28 997
Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de huisvesting van verticale scholengemeenschappen alsmede wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs teneinde nevenvestigingen aan categoriale scholen mogelijk te maken

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 3 december 2003

Graag wil ik de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen danken voor de opmerkingen die zij in het verslag hebben gemaakt en voor de vragen die zij hebben gesteld. Het verheugt mij dat de leden op hoofdlijnen kunnen instemmen met de voorstellen zoals die zijn verwoord in het wetsvoorstel.

In het onderstaande ga ik, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in op de vragen en opmerkingen in het verslag.

1. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regelgeving niet toelaat dat een nieuwe school wordt gesticht op pedagogisch-didactische gronden. Veel ouders letten echter minder op de levensbeschouwelijke grondslag van een school en meer op de pedagogisch-didactische richting. Op welke wijze wil de regering hierop inspelen, zo vragen deze leden.

Het wetsvoorstel beoogt twee zaken te regelen:

1. een technische wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) om het mogelijk te maken dat voor scholen in het voortgezet onderwijs (VO) die op of na 1 januari 1997 zijn gefuseerd dan wel gaan fuseren met een regionaal opleidingencentrum (ROC) of agrarisch opleidingscentrum (AOC) hetzelfde regime voor huisvesting geldt als voor scholen die voor genoemde datum al gefuseerd waren, en

2. het mogelijk maken van nevenvestigingen voor categoriale scholen, zoals aan de Tweede Kamer is toegezegd.

De door de leden van de PvdA-fractie bedoelde verbreding van het begrip richting is in dit wetsvoorstel niet aan de orde. Dat onderwerp wordt meegenomen in de verkenning van de verruiming van de planningsvrijheid in het voortgezet onderwijs, waarover de Tweede Kamer eind november 2003 nader zal worden geïnformeerd, conform mijn toezegging in het Algemeen Overleg van 4 september 2003 (Kamerstukken II 2003/04, 28 504, nr. 11, blz. 6).

2. Regeling ten aanzien van huisvesting van verticale scholengemeenschappen

De leden van de PvdA-fractie vragen of het wetsvoorstel gaat betekenen dat het aantal rijksambtenaren dat zich moet bezighouden met de onderwijshuisvesting weer gaat groeien? Kosten rijksambtenaren die zich bezighouden met de huisvestingstaak exact hetzelfde bedrag als gemeente-ambtenaren, zo willen deze leden weten.

Er is geen sprake van dat rijksambtenaren zich weer bezig gaan houden met de huisvesting van verticale scholengemeenschappen. De decentralisatie van de huisvesting van VO-scholen wordt niet teruggedraaid. De huisvestingstaak voor de VO-school die op of na 1 januari 1997 is gefuseerd of gaat fuseren met een ROC of AOC, wordt door de gemeente overgedragen aan het ROC of het AOC. Deze BVE-instellingen zijn sinds 1 juli 1997 zelf verantwoordelijk voor de huisvesting. De vraag of rijksambtenaren hetzelfde kosten als gemeente-ambtenaren is dus niet aan de orde.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie wat een en ander gaat betekenen voor de bekostiging van de huisvesting van het Noorderpoortcollege in Stadskanaal en met name voor de vmbo-huisvesting. Kan het schoolbestuur in een dergelijk geval een beroep doen op een calamiteitenpot, zo vragen deze leden.

Het Noorderpoortcollege kan zich van zijn huisvestingstaak kwijten op basis van de middelen die deze instelling na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel op grond van de regelgeving bij of krachtens de WEB zal verkrijgen. Dat geldt ook voor het vmbo dat aan deze verticale scholengemeenschap wordt verzorgd.

Er is bovendien geen calamiteitenpot voor onderwijshuisvesting, noch bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, noch bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik zou het ook niet wenselijk vinden die in te stellen.

De leden van de VVD-fractie hebben diverse vragen over de voorgestelde regeling voor het economisch claimrecht. Zij vragen onder meer of deze niet tot grote verwarring en tot slepende juridische procedures tussen scholen en gemeenten zal leiden.

Ik verwacht geen slepende procedures. Als zowel de gemeente als een ROC/AOC er op een gegeven moment belang bij hebben dat ook het claimrecht overgaat, vertrouw ik erop dat ze via lokaal maatwerk tot een oplossing kunnen komen. Het ROC/AOC kan zich zonodig wenden tot de bestuursrechter, gezien het voorschrift dat zowel de overgang als een daarvoor eventueel verschuldigd bedrag in een besluit van de gemeenteraad moet worden vervat.

Deze leden vragen voorts of het regeringsbeleid is gericht op het bewerkstelligen van een verrekening tussen scholen en gemeenten.

Inmenging van de rijksoverheid inzake de verrekeningssystematiek is niet goed mogelijk noch wenselijk. Dit wetsvoorstel is bedoeld voor de fusie van een enkele VO-school met een ROC of AOC, met telkens wisselende individuele omstandigheden. Daarbij komt dat het niet een zaak tussen het Rijk en een school/instelling betreft, maar tussen een gemeente en een school/instelling. Ik laat dit dan ook graag over aan betrokken lokale partners. Bovendien zou het om een open-einde rijksregeling gaan, met alle risico's vandien voor de rijksbegroting.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden graag willen weten hoe de desbetreffende gemeenten en verticale scholengemeenschappen tegenover de overdracht van het claimrecht van de gemeente naar het bevoegd gezag van de school staan.

Ik weet dat door gemeenten verschillend wordt gedacht over de overdracht van het claimrecht. Sommige gemeenten zijn graag bereid om het gebouw om niet over te dragen. Andere gemeenten wijzen op de verplichtingen die nog op het gebouw rusten en investeringen die nog onlangs zijn gedaan. Mede vanwege deze verschillende uitgangsposities regelt het voorstel noch het tijdstip noch de budgettaire consequenties van een eventuele overdracht van het claimrecht op het gebouw. Wellicht zijn er ook situaties waarin de gemeente niet wil overdragen en het ROC of AOC ook geen belang heeft bij het gebouw, bijvoorbeeld omdat men het onderwijs op den duur in een ander gebouw wil aanbieden.

Tevens willen deze leden weten of de regering het wenselijk vindt dat het economisch claimrecht van de gemeente naar het bevoegd gezag van een verticale scholengemeenschap overgaat.

In dit wetsvoorstel wordt de mogelijkheid van overdracht van het economisch claimrecht van schoolgebouwen van gemeente naar instelling geregeld. Of een dergelijke overdracht van het economisch claimrecht in een bepaald geval wenselijk is, dienen partijen op lokaal niveau te beoordelen. Gelet op de verschillen tussen de diverse lokale omstandigheden is het voor mij niet mogelijk een algemeen oordeel over de wenselijkheid uit te spreken.

De leden van de fractie van de Christen Unie vragen voorts of voor door de gemeente toegekende voorzieningen en voor in behandeling zijnde aanvragen geen overgangsbepalingen moeten worden opgesteld.

In de bij deze nota gevoegde nota van wijziging is een overgangsbepaling opgenomen. Dit overgangsrecht komt erop neer dat op het moment dat de nieuwe bepalingen in werking treden:

a. liggende aanvragen voor huisvestingsvoorzieningen van een VO-school die opgaat in een verticale scholengemeenschap, niet meer (verder) door gemeenten behoeven te worden behandeld, en

b. voorzieningen die op het gemeentelijke programma huisvestingsvoorzieningen zijn opgenomen, maar conform de vastgelegde planning nog niet zijn gestart, kunnen achterwege blijven.

3. Regeling ten aanzien van het verbinden van nevenvestigingen aan categoriale scholen

De leden van de CDA-fractie vragen of het op basis van deze wijziging mogelijk is een vmbo «groen»-afdeling (school) of een praktijkschool als nevenvestiging aan een AOC te verbinden. Indien beide hiervoor genoemde mogelijkheden via deze wijziging niet mogelijk zijn, wat is er dan precies nodig om het gewenste doel te bereiken, zo vragen deze leden.

Een AOC is een WEB'se instelling. De WEB kent het begrip nevenvestiging niet. Op dit moment is het dus niet mogelijk een vbo-groenschool/afdeling of praktijkschool als nevenvestiging aan een AOC te verbinden.

