29 022
Wijziging van de Akte betreffende de verkiezingen van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen; Luxemburg/Brussel, 25 juni/23 september 2002

nr. 295
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 augustus 2003

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 28 augustus 2003.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 28 september 2003.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 25 juni/23 september 2002 te Luxemburg/Brussel totstandgekomen wijziging van de Akte betreffende de verkiezingen van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechstreekse algemene verkiezingen (Trb. 2003, 16).1

Een toelichtende nota bij het wijzigingsverdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

TOELICHTENDE NOTA

I. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

In twee stappen besloot de Raad van de Europese Unie op 25 juni 2002 en 23 september 2002 tot wijziging van de op 20 september 1976 te Brussel totstandgekomen Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (Trb. 1976, 175). De Akte is reeds meerdere keren gewijzigd, laatstelijk bij Besluit van 1 februari 1993 (rubriek J van Trb. 1993, 71 en bij het Verdrag van Amsterdam (artikel 5); Trb. 1998, 11).

Aanleiding tot het Besluit vormde een voorstel van het Europees Parlement, dat door het Parlement werd vastgesteld op 15 juli 1998 (PbEG C 292). Het recht tot dit initiatief ontleende het Parlement aan artikel 190, vierde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (oud artikel 138, gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam; zie rubriek J van Trb. 1998, 13). In dit artikel is bepaald dat het Europees Parlement een ontwerp opstelt voor het houden van rechtstreekse algemene verkiezingen volgens een in alle lidstaten eenvormige procedure of volgens beginselen die alle lidstaten gemeen hebben. De Raad besliste vervolgens overeenkomstig bedoeld artikel met eenparigheid van stemmen en met instemming van het Parlement.

Het Besluit bevat een aantal belangrijke wijzigingen ten opzichte van de huidige Akte, met name in het nieuwe artikel 1 waarin is vastgelegd dat in alle lidstaten de leden van het Europees Parlement worden gekozen volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Het nieuwe artikel 2 biedt lidstaten wel de mogelijkheid kiesdistricten in te stellen, maar zonder dat over het geheel genomen afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van evenredige vertegenwoordiging. Hierdoor wordt geregeld dat de verkiezingen voor het Europees Parlement plaatsvinden op eenzelfde grondslag in alle lidstaten. Nederland heeft zich hiervoor steeds ingezet. De Nederlandse vertegenwoordiger in de Raad heeft dan ook ingestemd met het besluit.

Reeds in 1957 bevatte het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de bepaling dat het Europees Parlement tot taak heeft ontwerpen op te stellen met het oog op zijn verkiezing door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen op basis van een in alle lidstaten eenvormige verkiezingsprocedure. Het voert te ver om in dit verband een overzicht te geven van alle pogingen die sindsdien zijn gedaan om tot een eenvormige procedure te komen. De belangrijkste stap is zonder meer geweest de Akte van 20 september 1976 die de weg heeft vrij gemaakt voor de eerste rechtstreekse algemene verkiezingen van het Europees Parlement in 1979. Deze Akte kan worden beschouwd als een kaderwet voor de lidstaten inzake de rechtstreekse verkiezingen, maar zij voorziet niet in een eenvormige verkiezingsprocedure. In (het huidige) artikel 7 wordt immers bepaald dat tot aan de inwerkingtreding van een eenvormige procedure in elke lidstaat de nationale bepalingen worden toegepast. Na 1979 heeft het Parlement diverse pogingen en voorstellen gedaan om tot een eenvormige procedure te komen, maar deze leidden niet tot het beoogde resultaat van een meer eenvormige verkiezingsprocedure. Met name werd geen overeenstemming bereikt tussen lidstaten die een stelsel van evenredige vertegenwoordiging voorstonden (al dan niet met meervoudige kiesdistricten) en lidstaten met een voorkeur voor een enkelvoudig districtenstelsel. Nadat ook het Verenigd Koninkrijk een stelsel van evenredige vertegenwoordiging voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement had ingevoerd, was de weg vrij om te besluiten tot het houden van verkiezingen volgens een gemeenschappelijk beginsel, namelijk het beginsel van evenredige vertegenwoordiging.

Geen overeenstemming kon worden bereikt over het voorstel van het Europees Parlement om lidstaten met meer dan 20 miljoen inwoners te verplichten tot een indeling in kiesdistricten waarbinnen meerdere kandidaten worden verkozen op basis van evenredige vertegenwoordiging. Wel biedt als gezegd het nieuwe artikel 2 de mogelijkheid kiesdistricten in te stellen. Ook wordt de mogelijkheid geboden een kiesdrempel van maximaal 5% van de op nationaal niveau uitgebrachte stemmen te hanteren (het nieuwe artikel 2bis, na vernummering artikel 3). Een kiesdrempel is dus noch verplicht noch verboden. Verder laat de gewijzigde Akte alle ruimte aan de lidstaten voor eigen keuzes onder meer wat betreft de verdeling van restzetels, de toewijzing van zetels aan kandidaten en de kiesgerechtigde leeftijd. Er zal dus ook na inwerkingtreding van de gewijzigde Akte geen sprake zijn van een eenvormig kiesstelsel, maar wel zullen alle leden op een vergelijkbare grondslag zijn gekozen.

