28 989
Cultuurnota 2005–2008

nr. 46
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 augustus 2007

Aanleiding

De Raad voor Cultuur en de raad voor het Landelijk Gebied hebben naar aanleiding van een verzoek van de ministers van OCW en LNV op 11 mei jl. een gezamenlijk briefadvies uitgebracht over de actualisering van de Voorlopige Lijst van het Werelderfgoed in Nederland. Hierbij ontvangt u, mede namens de minister van LNV, mijn reactie op dit advies.

Achtergrond

Het Koninkrijk der Nederlanden heeft in 1992 Conventie voor het Werelderfgoed (UNESCO, 1970) geratificeerd. Nederland heeft de mogelijkheid om erfgoed van «uitzonderlijke en universele» betekenis voor te dragen voor de Lijst van het Werelderfgoed. Ook heeft Nederland als ondertekenaar de verplichting om zich in te zetten voor de instandhouding van werelderfgoed op zijn grondgebied. In 1994 en 1995 heeft Nederland volgens de procedure van de Unesco voorlopige lijsten van voordrachten samengesteld. Sindsdien zijn zeven Nederlandse sites voorgedragen en opgenomen in de Lijst van het Werelderfgoed: Schokland en omgeving, Droogmakerij De Beemster, Molencomplex Kinderdijk-Elshout, Rietveld-Schröderhuis (Utrecht), Stelling van Amsterdam, Woudagemaal (Lemmer) en de historische binnenstad van Willemstad (Curaçao).

Het Werelderfgoedcomité vraagt in de Operational Guidelines for the Implementation of the World Heritage Convention aan de ondertekenaars van de conventie om iedere tien jaar de voorlopige lijst te heroverwegen en te herzien.

Het Advies

Aan de raden is ten behoeve van herziening van de Tentatieve Lijst gevraagd of zij in de toekomst nieuwe Nederlandse voordrachten opportuun vinden en zo ja, welk erfgoed daarvoor in aanmerking zou kunnen komen. De raden concluderen dat toekomstige nominaties opportuun zijn, mits er een duidelijke visie aan ten grondslag ligt en een zorgvuldige en transparante procedure wordt gevolgd. De raden zijn van mening dat de ambities en visie van het kabinet en de relatie met het nationale erfgoed- en natuurbeleid eerst duidelijk moet zijn, voordat uitspraken gedaan kunnen worden over de vraag welke culturele en natuurlijke erfgoederen voor nominatie in aanmerking zouden kunnen komen. De raden doen een procedurevoorstel voor herziening van de Voorlopige Lijst.

De raden leiden uit de intenties van het Werelderfgoedverdrag (de Conventie) en de huidige richtlijnen voor implementatie, de volgende ambities af voor het Nederlandse beleid inzake werelderfgoed:

1. Bijdragen aan bescherming van het mondiaal werelderfgoed als geheel door:

– het beleid van het Werelderfgoedverdrag voor een evenwichtige en geloofwaardige lijst te ondersteunen;

– erkend werelderfgoed te respecteren en bescherming en behoud ervan te stimuleren.

2. Werelderfgoed binnen onze territoriale grenzen beschermen door:

– erkend werelderfgoed in Nederland goed te beheren;

– nieuwe nominaties met zorg voor te bereiden en uit te voeren.

Reactie

Ik onderschrijf het belang van de door de raden geformuleerde ambities en ik herken ze als drijfveren van mijn beleid.

Een evenwichtige en geloofwaardige Lijst van Werelderfgoed

Nederland ondersteunt de zogenaamde global strategy van UNESCO die gericht is op een evenwichtige, representatieve en geloofwaardige Lijst van Werelderfgoed. Dit wordt nagestreefd door prioriteit te geven aan nieuwe voordrachten uit regio’s en categorieën die op dit moment ondervertegenwoordigd zijn op de lijst: niet-westers erfgoed, natuurlijk erfgoed en «mixed sites». Nederland is als lid van het Werelderfgoedcomité (van 2003 t/m 2007) een actief pleitbezorger van deze strategie. Om het pleidooi kracht bij te zetten heeft Nederland besloten om tijdens de eigen zittingstermijn geen nieuwe voordrachten te doen. Voor een blijvende ondersteuning van de global strategy vind ik ook na 2007 een terughoudend Nederlands nominatiebeleid gepast. Dit betekent dat ik bij herziening van de Voorlopige Lijst uitga van een bescheiden aantal en tempo van toekomstige Nederlandse voordrachten.

Stimuleren van respect en bescherming (internationaal)

De implementatie van het Werelderfgoedverdrag vraagt betrokkenheid bij erfgoed van uitzonderlijke en universele betekenis wereldwijd. Het Nederlandse beleid inzake werelderfgoed heeft daarom een sterke internationale component. Naast de actieve rol die Nederland momenteel vervult als lid van het comité, ondersteunt Nederland andere (met name niet-westerse) landen bij het identificeren, voordragen, beschermen en instandhouden van hun erfgoed. Dit gebeurt door middel van het Netherlands Funds in Trust (NFiT). Met een jaarlijkse bijdrage van € 375 000,– aan dit fonds draagt Nederland bij aan een verdere implementatie van het Werelderfgoedverdrag en de global strategy.

Het is mijn intentie de ondersteuning van het NFiT voort te zetten. Ik neem hierover in 2008 een besluit, op basis van de resultaten in de periode 2004–2007. OCW en LNV zullen bezien of de ondersteuning van projecten op het gebied van natuurlijk erfgoed en mixed sites door het NFIT kan worden versterkt.

Werelderfgoed in Nederland goed beheren

De implementatie van het Werelderfgoedverdrag behelst uiteraard een goede zorg voor het erfgoed in eigen land, waarvan de uitzonderlijke en universele betekenis door plaatsing op de Lijst van Werelderfgoed is vastgesteld. Het beleid voor het Nederlandse werelderfgoed is uiteengezet in de Beleidsbrief Werelderfgoed in 2001. Uitgangspunt daarin is dat het reguliere financiële en juridische instrumentarium afdoende is voor de instandhouding van het belangrijkste culturele erfgoed, dus ook voor het werelderfgoed. De verantwoordelijkheid voor de instandhouding van het werelderfgoed ligt primair bij de eigenaren en de beherende en regulerende lokale en regionale overheden. De medeverantwoordelijkheid van het rijk ligt primair in de zorg voor een goed stelsel voor behoud van natuurlijk en cultureel erfgoed.

In 2005 heeft Nederland in het kader van de verplichte periodieke rapportage voor Europa en Noord-Amerika aan UNESCO gerapporteerd over de implementatie van het Werelderfgoedverdrag in Nederland en de state of conservation van de sites Schokland, Kinderdijk, Stelling van Amsterdam en Willemstad. Daarbij kon een redelijk gunstig beeld worden geschetst van zowel de implementatie in nationaal beleid als de instandhouding, wat niet wegneemt dat er een aantal (financiële) knelpunten werd geconstateerd. Met name in het geval van Willemstad was de situatie zorgelijk. Ook recentelijk zijn door de betrokken lokale en regionale overheden signalen afgegeven dat de bestaande financiële en juridische voorzieningen niet afdoende zouden zijn voor een duurzame instandhouding van het betreffende erfgoed. Mijn ambtsvoorganger heeft daarop besloten om in samenwerking met de Stichting Platform Werelderfgoed Nederland, waarin deze overheden en beheersstichtingen zijn verenigd, te onderzoeken wat de aard en omvang is van de (financiële) knelpunten in de uitvoering van het binnenlandse werelderfgoedbeleid. Op basis van de resultaten van dit onderzoek, die ik eind 2007 verwacht, zal ik bezien of heroverweging van het beleid voor het Nederlandse werelderfgoed nodig is.

Nieuwe nominaties zorgvuldig voorbereiden en uitvoeren

Ik onderschrijf het advies van de raden om zowel de herziening van de Tentatieve Lijst als individuele voordrachten zorgvuldig en transparant uit te voeren. De komende tijd ga ik werken aan een nominatiebeleid dat aansluit op de global strategy. Dit betekent ondermeer dat ik bij nieuwe voordrachten draagvlak en samenwerking van groot belang acht en dat ik inzet op een beperkte omvang van de Voorlopige lijst. Bij de herziening zal bijzondere aandacht uitgaan naar natuurlijk erfgoed en «mixed sites», naar het erfgoed op de Nederlandse Antillen en Aruba en naar de mogelijkheid van serial en transboundary voordrachten. Ook zal ik bij de herziening de afstemming met andere (internationale) gebiedscategorieën, zoals Natura 2000, waarborgen. De nominaties waarvan de voorbereidingen al in een vergevorderd stadium zijn of waarover al eerder bestuurlijk afspraken zijn gemaakt worden in elk geval voortgezet.

Ik zal mij nader beraden op de door de raden voorgestelde herzieningsprocedure. Daarbij is het met name de vraag of een bottom-up procedure in het licht van de gewenste terughoudendheid passend is. De herziene Voorlopige Lijst van het Werelderfgoed wil ik uiterlijk in 2009 vaststellen.

Mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven