Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 28982 nr. 122 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 28982 nr. 122 |
Vastgesteld 20 juni 2011
De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 heeft op 18 mei 2011 overleg gevoerd met viceminister-president, minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over:
– de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 18 mei 2011 over de stand van zaken ten aanzien van het project gasopslag Bergermeer (28 982, nr. 120).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
Van der Ham
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
Franke
Voorzitter: Houwers
Griffier: Blacquière
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Van Gent, Houwers, Leegte, Ouwehand, Samsom, Van Veldhoven, Verburg en Van Vliet,
en minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Dames en heren, ik heet u allemaal welkom bij dit algemeen overleg. Ik moet u nog melden dat mevrouw Ineke van Gent, geen formeel lid van deze commissie, ook bij dit overleg aanwezig is.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Ik ben wel plaatsvervangend lid!
De voorzitter: Er werd mij gezegd dat ik hiervan melding moest maken, maar dat had bij nader inzien niet gehoeven.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Nee, ik ben hier legaal.
De voorzitter: Ik stel ook legaal voor om drie minuten spreektijd en één interruptie per fractie te hanteren. Als eerste spreker is het woord aan mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Tegen het plan voor het opslaan van gas onder de Bergermeerpolder is veel verzet. Om te beginnen bij de mensen die daar in de buurt wonen, maar er is ook een groeiend verzet in de Kamer. Er worden kritische vragen gesteld, maar er komen geen antwoorden. Ik heb al eerder het vermoeden geuit: het zal toch niet zo zijn dat hier sprake van een vooropgezet plan dat koste wat het kost moet worden doorgedrukt? De gemeente Bergen is buitenspel gezet. Nu lijkt dat ook te gelden voor de Kamer, die expliciet heeft gevraagd om nader onderzoek en te wachten met de besluitvorming.
Ik heb gisteren aan de minister mondelinge vragen gesteld. Hij heeft namelijk in strijd gehandeld met zijn toezegging om een aanvullend schaderisico-onderzoek naar de Kamer te sturen en pas daarna te besluiten. Hij houdt vol dat er geen sprake is van een definitieve beslissing. Wat kan de Kamer dan nog? In het bericht op zijn eigen website is sprake van een «definitief inpassingsbesluit». Tijdens de mondelinge vragen sprak de minister over de inspraakprocedures, die altijd gelden als zo'n besluit is genomen en ter inzage wordt gelegd. Kan de Kamer met deze minister nog een andere beslissing nemen? Daarop moet een antwoord komen.
Ik ben verre van tevreden met de houding die de minister tot nu toe heeft laten zien. Ik zeg nog maar eens dat de Kamer een hoorzitting heeft georganiseerd omdat zij vragen had over de veiligheid. Ik herhaal dat wij schriftelijk veel vragen hebben gesteld op 10 maart; op veel daarvan kwam geen antwoord. Op 30 maart was er een algemeen overleg, waaruit de toezegging over de schaderisicoanalyse kwam. De minister verweet mij gisteren dat ik niet aanwezig zou zijn geweest bij de afronding van het debat, maar dat is helemaal niet waar. Ik vraag me af waarom hij zulke dingen zegt. In de brief van 5 april schrijft hij: «Ik heb aangegeven dat ik de nulmeting en het stuk van KNMI beschikbaar zal stellen alvorens de besluitvorming af te ronden.» In de brief van 18 april staat verder niets bijzonders. Op 21 april hebben we moties ingediend. Op 26 april stuurt hij een brief aan de Kamer. En terwijl --zoals gisteren bleek – hij het KNMI-rapport al op zijn bureau heeft liggen, hij rept er met geen woord over. Vandaag krijgen we een brief waarin met zoveel woorden staat: ik ben de baas, u hebt er niets over te zeggen en ik heb helemaal niets beloofd. De minister heeft hier vanavond heel wat uit te leggen. Ik kan hem vast meedelen dat de Partij voor de Dieren bijzonder argwanend is.
Ik heb zojuist de gas storage agreement die ter inzage is gelegd, even snel kunnen inkijken. Het vermoeden dat het gaat om een plan dat hoe dan ook moest doorgaan, is bij mij in ieder geval niet weggenomen. Dat zeg ik tegen de minister.
De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Op de diverse dossiers heb ik een aardige modus vivendi gevonden met deze minister. Je kunt niet altijd met elkaar door één deur. Dit leidde bij mij tot de uitspraak dat ik zijn recente acties omtrent de gasopslag bij Bergermeer niet chic vindt. Daar blijf ik ook bij.
Dit dossier kan ik herleiden tot een aantal simpele bullet points: het garanderen van de veiligheid en ruim voldoende draagvlak. De rapporten die ik inmiddels heb gezien, hebben aan mijn conclusie eigenlijk niets veranderd: aan beide voorwaarden is niet voldaan. Wij waren tegen, wij zijn tegen en we zullen tegen blijven. Soms scheiden onze wegen, en dat is nu het geval. Ik kan er niet zoveel meer van maken, dus daar houd ik het bij.
Mevrouw Verburg (CDA): Voorzitter. Rond dit hele project heeft een heel traject gelopen. Er is veel onderzoek gedaan, ook veel extra onderzoek. Ik herinner me dat we zelfs een videoconferentie hebben gehouden met internationale experts, die het een en ander hebben gemeld. Alles overwegende vinden wij gasopslag belangrijk, op voorwaarde dat het met voldoende veiligheidsvoorwaarden is omgeven. Het extra rapport van KNMI en TNO geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de veiligheidsmarges.
Ik stel vast dat de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Heiloo en Alkmaar en andere betrokken gemeenten voorstander zijn. De gemeente Bergen heeft er problemen mee. In het licht van de veiligheidsmarges die zijn bepaald, acht ik het verantwoord om met dit traject door te gaan. Wat mij betreft, had het overleg van vanavond niet gehoeven.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Voorzitter. Wij kunnen vaststellen dat we te maken hebben met een procedure van likmevestje. Dat is heel dom van de minister. Bij dit soort zaken moet je als minister de procedures en de afspraken met de Kamer zeer nauwkeurig volgen. Er mogen geen misverstanden over ontstaan.
De GroenLinks-fractie is niet principieel tegen gasopslag. Als je dat doet, moet je er wel heel goed naar kijken. Is het de meest geschikte locatie? Is het veilig? Hoe zit het met het risico op aardbevingen als gevolg van gaslekkages en dergelijke? In 2009 is mijn college Kees Vendrik daar al over begonnen; deze discussie loopt al heel erg lang.
Met de Kamer zijn afspraken gemaakt dat aanvullend onderzoek vertrouwelijk ter inzage zou worden gelegd en dat het kabinet geen besluiten zou nemen. Dat is natuurlijk wel gebeurd. Nu suggereert het kabinet dat er nog wel van alles mogelijk is. In zijn brief van vandaag wekt de minister de indruk dat er nog allerlei bezwaarmogelijkheden zijn, maar hij zegt in dat verband niets over de gemeente Bergen. Die heeft die mogelijkheden volgens mij niet, omdat de gasopslag onder de Crisis- en herstelwet valt. Hoe zit dat precies? Onze wethouder in Bergen, Alwin Hietbrink, heeft ons gisteren laten weten dat de plannen al in de plaatselijke pers stonden. Dat zijn natuurlijk totaal onjuiste procedures. Gelukkig was hij alert.
Mijn conclusie is dat het erop lijkt dat het kabinet voortdurend de confrontatie zoekt met de samenleving. En dat terwijl dit kabinet samen met het bedrijfsleven en de samenleving wil optrekken. Het kan toch niet zo zijn dat het op deze manier gaat? Waarom zoekt de minister ook op dit punt de confrontatie met de samenleving, de decentrale overheden en de Kamer? Is dit een effectieve werkwijze? Mijn antwoord is: nee. Zonder wrijving geen glans, zou je kunnen zeggen. Maar als je te veel botst, loop je echt butsen op. Er ontstaat plaatselijk wantrouwen en het draagvlak kun je dan wel vergeten.
Mijn belangrijkste punt nu is de procedure. Waarom heeft de minister hiervoor gekozen? Is het «foutje, bedankt» of welbewust beleid? Ik vrees dat het toch het laatste is. Dat kan toch niet zo zijn? Wil de minister mij toezeggen dat hij nu helder antwoord geeft, dat hij beterschap belooft voor de uitvoeringsfase en dat hij glashelder is over de beroepsmogelijkheden die nog openstaan? Op deze manier gaat het niet goed, want de minister wekt wantrouwen. Ook op dit dossier moeten we dat niet hebben.
De heer Samsom (PvdA): Voorzitter. Formeel heeft de Kamer bij een rijksinpassingsprocedure niet of nauwelijks een rol. Bij deze kwestie, de gasopslag Bergermeer – die de gemoederen in Bergen en omgeving bezighoudt – vond mijn fractie met andere dat de Kamer die rol wel op zich moest nemen. Dat hebben wij dan ook gedaan. Een volksvertegenwoordiging moet soms samen met een regering optreden om een moeilijk besluit gedragen door te kunnen voeren.
Ik was erg blij dat de minister leek in te zien dat dit de verstandigste weg is. Tot afgelopen dinsdag. In de ochtend kwam er een persbericht van het ministerie van ELI, afgedwongen door een krantenbericht: het besluit is genomen en het zal ter inzage worden gelegd. Dit was nog voordat de Kamer haar eerste procedurevergadering kon houden over het haar toegezonden rapport – dank nog daarvoor – om te bezien of de conclusie van de minister, geen nieuwe inzichten, ook die van de Kamer kon zijn, zodat we samen verder konden. Dan maakt de minister het de volksvertegenwoordiging wel heel erg moeilijk om nog geloofwaardig te opereren in dit dossier. Dit neem ik hem enigszins kwalijk. «Enigszins» omdat hij voorafgaande aan afgelopen dinsdag wel heel ver is meegegaan in het betrekken van de Kamer bij de besluitvorming. Dit is meer dan een schoonheidsvlekje op de afrondende fase van het dossier. Ik had graag namens mijn fractie in deze Kamer volwaardig met de minister willen discussiëren over die laatste stap: zijn er inderdaad geen nieuwe inzichten opgedoken in dat KNMI-rapport?
Inmiddels heb ik dat rapport goed kunnen lezen. Ik heb nog een minuut, dus ik wil er toch op ingegaan, hoewel het niet volwaardig is omdat het besluit al is genomen. Ik doe mijn best om tot het laatste moment die volksvertegenwoordiger te zijn waarvoor ik ben beëdigd. Daarom stel ik nog een aantal vragen over dat rapport. Het rapport maakt een vrij briljant onderscheid tussen gradatie 2-schade, waarbij de veiligheid niet in het geding is, en gradatie 3-schade, waarbij de veiligheid wel in het geding is. Dat was precies de vraag van de PvdA-fractie in het vorige debat. Als er iets omvalt, is dat op zich niet zo erg. Maar als het zodanig omvalt dat de veiligheid in het geding is, krijgen we een andere discussie. Wat schetst mijn niet geringe verbazing: alle schade valt in gradatie 2 en niets in gradatie 3. Je zou dus kunnen zeggen: case closed. En toch vind ik het merkwaardig. Kan de minister nog eens toelichten hoe KNMI en TNO tot die in wetenschappelijke termen wat absolutistische conclusie zijn gekomen? Hij baseert daarop zijn conclusie: geen nieuwe inzichten.
Mijn tweede vraag gaat over de nulmeting, die wij nog niet hebben maar die er wel komt voor de afsluiting van de besluitvorming. Die nulmeting zal laten zien of er in Bergen al dan niet dingen zijn die op omvallen staan. Nou ken ik Bergen een beetje: zoveel zal dat niet zijn. Er kan echter het een en ander gebeuren. In het KNMI-rapport staat: als dingen al wankel zijn, kan een aardbeving wel degelijk – een kind kan de was doen, het is geen rocket science – veel schade aanrichten.
De voorzitter: Mijnheer Samsom, wilt u afronden?
De heer Samsom (PvdA): Stel dat de nulmeting aangeeft dat dit soort situaties zich in Bergen voordoet. Wat doen dan de minister, de gemeente Bergen, TAQA en de bewoners? Kan de minister toezeggen dat hij dan in het winningsplan vastlegt dat dit type schade wordt hersteld nog voordat een aardbeving heeft plaatsgevonden? Dat hoeft misschien niet helemaal op kosten van TAQA; dat zou iets te makkelijk zijn voor degene die het huis volledig heeft laten versloffen. Het moet echter wel gebeuren, zodat wij slechts een financieel geschil hebben als er schade optreedt – zo gaat dat in een samenleving – maar de veiligheid niet in het geding komt en er geen slachtoffers vallen.
De voorzitter: Dank u wel.
De heer Samsom (PvdA): Kunnen we dat voorkomen? Het is onze plicht om dat dan ook te doen.
De voorzitter: U hebt wat extra ruimte gekregen, die anderen niet hebben genomen. Het woord is aan de heer Leegte.
De heer Leegte (VVD): Voorzitter, het is knap om zonder adem te halen door te praten zodat de voorzitter je niet kan interrumperen; over 7,5 jaar kan ik dat ook.
Binnen tien jaar heeft het Groningen veld zijn maximale capaciteit bereikt. Dan kan het niet meer de flexibele rol van nu vervullen. Om dat op te vangen worden er locaties gezocht voor gasopslag. Tegelijkertijd heeft Nederland een ruimere ambitie, namelijk die van de gasrotonde, waarbij de Hollandse koopmansgeest gas doet inkopen als het goedkoop is en verkopen als het duur is. Deze Kamer heeft er destijds met verschillende ministers over gesproken en er van harte mee ingestemd.
Het Bergermeer is een van de locaties waar een veilige opslag kan plaatshebben. «Veilig» volgens de experts van KNMI en TNO, en de second opinion van MIT. Ik begrijp de Bergense bezorgdheid, zeker in het licht van aardbevingen die daar in het verleden hebben plaatsgehad. De experts zeggen echter dat die geschiedenis juist maakt dat de inschatting van de kans op schade aan gebouwen laag is. Het KNMI-rapport bevestigt dit nog eens. Op onze vragen over de veiligheid in ons vorige gesprek heeft de minister nadrukkelijk geantwoord dat hij geen loopje neemt met de veiligheid van de mensen in Bergen. Dat is de VVD uit het hart gegrepen, want dat willen wij natuurlijk ook niet doen.
Deze Kamer is verder gegaan door de minister te vragen – bij monde van de Partij van de Arbeid maar dit werd breed gesteund – om een nulmeting te doen, zodat burgers een bewijspositie hebben als zich schade voordoet. Daarenboven – ik kijk naar de linkerkant waar D66 zit – hebben wij gevraagd of de bewoners van Bergen mee kunnen doen, ondanks het niet tekenen van het convenant door de gemeente Bergen, in de ruime schadegarantstelling die TAQA heeft gegeven.
Al met al is er een zorgvuldige procedure geweest. Wij hebben goed gekeken naar de veiligheid en de positie van de burgers in Bergen. De VVD vindt dan ook dat de minister in lijn met het AO van 30 maart op een goede manier aan de slag is gegaan. Morgen vindt de formele bekendmaking in de Staatscourant plaats. Het besluit treedt dan in werking als de terinzagelegging is afgelopen en er geen schorsing is aangevraagd; dat kan dus nog. Misschien zijn de collega's hier verrast door de snelheid, maar het kan toch geen verrassing zijn welke kant deze en vorige ministers op wilden? Dat wilde ook de Kamer. We wisten het en hebben vaker op veel kortere termijn brieven behandeld. In die zin zijn we allemaal goed voorbereid. Althans, dat zouden we kunnen zijn. Ik ken collega's die een uur voor een AO nog een 500 pagina's dik rapport kunnen doornemen, om vervolgens hun collega's of bewindspersonen ermee om de oren te slaan. Dit rapport was niet eens zo dik.
Het dossier speelt al jaren en we moeten verder. Het zal allemaal nog erg lang duren. Vandaar dat wij aandringen op een zekere voortvarendheid.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Ik heb toch een vraag aan de heer Leegte. Hij heeft zelf gezegd dat er een lange procedure is geweest en dat we geen loopje mogen nemen met de veiligheid van de bewoners van Bergen. We moeten echter ook geen loopje nemen met het afrondende democratische proces. Is het dan niet raar dat de minister ervoor heeft gekozen om de gemeente Bergen niet te betrekken in de slotfase van het besluitvormingsproces? Dat is toch vragen om ongelukken in de afronding van het proces?
De heer Leegte (VVD): Ik ga niet over het proces van de minister. Het enige wat ik weet, is dat er in deze Kamer al jaren gesproken wordt over gasopslag en Bergermeer. De Kamer was in eerste instantie unaniem voor. Met zijn allen hebben we tegen het vorige kabinet en de vorige minister gezegd: dit is goed. Daarna is er een zekere weerstand gekomen door beelden van een kerk in een kloof in Bergen. Ook ik zou daarvan schrikken. Nadat dit beeld weer is rechtgezet door KNMI-TNO en de second opinion van MIT, zijn we verdergegaan. Ik begrijp dat men zegt: het gaat snel. Dit kan echter geen verrassing zijn, want we wisten wat er speelde en dat er een zekere druk op het project staat. Wij willen met zijn allen verder.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Ik heb een vervolgvraag, want ik heb helemaal geen antwoord gekregen op de vraag die ik stelde. Wij hebben na een lang proces op 30 maart in de commissie een aantal afspraken met elkaar gemaakt. Er zou een aanvullend onderzoek gedaan worden en het agreement tussen TAQA en Gazprom zouden we vertrouwelijk ter inzage krijgen. Ook de gemeente Bergen – die constant betrokken was bij het proces – is er in de afrondende fase niet meer bij betrokken, want de minister nam een besluit. Vindt de heer Leegte dit zorgvuldig? Is het niet dom van de minister om de zaken op het laatst een beetje te verpesten?
De heer Leegte (VVD): Wij wisten waarop het stond. De VVD was in eerste instantie al tevreden met het antwoord van de minister, en zag dus verder geen obstakels om door te gaan met de gasopslag Bergermeer. De aanvullende eisen zijn ingebracht door collega's. Op zich hebben wij die gesteund, maar het is niet zozeer ons ding; ik heb er dus niet echt een mening over. Nogmaals, de minister heeft in lijn gehandeld met het AO van 30 maart.
De heer Samsom (PvdA): In de vrij korte tijd dat mijn partij in de coalitie zat, steunden wij Kamerleden van de oppositie die behoefte hadden aan de beantwoording van aanvullende vragen; bijvoorbeeld om hun worsteling met een onderwerp af te maken. Bij dit onderwerp is het lang goed gegaan, maar op het laatst heeft de minister ons die mogelijkheid ontnomen. Mevrouw Verburg zei net namens de CDA-fractie: wij hebben geen behoefte aan verder overleg. Dat is prima, maar had de Kamer niet in staat moeten worden gesteld om die conclusie te trekken tijdens de procedurevergadering van de commissie? De minister had dan een berichtje kunnen krijgen van de Kamer: inderdaad, wij zien geen reden meer voor overleg. Of: wij zien nog wel reden voor overleg, komt u nog even langs voordat u het besluit finaal afrondt. Was dat geen betere procedure geweest?
De heer Leegte (VVD): Je kunt het wel of niet eens zijn met de gasopslag in Bergen. Daarover verschillen wij van mening met GroenLinks; met de Partij van de Arbeid wat minder. Wij steunen als VVD, zoals de Partij van de Arbeid kennelijk vroeger heeft gedaan, natuurlijk dit soort procedures. Toen in de procedurevergadering de vraag opkwam of we vanavond dit AO moesten organiseren, ben ik daar niet voor gaan liggen, hoewel ik liever een AO had gehad over de hoogspanningslijnen bij Oostzaan en Hoofddorp. Het is echter niet mijn verantwoordelijkheid om dit onderwerp te agenderen; laten we duidelijk zijn over waar het op staat.
De heer Samsom (PvdA): Wij debatteren hier nu toch een beetje in de vorm van droogzwemmen. Ik kan het niet mooier maken; ik heb het expliciet zo gezegd. Dat is jammer. Wij hadden dit debat moeten voeren terwijl een besluit van de minister «hangend» was en niet «reeds genomen». Dan hadden we misschien wel – het is een beetje achteraf praten – tot dezelfde conclusie kunnen komen met een afgeronde procedure. Was dat niet gewoon de zorgvuldige gang van zaken geweest? Ik hecht hier zo aan omdat ik graag zou willen dat de Kamer in deze kwestie gezamenlijk optrekt in de richting van de regering, los van de inhoud.
De heer Leegte (VVD): Laat ik er duidelijk over zijn: het is belangrijk dat de Kamer haar controlerende taak uitvoert. Het is net zo belangrijk dat de Kamer geen slimmigheidjes gaat bedenken over hoe dingen moeten en daarmee op de stoel van de minister gaat zitten. Wij zijn dus altijd constructief en steunen voorstellen van de oppositie over het stellen van vragen en het agenderen van AO's. Onze positie in dit dossier was vanaf het begin duidelijk. