilthoven.

XNoot
6

Kamerstukken II, 2004–2005 29 023, nr. 14.

XNoot
1

Bijvoorbeeld met de motie Van der Ham/Spies, Kamerstukken II, 2004–2005, 28 240, nr. 27.

XNoot
2

Zoals onder andere aangegeven in de brief over de integrale afweging klimaatbeleid, Kamerstukken II, 2005–2006 28 240, nr. 43.

XNoot
1

VS (al sinds de jaren ’70), het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Denemarken (sinds medio jaren ’90), Vlaanderen, Frankrijk, Italië en delen van Australië (sinds enkele jaren).

XNoot
2

Lees, E. (2006). Evaluation of the Energy Efficiency Commitment 2002–05. prepared for DEFRA. Oxon, Eoin Lees Energy. Oxera. Policies for energy efficiency in the UK household sector. Oxera. January 2006. IPART, New South Wales Greenhouse Gas Abatement Scheme, Compliance and Operation during 2004. Eto, J., The past, present, and future of U.S. utility demand-side management programs, Berkely, California, December 1996. Kushler, M. et. al., Five Years In: An Examination of the First Half-decade of Public benefits Energy Efficiency Policies, American Council for an Energy efficient Economy, April 2004. Nadel, S. Energy Efficiency Resource Standards: Experience and Recommendations, American Council for an Energy efficient Economy, March 2006. Mondelinge mededeling Deense Energie Autoriteit.

XNoot
3

EnergieNed heeft deze onder andere uiteengezet in haar brief aan de minister van Economische Zaken van 12 juni 2006 inzake het energiebesparingsbeleid, kenmerk 2006–2937; in cc. naar de minister van VROM en de vaste commissies van de Tweede Kamer voor Economische Zaken en VROM.

XNoot
4

2002/91/EC.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2005–2006, 28 325, nr. 38.

XNoot
2

Staatsblad van 5 december 2006, nr. 608.

XNoot
3

«Leuker kunnen we het niet maken, wel groener. Fiscale en financiële opties voor energiebesparing», CE Delft, december 2006. Het rapport is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
4

Kamerstukken II, 2005–2006 30300 XI, nr. 51.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 XI, nr. 123 en Kamerstukken II, 2005–2006, 28 928, nr. 51.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2005–2006, 28 325, nr. 37.

XNoot
3

Zie www.vrom.nl/burgerplatform.

XNoot
1

Kenmerk UENE0674760/211/EVu/sgk.

Naar boven