Voor Nederland, waar alle verkiezingen voor algemeen vertegenwoordigende organen, inclusief het Europees Parlement, plaatsvinden volgens een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, hebben de nieuwe artikelen 1 en 2 van de Akte geen gevolgen. In praktische zin geldt dat ook voor een andere belangrijke wijziging, die inhoudt dat het met ingang van de verkiezing van 2004 niet meer mogelijk is het lidmaatschap van het Europees Parlement te combineren met dat van een nationaal parlement (gewijzigd artikel 6, tweede lid, nieuw artikel 7, tweede lid). In Nederland wordt van de huidige mogelijkheid van een dubbelmandaat geen gebruik gemaakt.

Ook de andere wijzigingen hebben geen inhoudelijke gevolgen voor de Nederlandse regeling van de verkiezing van de leden van het Europees Parlement zoals neergelegd in de Kieswet en het Kiesbesluit. Wel vergt de vernummering van de artikelen van de Akte wijziging van de artikelen Y 5 en Y 8 van de Kieswet, waarin wordt verwezen naar artikelen uit de Akte. Daarnaast zal artikel Y 30 van de Kieswet worden aangepast aan het gewijzigde artikel 12, na vernummering artikel 13 van de Akte.

Verder bestaat het voornemen gebruik te maken van de mogelijkheid die het gewijzigde artikel 9, tweede lid (nieuw artikel 10, tweede lid) biedt. Het nieuwe artikel 10, tweede lid, maakt het mogelijk dat uitslagen op het niveau van stembureaus en gemeenten al openbaar worden gemaakt voordat de laatste stembussen in de lidstaten zijn gesloten (zie hierover nader de artikelsgewijze toelichting). De indiening bij de Tweede Kamer van een wetsvoorstel, waarin genoemde aanpassingen van de Kieswet zijn opgenomen, zal gelijktijdig geschieden met de overlegging aan het parlement van de onderhavige wijziging van de Akte, ter stilzwijgende goedkeuring.

Vanwege de vernummering van de artikelen is in onderdeel IV van deze toelichting de tekst van de huidige Akte opgenomen en de tekst van de Akte zoals die naar verwachting luidt na inwerkingtreding van het Besluit tot wijziging van de Akte. De bij de Akte behorende bijlagen zijn niet opgenomen.

II. Toelichting op de bepalingen van het Besluit

Artikel 1, eerste lid, bevat een terminologische aanpassing van diverse artikelen in de Akte waarbij de begrippen vertegenwoordiger en vertegenwoordigers in het Europees Parlement, worden vervangen door lid respectievelijk leden van het Europees Parlement.

Artikel 1, tweede lid, bevat de tekst voor een nieuw artikel 1 waarin wordt vastgelegd dat in alle lidstaten de verkiezingen voor het Europees Parlement (hierna aangeduid als EP) worden gehouden op basis van een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Het staat de lidstaten vrij te kiezen voor een lijstenstelsel (dat Nederland hanteert) of een stelsel van één overdraagbare stem (zoals Ierland hanteert). Het tweede lid van het nieuwe artikel 1 laat lidstaten de ruimte voor de mogelijkheid van het uitbrengen van voorkeurstemmen. Dit betekent dat op dit punt de Nederlandse Kieswet niet behoeft te worden aangepast. In artikel Y 23a in samenhang met de artikelen P 15 en P 19 van de Kieswet is een voorkeurdrempel van 10% van de kiesdeler vastgelegd. In het derde lid van het nieuwe artikel 1 is vastgelegd dat de verkiezingen rechtstreeks, algemeen, vrij en geheim zijn. In het huidige artikel 1 is uitsluitend vastgelegd dat de leden van het EP worden gekozen door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen.

Artikel 1, derde lid, bevat drie nieuwe artikelen ter vervanging van het huidige artikel 2 (dit worden na vernummering de artikelen 2, 3 en 4). Het huidige artikel 2 regelt het aantal vertegenwoordigers per lidstaat. Dit aantal is echter door het Verdrag van Amsterdam ook vastgelegd in artikel 190, tweede lid, van het EG-Verdrag en behoeft daarom niet tevens in de Akte te worden geregeld. Het nieuwe artikel 2 biedt de mogelijkheid kiesdistricten in te stellen of te voorzien in andere kiesindelingen, zonder dat aan het beginsel van evenredige vertegenwoordiging in het geheel genomen afbreuk wordt gedaan. Dit betekent dat een meervoudig districtenstelsel mogelijk is. Diverse lidstaten, waaronder Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, hanteren een dergelijk stelsel voor de verkiezingen van het EP. Nederland kent geen onderverdeling van het kiesgebied. Om louter administratieve redenen worden bij de EP-verkiezingen kieskringen gehanteerd die echter geen rol spelen voor de kandidaatstelling of de uitslag.

