nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2006
Op 27 oktober (Handelingen der Kamer II,vergaderjaar 2005–2006,
nr. 14, blz. 820–830) en 1 november 2005 (Handelingen der Kamer
II,vergaderjaar 2005–2006, nr. 15, blz. 875–895) is in uw Kamer
beraadslaagd over de Initiatiefwet buitenspeelruimte. Tijdens die behandeling
heb ik u toegezegd de vragen die aan mij zijn gesteld, schriftelijk te beantwoorden.
Daarnaast heb ik nog een tweetal toezeggingen gedaan.
Met deze brief bied ik de Tweede Kamer mijn antwoorden op de gestelde
vragen aan, herhaal ik de toezeggingen die ik u mondeling heb gedaan en ontvangt
de Tweede Kamer de toegezegde beleidsbrief.1
Toezeggingen
PAO-omgevingstoetsaanpak
In het kader van het Project Andere Overheid loopt op dit moment het project
Stroomlijning van toetsen voor de ruimtelijke planvorming (zoals milieu effect
rapportage, watertoets, vogel- en habitatrichtlijn). In dit kader vindt nu
een onderzoek plaats naar de mogelijkheden en haalbaarheid van een integrale
omgevingstoetsaanpak. Nadat dit onderzoek is afgerond (voorjaar 2006) zal
ik op grond van de resultaten bezien of het mogelijk en wenselijk is om hier
het thema buitenspeelruimte een plaats in te geven.
Beleidsbrief
Ik heb toegezegd de Nota Ruimte op het punt van buitenspeelruimte nader
uit te werken door in overleg met de VNG een beleidsbrief hierover aan gemeenten
te sturen. Uitgangspunt hierbij is de wijze waarop de opgave voor groen in
de stad is verwoord in de Nota Ruimte. Met bijgevoegde beleidsbrief roep ik
gemeenten op om het percentage van 3% als richtgetal te hanteren voor
buitenspeelruimte in nieuwe woonwijken. Tevens bied ik gemeenten een aantal
handvatten voor het invulling geven aan een integrale ruimtelijke
ordening waarin voldoende buitenspeelruimte beschikbaar is.
Vragen en antwoorden
Vraag mevrouw Kruijsen:
Stel dat het wetsvoorstel zodanig wordt aangepast dat het speelruimteplan
integraal onderdeel moet zijn van de algemene planvorming, hoe denkt zij er
dan over? Hoe kijkt zij tegen het wetsvoorstel aan als het zodanig wordt aangepast
dat er geen sprake meer is van een norm maar van een richtgetal?
Antwoord:
Een ruimtelijk plan dient altijd integraal te zijn. Juist vanwege die
integraliteit wens ik hieraan geen nadere sectorale eisen te stellen. Dat
is nu alleen voor de watertoets het geval en daar wil ik het bij laten.
Ik heb gepleit voor een richtgetal naar analogie van het richtgetal voor
groen in de Nota Ruimte en ben voornemens dit in een beleidsbrief vast te
leggen. Voor een richtgetal is geen wet nodig.
Vraag de heer Hermans:
De heer Hermans vroeg om een reactie op het volgende: «Het laten
vaststellen van een norm door de gemeenteraad zou misschien een tussenoplossing
zijn.»
Antwoord:
Ook hier is sprake van een extra verplichting in de ruimtelijke ordening.
Ik ben terughoudend met het opleggen van verplichtingen, zeker in de ruimtelijke
ordening vanwege het integrale karakter van een goede ruimtelijke ordening.
Ik ben hier dus geen voorstander van.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
S. M. Dekker