28 989
Cultuurnota 2005–2008

26 333
Integratiebeleid 1999–2002

nr. 20
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld d.d. 7 september 2005

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van staatssecretaris Van der Laan van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 april 2005 (OCW0500404) inzake subsidiëren NiNsee enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van 2 september 2005 heeft de staatssecretaris deze beantwoord.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

Adjunct-griffier van de commissie,

Jaspers

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het antwoord van de staatssecretaris op de brief van de heer Willemsen, directeur van de stichting Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en -Erfenis (NiNsee) te Amsterdam d.d. 5 januari 2005. Genoemde leden onderschrijven het standpunt van de staatssecretaris dat het bedrag ad € 811 000 dat NiNsee de komende vier jaar jaarlijks zal ontvangen, zeker in dit economisch tijdgewricht, geen aanleiding mag zijn voor verdere discussie.

Voor genoemde leden blijft nog wel onduidelijk waarom de financiering van NiNsee volledig voor rekening van de Directie Cultureel Erfgoed moet vallen. Ook de staatssecretaris constateert immers dat de instelling meer een maatschappelijke dan een culturele functie heeft. De leden van de CDA-fractie menen dat NiNsee daarom terecht aandacht vraagt voor bemoeienis vanuit de sectoren onderwijs en integratie. Deze leden ontvangen op dit punt graag nog een reactie van de staatssecretaris.

Volgens de leden van de PvdA-fractie is cultuur meer dan franje voor een land. Het is het cement dat een land bindt en bij elkaar houdt. In deze tijden waarin begrip voor elkaar voorop moet staan, is het kennen van elkaar en je eigen cultuur meer dan ooit een noodzaak. Daar hoort ook het slavernijverleden bij. De heer Willemsen, directeur van NiNsee heeft problemen met het NiNsee alleen te zien als cultureel erfgoed. Ziet de staatssecretaris het NiNsee ook enkel en alleen als cultureel erfgoed? Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij het NiNsee nog anders zou onderbrengen?

De leden van deze fractie vragen zich ook af waarom de vraag voor een structurele aanvulling niet wordt gehonoreerd vanuit andere beleidsterreinen. Heeft de staatssecretaris daar een verklaring voor? Was het niet zo dat ook het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (nu – Directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden van het ministerie van Justitie) mede verantwoordelijkheid zou dragen voor een goede verloop van het in standhouden van het instituut?

Kan de staatssecretaris de gang van zaken verklaren dat het NiNsee eerst de opdracht krijgt om een subsidie aan te vragen in het kader van de Cultuurnota en vervolgens aan de andere kant van de Raad voor Cultuur krijgt te horen dat de staatssecretaris het moet financieren, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie vinden het bedrag dat het NinSee de komende vier jaar ontvangt zeker niet weinig, maar omdat de staatssecretaris het NiNsee ondersteunt -naar eigen zeggen- om organisatorische redenen en niet om cultuurinhoudelijke redenen, moet het bedrag niet vergeleken worden met de economische omstandigheden. De waarde van cultureel erfgoed wordt niet bepaald door de economische waan van de dag. Men moet niet vergeten dat het monument een groot aantal organisaties van Surinaamse, Antilliaanse, Arubaanse, Indische, Indiase en Afrikaanse signatuur vertegenwoordigt.

Gezien het feit dat het NiNsee een maatschappelijk belang heeft willen deze leden graag weten of de staatssecretaris een voortrekkersrol kan spelen bij het zoeken naar aanvullende financiering bij andere wetenschappelijke instellingen.

Is het niet zo dat een instituut als NiNsee ook mede door het ministerie van VWS gedragen zou moeten worden? Deelt de staatssecretaris de mening dat net als het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) het NiNsee integraal gedragen zou moeten worden?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling de oprichting en invulling van het NiNsee gevolgd. Het instituut is destijds van start gegaan met de opdracht het Nederlands slavernijverleden een plek te geven in de (cultuur)geschiedenis van ons land en een rol te spelen bij de bestrijding van discriminatie en racisme. De activiteiten moesten van educatief, wetenschappelijk en maatschappelijk belang zijn. Het instituut is voortgekomen uit het gezamenlijke beleid van minister Van Boxtel van Grote Steden- en integratiebeleid, en Staatssecretaris Van der Ploeg van Cultuur. De latere keuze om het instituut een aanvraag voor subsidie in te laten dienen bij de Cultuurnota heeft, naar de mening van deze leden, de mogelijke financiering van NiNsee in een niet passend kader geplaatst, gezien de oorspronkelijke opdracht. Het advies van de Raad voor Cultuur wordt dan ook door deze leden gedeeld. De keuze om het instituut onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris voor Cultuur te brengen, waar het cultureel erfgoed betreft, is te verdedigen.

De leden van deze fractie hebben één vraag met betrekking tot de hoogte van de subsidie. Gaat het hier om € 811 000,– per jaar gedurende vier jaar of gaat het eenmalig om dit bedrag voor de periode van vier jaar? Aangenomen dat het om een jaarlijkse subsidie gaat, op grond van de subsidies in voorgaande jaren, zijn de leden van de VVD-fractie met de staatssecretaris eens dat het hier om een substantieel bedrag gaat waarmee het instituut de opdracht kan uitvoeren. NiNsee heeft voorts vier jaar de tijd om zich als instituut te bewijzen en de eigen positie te verstevigen. Indien bovengestelde vraag bevestigend wordt beantwoord, stemmen de leden van deze fractie in met de door de staatssecretaris ingeslagen weg.

II Reactie van de staatssecretaris

De leden van de VVD-fractie hebben een vraag over de hoogte van de subsidie. Het antwoord daarop is dat NiNsee per jaar gedurende vier jaar (2005–2008) een subsidie van € 811 000 zal ontvangen.

De leden van de commissie geven aan dat het bedrag dat NiNsee de komende jaren zal ontvangen, in totaal € 3 244 000 in de komende vier jaar, geen aanleiding mag zijn voor verdere discussie en dat dit een substantieel bedrag is waarmee de organisatie de komende vier jaar zijn beleidsplan op een goede manier zou moeten kunnen uitvoeren. Wanneer NiNsee van mening is dat dit niet het geval is, of als zij aanvullende financiering nodig heeft voor bijvoorbeeld nieuwe taken, is het aan de instelling zelf om aanvullende financiering te zoeken. Dit is de gebruikelijke gang van zaken voor instellingen die door het ministerie van OCW worden ondersteund. Daar zal dan ook geen actieve rol in worden vervuld.

Dit neemt niet weg dat inhoudelijke betrokkenheid van andere beleidsterreinen bij het NiNsee, zoals integratie, heel belangrijk is. En al heeft het kabinet de verantwoordelijkheid voor NiNsee neergelegd bij het ministerie van OCW, het initiatief wordt wel degelijk door het hele kabinet gedragen. Dat die betrokkenheid er is, blijkt wel uit het feit dat op 1 juli jl. de Minister van Vreemdelingenbeleid en Integratie en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het kabinet hebben vertegenwoordigd op de herdenking van de afschaffing van het slavernijverleden.

Daarbij dient te worden benadrukt dat NiNsee zeker niet alleen als cultureel erfgoed-instelling wordt beschouwd. Zoals in de brief van 14 april al is aangegegeven erkennen de Minister van OCW en de staatssecretaris van OCW het maatschappelijke belang van de instelling en de verschillende functies die zij heeft: educatief, wetenschappelijk en cultureel.

De keuze om NiNsee onder te brengen bij cultuur heeft te maken met het oorspronkelijk overwegend culturele profiel van het Landelijk Platform slavernijverleden, de voorloper van het NiNsee. Gezien dit culturele profiel lag een aanvraag in het kader van de Cultuurnota 2005–2008 het meest voor de hand. Dat op basis van het advies van de Raad voor Cultuur is besloten om NiNsee meerjarig te subsidiëren, buiten de Cultuurnota om, houdt verband met het beleidsplan van NiNsee voor de periode 2005–2008. Hieruit bleek dat de ambities van NiNsee veel breder lagen, onder andere op wetenschappelijk terrein.

Gezien deze bredere ambities had ervoor gekozen kunnen worden om de instellingen te financieren uit verschillende bronnen binnen het Ministerie van OCW, maar met de Raad voor Cultuur is de staatssecretaris van mening dat NiNsee het meest gebaat is bij één duidelijke financieringsbron binnen het ministerie. Daarop is besloten dat de staatssecretaris de financiering van NiNsee op zich neemt. Dat hierbij gekozen is voor de directie Cultureel Erfgoed heeft vooral praktische redenen; in de periode 2002–2004 was NiNsee ook ondergebracht bij de directie Cultureel Erfgoed.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Roefs (PvdA), Jungbluth (GL).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Vacature (SP), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (Groep Nawijn), Adelmund (PvdA), Nijs MBA (VVD), Halsema (GL), Kalsbeek (PvdA), Vendrik (GL).

Naar boven