Zoals ook aangegeven in het Algemeen Overleg op 25 september jl. over het Plan van Scholen 2004–2006 (Kamerstukken II 2003/04, 29 004, nr. 3, blz. 3 en 4) wordt momenteel een inventarisatie gemaakt van de verschillen in regelgeving tussen instellingen die ressorteren onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderscheidenlijk het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Daarbij komt zowel de situatie binnen het VO als in het BVE-veld en het hoger onderwijs aan de orde. Die inventarisatie is er op gericht om de verschillen, waar mogelijk en beleidsmatig wenselijk, weg te nemen. De Tweede Kamer krijgt eind dit jaar een brief over het resultaat van de inventarisatie.

De leden van de PvdA-fractie vinden dat de menselijke maat in de huisvesting en de structuur van het onderwijs richtinggevend moet zijn. Deze leden vragen of de belangen van leerlingen uiteindelijk ermee zijn gediend als relatieve voordelen van scholengemeenschappen ten opzichte van categoriale scholen verdwijnen.

De mogelijkheid van een nevenvestiging aan een categoriale school vind ik belangrijk om een eind te maken aan de ongelijke behandeling van categoriale scholen ten opzichte van scholengemeenschappen op het terrein van scholenplanning. Ook de Tweede Kamer heeft in het Algemeen Overleg over aanpassing van de toetsingskaders op 28 juni 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 27 267, nr. 7, blz. 9) hierop aangedrongen. Belangrijker nog vind ik dat de school daardoor de mogelijkheid heeft een, in het bijzonder door de ouders, niet gewenste schaalvergroting te voorkomen. Zodoende kan een kleinschalige voorziening worden gerealiseerd («school op menselijke maat»).

4. Financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie stellen verschillende vragen ten aanzien van de financiële gevolgen van het wetsvoorstel. Zij vragen of het bekend is of er scholen zijn die als gevolg van de voorliggende wetgeving in financiële problemen komen. Deze leden vragen voorts of er geld is voor een overgangsregeling en zo nee, hoe denkt de regering eventuele knelpunten aan te pakken.

Ik kan mij niet voorstellen dat een VO-school, die gefuseerd is met een ROC of AOC, door de enkele overdracht van de huisvestingstaak van gemeente naar de verticale scholengemeenschap in financiële problemen komt:

• Noodzakelijke investeringen in verband met technische en onderwijskundige eisen komen voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel al voor circa 90% voor rekening van het VO-schoolbestuur.

• Als na een fusie tussen een ROC/AOC en een VO-school de huisvesting van de VO-school niet meer onder de gemeente valt, levert dat voordelen op voor de verticale scholengemeenschap. Ze gaan volledig over hun eigen huisvesting en kunnen de schaalvoordelen daarvan benutten. Tevens gaan de administratieve lasten voor de instellingen omlaag.

• De overdracht van het economisch claimrecht is niet verplicht. Voorts behoeft een eventuele overdracht niet noodzakelijkerwijs te leiden tot kosten voor de instelling, aangezien een gemeente ervoor kan kiezen het economisch claimrecht om niet over te dragen.

• De verticale scholengemeenschap krijgt na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel op grond van regelgeving bij of krachtens de WEB jaarlijks een bedrag van circa EUR 500 per VO-leerling.

Ik verwacht derhalve geen knelpunten. Uit het gevoerde informele overleg met de VNG, de AOC-Raad en de Bve Raad is de noodzaak tot een overgangsregeling ook niet gebleken.

De leden van de VVD-fractie vragen wat deze wetswijzigingen zullen betekenen voor het lokaal onderwijsbeleid van de gemeenten.

Het voorstel om ook voor VO-scholen die op of na 1 januari 1997 fuseren of gefuseerd zijn met een ROC/AOC de huisvestingstaak bij de verticale scholengemeenschap te beleggen, betekent dat die instellingen een integraal huisvestingsbeleid kunnen voeren en tevens een vermindering van de administratieve lasten verkrijgen. Dit doet niet of nauwelijks af aan de strategische rol van de gemeente op het gebied van huisvesting en het lokaal onderwijsbeleid. Het gaat maar om een beperkt aantal VO-scholen: in de jaren 1997 tot en met 2002 betreft het 16 gemeenten met elk 1 VO-school op een totaal van circa 600 VO-scholen, dat wil zeggen nog geen 3% van het VO-scholenbestand.

Deze leden vinden het noodzakelijk dat duidelijk is aan wie de scholen verantwoording verschuldigd zijn voor de besteding van de huisvestingsgelden.

De BVE-instellingen leggen via de reguliere procedures verantwoording af over hun huisvestingsbeleid en -bestedingen. In de BVE-sector geschiedt de verantwoording door middel van onder meer een jaarrekening en een bestuursverslag.

Onderdeel ad I:

De leden van de VVD-fractie vragen wat de concrete reden is om geen uitzonderingsregeling in te voeren ten aanzien van nevenvestigingen van categoriale scholen. Daarbij vragen deze leden wat de gevolgen zullen zijn als de genoemde financiële effecten van de wet, wat niet zoals verwacht, marginaal zullen zijn.

Op aandrang van de Tweede Kamer, met inbegrip van de VVD-fractie, zijn stap voor stap de verschillen tussen scholengemeenschappen en categoriale scholen weggenomen. Daarbij komt dat de mogelijkheid van een nevenvestiging voor een categoriale school past binnen mijn beleid van het bevorderen van de «school op menselijke maat».

Ik zie geen aanleiding te veronderstellen dat de kosten van extra nevenvestigingen meer dan marginaal zijn. De wens om nevenvestigingen te vormen doet zich voornamelijk voor bij de categoriale gymnasia. Het betreft 39 scholen, te weten circa 7% van het totaal aantal VO-scholen. De te vormen nevenvestigingen kennen meestal geen spreidingsnoodzaak. Momenteel komen er op het totaal aantal scholen 1 of 2 nevenvestigingen met spreidingsnoodzaak bij. Het te verwachten effect is dus marginaal, te weten 7% van 1 of 2 nevenvestigingen.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering nog andere mogelijkheden ziet om door wijziging van wettelijke regelgeving schaalvergroting tegen te gaan.

Eind november 2003 kan de Tweede Kamer een brief tegemoet zien, die nader ingaat op mijn beleid inzake de «school op menselijke maat». Deze brief bevat een aanvulling op mijn brief van 28 april jl. (kenmerk VO/TAB/2003/16 450), waarbij de rapporten van de inspectie en DHV/KPC over dat onderwerp zijn aangeboden.

Onderdeel ad II:

De leden van de PvdA-fractie merken op dat van aanvullende bekostiging slechts sprake zal zijn bij een spreidingsnoodzaak. Gelden er bij het bepalen van de daarvoor vereiste afstand van 12 kilometer ook bijzondere regels bij natuurlijke barrières, zoals rivieren, zo vragen deze leden.

De afstand van 12 kilometer tussen hoofd- en nevenvestiging wordt over de weg gemeten. Op deze manier wordt met natuurlijke barrières rekening gehouden.

De leden van de D66-fractie willen weten hoe de overdracht van het economisch claimrecht financieel wordt geregeld en welke rol voor gemeenten is weggelegd.

De eventuele overdracht van het economisch claimrecht wordt geheel overgelaten aan het initiatief van betrokken partijen, te weten de nieuw gevormde of uitgebreide verticale scholengemeenschap en de betrokken gemeente.

Wie bepaalt op welke wijze de hoogte van het bedrag dat in mindering wordt gebracht op het gemeentelijk huisvestingsbudget, zo vragen deze leden.

Een gemeente ontvangt voor de zorg voor de VO-huisvesting een bedrag uit het Gemeentefonds dat is gebaseerd op het aantal VO-leerlingen dat in de desbetreffende gemeente schoolgaat.

De zorg voor de huisvesting van die VO-school (en dus voor de leerlingen van die school) gaat over van de gemeente naar de verticale scholengemeenschap en komt dus niet meer voor rekening van die gemeente. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht op het gemeentelijk huisvestingsbudget is gebaseerd op het aantal leerlingen van de VO-school die op of na 1 januari 1997 fuseert/is gefuseerd met een ROC of AOC.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven