29 013
Intrekking van de Rompwet instellingen van weldadigheid

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 3 oktober 2003

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer onderstaand verslag uit te brengen over haar bevindingen.

Met een tijdige en afdoende beantwoording van de daarin opgenomen vragen en opmerkingen acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Intrekking van de Rompwet instellingen van weldadigheid (RIW). Zij erkennen met de regering dat instellingen van weldadigheid met het voortschrijden van de verzorgingsstaat (Algemene bijstandswet, gezondheidszorg en maatschappelijk werk) aanzienlijk aan betekenis hebben verloren. De RIW regelt het overheidstoezicht op instellingen die armenverzorging tot doel hebben. Intrekking van de wet zorgt er voor dat instellingen voortaan vrij zijn van allerlei vereisten die de RIW aan hen stelt. De leden van de VVD-fractie kunnen dan ook instemmen met onderhavig wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorstel om de Rompwet instellingen van weldadigheid in te trekken. De positie van de kerkelijke diaconale taken gaat hen bijzonder ter harte.

Niettemin geldt ook voor deze leden dat wetgeving die geen functie meer heeft, moet worden ingetrokken. De memorie van toelichting laat echter nog in het ongewisse wat de precieze gevolgen van dit wetsvoorstel zijn. In het licht van de discussies over de herijking van de verzorgingsstaat zouden deze leden graag toegelicht zien waarom er nu – in tegenstelling tot in 1996 – juist wordt gekozen dit wetsvoorstel in te trekken. Volgens de regering zijn de gevolgen nagenoeg afwezig. Kan de regering aangeven wat de concrete gevolgen van de intrekking van deze rompwet wel kunnen zijn? Is er meer inhoudelijks te zeggen over de reactie van de VNG en het IPO?

De leden van de SGP-fractie betwijfelen of het een juiste keuze is het toezicht door gemeenten en provincies op te heffen. Wat bedoelt de regering met de opmerking dat aan deze vorm van toezicht «in het huidige tijdsgewricht» geen behoefte meer bestaat? Hoe beoordeelt de regering de in verschillende gemeenten voorgekomen problemen met belegging van instellingsgeld? Is er nog enige vorm van toezicht op de besteding van de budgetten?

Ten slotte zouden de leden van de SGP-fractie graag een overzicht ontvangen in welke gevallen de bepalingen van deze wet (voor het laatst) toepassing hebben gevonden.

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De adjunct-griffier van de commissie,

Clemens


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Buijs (CDA), Atsma (CDA), ondervoorzitter, Arib (PvdA), Vendrik (GL), Kant (SP), Smilde (CDA), Omtzigt (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Vergeer-Mudde (SP), Vietsch (CDA), Tonkens (GL), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF) en Schippers (VVD).

Plv. leden: Luchtenveld (VVD), Rouvoet (CU), Verdaas (PvdA), Griffith, MPA (VVD), van der Ham (D66), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GL), Gerkens (SP), Mosterd (CDA), Eski (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), de Ruiter (SP), Ormel (CDA), Van Gent (GL), Van Loon-Koomen (CDA), Waalkens (PvdA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Blok (VVD), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).

Naar boven