nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2004
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet bestuurlijke
boete Arbeidstijdenwet heb ik naar aanleiding van de motie Bakker (Kamerstukken
II, 2003/04, 29 000 nr. 9) toegezegd uw Kamer nog nader te informeren
hoe dit wetsvoorstel, dat gericht is op een effectieve handhaving van de arbeids-
en rusttijden, zich verhoudt met de voorstellen tot vereenvoudiging van de
Arbeidstijdenwet.
In de motie wordt verzocht om de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet
niet eerder in werking te laten treden dan gelijktijdig met of na de inwerkingtreding
van de herziene, vereenvoudigde Arbeidstijdenwet omdat het ongewenst is om
de als te ingewikkeld en uitgebreid beschouwde normering nog stringenter te
gaan handhaven.
Zoals ik tijdens de plenaire behandeling heb aangegeven moet er duidelijk
onderscheid gemaakt worden tussen vergroting van de effectiviteit van de handhaving,
het doel van de Wet bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet, en de kabinetsinzet
om te komen tot een vereenvoudigde en transparante arbeids- en rusttijdenregelgeving.
Indien nu een pas op de plaats zou worden gemaakt met de invoering van het
onderhavige wetsvoorstel zou hiervan naar mijn oordeel een verkeerd signaal
uit gaan, omdat het kabinet ook serieus werk wil maken van een geloofwaardige
handhaving. De lik-op-stuk benadering die het wetsvoorstel introduceert en
die de inspectiediensten in staat stelt tot een effectieve handhaving draagt
hier wezenlijk aan bij.
Gedurende het vereenvoudigingstraject zullen de huidige normen omtrent
arbeids- en rusttijdentijden nog van kracht zijn. Ook bij een voortvarende
parlementaire behandeling zal het nog geruime tijd vergen voor de voorstellen
tot vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet kracht van wet kunnen krijgen.
Daarenboven verwacht ik over een aantal van de voorstellen een discussie in
de SER waarvan de uitkomst bepalend zal zijn voor de uiteindelijke vormgeving
en de te maken keuzes op onderdelen. Na ontvangst van het SER-advies zullen
de voorstellen worden uitgewerkt in de vorm van een wetsvoorstel,
waarna behandeling in het parlement in 2005 mogelijk zal zijn.
Voorts geldt dat niet alle onderdelen van de Arbeidstijdenwet en de daarop
gebaseerde regelgeving in vergaande mate vereenvoudigd kunnen worden. Dit
is bijvoorbeeld het geval bij de specifieke normering betreffende het wegvervoer
voor zover deze rechtstreeks voortvloeit uit Europese regelgeving.
Bij de handhaving door de inspectiediensten moet een onderscheid worden
gemaakt tussen de zogenoemde actieve en reactieve handhaving. Bij de actieve
handhaving hebben inspectiediensten de vrijheid om de te handhaven wettelijke
bepalingen te selecteren. De inspectiediensten zullen, anticiperend op de
vereenvoudiging van de wet zich bij deze selectie beperken tot die wettelijke
normen die blijkens de voornemens tot vereenvoudiging ook in de nieuwe Arbeidstijdenwet
zullen terugkeren, namelijk:
– dagelijkse rusttijd van 11 uur, rekening houdend met de toegestane
inkorting;
– wekelijkse rusttijd;
– een arbeidstijd per dienst van 12 uur, tenzij een ruimere norm
is toegestaan;
– arbeidstijd per nachtdienst van 10 uur, tenzij een ruimere norm
is toegestaan;
– arbeidstijd per nachtdienst van gemiddeld 40 uur per week, tenzij
een ruimere norm is toegestaan;
– arbeidstijd per week van 60 uur;
– arbeidstijd per 13 weken van gemiddeld 48 uur;
– het hebben van een pauze, ongeacht de lengte daarvan.
Bij het optreden van de inspectiediensten naar aanleiding van klachten,
de reactieve handhaving, zullen de inspectiediensten ook tegen andere overtredingen
blijven optreden en uitgaan van het geldend regime.
Door de invoering van de bestuurlijke boete wordt een lik-op-stuk-benadering
mogelijk waardoor een meer directe en snellere aanpak van overtredingen mogelijk
wordt en het Openbaar Ministerie zal worden ontlast. Ervaringen op het terrein
van de arbeidsomstandigheden hebben aangetoond dat deze aanpak leidt tot een
betere naleving van de wet- en regelgeving. Naar mijn oordeel is het gewenst
dat deze verbeteringen zo snel mogelijk worden gerealiseerd. Tegelijkertijd
zal in de handhaving rekening gehouden worden met de voorstellen tot vereenvoudiging
van de Arbeidstijdenwet op de manier zoals ik hierboven heb uiteengezet.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus