28 983
Wijziging van enkele socialeverzekeringswetten inzake verlenging van het bij de Wet beperking export uitkeringen behorende overgangsrecht en enkele andere wijzigingen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Met ingang van 1 januari 2000 zijn de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) en de Wijzigingswet beperking export uitkeringen (Wijzigingswet BEU) in werking getreden. Op grond van deze wetten heeft de verzekerde geen recht op een socialeverzekeringsuitkering gedurende de periode dat hij, of degene ten behoeve van wie de uitkering wordt verstrekt, niet in Nederland woont. Deze exportbeperking geldt niet, indien de betrokkene woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een uitkering kan bestaan.

Achtergrond van deze wetgeving is de omstandigheid dat de rechtmatigheid van de socialeverzekeringsuitkeringen die over de grens worden verstrekt, niet afdoende kan worden gewaarborgd. Het doel van de Wet BEU is om de rechtmatigheid van de uitkeringen te verbeteren door de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten over de grens te versterken. Het middel hiertoe is om met de landen waar Nederlandse uitkeringen worden betaald, bij verdrag afspraken te maken die ten aanzien van dat land de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten, en daardoor de rechtmatigheid van de uitkeringen, verbeteren. Op grond van de wet kunnen uitkeringen alleen worden geëxporteerd naar landen waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten met handhavingsafspraken als hiervoor bedoeld. De Wet BEU voorziet echter in een overgangstermijn van drie jaar voor diegenen die bij de inwerkingtreding van de wet reeds niet in Nederland woonden en een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvingen.

In de Wet BEU is een bepaling opgenomen op basis waarvan de wet na twee jaar geëvalueerd diende te worden. Het verslag van de evaluatie werd op 20 december 2001 (griffienummer: SZW 00–1084) aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit evaluatieverslag is besproken in een algemeen overleg dat de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 27 maart 2002 voerden. Naar aanleiding van de evaluatie worden de bij de Wet BEU gewijzigde socialeverzekeringswetten op een aantal punten aangepast. Dit wetsvoorstel voorziet hierin. Tevens voorziet dit wetsvoorstel in een aantal technische wijzigingen. Deze wijzigingen zijn in een eerder traject reeds door de Raad van State bezien. (advies van de Raad van State van 17 februari 2003, nr. W12.02 0521/IV, inzake het voorstel van wet tot wijziging van een aantal socialeverzekeringswetten (Verzamelwet sociale verzekeringen 2003, Kamerstukken II, 2002/03, ...).

1.1. Eerste Wijziging: wijziging overgangsrecht middels verlenging overgangstermijn

(de in dit voorstel opgenomen artikelen 68 van de Algemene nabestaandenwet(ANW), 62 van de Algemene Ouderdomswet (AOW), 91b van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en 102a van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ))

Naar aanleiding van het verstrijken van de overgangstermijn van de Wet BEU met ingang van 1 januari 2003 heeft de Tweede Kamer een tweetal moties aangenomen (de motie Van Loon-Koomen/Noorman-den Uyl, Kamerstukken II, 2002/03, 17 050, nr. 238 en de motie Noorman-den Uyl/Van Loon-Koomen, Kamerstukken II, 2002/03, 17 050, nr. 239). Naar aanleiding van deze moties heeft de regering besloten de overgangstermijn van de Wet BEU met twaalf maanden te verlengen voor uitkeringsgerechtigden die nu reeds onder het overgangsrecht van de Wet BEU vallen en die in een land wonen waarmee verdragsonderhandelingen gaande zijn, of die in een land wonen dat positief heeft gereageerd op het verzoek van Nederland om een handhavingsverdrag te sluiten. De desbetreffende landen zijn: Armenië, Barbados, Belize, Benin, Burkina Faso, Botswana, China, Colombia, Dominicaanse Republiek, Eritrea, Ethiopië, Gambia, Ghana, Guatemala, Honduras, Jamaica, Japan, Kenia, Koeweit, Madagaskar, Maleisië, Mali, Mauritius, Nicaragua, Nigeria, Oekraïne, Pakistan, Russische Federatie, Sri Lanka, St. Vincent & Grenadines, Swaziland, Tanzania, Togo, Venezuela, Verenigd Koninkrijk van Groot-Britannië en Noord-Ierland, uitsluitend voorzover het de Baljuwschappen Jersey en Guernsey betreffen, Vietnam en Zimbabwe. Daarnaast wordt de overgangstermijn verlengd voor Servië en Montenegro, echter uitsluitend voor uitkeringen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). De export van de overige socialeverzekeringsuitkeringen heeft plaats op grond van verdrag met de voormalige Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië.

De regering heeft besloten de verlenging van de overgangstermijn te beperken tot uitkeringen op grond van de AOW, de ANW, de WAO, en de WAZ. Dit zijn inkomensdervingsuitkeringen waarvan mensen voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn. De verlenging van de overgangstermijn geldt daarom niet voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Tweede Kamer is hierover ingelicht bij brief van 20 december 2002 (Kamerstukken II, 2002/03, nr. 17 050, nr. 243). De verlenging van de overgangstermijn voor de Ziektewet is niet aan de orde, aangezien de maximale uitkeringsduur op grond van de Ziektewet 52 weken is. In 2002 werd al geen ziekengeld meer geëxporteerd op grond van het overgangsrecht van de Wet BEU.

Opgemerkt wordt nog dat ten aanzien van een twintigtal andere landen de verdragsonderhandelingen ultimo 2002 in een dusdanig afrondend stadium zijn gekomen dat deze verdragen voorzien zijn van een terugwerkendekrachtbepaling tot en met 1 januari 2003. Aan de Sociale verzekeringsbank (SVB) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) werd verzocht om, anticiperend op de inwerkingtreding van deze verdragen, uitvoering te geven aan de terugwerkendekrachtbepaling. De betaling van de uitkeringen aan de betrokken uitkeringsgerechtigden is gecontinueerd na 1 januari 2003. De Tweede Kamer is hierover ingelicht bij brief van 23 september 2002 (Kamerstukken II, 2002/03, nr. 17 050, nr. 236).

1.1.1. Uitvoeringstechnisch commentaar SVB/UWV

Aan de SVB en het UWV is om uitvoeringstechnisch commentaar gevraagd. Met betrekking tot het verlengen van de overgangstermijn van de Wet BEU stuit de uitvoering niet op problemen. De SVB en het UWV zijn eind 2002 op de hoogte gesteld van het kabinetsbesluit om de overgangstermijn voor 36 landen te verlengen. Hen werd verzocht om, anticiperend op het wetsvoorstel, al uitvoering te geven aan het verlengen van de overgangstermijn. De betaling van de uitkeringen aan de betrokken uitkeringsgerechtigden is gecontinueerd na 1 januari 2003. De SVB en het UWV geven beide aan dat ze geen toename voorzien van het aantal handhavingsrisico's met betrekking tot de desbetreffende landen. Wél is het zo dat de reeds bestaande handhavingsrisico's worden gecontinueerd.

Zoals hiervoor opgemerkt waren in september 2002 met betrekking tot twintig landen de onderhandelingen al dusdanig gevorderd dat de uitbetaling aan de uitkeringsgerechtigden in die landen na 1 januari 2003 is gecontinueerd. Hierover merkt de SVB op dat dit in het bijzonder consequenties heeft voor de export van kinderbijslag, die wel wordt geëxporteerd naar deze twintig landen, maar niet naar de landen waarvoor de wettelijke overgangstermijn wordt verlengd. Het bestaan van verschillende regimes leidt, naar de mening van de SVB, tot onderscheid in behandeling van verschillende groepen burgers, al naar gelang de vraag of een verdrag, de speciale regeling voor twintig landen, de verlenging van het overgangsrecht of geen enkele regeling van toepassing is. De SVB stelt in haar uitvoeringstechnisch commentaar de vraag aan de orde of dit vanuit een oogpunt van rechterlijke toetsing rechtvaardig wordt geacht.

Anders dan de SVB stelt, is het gehanteerde onderscheid naar de mening van de regering juist wel terug te voeren tot de opzet en doelstellingen van de Wet BEU. Bij de groep van twintig landen was in september 2002 reeds overeenstemming bereikt over handhavingsafspraken waarop de Wet BEU is gericht. Omdat de formele afhandeling van het verdrag niet rond was voor 1 januari 2003, werd een exportgarantie gegeven vanaf deze datum. Omdat de gemaakte handhavingsafspraken tevens betrekking hebben op de AKW, was het geen bezwaar om de exportgarantie ook voor die wet te laten gelden. De uitgangspositie van de groep van landen waarop dit wetsvoorstel ziet is een andere. Met deze landen is nog geen overeenstemming over de handhaving. Om niettemin gelegenheid te bieden om eventueel tot een verdrag te komen, wordt de beëindiging van de langlopende uitkeringen een jaar opgeschoven. De keuze voor alleen deze uitkeringen en niet de AKW wordt ingegeven door de ingrijpende gevolgen die de beëindiging van de inkomensdervingsuitkeringen voor betrokkenen zou hebben. De uitvoeringskosten van de SVB en het UWV op dit punt zijn gering.

1.1.2. Financiële consequenties

De verlenging van de overgangstermijn van de Wet BEU met een jaar, betekent dat de export van de AOW-, ANW-, WAO- en WAZ-uitkeringen naar de betrokken 36 landen ten minste een jaar langer doorlopen. De verlenging van de overgangstermijn geldt niet voor het recht op kinderbijslag. Eerder is aan de Tweede Kamer meegedeeld (in de hiervoor aangehaalde brief van 20 december 2002) dat deze verlenging € 2,3 miljoen extra uitkeringslasten met zich meebrengt. Op basis van de uitvoeringstoetsen van het UWV en de SVB moet deze raming worden bijgesteld naar € 2,6 miljoen. In de Voorjaarsnota zal worden aangegeven hoe deze kosten zullen worden gefinancierd. De verdeling van de extra uitkeringslasten in 2003 naar wet ziet er als volgt uit:

WetUitkeringslasten (€ mln)
AOW0,8
ANW0,7
WAO/WAZ1,1
Totaal2,6

Tabel Raming extra uitkeringslasten als gevolg van verlenging overgangstermijn

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in het kader van de inventarisatie van budgettaire knelpunten 2003 ook de aanpassing van de Wet BEU in beeld gebracht. Dit ministerie heeft daarbij een aantal oplossingen voorgesteld. Een deel van de voorgestelde oplossingen zal worden benut voor de dekking van de extra uitgaven Wet BEU in 2003 die uit dit wetsvoorstel voortvloeien. Een en ander zal formeel in het kader van de Voorjaarsnota worden afgewikkeld.

1.2. Tweede wijziging: vervallen driemaandstermijn

(de vervallen artikelleden c.q. gewijzigde artikelen 7b, vijfde lid, van de AKW, 32a, zesde lid, en wijziging van artikel 32b, vierde lid, van de ANW, 8a, vijfde lid, en wijziging van 9a, tweede lid, van de AOW, 19a, vijfde lid, van de Ziektewet (ZW), 20, zesde lid, en wijziging van artikel 43b en 47a, eerste lid, laatste volzin, van de WAO, 7a, zesde lid, en wijziging van artikel 19a en 21a, eerste lid, laatste volzin, van de WAZ en 4a, derde lid, van de Toeslagenwet (TW))

De exportbeperking van de Wet BEU geldt niet alleen voor personen die in niet-verdragslanden wonen, maar ook voor personen die langer dan drie maanden in niet-verdragslanden verblijven (driemaandstermijn). Bij de evaluatie van de Wet BEU zijn bezwaren gebleken tegen de driemaandstermijn. De driemaandstermijn is moeilijk te handhaven, omdat de SVB en het UWV vrijwel uitsluitend zijn aangewezen op informatie die de betrokkene zelf verschaft over een tijdelijk verblijf in het buitenland. De ingrijpende gevolgen van een verblijf buiten Nederland gedurende langer dan drie maanden, staan een actief meldingsgedrag van de betrokkenen in de weg. Bovendien is de driemaandstermijn te kort voor een groot aantal migranten dat ervoor kiest heen en weer te pendelen tussen Nederland en het land van herkomst in plaats van te remigreren, en voor studenten waarvoor recht op kinderbijslag op grond van de AKW bestaat en die in het kader van internationale uitwisselingsprogramma's voor een langere periode in het buitenland gaan studeren.

Eén van de conclusies bij de evaluatie was dan ook om de driemaandstermijn te vervangen door een verwijzing naar de uitschrijftermijn van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA). Aansluiting bij de systematiek en termijn van de Wet GBA blijkt echter nieuwe bezwaren op te leveren. Het belangrijkste bezwaar is dat de woonfictie van de Wet GBA afwijkt van de woonfictie van de Wet BEU. Vanaf het moment van uitschrijving uit, dan wel inschrijving in de GBA wordt men geacht buiten, dan wel in Nederland te wonen. Op grond van de Wet BEU geldt deze woonfictie echter pas na afloop van de vastgestelde verblijfstermijn. Pas dan wordt men geacht buiten Nederland te wonen. Het volgen van de systematiek van de Wet GBA zou dus betekenen dat uitschrijving uit, dan wel inschrijving in de GBA direct gevolgen zou hebben voor de uitkering in plaats van na drie maanden, zoals thans het geval. Een ander bezwaar is dat de uitschrijftermijn van de GBA acht maanden is, terwijl de inschrijftermijn vier maanden bedraagt. Een verschil in termijnen voor in- en uitschrijving zijn niet te rechtvaardigen gezien de gevolgen hiervan voor het recht op uitkering.

De regering heeft daarom besloten tot het geheel schrappen van de driemaandstermijn uit de diverse materiewetten. Dit is vanuit handhavingsoogpunt de meest doelmatige oplossing. Het enige relevante criterium is nu immers het al of niet wonen in Nederland, hetgeen mede aan de hand van de GBA kan worden vastgesteld. Bovendien zal het verruimen van de mogelijkheden tot verblijf het frauderisico ten aanzien van (wijziging inzake) adresgegevens – die uitkeringsgerechtigden geacht worden door te geven aan UWV/SVB – verminderen.

Ook aan de andere twee genoemde bezwaren ten aanzien van migranten en studenten wordt volledig tegemoetgekomen: wie niet buiten Nederland woont, behoudt immers het recht op uitkering. Het begrip «wonen» is uitgewerkt in beleidsregels van de uitvoeringsorganen gebaseerd op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.

1.2.1. Uitvoeringstechnisch commentaar SVB/UWV

Wat betreft het vervallen van de driemaandstermijn voorzien de SVB en het UWV geen uitvoeringstechnische problemen. Het UWV geeft in het uitvoeringstechnische commentaar aan dat een invoeringstermijn van ten minste drie maanden, gerekend vanaf publicatie in het Staatsblad, problemen voorkomt bij de overgang van het oude naar het nieuwe regime. De SVB verwacht geen grote toename van het aantal handhavingsrisico's. Het UWV signaleert dat de handhavingsrisico's bij de uitvoering van de TW toenemen. De toeslag moet na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel ook worden uitbetaald bij een verblijf van langer dan drie maanden in het buitenland, zolang de toeslaggerechtigde in Nederland woont. Met het oog op een rechtmatige uitvoering van de TW zullen extra handhavingsactiviteiten moeten worden ondernomen. Deze zullen met het oog op een doelmatige uitvoering moeten worden afgestemd op de risico's voor het misbruik en oneigenlijk gebruik. De uitvoeringskosten van de SVB en het UWV op dit punt zijn gering.

1.3. Derde wijziging: wijziging heropeningsbepaling bij latere totstandkoming van verdrag

(de artikelen 32a, vierde lid en 32b, derde lid, van de ANW, 8a, derde lid, onderdeel b, van de AOW, 7a, derde lid, onderdeel b en 21a, eerste lid van de WAZ, 20, derde lid, onderdeel b, van de WAO, en 19a, derde lid, onderdeel b, van de ZW)

Op 1 januari 2000 is de Wet BEU in werking getreden. Op grond van deze wet heeft een verzekerde geen recht op een socialeverzekeringsuitkering gedurende de periode dat hij, of degene ten behoeve van wie de uitkering wordt verstrekt, niet in Nederland woont. Dit geldt evenwel niet, indien de betrokkene woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op uitkering kan bestaan. Als gevolg van de Wet BEU bestaat niet zonder meer recht op (heropening van de) uitkering als er met een land een handhavingsverdrag wordt gesloten. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet BEU heeft het kabinet toegezegd om een dergelijke bepaling alsnog in de wet op te nemen (Handelingen I, nr. 31, 9 juni 1999, blz. 1420). Op grond van de Wijzigingswet BEU (Wet van 22 december 1999, Stb. 594) zijn hiertoe respectievelijk artikel 19a van de ZW, de artikelen 20 en 47a van de WAO, de artikelen 7a, 19a en 21a van de WAZ, de artikelen 8a en 9a van de AOW en de artikelen 32a en 32b van de ANW vervangen.

Voorgaande artikelen van de Wijzigingswet BEU bepalen dat het recht op een socialeverzekeringsuitkering, dat is beëindigd op grond van de Wet BEU, kan worden heropend vanaf de dag waarop een verdrag in werking is getreden dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie van kracht is geworden in het land waar betrokkene woont, op grond waarvan recht op uitkering kan bestaan. Deze bepalingen zijn bedoeld voor het geval waarin de betrokkene woont in een land waarmee Nederland geen handhavingsverdrag heeft gesloten. Er kan dan recht op heropening van de uitkering bestaan vanaf het moment dat er met dat land alsnog een handhavingsverdrag in werking treedt. De bepalingen kunnen tevens van toepassing zijn in het geval waarin de betrokkene gaat wonen in een land waarmee Nederland een handhavingsverdrag heeft gesloten. In dat geval kan recht op heropening van de uitkering bestaan vanaf het moment dat betrokkene in dat land is gaan wonen. Feitelijk kan deze situatie zich alleen voordoen als betrokkene vanuit een niet-verdragsland verhuist naar een verdragsland. Indien hij namelijk vanuit Nederland naar een verdragsland verhuist heeft dit geen gevolgen voor het recht op uitkering.

De Wijzigingswet BEU zou echter zo gelezen kunnen worden, dat voor de betrokkene die gaat wonen in een land waarmee Nederland een handhavingsverdrag heeft gesloten, recht op heropening van de uitkering kan bestaan vanaf het moment dat het handhavingsverdrag in werking is getreden. Er zou dan recht op heropening van de uitkering kunnen bestaan vanaf een eerder tijdstip dan dat waarop de betrokkene in dat land woont. Peildatum voor heropening van het recht op uitkering moet in dit geval niet het moment waarop het verdrag tot stand is gekomen zijn, maar het moment waarop de betrokkene in dat land woont. In het onderhavige wetsvoorstel is de formulering van de desbetreffende bepalingen hieraan aangepast.

1.4. Vierde wijziging: redactionele wijziging

(de artikelen 7b, vierde lid, onderdeel b, van de AKW, 32a, vijfde lid, onderdeel b, van de ANW, 8a, vierde lid, onderdeel b, en 9a, derde lid, onderdeel b, van de AOW, 7a, vijfde lid, onderdeel b, van de WAZ, 20, vijfde lid, onderdeel b, van de WAO, en 19a, vierde lid, onderdeel b, van de ZW)

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet BEU is in de diverse (artikelen in de) materiewetten de uitdrukking opgenomen: op de Nederlandse Antillen en Aruba. Het voorzetsel «op» verwijst naar het feit dat de Nederlandse Antillen en Aruba in geografische zin eilanden zijn. Beoogd is evenwel de Nederlandse Antillen en Aruba in staatkundige zin aan te duiden. In dat verband is het juister om het voorzetsel «in» te gebruiken. Het voorgestelde strekt daartoe. Als gevolg hiervan zijn de desbetreffende artikelen in de AKW, de ANW, de AOW, de WAO, de WAZ, en de ZW gewijzigd.

1.5. Vijfde wijziging: wijziging bekendmakingsbepaling landenlijst

(de artikelen 7b, zesde lid, van de AKW, 32a, zevende lid, van de ANW, 8a, zesde lid, van de AOW, 7a, zevende lid, van de WAZ, 20, zevende lid, van de WAO, en 19a, zesde lid, van de ZW)

De huidige redactie van het te wijzigen artikellid verplicht de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekend te maken in welke landen recht op een uitkering bestaat op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie (lees voor het laatste: Verordening (EEG) 1408/71). Sinds de totstandkoming van de Wet BEU wordt daartoe gemiddeld eenmaal per jaar een bekendmaking geplaatst in de Staatscourant. Tevens geeft de Minister daarmee impliciet aan hoe de onderhandelingen inzake het afsluiten van bilaterale socialezekerheidsc.q. handhavingsverdragen vordert.

Ter vergroting van de kenbaarheid van het recht op een uitkering is het wenselijk bij die bekendmaking tevens de vindplaats van het verdrag in het Tractatenblad te vermelden. In incidentele gevallen kan het tevens wenselijk zijn dieper in te gaan op de eventueel in het desbetreffende verdrag aangebrachte beperkingen. Bij deze beperkingen kan men denken aan – de in incidentele gevallen aanwezige – beperkingen ten aanzien van de kring van personen die recht hebben op een uitkering. De voorgestelde wijzigingen voorzien in een wettelijke grondslag voor zowel het opnemen in de bekendmaking van de vindplaats van het verdrag als van aanwezige beperkingen. Tevens is bij de redactie van de desbetreffende artikelleden aandacht geschonken aan het advies van de Raad van State van 17 februari 2003, nr. W12.02 0521/IV, inzake het voorstel van wet tot wijziging van een aantal socialeverzekeringswetten (Verzamelwet sociale verzekeringen 2003, Kamerstukken II, 2002/03, ...). Als gevolg hiervan is overal daar waar voorheen sprake was van de term«bekendmaken» en «bekendmaking» dit vervangen door de term«mededelen» en «mededeling».

1.6. Zesde wijziging: wijziging koppelingswetbepaling

Toeslagenwet

Artikel 15a, tweede lid, bepaalt dat de uitbetaling van de toeslag wordt hervat bij vertrek uit Nederland, indien de uitkering is beëindigd als gevolg van onrechtmatig verblijf in Nederland. De bepaling is abusievelijk niet geschrapt bij het invoeren van het exportverbod in de Toeslagenwet. Van deze gelegenheid wordt gebruik gemaakt dit alsnog te doen.

2. Artikelsgewijs

Artikel I (AKW)

Zie voor een toelichting op dit artikel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in de paragrafen 1.2, 1.4 en 1.5.

Artikel II (ANW), onderdeel A

Zie voor een toelichting op dit artikelonderdeel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in de paragrafen 1.3, 1.4 en 1.5.

Artikel II (ANW), onderdeel B

Zie voor een toelichting op dit artikelonderdeel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in de paragrafen 1.2 en 1.3.

Artikel II (ANW), onderdeel C, Artikel III (AOW), onderdeel C, Artikel V (WAO), onderdeel D, Artikel VI (WAZ), onderdeel D

Deze artikelen regelen de verlenging van de overgangsbepaling in de ANW, de AOW, de WAO en de WAZ (zie par. 1.1 van het algemene deel van de toelichting). In de Wet beperking export uitkeringen zijn per wet overgangsbepalingen opgenomen, waardoor voor de persoon, die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van die wet (d.w.z. 31 december 1999) gedurende drie jaar na inwerkingtreding geen toepassing wordt gegeven aan de exportbepalingen. Dit betekent dat pas vanaf1 januari 2003 voor die personen getoetst wordt of het recht op uitkering bestaat op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie. Bestaat dat recht niet, omdat er geen verdrag is of omdat het verdrag geen bepalingen bevat voor die specifieke uitkering dan wordt de uitkering met ingang van 1 januari 2003 beëindigd. Vanaf1 januari 2003 worden alle uitkeringsrechten getoetst aan het bestaan van of de inhoud van een verdrag. De overgangsbepalingen in de Wet BEU zijn uitgewerkt. Voor 36 landen met name genoemd in dit wetsvoorstel, wordt de datum van 1 januari 2003 verschoven naar 1 januari 2004.

In de aangeduide onderdelen wordt in de ANW, AOW, WAO en WAZ de verlenging van de overgangstermijn geregeld. De bepalingen zijn in die wetten zelf opgenomen vanwege de kenbaarheid. De verlenging houdt in dat de exportbepalingen voor de persoon, die al op 31 december 1999 een uitkering hadden en die in één van de genoemde landen woont nog tot 1 januari 2004 buiten toepassing blijven. Het uitkeringsrecht van die personen loopt door tot 1 januari 2004 en er wordt tot die tijd niet getoetst aan het bestaan of de inhoud van een verdrag.

Door de bepaling, dat de artikelen 68 van de ANW, 62 van de AOW, 91b van de WAO en 102a van de WAZ vervallen met ingang van 1 januari 2004 wordt aangegeven, dat vanaf dat moment geen overgangsrecht meer geldt en de exportbepalingen onverkort van toepassing zijn. Deze bepaling is vermeld in het slotlid van genoemde artikelen.

Artikel III (AOW), onderdeel A

Zie voor een toelichting op dit artikelonderdeel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in de paragrafen 1.3, 1.4 en 1.5.

Artikel III (AOW), onderdeel B

Zie voor een toelichting op dit artikelonderdeel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in de paragrafen 1.2, 1.4 en 1.5.

Artikel IV (ZW)

Zie voor een toelichting op dit artikel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in de paragrafen 1.3, 1.4 en 1.5.

Artikel V (WAO), onderdeel A

Zie voor een toelichting op dit artikelonderdeel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in de paragrafen 1.3, 1.4 en 1.5.

Artikel V (WAO), onderdeel B

Zie voor een toelichting op dit artikelonderdeel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in paragraaf 1.2.

Artikel V (WAO), onderdeel C

Zie voor een toelichting op dit artikelonderdeel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in paragraaf 1.2.

Artikel VI (WAZ), onderdeel A

Zie voor een toelichting op dit artikelonderdeel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in de paragrafen 1.2, 1.3, 1.4 en 1.5.

Artikel VI (WAZ), onderdeel B

Zie voor een toelichting op dit artikelonderdeel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in paragraaf 1.2

Artikel VI (WAZ), onderdeel C

Zie voor een toelichting op dit artikelonderdeel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in de paragrafen 1.2 en 1.3.

Artikel VII, onderdeel A (TW)

Zie voor een toelichting op dit artikel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in paragraaf 1.2.

Artikel VII, onderdeel B (TW)

Zie voor een toelichting op dit artikel de toelichting zoals die is opgenomen in het algemene deel in paragraaf 1.6.

Artikel VIII (Inwerkingtredingsbepaling)

Bij het treffen van het inwerkingtredingsbesluit zal rekening worden gehouden met de Tijdelijke referendumwet.

Aan de artikelonderdelen aangaande het verlengen van het overgangsrecht inzake de Wet BEU wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2003. Aangezien het hier een voor de uitkeringsgerechtigde begunstigende regeling betreft en de Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij de uitvoering van de desbetreffende socialeverzekeringswetten reeds rekening houden met deze terugwerkende kracht behoeft dit artikel geen nadere toelichting.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken, en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Naar boven