28 985
Regels betreffende de melding van zeggenschap en kapitaalbelang in, alsmede de melding van het geplaatste kapitaal van ter beurze genoteerde vennootschappen (Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in ter beurze genoteerde vennootschappen)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regels betreffende de melding van zeggenschap en kapitaalbelang in, alsmede de melding van het geplaatste kapitaal van ter beurze genoteerde vennootschappen (Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in ter beurze genoteerde vennootschappen).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

3 juli 2003

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de reikwijdte van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 te vergroten, alsmede nieuwe regels te stellen met het oog op het vergroten van de doorzichtigheid van de zeggenschap en van het kapitaalbelang in ter beurze genoteerde vennootschappen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALING

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voor zover niet anders is bepaald, verstaan onder:

a. vennootschap: een naamloze vennootschap naar Nederlands recht waarvan aandelen zijn genoteerd aan een in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie gelegen en werkzame effectenbeurs, alsmede een rechtspersoon, opgericht naar het recht van een staat, die niet een lidstaat is van de Europese Unie, waarvan aandelen zijn genoteerd aan een op grond van artikel 22 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 erkende effectenbeurs;

b. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

c. kapitaal: het geplaatste kapitaal van de vennootschap;

d. aandelen: aandelen in het kapitaal, met inbegrip van certificaten van aandelen of daarmee vergelijkbare financiële instrumenten, alsmede rechten tot het verkrijgen van aandelen, certificaten van aandelen of daarmee vergelijkbare financiële instrumenten;

e. stemmen: stemmen die op de aandelen kunnen worden uitgebracht, met inbegrip van rechten ingevolge een overeenkomst tot verkrijging van stemmen;

f. substantiële deelneming: vijf procent of meer van de aandelen, of het kunnen uitbrengen van vijf procent of meer van de stemmen; bij het bepalen van het aantal stemmen dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon in een vennootschap kan uitbrengen worden tot zijn stemmen mede gerekend de stemmen waarover hij beschikt of geacht wordt te beschikken op grond van artikel 12;

g. dochtermaatschappij: een dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een rechtspersoon of vennootschap waarin de rechten en bevoegdheden als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kunnen worden uitgeoefend door een natuurlijk persoon;

h. een gelieerde vennootschap: iedere andere vennootschap als bedoeld in onderdeel a:

1°. waarmee de vennootschap in een groep is verbonden of waarin de vennootschap een deelneming heeft als bedoeld in artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indien de meest recent vastgestelde omzet van die andere vennootschap tenminste tien procent van de geconsolideerde omzet van de vennootschap bedraagt, of

2°. die rechtstreeks of middellijk meer dan vijfentwintig procent van het kapitaal van de vennootschap verschaft;

i. meldingsplichtige: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij of krachtens deze wet een meldingsplicht heeft.

2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met een lidstaat van de Europese Unie gelijkgesteld een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

HOOFDSTUK 2 MELDINGEN BETREFFENDE HET KAPITAAL EN DE STEMMEN

Artikel 2

1. De vennootschap meldt onverwijld aan Onze Minister het totaal van de wijzigingen van haar kapitaal waardoor dit kapitaal ten opzichte van de vorige melding met een procent of meer is gewijzigd. De vennootschap kan tevens aan Onze Minister op ieder tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van de in het tweede lid bedoelde periodieke melding de overige wijzigingen van haar kapitaal melden.

2. De vennootschap meldt periodiek aan Onze Minister het totaal van de wijzigingen van haar kapitaal waarvoor geen meldingsplicht bestaat op grond van het eerste lid, eerste volzin, voor zover zij deze niet reeds heeft gemeld op grond van het eerste lid, tweede volzin. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de periode vastgesteld waarop de melding betrekking heeft en de termijn waarbinnen de melding moet hebben plaatsgevonden.

Artikel 3

1. De vennootschap meldt onverwijld aan Onze Minister iedere wijziging in haar stemmen, voor zover deze wijziging niet voortvloeit uit wijzigingen als bedoeld in artikel 2, tweede lid. Indien Een wijziging in de stemmen die voortvloeit uit een wijziging als bedoeld in artikel 2, eerste lid, tweede volzin, kan de vennootschap deze wijziging gelijktijdig met die wijziging melden aan Onze Minister.

2. De vennootschap meldt periodiek aan Onze Minister het totaal van de wijzigingen in de stemmen waarvoor geen meldingsplicht bestaat op grond van het eerste lid, eerste volzin, voor zover zij deze niet reeds heeft gemeld op grond van het eerste lid, tweede volzin. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de periode vastgesteld waarop de melding betrekking heeft en de termijn waarbinnen de melding moet hebben plaatsgevonden.

3. De vennootschap meldt onverwijld aan Onze Minister het met haar medewerking uitgeven van certificaten van aandelen of daarmee vergelijkbare financiële instrumenten alsmede iedere wijziging van de administratievoorwaarden die van toepassing zijn op de certificaten van aandelen of daarmee vergelijkbare financiële instrumenten.

4. Een houder van aandelen meldt onverwijld aan Onze Minister het zonder medewerking van de vennootschap uitgeven van certificaten van aandelen of daarmee vergelijkbare financiële instrumenten alsmede iedere wijziging van de administratievoorwaarden die van toepassing zijn op de certificaten van aandelen of daarmee vergelijkbare financiële instrumenten.

Artikel 4

1. De artikelen 2, 3 en 5 zijn niet van toepassing op:

a. een beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal als bedoeld in artikel 76a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor welke geen andere wettelijke beperkingen gelden bij het uitgeven van aandelen of het verkrijgen van de door haar uitgegeven aandelen dan genoemd in artikel 98, achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; en

b. een met een beleggingsmaatschappij als bedoeld in onderdeel a vergelijkbare buitenlandse rechtspersoon.

2. De in het eerste lid bedoelde beleggingsmaatschappij of rechtspersoon die het uitgeven van een bepaalde categorie aandelen alsmede het verkrijgen van deze categorie aandelen opschort of staakt, wordt met betrekking tot deze aandelen meldingsplichtig op grond van de artikelen 2, 3 en 5 van deze wet. De meldingsplicht ontstaat op de dag volgend op een periode van vier weken nadat de beleggingsmaatschappij een begin heeft gemaakt met de opschorting of staking van het uitgeven van aandelen alsmede het verkrijgen van de door haar uitgegeven aandelen. Onze Minister kan op verzoek van de beleggingsmaatschappij deze periode van vier weken in bijzondere gevallen verlengen.

3. De in het eerste lid bedoelde beleggingsmaatschappij of rechtspersoon waarvan de meldingsplicht op grond van het tweede lid is begonnen, meldt dat onverwijld aan Onze Minister.

Artikel 5

Een naamloze vennootschap naar Nederlands recht of een rechtspersoon, opgericht naar het recht van een staat, die niet een lidstaat is van de Europese Unie, die een vennootschap wordt als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, meldt dat onverwijld aan Onze Minister.

Artikel 6

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding als bedoeld in de artikelen 2, 3, 4, derde lid, en 5 dienen te worden verstrekt en met betrekking tot de wijze van melden.

HOOFDSTUK 3 MELDINGEN BETREFFENDE WIJZIGINGEN IN ZEGGENSCHAP EN KAPITAALBELANG

Artikel 7

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden bandbreedtes vastgesteld waarin het kapitaalbelang en de zeggenschap, uitgedrukt in een percentage van het totale aantal aandelen en stemmen, worden ingedeeld naar omvang. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

2. Een ieder die de beschikking krijgt of verliest over aandelen waardoor, naar hij weet of behoort te weten, het percentage van de aandelen waarover hij beschikt in een andere bandbreedte valt dan het percentage waarover hij onmiddellijk voordien beschikte, meldt dat onverwijld aan Onze Minister.

3. Een ieder die de beschikking krijgt of verliest over stemmen waardoor, naar hij weet of behoort te weten, het percentage van de stemmen waarover hij beschikt in een andere bandbreedte valt dan het percentage waarover hij onmiddellijk voordien beschikte, meldt dat onverwijld aan Onze Minister.

4. Een ieder die beschikt over meer dan vijfentwintig procent van de aandelen en die de beschikking krijgt of verliest over aandelen, meldt dat onverwijld aan Onze Minister. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien een melding is gedaan op grond van het tweede lid.

5. Een ieder die beschikt over meer dan vijfentwintig procent van de stemmen en die de beschikking krijgt of verliest over stemmen, meldt dat onverwijld aan Onze Minister. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien een melding is gedaan op grond van het derde lid.

Artikel 8

Een ieder die de beschikking krijgt of verliest over een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in een vennootschap, meldt dat onverwijld aan Onze Minister. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien een melding is gedaan op grond van artikel 7, tweede of vierde lid.

Artikel 9

Een ieder die beschikt over een substantiële deelneming meldt dat periodiek aan Onze Minister. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt het tijdstip vastgesteld waarop de melding betrekking heeft en de termijn waarbinnen de melding moet hebben plaatsgevonden.

Artikel 10

1. Een ieder die op het tijdstip waarop een naamloze vennootschap naar Nederlands recht een vennootschap wordt als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, naar hij weet of behoort te weten beschikt over een substantiële deelneming in deze vennootschap, meldt dat onverwijld aan Onze Minister.

2. Een ieder die op het tijdstip waarop een rechtspersoon, opgericht naar het recht van een staat, die niet een lidstaat is van de Europese Unie, een vennootschap wordt als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, naar hij weet of behoort te weten beschikt over een substantiële deelneming in deze vennootschap, meldt dat onverwijld aan Onze Minister.

Artikel 11

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding als bedoeld in de artikelen 7, tweede tot en met vijfde lid, 8, 9 en 10 dienen te worden verstrekt en met betrekking tot de wijze van melden.

HOOFDSTUK 4 BIJZONDERE BEPALINGEN EN ONTHEFFINGEN INZAKE MELDINGEN VAN WIJZIGINGEN IN ZEGGENSCHAP EN KAPITAALBELANG

Artikel 12

1. Iemand beschikt over de aandelen die hij houdt, alsmede over de stemmen die hij kan uitbrengen als aandeelhouder.

2. Iemand beschikt over de stemmen die hij, indien toepassing is gegeven aan artikel 88, derde lid, of artikel 89, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, als vruchtgebruiker onderscheidenlijk pandhouder kan uitbrengen.

3. Iemand wordt geacht te beschikken over de aandelen die zijn dochtermaatschappij houdt, alsmede over de stemmen die zijn dochtermaatschappij kan uitbrengen. Een dochtermaatschappij wordt niet geacht te beschikken over aandelen of stemmen.

4. Iemand wordt geacht te beschikken over de aandelen die door een derde voor zijn rekening worden gehouden, alsmede over de stemmen die deze derde kan uitbrengen.

5. Iemand wordt geacht te beschikken over de stemmen waarover een derde beschikt, met wie hij een overeenkomst heeft gesloten die voorziet in een duurzaam gemeenschappelijk beleid inzake het uitbrengen van de stemmen.

6. De beheerder van een beleggingsfonds als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen wordt geacht te beschikken over de aandelen die de bewaarder houdt en de daaraan verbonden stemmen, De bewaarder van een beleggingsfonds wordt niet geacht te beschikken over aandelen of stemmen.

7. Aandelen en stemmen die deel uitmaken van een gemeenschap worden in evenredigheid van hun gerechtigdheid toegerekend aan de deelgenoten. In afwijking van de vorige volzin worden stemmen die deel uitmaken van een wettelijke gemeenschap van goederen als bedoeld in artikel 93 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek toegerekend aan de echtgenoot van wiens zijde de stemmen in de gemeenschap zijn gevallen als bedoeld in artikel 97 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 13

1. Indien de stemmen niet worden uitgebracht en de aandelen worden gehouden in de regelmatige uitoefening van een beroep of bedrijf, is de verplichting om te melden op grond van de artikelen 7, tweede, derde, vierde of vijfde lid, 8, 9, 10 en 14, tweede of derde lid, gedurende drie maanden na de verkrijging van de betreffende aandelen en stemmen, niet van toepassing op:

a. instellingen die beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en instellingen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder h, i of j van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

b. instellingen die in een andere lidstaat zijn gevestigd en van de toezichthoudende autoriteit van die lidstaat een vergunning hebben verkregen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, eerste volzin, van richtlijn nr. 93/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG L 141);

c. kredietinstellingen die in een andere lidstaat zijn gevestigd en van de toezichthoudende autoriteit van die andere lidstaat een vergunning hebben verkregen als bedoeld in artikel 1, onderdeel 2, van richtlijn nr. 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PbEG L 126), voor zover het aan die instellingen ingevolge die vergunning is toegestaan een of meer van de beleggingsdiensten, genoemd in deel A van de bijlage bij de onder b genoemde richtlijn, uit te oefenen; en

d. in een andere lidstaat gevestigde financiële instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel 5, van richtlijn nr. 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PbEG L 126).

2. De verplichting om te melden op grond van de artikelen 7, tweede, derde, vierde of vijfde lid, 8, 9, 10 en 14, tweede of derde lid, is voorts niet van toepassing op effectenbewaarders voor zover deze de aandelen houden in de regelmatige uitoefening van het effectenbewaarbedrijf en de stemmen niet uitbrengen.

3. Indien de betrokkene op het tijdstip waarop het eerste of tweede lid ophoudt van toepassing te zijn de aandelen en de stemmen nog houdt, wordt hij geacht hierover op dat tijdstip de beschikking te hebben verkregen.

Artikel 14

1. De artikelen 7, tweede tot en met vijfde lid, 8, 9, 10, 12 en 13 zijn niet van toepassing op aandelen en stemmen in:

a. een beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal als bedoeld in artikel 76a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor welke geen andere wettelijke beperkingen gelden bij het uitgeven van aandelen of het verkrijgen van de door haar uitgegeven aandelen dan genoemd in artikel 98, achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; en

b. een met een beleggingsmaatschappij als bedoeld in onderdeel a vergelijkbare rechtspersoon, opgericht naar het recht van een staat die niet een lidstaat is van de Europese Unie.

2. Een ieder die beschikt over een substantiële deelneming of over een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in een beleggingsmaatschappij of rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid, voor welke de meldingsplicht op grond van artikel 4, tweede lid, is ontstaan, meldt dat onverwijld aan Onze Minister. De artikelen 7, tweede tot en met vijfde lid, 8, 9, 11, 12 en 13 zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding als bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, dienen te worden verstrekt en met betrekking tot de wijze van melden.

HOOFDSTUK 5 MELDINGEN BETREFFENDE ZEGGENSCHAP EN KAPITAALBELANG DOOR BESTUURDERS EN COMMISSARISSEN

Artikel 15

1. Een bestuurder of commissaris van een vennootschap meldt aan Onze Minister de stemmen en aandelen in deze vennootschap en de gelieerde vennootschappen waarover hij de beschikking heeft. Deze meldingen worden gedaan binnen twee weken na de aanwijzing of benoeming als bestuurder of commissaris.

2. Een bestuurder of commissaris van een naamloze vennootschap naar Nederlands recht of van een rechtspersoon, opgericht naar het recht van een staat, die niet een lidstaat is van de Europese Unie, meldt, indien deze vennootschap of rechtspersoon een vennootschap wordt in de zin van artikel 1, onderdeel a, onverwijld aan Onze Minister de stemmen en aandelen in de vennootschap en de gelieerde vennootschappen waarover hij de beschikking heeft. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien een melding is gedaan op grond van artikel 10.

3. Een bestuurder of commissaris van een vennootschap meldt, indien een andere naamloze vennootschap naar Nederlands recht of een andere rechtspersoon, opgericht naar het recht van een staat, die niet een lidstaat is van de Europese Unie, een gelieerde vennootschap wordt in de zin van artikel 1, onderdeel h, onverwijld aan Onze Minister zijn stemmen en aandelen in de gelieerde vennootschap waarover hij de beschikking heeft. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien een melding is gedaan op grond van de artikelen 7, tweede, derde, vierde of vijfde lid, 8 of 10.

4. Een bestuurder of commissaris van een vennootschap meldt onverwijld aan Onze Minister iedere wijziging in de aandelen in deze vennootschap en de gelieerde vennootschappen waarover hij de beschikking heeft. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien een melding is gedaan op grond van artikel 7, tweede of vierde lid, of artikel 8

5. Een bestuurder of commissaris van een vennootschap meldt onverwijld aan Onze Minister iedere wijziging in de stemmen in deze vennootschap en de gelieerde vennootschappen waarover hij de beschikking heeft. Aan de verplichting op grond van de vorige volzin is voldaan, indien een melding is gedaan op grond van artikel 7, derde of vijfde lid.

6. De vennootschap meldt onverwijld aan Onze Minister het feit dat een bestuurder of commissaris, die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 16, eerste lid, niet langer in functie is.

7. Indien een bestuurder van een vennootschap een rechtspersoon is, zijn de bepalingen van dit artikel van overeenkomstige toepassing op de natuurlijke personen die het dagelijks beleid van deze rechtspersoon bepalen, alsmede op de natuurlijke personen die toezicht houden op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken in deze rechtspersoon.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding als bedoeld in dit artikel dienen te worden verstrekt en met betrekking tot de wijze van melden.

HOOFDSTUK 6 HET REGISTER

Artikel 16

1. Onze Minister houdt een register. Het register bevat de gegevens die worden gemeld op grond van deze wet. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de inrichting en de werking van het register.

2. Onze Minister houdt de gegevens in het register voor een ieder kosteloos ter inzage.

3. Behoudens het bepaalde in het vijfde lid, doet Onze Minister, nadat hij een melding heeft ontvangen, mededeling van deze melding aan de betrokken vennootschap en aan de meldingsplichtige, De in de eerste volzin bedoelde mededeling strekt ten aanzien van de meldingsplichtige tot bewijs dat deze aan zijn meldingsplicht heeft voldaan.

4. Behoudens het bepaalde in het vijfde lid, verwerkt Onze Minister binnen een werkdag volgend op de werkdag waarop Onze Minister een melding heeft ontvangen, de daarin opgenomen gegevens, voor zover van toepassing, in het register. Onze Minister doet binnen dezelfde termijn mededeling van de inhoud van de melding aan de betrokken vennootschap.

5. Indien Onze Minister de verwerking van een melding in het register heeft opgeschort op grond van artikel 18, zesde lid, verwerkt hij de in het vierde lid bedoelde gegevens binnen een werkdag volgend op de werkdag waarop het inwinnen of doen inwinnen van inlichtingen is beëindigd, in het register. Onze Minister doet binnen dezelfde termijn mededeling van de melding aan de meldingsplichtige en mededeling van de inhoud van de melding aan de betrokken vennootschap. De in de tweede volzin bedoelde mededeling strekt ten aanzien van de meldingsplichtige tot bewijs dat deze aan zijn meldingsplicht heeft voldaan.

HOOFDSTUK 7 TOEZICHT EN INLICHTINGEN

Artikel 17

Indien een vennootschap, op grond van de mededeling, bedoeld in artikel 16, vierde lid, eerste volzin en vijfde lid, tweede volzin, vermoedt dat een onjuiste melding is gedaan, deelt zij dit onverwijld aan Onze Minister mee.

Artikel 18

1. Onze Minister kan degene die een onjuiste melding heeft gedaan of ten onrechte geen melding heeft gedaan in de gelegenheid stellen alsnog een juiste melding te doen.

2. Ter bevordering van de juistheid van het register, kan Onze Minister, onverminderd het derde lid, inlichtingen inwinnen of doen inwinnen bij:

a. de meldingsplichtige, indien Onze Minister het redelijk vermoeden heeft dat deze een onjuiste melding heeft gedaan;

b. effecteninstellingen, effectenbewaarbedrijven en houders van een effectenbeurs als bedoeld in de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

c. de vennootschap die aandelen heeft uitgegeven en waarop het kapitaalbelang of de stemmen van de meldingsplichtige betrekking hebben;

d. de houder van een substantiële deelneming.

3. Indien Onze Minister door toepassing van zijn bevoegdheden als bedoeld in het tweede lid het redelijk vermoeden heeft dat ten onrechte geen melding is gedaan, kan hij inlichtingen inwinnen of doen inwinnen bij degene van wie wordt vermoed dat deze meldingsplichtig is.

4. Degene van wie de inlichtingen, bedoeld in het tweede en derde lid, worden verlangd, verstrekt deze binnen de door Onze Minister te stellen termijn.

5. Ten aanzien van de personen die ingevolge het tweede en derde lid door Onze Minister zijn belast met het inwinnen of doen inwinnen van inlichtingen zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:16 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van de personen die ingevolge het tweede lid, onder a en b, en derde lid door Onze Minister zijn belast met het inwinnen of doen inwinnen van inlichtingen is, in aanvulling op de eerste volzin, artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van de personen die ingevolge het tweede lid, onder b, door Onze Minister zijn belast met het inwinnen of doen inwinnen van inlichtingen is, in aanvulling op de eerste en tweede volzin, artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Indien een onderzoek als bedoeld in artikel 21, eerste lid, wordt ingesteld, is degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

6. Onze Minister kan de verwerking van een melding in het register voor de duur van het inwinnen of doen inwinnen van inlichtingen als bedoeld in het tweede en derde lid opschorten. Hij stelt de vennootschap en de meldingsplichtige van een opschorting in kennis.

7. De meldingsplichtige verstrekt desgevraagd aan Onze Minister, binnen een door de Minister te stellen termijn, nadere gegevens op grond waarvan de melding is gedaan.

8. Indien een melding naar het oordeel van Onze minister onjuist is en de melding is niet hersteld, alsmede indien een melding ten onrechte niet is gedaan en de juiste melding blijft achterwege, kan Onze Minister, onverminderd het eerste lid, de naar zijn oordeel juiste gegevens in het register opnemen, nadat hij daarvan aan de betrokken vennootschap en de meldingsplichtige mededeling heeft gedaan.

HOOFDSTUK 8 BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 19

1. Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult, verboden van gegevens of inlichtingen, ingevolge deze wet verstrekt of van een instantie als bedoeld in artikel 20, eerste lid, verkregen, of van gegevens of inlichtingen, bij het onderzoek van zakelijke gegevens en bescheiden verkregen, verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

2. Het in het eerste lid bepaalde laat, ten aanzien van degene op wie het eerste lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 20

1. In afwijking van artikel 19, eerste lid, kan Onze Minister gegevens of inlichtingen, verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel aan Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn, tenzij:

a. het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende is bepaald;

b. het beoogde gebruik van de gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn;

c. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

d. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

e. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

f. onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

2. Voor zover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een buitenlandse overheidsinstantie dan wel van een buitenlandse van overheidswege aangewezen instantie, die is belast met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn, verstrekt Onze Minister deze niet aan een Nederlandse of buitenlandse instantie als bedoeld in het eerste lid, tenzij de buitenlandse instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

3. Indien een buitenlandse instantie als bedoeld in het eerste of tweede lid aan Onze Minister verzoekt om de gegevens of inlichtingen die op grond van dat lid zijn verstrekt te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, wordt dat verzoek slechts ingewilligd:

a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste lid; of

b. indien die buitenlandse instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen.

4. Indien het in het derde lid bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten, wordt dit niet ingewilligd dan na toestemming van Onze Minister van Justitie.

Artikel 21

1. Ter uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen dan wel ter uitvoering van bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties met betrekking tot het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die op die markten werkzaam zijn, kan Onze Minister ten behoeve van een instantie die werkzaam is in een Staat die met Nederland partij is bij een verdrag of die met Nederland valt onder eenzelfde bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, en die in die Staat is belast met de uitvoering van wettelijke regelingen inzake het toezicht op het effectenverkeer, inlichtingen vragen aan of een onderzoek instellen of doen instellen bij een ieder die ingevolge deze wet onder zijn toezicht valt dan wel bij een ieder waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij over gegevens of inlichtingen beschikt die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de wettelijke regelingen als hiervoor bedoeld.

2. Degene aan wie gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid worden gevraagd, verstrekt deze gegevens of inlichtingen binnen een door Onze Minister te stellen termijn.

Artikel 22

1. Onze Minister kan toestaan dat een functionaris van een buitenlandse instantie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, deelneemt aan de uitvoering van een verzoek als bedoeld in dat lid.

2. Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 21, eerste lid, wordt ingesteld, verleent aan de in het eerste lid bedoelde functionaris alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van dat onderzoek, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

3. De in het eerste lid bedoelde functionaris volgt de aanwijzingen op van de persoon die met de uitvoering van het verzoek is belast.

Artikel 23

Onze Minister kan de kosten die voor de uitvoering van deze wet worden gemaakt volgens door Onze Minister te stellen regels in rekening brengen bij de vennootschappen.

HOOFDSTUK 9 OVERDRACHT VAN TOEZICHT

Artikel 24

1. Met uitzondering van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 23, om regels te stellen voor het verhaal van kosten, de bevoegdheid, bedoeld in het vijfde lid, eerste volzin, en de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 27, derde lid en 28, derde lid, kunnen taken en bevoegdheden die Onze Minister op grond van deze wet heeft bij algemene maatregel van bestuur worden overgedragen aan een of meer rechtspersonen. Alsdan gelden de verplichtingen op grond van deze wet jegens Onze Minister, met uitzondering van de verplichting op grond van het vijfde lid, eerste volzin, als verplichtingen jegens de desbetreffende rechtspersoon of rechtspersonen.

2. Een overdracht vindt slechts plaats indien de betrokken rechtspersoon aan de volgende eisen voldoet:

a. hij dient in staat te zijn de overgedragen taken en bevoegdheden naar behoren uit te oefenen; en

b. de voorwaarden dienen aanwezig te zijn voor een zodanige besluitvorming binnen de betrokken rechtspersoon dat een onafhankelijke uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden zoveel mogelijk is gewaarborgd.

3. Aan de overdracht kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

4. De rechtspersoon stelt eenmaal per jaar, uiterlijk op 1 september, het beleid vast met betrekking tot de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden in het komende kalenderjaar. Dit beleid wordt door de zorg van Onze Minister openbaar gemaakt.

5. De rechtspersoon brengt eenmaal per jaar, uiterlijk op 1 mei, verslag uit aan Onze Minister over de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden in het voorgaande kalenderjaar. Dit verslag wordt door de zorg van Onze Minister openbaar gemaakt, met dien verstande dat gegevens met betrekking tot afzonderlijke vennootschappen en degenen op wie een meldingsplicht rust niet worden opgenomen in het register, tenzij het gaat om gegevens die door Onze Minister reeds in het register zijn opgenomen.

HOOFDSTUK 10 VORDERINGEN EN BEROEP

Artikel 25

1. Indien een melding waartoe deze wet verplicht niet overeenkomstig deze wet is gedaan, kan de rechtbank van de plaats waar de betrokken vennootschap is gevestigd, op vordering van degene die krachtens het tweede lid daartoe bevoegd is, de in het vierde lid genoemde maatregelen treffen. Indien een melding betrekking heeft op een vennootschap die buiten Nederland is gevestigd, is de rechtbank te 's-Gravenhage bevoegd.

2. Tot het instellen van een vordering zijn bevoegd:

a. een of meer houders van aandelen die alleen of gezamenlijk ten minste een twintigste gedeelte van het kapitaal vertegenwoordigen;

b. de vennootschap.

3. De bevoegdheid om de vordering in te stellen vervalt door verloop van drie maanden vanaf de dag waarop degene die bevoegd is de vordering in te stellen van de overtreding kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen.

4. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

a. veroordeling van de meldingsplichtige tot melding overeenkomstig deze wet;

b. schorsing van het uitbrengen van de stemmen waarover de meldingsplichtige beschikt gedurende een door de rechtbank te bepalen periode van ten hoogste drie jaren;

c. schorsing van een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van de vennootschap totdat over een maatregel als bedoeld in onderdeel d onherroepelijk is beslist;

d. vernietiging van een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van de vennootschap voor zover aannemelijk is dat dit besluit niet zou zijn genomen indien de stemmen waarover de meldingsplichtige beschikt niet zouden zijn uitgeoefend;

e. een bevel aan de meldingsplichtige om zich gedurende een door de rechtbank te bepalen periode van ten hoogste vijf jaren te onthouden van het verkrijgen van de beschikking over aandelen of stemmen.

5. Een maatregel als bedoeld in het vierde lid, onderdelen b en e, geldt niet voor aandelen die ten titel van beheer worden gehouden door een ander dan de meldingsplichtige, tenzij de meldingsplichtige bevoegd is om zich deze aandelen te verschaffen of te bepalen hoe de daaraan verbonden stemmen worden uitgeoefend.

6. De rechtbank regelt zo nodig de gevolgen van de door haar getroffen maatregelen.

7. De rechtbank kan op vordering van degene die de oorspronkelijke vordering heeft ingesteld of van degene tegen wie de maatregel is gericht de periode, bedoeld in het vierde lid, onderdelen b en e, verkorten.

8. Een maatregel als bedoeld in het vierde lid, onderdeel d, kan niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

9. Indien de vordering, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op aandelen die niet door de meldingsplichtige zelf worden gehouden of op stemmen die hij niet zelf als aandeelhouder, pandhouder of vruchtgebruiker kan uitbrengen, roept de eiser de desbetreffende houder, pandhouder of vruchtgebruiker in het geding op, zo die aan de eiser bekend is.

10. Een onmiddellijke voorziening bij voorraad kan slechts worden gevorderd bij de president van de rechtbank die op grond van het eerste lid bevoegd is. De vordering kan slechts betrekking hebben op de maatregelen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a, b, c en e. Het vijfde en negende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

HOOFDSTUK 11 DWANGSOM EN BESTUURLIJKE BOETE

Artikel 27

1. Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen terzake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 18, eerste, vierde, vijfde en zevende lid.

2. De artikelen 5:32, tweede tot en met vijfde lid, en 5:33 tot en met 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.

3. Onze Minister kan regels stellen terzake van de uitoefening van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid.

Artikel 28

1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen terzake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, 3, 4, derde lid, 5, 6, 7, tweede tot en met vijfde lid, 8, 9, 10, 11, 14, tweede en derde lid, 15, 17, 18, eerste, vierde, vijfde en zevende lid, 51 en 52.

2. De bestuurlijke boete komt toe aan de Staat. Voor zover Onze Minister met toepassing van artikel 24, eerste lid, de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete heeft overgedragen aan een rechtspersoon, komt de boete toe aan die rechtspersoon.

3. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kan regels stellen terzake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 29

1. Het bedrag van de boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 900 000 bedraagt.

2. De bijlage bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen boete.

3. De bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

4. Onze Minister kan het bedrag van de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.

Artikel 30

Degene jegens wie door Onze Minister een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht terzake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 31

1. Indien Onze Minister voornemens is een boete op te leggen, geeft hij de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

2. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht, stelt Onze Minister de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, tenzij het een overtreding betreft die in de bijlage, bedoeld in artikel 29, is aangewezen.

Artikel 32

1. Onze Minister legt de boete op bij beschikking.

2. De beschikking vermeldt in ieder geval:

a. het feit terzake waarvan de boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;

b. het bedrag van de boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en

c. de termijn, bedoeld in artikel 34, eerste lid, waarbinnen de boete moet worden betaald.

Artikel 33

1. De werking van de beschikking tot oplegging van een boete wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de werking van de beschikking tot oplegging van een boete voor een overtreding die op grond van artikel 31, tweede lid, is aangewezen, opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is beslist.

Artikel 34

1. De boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking waarbij zij is opgelegd.

2. De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop sedert de bekendmaking van de beschikking zes weken zijn verstreken, tenzij het een overtreding betreft die op grond van artikel 31, tweede lid, is aangewezen.

3. Indien de boete niet tijdig is betaald, stuurt Onze Minister schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat de boete, voor zover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het vierde lid zal worden ingevorderd.

4. Bij gebreke van tijdige betaling kan Onze Minister de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen.

5. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

6. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de rechtspersoon die de boete heeft opgelegd.

7. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de president van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist.

8. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de boete ten onrechte of op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 35

1. De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt indien terzake van de overtreding een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, alsmede het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

2. Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een overtreding als bedoeld in artikel 28 vervalt, indien Onze Minister terzake van die overtreding reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 36

1. De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.

2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een boete wordt opgelegd.

Artikel 37

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel 38

Met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten, kan Onze Minister, onverminderd artikel 19, eerste lid, het feit terzake waarvan de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, het overtreden voorschrift, alsmede de naam, het adres en de woonplaats van degene aan wie de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, ter openbare kennis brengen.

HOOFDSTUK 12 OPENBAARMAKING VAN OVERTREDINGEN

Artikel 39

Onze Minister kan, in afwijking van artikel 19, eerste lid, teneinde de naleving van deze wet te bevorderen, het feit dat een meldingsplichtige naar zijn oordeel een onjuiste melding heeft gedaan of ten onrechte geen melding heeft gedaan ter openbare kennis brengen.

Artikel 40

Degene jegens wie door Onze Minister een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat Onze Minister zijn handelen of nalaten op grond van artikel 39 ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht terzake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 41

De beschikking om op grond van artikel 39 een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:

a. het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;

b. de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en

c. de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 42

Tenzij de bevordering van de naleving van deze wet geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 39 een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 43

In afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de beschikking in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennis is gebracht zonder dat de werking voor de duur van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, van het beroep wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 44

1. De bevoegdheid om op grond van artikel 39 een feit ter openbare kennis te brengen vervalt indien terzake van het feit een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, alsmede het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

2. Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een feit als bedoeld in artikel 39 vervalt, indien Onze Minister het feit reeds ter openbare kennis heeft gebracht.

Artikel 45

1. De bevoegdheid om op grond van artikel 39 een feit ter openbare kennis te brengen vervalt drie jaren na de dag waarop het feit heeft plaats gehad.

2. De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 46

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 39 ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit en het daaraan voorafgaande onderzoek.

HOOFDSTUK 13 WIJZIGINGEN VAN ANDERE WETTEN

Artikel 47

In de bijlage bij de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt in onderdeel 12 «de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996» vervangen door: de Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in ter beurze genoteerde vennootschappen.

Artikel 48

In artikel 1, onder 20, van de Wet op de economische delicten vervalt de zinsnede met betrekking tot de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in ter beurze genoteerde vennootschappen, de artikelen 2, 3, 4, derde lid, 5, 6, 7, tweede tot en met vijfde lid, 8, 9, 10, 11, 14, tweede en derde lid, 15, 17, 18, eerste, vierde, vijfde lid en zevende lid, 51 en 52.

Artikel 49

In artikel 9 van de Handelsregisterwet 1996 wordt onder vernummering van het tweede tot derde lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Indien de op grond van artikel 5 daartoe verplichte personen een melding hebben gedaan op grond van artikel 2 van de Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in ter beurze genoteerde vennootschappen, is voldaan aan de op grond van deze wet verplichte opgave van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens terzake van het bedrag van het geplaatste kapitaal.

Artikel 50

Artikel 96, vierde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek komt als volgt te luiden:

4. De vennootschap doet binnen acht dagen na afloop van elk kalenderkwartaal ten kantore van het handelsregister opgave van elke uitgifte van aandelen in het afgelopen kalenderkwartaal, met vermelding van aantal en soort.

HOOFDSTUK 14 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 51

De vennootschap meldt binnen vier weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan Onze Minister haar kapitaal en haar stemmen zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Indien op grond van artikel 2, eerste lid, of artikel 3, eerste lid, een onverwijlde melding dient plaats te vinden en een melding op grond van het onderhavige artikel nog niet heeft plaatsgevonden, wordt de laatstbedoelde melding gelijktijdig met de onverwijlde melding gedaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding als bedoeld in dit artikel dienen te worden verstrekt en met betrekking tot de wijze van melden.

Artikel 52

Een ieder die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, naar hij weet of behoort te weten, beschikt over een substantiële deelneming of over een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap in een vennootschap, doet daarvan binnen vier weken na dat tijdstip aan Onze Minister melding. Indien op grond van artikel 7, tweede, derde, vierde of vijfde lid, of artikel 8 een onverwijlde melding dient plaats te vinden en een melding op grond van het onderhavige artikel nog niet heeft plaatsgevonden, wordt de laatstbedoelde melding gelijktijdig met de onverwijlde melding gedaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een melding als bedoeld in dit artikel dienen te worden verstrekt en met betrekking tot de wijze van melden.

Artikel 53

In geval voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beroep is ingesteld tegen een op grond van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 genomen besluit wordt op het beroep beslist met toepassing van het voor dat tijdstip geldende recht.

Artikel 54

Ingeval voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet kosten in rekening zijn gebracht bij een vennootschap voor de uitvoering van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 worden die kosten geacht verschuldigd te zijn op grond van artikel 23 van deze wet.

Artikel 55

Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet worden de gegevens in het register, bedoeld in artikel 7a van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996, opgenomen in het register, bedoeld in artikel 16, eerste lid.

Artikel 56

De Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 wordt ingetrokken.

Artikel 57

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 58

Deze wet wordt aangehaald als: Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in ter beurze genoteerde vennootschappen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

De Minister van Justitie,

Bijlage, bedoeld in artikel 29 van de Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in ter beurze genoteerde vennootschappen

Artikel 1

Voor de onderstaande overtredingen, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, zijn de boetebedragen als volgt vastgesteld:

Tariefnummer:Bedrag (vast tarief):
1€ 453
2€ 907
3€ 5 445
4€ 21 781
Overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel:Tariefnummer:
2, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid4
3, eerste lid, eerste volzin, en tweede, derde en vierde lid4
4, derde lid3
54
63
7, tweede, derde, vierde en vijfde lid4
84
94
104
113
14, tweede lid4
14, derde lid3
15, eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid4
15, achtste lid3
171
18, eerste lid2
18, vierde lid2
18, vijfde lid3
18, zevende lid2
51, eerste en tweede volzin4
51, derde volzin3
52, eerste en tweede volzin4
52, derde volzin3

Artikel 2

Op grond van artikel 31, tweede lid, behoeft de betrokkene niet in de gelegenheid te worden gesteld om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, indien het een overtreding betreft waarvoor tariefnummer 1 of 2 is vastgesteld.

Naar boven