28 982
Liberalisering energiemarkten

29 303
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (verlenging termijn waarbinnen een afnemer wordt beschouwd als beschermde afnemer in de zin van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998)

nr. 14
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 13 januari 2004

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 17 december 2003 in vervolg op het algemeen overleg van 3 december 2003 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Economische Zaken over:

– de brief van 6 oktober 2003 over de positie van de consument op de energiemarkt (28 982, nr. 50);

– de brief van 13 oktober 2003 over klachten over de administratieve afhandeling van rekeningen door energiebedrijven (EZ-03-556);

– de brief van 3 november 2003 over het rapport Internationale benchmark privatisering en unbundling regionale energiebedrijven (EZ-03-606);

– de brief van 14 november 2003 over de Audit DTe (28 982, nr. 8);

– de brief van 8 december 2003 over de Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (29 303, nr. 7).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Hessels (CDA) wijst erop dat de minister zich in de brief van 8 december 2003 aansluit bij de oproep van de commissie-Van Rooy tot coulance met betrekking tot de opzegtermijn voor zakelijke afnemers. Kan hij aangeven waarom hij ervoor heeft gekozen om deze opzegtermijnen aan de willekeur van de markt over te laten en niet wettelijk vast te leggen?

De minister stelt dat belangenorganisaties door hun statuten te wijzigen eerder kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1.2 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). Op deze wijze kunnen zij voorkomen dat de DTe zich in toenemende mate beroept op niet-ontvankelijkheid van afnemers. De heer Hessels zegt dat zijn fractie hier de nodige vraagtekens bij zet.

Kan de minister aangeven wanneer de Kamer het wetsvoorstel inzake consumentenkoop zal worden voorgelegd?

In de brief wordt gesteld dat het niet noodzakelijk is, het wettelijk instrumentarium aan te passen om effectiever toezicht op de oligopolies op de elektriciteitsmarkt mogelijk te maken. De heer Hessels vraagt de minister om zijn standpunt in dezen te heroverwegen, omdat de Europese praktijk laat zien dat de bestaande oligopolies leiden tot minder concurrentie en hogere prijzen. Is de minister bereid om de mogelijkheid van het opleggen van een maximumprijs wettelijk vast te leggen als deze ontwikkeling zich voortzet?

De interconnectiecapaciteit tussen België en Frankrijk is volgens de minister een knelpunt. De heer Hessels vraagt de minister het niet bij deze constatering te laten en een en ander in Europees verband aan de orde te stellen.

Hoe beoordeelt de minister het idee om gasproducenten te verplichten, een deel van hun productie aan te bieden via de spotmarkt voor gas?

De heer Hessels merkt op dat de Kamer wellicht voorbarig is geweest door de AMvB inzake de leveringszekerheid van gas als hamerstuk af te handelen. De minister schrijft immers dat hij een wetswijziging terzake zal voorleggen. Is het mogelijk om bij de behandeling van dit wetsvoorstel ook in te gaan op andere mogelijkheden voor pieklevering?

De minister zal de Kamer een nota van wijzing doen toekomen op het wetsvoorstel (29 303, nrs. 1 t/m 3). De heer Hessels roept de minister op, alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat deze nota van wijziging samen met het wetsvoorstel kan worden behandeld.

Het boete-instrument is geen effectief middel om partijen te dwingen het faillissement van een leverancier te melden. Het is immers onmogelijk om een boete op een failliete leverancier te verhalen. Ziet de minister nog andere mogelijkheden om partijen hiertoe te dwingen?

Ten slotte benadrukt de heer Hessels dat de capaciteit van de DTe moet worden uitgebreid. Of dit wel of niet gebeurt, is belangrijk voor de beoordeling door zijn fractie van de wetsvoorstellen die nog aan de Kamer zullen worden voorgelegd.

De heer Crone (PvdA) wijst erop dat de minister ten onrechte in de brief stelt dat consumenten zich in alle gevallen met hun klacht tot een geschillencommissie kunnen wenden, omdat de bij EnergieNed aangesloten leveranciers en netbeheerders verplicht zijn, een dergelijke commissie in het leven te roepen. Aangezien hieraan kosten zijn verbonden, lijkt immers de verwachting gerechtvaardigd dat niet alle bedrijven zich bij EnergieNed zullen aansluiten. Is het met het oog hierop niet beter om het klachtrecht een wettelijke grondslag te geven?

De minister is niet bereid om de DTe de mogelijkheid te geven, preventief in te grijpen als zich ongewenste ontwikkelingen in de elektriciteitsmarkt voordoen. De heer Crone vraagt hem dit te heroverwegen.

In de overgangsfase naar een situatie met werkelijke concurrentie moet de overheid beschikken over de mogelijkheid om een maximumprijs vast te stellen. De heer Crone benadrukt dat hiermee in het Verenigd Koninkrijk goede ervaringen zijn opgedaan. Is de minister bereid om dit voorbeeld te volgen en vooraf een maximumprijs op te leggen?

Consumenten zullen, ook al is deze markt vrijgegeven, niet snel een nieuwe meter laten installeren. Brengt dit niet het gevaar met zich dat bedrijven de prijzen voor meters «ongestraft» kunnen verhogen om verliezen in andere delen van de markt te compenseren? Als dit een reëel gevaar is, is de minister dan bereid om in de wet vast te leggen dat de metermarkt voor kleinverbruikers en consumenten onderdeel uitmaakt van het netwerk?

De minister zal onderzoeken of het wenselijk is om de mogelijkheid van economische «unbundling» te betrekken bij zijn standpuntbepaling over de positie van de netten. De heer Crone zegt te hopen dat de minister tot het inzicht zal komen dat economische «unbundling» noodzakelijk is, aangezien de huidige voorstellen onoverzichtelijke wetgeving noodzakelijk maken. Economische «unbundling» leidt daarentegen op een veel eenvoudiger manier tot echte concurrentie. Een ander belangrijk argument om hiertoe over te gaan is dat de positie van de aandeelhouderhierdoor wordt versterkt. In de huidige voorstellen heeft de eigenaar van de netten immers geen zeggenschap over de dagelijkse gang van zaken bij de netbeheerder.

De heer Crone zegt het een goede zaak te vinden dat de minister investeringen in de elektriciteitsmarkt zal bevorderen om capaciteitstekorten te voorkomen. Hij lijkt daarmee overigens terug te komen op zijn eerdere stelling dat capaciteitsvorming aan de markt zelf overgelaten kan worden.

De minister zal op een later tijdstip inhoudelijk ingaan op de vraag of importcapaciteit voor gas moet worden geveild. Daarmee gaat hij echter voorbij aan het probleem dat grote gasverbruikers geen importcapaciteit kunnen aankopen omdat die door andere partijen is vastgelegd. Hoe denkt de minister dit probleem op te lossen?

Bedrijven die gas als grondstof gebruiken, geven aan dat zij in de problemen zullen komen als de gasmarkt per 1 januari wordt vrijgegeven, omdat het hen tot nu toe niet is gelukt om gas te importeren. Zij blijven dus afhankelijk van een klein aantal leveranciers. Is de minister bereid om dit probleem onder de aandacht te brengen van de Gasunie en andere grote spelers op de gasmarkt?

Mevrouw Gerkens (SP) noemt het vreemd dat de DTe de mogelijkheid zal krijgen om het boete-instrument toe te passen bij levering zonder vergunning. Levering zonder vergunning is immers een overtreding die nu ook al bestraft kan worden. In het verlengde hiervan vraagt zij de minister in te gaan op het nut van het toepassen van het boete-instrument op failliete leveranciers.

De stroom verontrustende berichten over problemen bij de administratieve afhandeling van facturen door energiebedrijven neemt niet af. Haar zorgen hierover nemen dan ook alleen maar toe, zeker nu wordt voorgesteld om het systeem aan te passen als de energiebedrijven hun administratie niet tijdig op orde hebben. Moet er niet voor worden gekozen om de liberalisering uit te stellen, totdat dit probleem is opgelost?

De consumentenzekerheid is niet goed geregeld, aangezien gebeurtenissen uit het recente verleden hebben laten zien dat de DTe ook preventief moet kunnen reageren op ontwikkelingen in de markt. Is de minister het met haar eens dat het huidige privaatrechtelijke systeem in het geval van de energiemarkt tekortschiet?

Ten slotte vraagt mevrouw Gerkens de minister wat hij zal doen als uit het onderzoek van de DTe blijkt dat de capaciteit en de prijsontwikkeling op de Nederlandse energiemarkt effectieve concurrentie belemmeren. Is hij dan wel bereid om een maximumprijs op te leggen?

De heer De Krom (VVD) zegt dat zijn zorgen over de ontwikkeling van de energieprijzen door de minister niet zijn weggenomen. Een van de redenen hiervoor is het ontbreken van een «level playing field» als gevolg van de staatssteun in diverse EU-lidstaten. Zo steunt Duitsland zijn bruinkoolcentrales en windenergiesector en houdt Frankrijk zijn grenzen gesloten voor de geliberaliseerde Europese energiemarkt om de positie van de EDF niet in gevaar te brengen. Een andere belangrijke reden voor zorg is het ontbreken van voldoende interconnectiecapaciteit, hetgeen tot gevolg heeft dat Nederlandse bedrijven geen gebruik kunnen maken van goedkopere buitenlandse leveranciers.

Al met al is de verwachting vooralsnog niet gerechtvaardigd dat de Nederlandse energieprijzen op termijn lager zullen worden dan die in het buitenland. Is de minister het hiermee eens en, zo ja, zal hij zich dan binnen de EU inspannen voor het realiseren van een «level playing field», het beëindigen van staatssteun, het openbreken van markten en staatsmonopolies, het harmoniseren van subsidies en heffingen en het vergroten van de interconnectiecapaciteit?

De inspanningen van de minister binnen Europa zullen aan kracht winnen als hij samen met andere lidstaten optrekt. Ziet hij mogelijkheden voor samenwerking met het Verenigd Koninkrijk?

Investeringen in de Nederlandse energiemarkt worden uitgesteld, onder meer als gevolg van de onduidelijkheid over de allocatie van de CO2-emissieruimte. De verwachting lijkt immers gerechtvaardigd dat de prijzen hierdoor zullen stijgen. Staatssecretaris Van Geel heeft verder gesteld dat Nederland onder alle omstandigheden zal vasthouden aan de doelstelling om de CO2-emissie in 2020 met 30% te verminderen. Deze Kyoto-doelstelling brengt echter grote kosten met zich, omdat de Nederlandse centrales zeer efficiënt werken. Een en ander kan dus aanzienlijke gevolgen hebben voor de energieprijzen in Nederland. Is de minister het hiermee eens en kan hij inzicht geven in de mogelijke gevolgen voor de energieprijzen als Nederland onverkort vasthoudt aan de Kyoto-doelstellingen?

De Europese Commissie heeft aangekondigd dat zij zal bevorderen dat er in de EU enige honderden energiecentrales bijgebouwd worden. Voor welk type centrale heeft de Commissie gekozen en wat zijn de gevolgen voor het streven van de regering om te voldoen aan de doelstelling om de CO2-emissie in 2020 met 30% te verminderen? Kan de minister aangeven waar deze centrales gebouwd zullen worden?

Door de stijging in de heffingen en de belastingen wordt de daling in de kostprijs van energie goeddeels ongedaan gemaakt, met als gevolg dat de prijs die aan de consument wordt doorberekend, niet daalt. De heer De Krom wijst erop dat het met het oog hierop van groot belang is dat de heffingen en belastingen in Europees verband worden geharmoniseerd. Als de Nederlandse heffingen en belastingen harder stijgen dan in andere lidstaten is dat immers schadelijk voor het Nederlandse investeringsklimaat. Kan de minister aangeven welke gevolgen een en ander heeft voor de koopkrachtontwikkeling?

Voor het einde van 2003 zou de minister de Kamer een vergelijking doen toekomen van biomassa, windenergie en kernenergie. Wanneer zal dit rapport aan de Kamer worden aangeboden?

De regering houdt vast aan het streven om in 2020 op zee 6000 megawatt aan windenergie op te wekken. Onduidelijk is echte welke aanpassingen aan het energienetwerk en de marktstructuur daarvoor noodzakelijk zijn. Kan de minister hierop ingaan en op de vraag of het Europese netwerk is voorbereid op de uitbreiding van de Europese capaciteit aan windenergie? Overigens bestaat er ook onduidelijkheid over de kosten die verbonden zijn aan deze uitbreiding van de windenergiecapaciteit. Is de minister bereid om de Kamer daarover in te lichten?

Het antwoord van de minister

De minister merkt op dat hij zich terdege bewust is van het belang van de Europese dimensie van de liberalisering. Op de Energieraad van 15 december 2003 heeft hij daarom nadrukkelijk gewezen op de problematiek van de leveringszekerheid en een pleidooi gehouden voor deconcentratie en het tegengaan van negatieve effecten van oligopolies. De minister wijst er vervolgens op dat deze problematiek onverlet laat dat de positie van de consument, voordat het liberaliseringsproces werd ingezet, nog veel zwakker was dan nu. De markt bestond toen immers louter en alleen uit monopolisten.

Er is geen reden om terug te komen op de verwachting dat de prijsverschillen met de Nederland omringende landen verder zullen afnemen. Zo bestaat de capaciteit die in deze landen wordt bijgebouwd voornamelijk uit gascentrales, hetgeen een voordeel is voor Nederland omdat Nederland zich al veel langer op gascentrales richt. Dat Nederland zich met zijn gascentrales een voorhoedepositie heeft verworven, mag de aandacht niet afleiden van het feit dat Nederland ook na 2005 moet werken aan het instandhouden van zijn productiecapaciteit.

De DTe zal de regering in februari rapporteren over de mogelijkheden om de liquiditeit op de Nederlandse markt structureel te verbeteren (zie de brief van 8 december). Vooruitlopend hierop zal de Kamer op korte termijn een nota van wijziging ontvangen die regelt dat de minister van Economische Zaken eisen kan stellen aan de markttransparantie, waaronder de eis dat marktpartijen een deel van hun energie of capaciteit onder nader te bepalen voorwaarden aan moeten bieden op een openbare marktplaats. Of deze laatste eis daadwerkelijk wordt gesteld, is afhankelijk van het onderzoek van de DTe.

De minister merkt op dat hij en marge van de Energieraad van 15 december heeft gesproken met zijn Belgische ambtsgenoot en dat hem daarbij is gebleken dat de Belgische regering het belang van markttransparantie evenzeer onderkent. Overigens heeft de Belgische regering met het oog hierop onlangs besloten om een deel van de capaciteit van Elektrabel te veilen.

Om de leveringszekerheid te vergroten is een driesporenbeleid ontwikkeld, te weten het verbeteren van de bestaande marktmechanismen, het vergroten van de markt en de vraagrespons en het versterken van de investeringsprikkels. Medio 2004 zal de Kamer hierover en over eventuele concrete voorstellen worden geïnformeerd. De minister merkt op dat het Nederlandse voorzitterschap van de EU in de tweede helft van 2004 vanzelfsprekend zal worden aangegrepen om de implementatie van dit beleid te bevorderen.

In het vroege voorjaar van 2004 zal de Kamer een notitie ontvangen over de privatisering van de distributiebedrijven. In deze notitie zal worden ingegaan op de voor- en nadelen van het afsplitsen van het eigendom van de netwerken ingeval van privatisering.

De minister merkt op dat in de wetswijziging is voorzien in een aanscherping van de regelgeving voor het netwerkbeheer. Hierbij staat het belang van de consument centraal. Hij zegt vervolgens een verdere aanscherping van de regelgeving niet uit te sluiten als geconcludeerd moet worden dat de bescherming van de klant door deze wetswijziging onvoldoende is gegarandeerd.

De Europese Commissie is onlangs met een aantal voorstellen gekomen, te weten een ontwerprichtlijn voorzieningszekerheid elektriciteit, een ontwerpverordening over toegang tot gastransmissienetwerken en een ontwerpbesluit voor de herziening van de trans-Europese energienetwerken. De minister zegt dat dit op zichzelf goede voorstellen zijn die in de ogen van de Nederlandse regering echter nog wel enige verbetering behoeven, zeker op het punt van de toenemende concentraties op de energiemarkt. Mogelijke verbeteringen zijn de actieve toepassing van het algemene mededingingsbeleid en aanscherping van het energiebeleid, bijvoorbeeld door «unbundling».

Tijdens het Nederlandse voorzitterschap zal aan deze onderwerpen veel aandacht worden geschonken. Vermoedelijk zal bij de besluitvorming over de voorstellen van de Commissie enige vertraging optreden, omdat het voor het Europees Parlement onmogelijk is om deze onderwerpen voor 1 april te behandelen. De minister merkt op dat hij deze onderwerpen ook aan de orde zal stellen in zijn bilaterale gesprekken met België en Duitsland over de Noordwest-Europese energiemarkt. Doel van deze gesprekken is onder meer het beter benutten van de interconnectiecapaciteit.

Op 18 december zal een gesprek plaatsvinden met vertegenwoordigers van de energiebedrijven over de resterende problemen bij de liberalisering van de energiemarkt per 1 juli 2004. Mocht uit dit gesprek of uit latere gesprekken blijken dat de problemen niet voor 1 maart 2004 kunnen worden opgelost, zullen de bedrijven worden gedwongen om extra voorzieningen te treffen. Bovendien zal na 1 maart door een onafhankelijke derde partij worden getoetst of de problemen daadwerkelijk zijn opgelost. De minister zegt toe dat hij de Kamer op 6 januari schriftelijk zal informeren over het gesprek van 18 december.

De AWB biedt mogelijkheden voor groepsacties. De definitie van «belanghebbende» is in deze wet aan dusdanige criteria gebonden dat zij een evenwichtig geheel biedt. Er is dan ook geen reden om de rechtspositie van belanghebbenden in de Elektriciteitwet en Gaswet op een zodanige manier te veranderen dat zij afwijkt van de AWB.

De minister merkt vervolgens op dat het kabinet zich inmiddels heeft uitgesproken over de positie van de consument als belanghebbende. Deze uitspraak komt erop neer dat rechtspersonen met nauw omschreven statutaire doelstellingen de status van belanghebbende kunnen verwerven; het niet wenselijk is dat de consument als belanghebbende in een specifieke regeling in de Mededingingswet wordt opgenomen en dat het begrip «belanghebbende» geen aparte positie moet krijgen buiten de AWB.

Een boete is één van de middelen waarvan gebruik kan worden gemaakt als door een partij het faillissement van een leverancier niet wordt gemeld. Andere middelen zijn de mogelijkheid van de DTe om de reguliere informatiestroom te onderzoeken op signalen die op betalingsproblemen duiden en het recht van de DTe om te informeren naar de gang van zaken bij een leverancier. Overigens zullen de crediteuren van in problemen geraakte bedrijven natuurlijk ook signalen afgeven die door de DTe kunnen worden gebruikt. De minister merkt op dat verdergaande mogelijkheden voor de consumentenbescherming zijns inziens op dit moment voor de energiemarkt niet wenselijk zijn. Overigens valt consumentenbescherming in brede zin onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Economische Zaken.

Wettelijk is vastgelegd dat de netbeheerder desgevraagd een meter ter beschikking moet stellen. De minister zegt dat hij niet verwacht dat zich hierdoor grote veranderingen in de gasmarkt zullen voordoen, omdat de gasmeterstand slechts één keer per jaar wordt afgelezen.

De Consumentenbond meent dat de DTe het boete-instrument niet gebruikt in de relatie leverancier/consument. Dit pleidooi is waarschijnlijk ingegeven door een misverstand, omdat het boete-instrument van de DTe zowel ziet op de verplichtingen van netbeheerders als die van leveranciers. Zo kan het boete-instrument ook worden gebruikt als zonder vergunning aan kleinverbruikers wordt geleverd, een leverancier weigert om informatie te verschaffen aan de DTe en de leveringsverplichting aan kleinverbruikers wordt geschonden. Al met al is de conclusie gerechtvaardigd dat de consument een sterke positie heeft, die nog zal worden versterkt door de aanpassing van de regeling inzake consumentenkoop.

De DTe levert aanzienlijke inspanningen om het toezicht op het gedrag van marktpartijen te verbeteren. Zo heeft de DTe onmiddellijk na het faillissement van Energy XS een onderzoek naar dit faillissement ingesteld; is er, vooruitlopend op de wettelijke verplichting, een handhavingsplan opgesteld; is er een model ontwikkeld voor het toezicht op netbeheerders; zijn de leveranciers tijdig voorgelicht over de noodzaak om een vergunning aan te vragen voor de levering aan kleinverbruikers en werkt men aan een klachtenregistratie die tijdig voor de marktopening operationeel zal zijn. De minister merkt hierbij op dat in de discussie over het toezicht door de DTe niet uit het oog mag worden verloren dat het onmogelijk is om iedereen onder alle omstandigheden tevreden te stellen.

De minister benadrukt dat de huidige wet- en regelgeving zijns inziens waarborgt dat de consument redelijke prijzen in rekening zullen worden gebracht voor gas en elektriciteit. Dat dit een redelijke verwachting is, is gebleken tijdens de eerste twee fases van de marktopening, maar ook in de huidige transitiefase is er wel degelijk sprake van effectieve concurrentie. Een en ander laat echter onverlet dat er, als er geen sprake blijkt te zijn van voldoende effectieve concurrentie op de consumentenmarkt, maatregelen kunnen worden genomen op grond van artikel 95b van de Elektriciteitswet en artikel 44 van de Gaswet. Een van die maatregelen is het instellen van een maximumprijs. Deze artikelen bepalen immers dat tarieven en voorwaarden redelijk moeten zijn.

Het vooraf aan de openstelling van de markt vastleggen van maximumprijzen heeft op de langere termijn negatieve gevolgen voor de concurrentie. Zo werkt een te hoge prijs negatief uit voor de consument en weerhoudt een te lage prijs bedrijven ervan om in deze sector te investeren. In het Verenigd Koninkrijk heeft men voor een maximumprijs gekozen, omdat men veronderstelde dat een aanzienlijk aantal consumenten niet zou switchen en dat op deze groep de kosten zouden worden afgewenteld die een bedrijf moet maken om met nieuwkomers te concurreren. In de praktijk bleken de voordelen van deze maximering kleiner dan de nadelen en switchten meer consumenten van leverancier dan was verondersteld, hetgeen reden was om de maximumprijzen af te schaffen.

De minister wijst erop dat hij in vroeg stadium heeft onderkend dat er als gevolg van achterblijvende investeringen problemen kunnen ontstaan met de reservecapaciteit. Hiernaar en naar mogelijke oplossingen en maatregelen wordt thans onderzoek gedaan. De Kamer zal hierover medio 2004 worden geïnformeerd.

Op basis van het advies van de Algemene energieraad over de aansprakelijkheid bij leveringsonderbrekingen zal met de betrokken partijen verder worden gediscussieerd. Waarschijnlijk zal een en ander niet voor 1 juli resulteren in een nieuwe aansprakelijkheidsregeling. De minister wijst erop dat dit hoogstwaarschijnlijk geen problemen zal veroorzaken voor huishoudelijke consumenten, omdat zij al over een aansprakelijkheidsregeling beschikken.

De minister merkt op dat de nota van wijziging niet de kern van het voorliggende wetsvoorstel (29 303, nrs. 1 t/m 3) raakt. Deze nota van wijziging, die vooral betrekking heeft op de APX, zal 1 januari gereed zijn, maar omdat zij eerst aan de Raad van State moet worden voorgelegd, is het niet mogelijk om de Kamer deze nota van wijziging nog voor half januari te doen toekomen. Als het verslag voor 1 februari door de Kamer kan worden vastgesteld, hoeft deze nota van wijziging echter geen belemmering te zijn voor de afronding van het wetgevingstraject. Hij zegt vervolgens toe dat hij de Kamer voor 1 januari schriftelijk zal inlichten over de hoofdlijnen van deze nota van wijziging.

De door de Kamer bij hamerslag aangenomen AMvB is inmiddels recht geworden. De minister zegt dat hij desalniettemin bereid is om met de Kamer hierover in overleg te treden. Wel hoopt hij dat dit niet op korte termijn zal leiden tot veranderingen in deze AMvB.

De weigering van de VS en vermoedelijk Rusland om het Kyoto-protocol te ratificeren is op zichzelf geen aanleiding om de afspraken die in verband met het Kyoto-protocol zijn gemaakt, ter discussie te stellen. Wat de gevolgen hiervan zijn voor de consument is bijzonder moeilijk aan te geven, omdat daarbij ook de mogelijkheden voor energiebesparing en energie-efficiencydoelstellingen moeten worden betrokken.

Nederland verwezenlijkt ongeveer de helft van zijn Kyoto-doelstellingen door middel van investeringen in het buitenland. Een en ander laat onverlet dat de regering haar huidige beleid zal heroverwegen als geopolitieke ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. Verder heeft zij bijzondere aandacht voor ontwikkelingen die het ontstaan van een «level playing field» op de Europese energiemarkt in de weg staan. Over de Kyoto-problematiek zal de Kamer in januari meer helderheid worden verschaft.

Bedrijven die gas als grondstof gebruiken, hebben inderdaad aangegeven problemen te ondervinden door de wijziging van de tariefsystematiek van de Gasunie Trade&Supply. Het overleg over de contracten en de prijsstelling is echter nog niet afgerond en daarom is het voorbarig om nu al in te grijpen. Eind januari of zoveel eerder als noodzakelijk zal de Kamer over deze problematiek worden geïnformeerd.

Ten slotte zegt de minister toe, schriftelijk te zullen antwoorden op de vragen over windenergie.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

De Grave

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), De Grave (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Van Fessem (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA) en Dezentjé Hamming (VVD).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Weekers (VVD), Jan de Vries (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van den Brand (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Lazrak (SP), De Ruiter (SP), Eerdmans (LPF), De Haan (CDA), Van Dijk (CDA), Hofstra (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Giskes (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens(PvdA) en Szabó (VVD).

Naar boven