Het nieuwe artikel 2bis (na vernummering artikel 3) geeft lidstaten de mogelijkheid een kiesdrempel vast te stellen van niet meer dan 5% van de op nationaal niveau uitgebrachte stemmen. In de Kieswet is voor de verkiezingen voor het EP geen kiesdrempel vastgesteld (feitelijk is er een drempel die gelijk is aan de kiesdeler, het quotiënt van het totale aantal geldige stemmen en het aantal te verdelen zetels). Een vijftal lidstaten hanteerde bij de laatstgehouden verkiezingen voor het EP wel een drempel; in geen lidstaat was de drempel hoger dan 5%. Deze lidstaten kunnen ook onder een gewijzigde Akte een kiesdrempel gebruiken.

Het nieuwe artikel 2ter (na vernummering artikel 4) biedt de mogelijkheid een maximum te stellen aan uitgaven voor verkiezingscampagnes. In Nederland zijn de uitgaven voor verkiezingscampagnes niet aan een maximum gebonden. Mochten op termijn limieten worden bepaald, dan ligt het op het eerste gezicht voor de hand ook de campagne-uitgaven voor de verkiezingen van het Europees Parlement hieraan te binden.

Artikel 1, vierde lid, wijzigt artikel 3 (na vernummering artikel 5). Het huidige eerste lid, waarin is bepaald dat de leden worden gekozen voor vijf jaar, wordt geschrapt. Deze bepaling is naast artikel 190, derde lid, van het EG-Verdrag overbodig. De mandaatsperiode van vijf jaar komt wel terug in het nieuwe eerste lid, dat een equivalent is van het huidige tweede lid en het aanvangstijdstip van de vijfjarige periode bepaalt.

Artikel 1, vijfde lid, bevat een opnieuw geformuleerd tweede lid van artikel 4 (na vernummering artikel 6). Ten opzichte van de huidige bepaling is de verwijzing naar het op 8 april 1965 te Brussel totstandgekomen Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben (Trb. 1965, 130) geschrapt, omdat dit Verdrag is ingetrokken bij artikel 9, tweede lid, van het Verdrag van Amsterdam. Het oorspronkelijk aan dit Verdrag toegevoegde Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is in stand gelaten. Het nieuw voorgestelde artikel 4, tweede lid, verwijst naar dit Protocol.

Op grond van artikel 1, zesde lid, vervalt het huidige artikel 5. Het huidige artikel bevat de bepaling dat het lidmaatschap van het Europees Parlement verenigbaar is met het lidmaatschap van een nationaal parlement. Deze wijziging hangt samen met de in artikel 1, zevende lid, onder b, opgenomen bepaling, waarop hieronder nader wordt ingegaan.

Artikel 1, zevende lid, onder a, schept een aantal nieuwe incompatibiliteiten die samenhangen met de instelling van nieuwe organen sinds de totstandkoming van de Akte, zoals het Gerecht van eerste aanleg, de Europese Centrale Bank en de ombudsman van de Europese Gemeenschappen. Deze incompatibiliteiten zijn in lijn met de thans al in artikel 6, eerste lid, geregelde incompatibiliteiten. Anderzijds worden incompatibiliteiten die zich niet meer kunnen voordoen, zoals die van lid van het Raadgevend Comité van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, geschrapt.

Artikel 1, zevende lid, onder b, bepaalt dat met ingang van de verkiezingen in 2004 het lidmaatschap van het Europees parlement onverenigbaar is met dat van een nationaal parlement. Voor het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn tijdelijke uitzonderingen opgenomen die samenhangen met de wijze waarop in deze landen tussentijdse vacatures worden vervuld in het nationale parlement. Reden voor deze bepaling is dat de uitbreiding van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het Europees Parlement de uitoefening van een dubbelmandaat steeds moeilijker hebben gemaakt en het daarom beter is de combinatie uit te sluiten. Nederlandse politieke groeperingen maken al sinds jaar en dag geen gebruik van de huidige mogelijkheid van dubbelmandaat. In het kader van de Europese conventie over de toekomst van Europa wordt wel gesproken over de herinvoering van het dubbelmandaat. Bezien zou moeten worden onder welke voorwaarden dat mogelijk en wenselijk is. Er is echter thans geen reden het voorliggende besluit van de Raad op dit punt ter discussie te stellen. De vraag die zich voordoet is of de uitsluiting van het dubbelmandaat ook gevolgen zou moeten hebben voor Nederlandse regelgeving, meer in het bijzonder de Wet incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees parlement. Dit is niet het geval. Het Europees Parlement beoordeelt bij het onderzoek naar de geloofsbrieven van de nieuw gekozen leden, of de leden een op grond van de Akte met het lidmaatschap onverenigbare functie vervullen. Het huidige artikel 6, tweede lid, dat inhoudelijk niet wordt gewijzigd, geeft lidstaten de ruimte de incompatibiliteiten vast te stellen die op nationaal niveau van toepassing zijn. In Nederland zijn de nationale incompatibiliteiten opgenomen in de Wet incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees parlement. In deze wet zijn de incompatibiliteiten uit de Akte niet opgenomen. De Tweede Kamer, die is belast met het onderzoek van de geloofsbrieven van de in Nederland benoemde leden van het Europees Parlement, beoordeelt op grond van artikel Y 25, eerste lid, van de Kieswet of de benoemde op grond van de nationale bepalingen als lid van het Europees Parlement kan worden toegelaten. Het is vervolgens aan het Europees Parlement om op grond van het huidige artikel 11 (na vernummering artikel 12) te beslissen of de toelating ook op grond van de Europese bepalingen mogelijk is. Dat het niet nodig is op nationaal niveau de incompatibiliteiten van de Akte geheel of gedeeltelijk op te nemen, wordt helderder dan thans tot uitdrukking gebracht door de in artikel 1, zevende lid, onder c, opgenomen vervanging van het begrip «vaststellen» in het huidige artikel 6, tweede lid (het nieuwe artikel 7, derde lid) door het begrip «uitbreiden». Het gaat op nationaal niveau dus om andere, extra incompatibiliteiten.

Artikel 1, zevende lid, onder d, bevat uitsluitend een door de wijzigingen noodzakelijk geworden aanpassing van een verwijzing.

Artikel 1, achtste lid, bevat een nieuwe tekst voor artikel 7 (na vernummering artikel 8). Het huidige artikel 7 draagt het Europees Parlement op een ontwerp voor een eenvormig kiesstelsel op te stellen en bepaalt dat tot de inwerkingtreding van een eenvormig stelsel verkiezingen volgens nationale bepalingen plaatsvinden. Op grond van de nieuwe tekst gelden voor de verkiezingsprocedure eveneens de nationale bepalingen, maar deze bepalingen mogen over het geheel geen afbreuk doen aan het voor alle lidstaten geldende beginsel van evenredige vertegenwoordiging. Overigens gelden voor elke lidstaat de bepalingen van de Akte.

Artikel 1, negende lid, wijzigt het huidige artikel 9 (na vernummering artikel 10) van de Akte dat in samenhang met het huidige artikel 10 (na vernummering artikel 11) betrekking heeft op de verkiezingsperiode. Het eerste lid ondergaat in artikel 1, negende lid, onder a, uitsluitend een verduidelijking door de toevoeging dat de lidstaat niet alleen de datum maar ook de uren van de verkiezingsdag vaststelt. Dit is nu al de praktijk. De verkiezingsperiode, van donderdag tot en met zondag, is, anders dan het Europees Parlement heeft aanbevolen, niet beperkt tot één of twee dagen, omdat geen overeenstemming kon worden bereikt over de desbetreffende dag of dagen. Nederland kan dus vasthouden aan verkiezingen op donderdag. Artikel 1, negende lid, onder b,wijzigt het tweede lid van het huidige artikel 9 in die zin dat het voortaan uitsluitend nog verboden is de officiële uitslag bekend te maken voordat in de gehele Unie de stembussen zijn gesloten (in de praktijk zondagavond). Onder de huidige Akte is het formeel verboden met het tellen van de stemmen te beginnen voor sluiting van de laatste stembussen in de Unie. In de lidstaten waar de stemming reeds op een eerder tijdstip dan de zondagavond eindigt, is deze bepaling slecht uitvoerbaar, omdat de stembureauleden op een later tijdstip dienen terug te keren om de telling te verrichten. Tevens bleek in deze lidstaten dat het verbod van het huidige artikel 9, tweede lid, de aandacht voor de verkiezing van het Europees Parlement bij kiezers en media niet ten goede komt. In de praktijk van de lidstaten wordt er veelal wel (in het openbaar) geteld, of althans een aanvang daarmee gemaakt, maar worden de resultaten niet bekend gemaakt. Ook in Nederland houden de gemeenten, overeenkomstig artikel Y 21 van de Kieswet, de resultaten van hun tellingen geheim tot het moment van sluiting van de laatste stembussen. Het voornemen bestaat gebruik te maken van de mogelijkheid die de gewijzigde Akte biedt, om weliswaar de officiële uitslag pas na beëindiging van de stemming bekend te maken, maar onderliggende resultaten wel eerder bekend te maken. Dat betekent dat het gemeenten na wijziging van de Kieswet vrij zal staan een verkiezingsavond te beleggen op de dag van de stemming en gegevens aan de pers te verstrekken. Het centraal stembureau (de Kiesraad) stelt vervolgens de officiële uitslag vast en maakt deze pas bekend nadat de stemming in de hele Europese Unie is geëindigd. Artikel 1, negende lid, onder c, schrapt het derde lid van het huidige artikel 9, dat een bepaling over het stemmen in twee ronden bevat. Bij een verkiezing op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging is dat niet aan de orde.

Artikel 1, tiende lid, wijzigt het huidige artikel 10 (na vernummering artikel 11). De onderdelen a en c bevatten redactionele wijzigingen en aanpassingen aan de huidige verdragsteksten. Onderdeel b maakt het mogelijk de verkiezingen twee maanden eerder (nu één maand) te doen plaatsvinden dan in de reguliere periode medio juni. Het Europees Parlement had erop aangedrongen om de reguliere periode voor de verkiezingen te verplaatsen naar mei, omdat in een deel van de lidstaten de zomervakantie al in juni begint. Hierover kon echter geen overeenstemming worden bereikt.

De in artikel 1, elfde lid, opgenomen wijziging betreft een aanpassing van het huidige artikel 10 (na vernummering artikel 11) aan het gegeven dat de gewijzigde Akte een verkiezingsprocedure op grond van gemeenschappelijke beginselen als bedoeld in artikel 190, vierde lid, van het EG-Verdrag voorschrijft.

Artikel 1, twaalfde lid, bevat een nieuwe tekst voor het huidige artikel 12 (na vernummering artikel 13) over het einde van het lidmaatschap. De strekking van de bepaling blijft gelijk aan de huidige. Duidelijker dan in de huidige Akte komt echter naar voren om welke redenen een vacature ontstaat, onder meer door aftreden van een lid. De ontslagregeling in artikel Y 30 van de Kieswet is daardoor grotendeels overbodig geworden. Wel zal moeten worden zeker gesteld dat berichten over het ontstaan van een vacature de voorzitter van het centraal stembureau bereiken. Hij is immers belast met het benoemen van nieuwe leden in tussentijdse vacatures.

Op grond van artikel 11, dertiende lid, wordt artikel 14 ingetrokken. Aan deze bepaling, die bedoeld was om overgangsmaatregelen of andere maatregelen van tijdelijke aard te kunnen treffen, bestaat geen behoefte meer.

Artikel 1, veertiende lid, bevat een aanpassing van artikel 15 aan de huidige omvang van de Unie. In het vijftiende lid wordt bijlage I ingetrokken omdat die is uitgewerkt; hetzelfde geldt voor de Duitse verklaring in bijlage III, die in het zestiende lid wordt geschrapt.

Artikel 2 creëert kort gezegd de bevoegdheid tot vernummering en aanpassing van door de vernummering onjuist geworden verwijzingen in de Akte en Europese verdragen.

Artikel 3 bepaalt overeenkomstig artikel 190, vierde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, dat nationale goedkeuringsprocedures noodzakelijk zijn voordat het besluit in werking kan treden.

IV. Tekst van de Akte zoals die luidt na inwerkingtreding van het Besluit tot wijziging van de Akte

Voor een goed begrip is hierna de tekst van de huidige akte opgenomen en de tekst zoals die naar verwachting luidt na inwerkingtreding van het Besluit. De bijbehorende bijlagen zijn niet opgenomen.

Artikel 1 De vertegenwoordigers in het Europees Parlement van de volkeren van de in de Gemeenschap verenigde staten worden gekozen door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen. Artikel 1 1. In alle lidstaten worden de leden van het Europees Parlement volgens een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, hetzij volgens het lijstenstelsel, hetzij volgens het stelsel van één overdraagbare stem, gekozen. 2. De lidstaten kunnen het uitbrengen van voorkeurstemmen toestaan, overeenkomstig de bepalingen die zij vastleggen. 3. De leden van het Europees Parlement worden gekozen door middel van rechtstreekse, algemene, vrije en geheime verkiezingen.
  
Artikel 2 Het aantal in elke lidstaat gekozen afgevaardigden is als volgt vastgesteld: België 25 Denemarken 16 Duitsland 99 Griekenland 25 Spanje 64 Frankrijk 87 Ierland 15 Italië 87 Luxemburg 6 Nederland 31 Oostenrijk 21 Portugal 25 Finland 16 Zweden 22 Verenigd Koninkrijk 87 In geval van wijzigingen in dit artikel dient het in elke lidstaat gekozen aantal vertegenwoordigers een passende vertegenwoordiging van de volkeren van de in de Gemeenschap verenigde staten te waarborgen. Artikel 2 Afhankelijk van de specifieke nationale kenmerken kunnen de lidstaten kiesdistricten voor de verkiezing van het Europees Parlement instellen of voorzien in andere kiesindelingen, evenwel zonder dat over het geheel genomen afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van evenredige vertegenwoordiging. Artikel 3 (2 bis) De lidstaten kunnen bepalen dat er een minimumdrempel voor de verdeling van de zetels wordt vastgesteld. Die drempel mag niet hoger dan 5% van de op nationaal niveau uitgebrachte stemmen zijn. Artikel 4 (2 ter) Elke lidstaat kan een maximum vaststellen voor de uitgaven van de kandidaten in verband met de verkiezingscampagne.
  
Artikel 3 1. De vertegenwoordigers worden gekozen voor een periode van vijf jaar. 2. Deze periode van vijf jaar begint bij de opening van de eerste zitting na iedere verkiezing. Zij wordt uitgebreid of bekort overeenkomstig artikel 10, lid 2, tweede alinea. 3. Het mandaat van iedere vertegenwoordiger begint en eindigt tegelijk met de in lid 2 bedoelde periode. Artikel 5 1. De periode van vijf jaar waarvoor de leden van het Europees Parlement zijn gekozen begint bij de opening van de eerste zitting na iedere verkiezing. Zij wordt uitgebreid of bekort overeenkomstig artikel 11, lid 2, tweede alinea. 2. Het mandaat van ieder lid begint en eindigt tegelijk met de in lid 1 bedoelde periode.
  
Artikel 4 1. De vertegenwoordigers brengen hun stem individueel en persoonlijk uit. Zij mogen niet gebonden zijn door instructies en geen bindend mandaat aanvaarden. 2. De vertegenwoordigers genieten de voorrechten en immuniteiten die de leden van het Europees Parlement genieten uit hoofde van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen dat is gehecht aan het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben.Artikel 6 1. De leden brengen hun stem individueel en persoonlijk uit. Zij mogen niet gebonden zijn door instructies en geen bindend mandaat aanvaarden. 2. De leden van het Europees Parlement genieten de voorrechten en immuniteiten die op hen van toepassing zijn uit hoofde van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen.
  
Artikel 5 De hoedanigheid van lid van het Europees Parlement is verenigbaar met die van lid van het parlement van een lidstaat. (vervalt)
  
Artikel 6 1. De hoedanigheid van lid van de Europees Parlement is onverenigbaar met die van: – lid van de Regering van een lidstaat; – lid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen; – rechter in, griffier van of advocaat-generaal bij het Hof van justitie van de Europese Gemeenschappen; – lid van de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen; – lid van het Raadgevend Comité van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal of lid van het Economisch en Sociaal Comité van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie; – lid van het Comité van de Regio's; – lid van comités of lichamen die krachtens de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie zijn ingesteld met oog op het beheer van middelen der Gemeenschappen of ter vervulling van een duurzame taak van rechtstreeks administratief beheer; – lid van de Raad van Bewind, van de directie of beambte van de Europese Investeringsbank; – ambtenaar of ander personeelslid in actieve dienst van de Instellingen der Europese Gemeenschappen of van de daaraan verbonden gespecialiseerde lichamen. 2. Bovendien kan iedere lidstaat onder de in artikel 7, lid 2, vastgestelde voorwaarden de incompatibiliteiten vaststellen die op nationaal niveau van toepassing zijn. 3. De vertegenwoordigers in het Europees Parlement waarop tijdens de in artikel 3 bedoelde periode van vijf jaar de leden 1 en 2 van toepassing zijn, worden vervangen overeenkomstig artikel 12.Artikel 7 1. De hoedanigheid van lid van het Europees Parlement is onverenigbaar met die van: – lid van de Regering van een lidstaat; – lid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen; – rechter in, griffier van of advocaat-generaal bij het Hof van justitie van de Europese Gemeenschappen of van het Gerecht van eerste aanleg; – lid van de directie van de Europese Centrale Bank; – lid van de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen; – ombudsman van de Europese Gemeenschappen; – lid van het Economisch en Sociaal Comité van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie; – lid van comités of lichamen die krachtens de Verdragen tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie zijn ingesteld met oog op het beheer van middelen der Gemeenschappen of ter vervulling van een duurzame taak van rechtstreeks administratief beheer; – lid van de Raad van Bewind,van de directie of beambte van de Europese Investeringsbank; – ambtenaar of ander personeelslid in actieve dienst van de Instellingen der Europese Gemeenschappen of van de daaraan verbonden gespecialiseerde lichamen of van de Europese Centrale Bank. 2. Met ingang van de verkiezing van het Europees Parlement in 2004 is de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement onverenigbaar met die van lid van een nationaal parlement. In afwijking daarvan en onverminderd lid 3: – mogen leden van het Ierse parlement die bij een latere verkiezing voor het Europees Parlement gekozen worden, een dubbel mandaat uitoefenen tot de volgende verkiezingen voor het Ierse parlement, waarna de eerste alinea van dit lid van toepassing is; – mogen leden van het parlement van het Verenigd Koninkrijk die in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de verkiezing van het Europees Parlement in 2004 tevens lid zijn van het Europees Parlement, een dubbel mandaat uitoefenen tot de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2009, waarna de eerste alinea van dit lid van toepassing is. 3. Bovendien kan iedere lidstaat onder de in artikel 8 vastgestelde voorwaarden de incompatibiliteiten uitbreiden die op nationaal niveau van toepassing zijn. 4. De vertegenwoordigers in het Europees Parlement waarop tijdens de in artikel 5 bedoelde periode van vijf jaar de leden 1, 2 en 3 van toepassing zijn, worden vervangen overeenkomstig artikel 13.
  
Artikel 71. Overeenkomstig artikel 21, lid 3,van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, artikel 138, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeen schap en artikel 108, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie stelt het Europees Parlement een ontwerp voor een eenvormige verkiezingsprocedure op. 2. Tot de inwerkingtreding van een eenvormige verkiezingsprocedure of van een procedure gebaseerd op beginselen die alle lidstaten gemeen hebben en behoudens de overige bepalingen van deze akte gelden voor de verkiezingsprocedure in elke lidstaat de nationale bepalingen. Artikel 8 Behoudens de bepalingen van deze akte gelden voor de verkiezingsprocedure in elke lidstaat de nationale bepalingen. Die nationale bepalingen, die eventueel rekening kunnen houden met de eigenheden van de lidstaten, mogen echter over het geheel genomen geen afbreuk doen aan het beginsel van evenredige vertegenwoordiging.
  
Artikel 8 Bij de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement mag niemand meer dan eenmaal zijn stem uitbrengen.Artikel 9 (tekst wijzigt niet)
  
Artikel 9 1. De verkiezingen voor het Europees Parlement vinden plaats op de door elke lidstaat vastgestelde datum, die voor alle lidstaten gelegen moet zijn binnen een zelfde periode die aanvangt op donderdagochtend en afloopt op de daaropvolgende zondag. 2. Met de telling van de stemmen mag pas een begin gemaakt worden na sluiting van de stembussen in de lidstaat waar de kiezers het laatst hun stem uitbrengen tijdens de in lid 1 bedoelde periode. 3. Mocht een lidstaat de voorkeur geven aan verkiezingen voor het Europees Parlement in twee ronden,dan moet de eerste van deze ronden plaatsvinden in de in lid 1 bedoelde periode. Artikel 10 1. De verkiezingen voor het Europees Parlement vinden plaats op de door elke lidstaat vastgestelde datum en uren, die voor alle lidstaten gelegen moet zijn binnen een zelfde periode die aanvangt op donderdagochtend en afloopt op de daaropvolgende zondag. 2. Een lidstaat mag de uitslag van de verkiezingen pas officieel bekendmaken na sluiting van de stembussen in de lidstaat waar de kiezers het laatst hun stem uitbrengen tijdens de in lid 1 bedoelde periode.
  
Artikel 10 1. De in artikel 9, lid 1, bedoelde periode wordt voor de eerste verkiezingen nader bepaald door de Raad die,na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen besluit. 2. De latere verkiezingen vinden plaats in de overeenkomstige periode van het laatste jaar van de in artikel 3 bedoelde periode van vijf jaar. Indien het onmogelijk blijkt de verkiezingen in de Gemeenschap in die periode te houden, stelt de Raad,met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement een andere periode vast, die ten vroegste een maand vóór en uiterlijk een maand na de periode valt welke voortvloeit uit het bepaalde in de vorige alinea. 3. Onverminderd artikel 22 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, artikel 139 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en artikel 109 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie komt het Europees Parlement van rechtswege bijeen op de eerste dinsdag na het verstrijken van een termijn van een maand, te rekenen vanaf het einde van de in artikel 9, lid 1, bedoelde periode. 4. Het aftredende Parlement is niet meer in functie zodra het nieuwe Parlement het eerst bijeenkomt. Artikel 11 1. De verkiezingsperiode wordt voor de eerste verkiezingen nader bepaald door de Raad die, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen besluit. 2. De latere verkiezingen vinden plaats in de overeenkomstige periode van het laatste jaar van de in artikel 5 bedoelde periode van vijf jaar. Indien het onmogelijk blijkt de verkiezingen in de Gemeenschap in die periode te houden, stelt de Raad, met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement uiterlijk een jaar voor het einde van de in artikel 5 bedoelde periode van vijf jaar een andere verkiezingsperiode vast, die ten vroegste twee maanden voor en uiterlijk een maand na de periode valt welke voortvloeit uit het bepaalde in de vorige alinea. 3. Onverminderd artikel 139 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 109 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie komt het Europees Parlement van rechtswege bijeen op de eerste dinsdag na het verstrijken van een termijn van een maand, te rekenen vanaf het einde van de verkiezingsperiode. 4. Het aftredende Parlement is niet meer in functie zodra het nieuwe Parlement het eerst bijeenkomt.
  
Artikel 11 Tot de inwerkingtreding van de in artikel 7 bedoelde eenvormige procedure of procedure gebaseerd op beginselen die alle lidstaten gemeen hebben, onderzoekt het Europees Parlement de geloofsbrieven van de vertegenwoordigers. Hiertoe neemt het Europees Parlement nota van de officieel door de lidstaten bekendgemaakte uitslagen en beslist het over de bezwaren die eventueel kunnen worden ingebracht op grond van de bepalingen van deze akte met uitsluiting van de nationale bepalingen waarnaar deze akte verwijst. 
  
Artikel 12 Het Europees Parlement onderzoekt de geloofsbrieven van de leden. Hiertoe neemt het Europees Parlement nota van de officieel door de lidstaten bekendgemaakte uitslagen en beslist zij over de bezwaren die eventueel kunnen worden ingebracht op grond van de bepalingen van deze akte met uitsluiting van de nationale bepalingen waarnaar deze akte verwijst.  
  
Artikel 12 1. Tot de inwerkingtreding van de in artikel 7 bedoelde eenvormige procedure of procedure gebaseerd op beginselen die alle lidstaten gemeen hebben en behoudens de overige bepalingen van deze akte, voorziet iedere lidstaat in passende procedures om de zetels die tijdens de in artikel 3 bedoelde periode van vijf jaar zijn opengevallen, voor het resterende tijdvak te doen bezetten. 2. Wanneer een zetel vacant is geworden op grond van de in een lidstaat toepasselijke nationale bepalingen, brengt deze lidstaat dit ter kennis van het Europees Parlement,die hiervan akte neemt. In alle andere gevallen constateert het Europees Parlement dat een zetel vacant is en brengt zij de betrokken lidstaat daarvan op de hoogte. Artikel 13 1. Een zetel wordt vacant wanneer het mandaat van een lid van het Europees Parlement ten einde loopt ten gevolge van zijn aftreden, zijn overlijden, of het vervallen van zijn mandaat. 2. Behoudens de overige bepalingen van deze akte, schrijft elke lidstaat passende procedures voor om de zetels die vacant zijn geworden, voor de rest van de in artikel 5 bedoelde periode van vijf jaar te doen bezetten. 3. Wanneer de wetgeving van een lidstaat uitdrukkelijk voorschrijft dat het mandaat van een lid van het Europees Parlement vervalt, loopt het mandaat van de betrokkene ten einde op grond van de bepalingen van die wetgeving. De bevoegde nationale autoriteiten brengen het Europees Parlement daarvan op de hoogte. Wanneer een zetel vacant is geworden door aftreden of overlijden, brengt de voorzitter van het Europees Parlement de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat daarvan onverwijld op de hoogte.
  
Artikel 13 Indien het noodzakelijk blijkt maatregelen ter uitvoering van deze akte te nemen, stelt de Raad op voorstel van het Europees Parlement en na raadpleging van de Commissie deze maatregelen met eenparigheid van stemmen vast, na een akkoord met het Europees Parlement te hebben nagestreefd in een overlegcommissie waarin de Raad en vertegenwoordigers van het Europees Parlement zitting hebben. (Vervalt)
  
Artikel 14 Artikel 21, leden 1 en 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, artikel 138, leden 1 en 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en artikel 108, leden 1 en 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie vervallen op de dag van de bijeenkomst die overeenkomstig artikel 10,lid 3, door de eerste krachtens deze akte gekozen Vergadering wordt gehouden. (Vervalt)
  
Artikel 15 Deze akte is opgesteld in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Ierse, de Italiaanse en de Nederlandse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek. De bijlagen I tot en met III vormen een integrerend bestanddeel van deze akte. Een verklaring van de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland gaat bij deze akte. Artikel 15 Deze akte is opgesteld in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek. De bijlagen I en II vormen een integrerend bestanddeel van deze akte.
  
Artikel 16 De bepalingen van deze akte treden in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de ontvangst van de laatste van de in het besluit bedoelde kennisgevingen. 

V. Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft zal de onderhavige wijziging van de Akte van 20 september 1976, evenals de Akte zelf, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

A. Nicolaï

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven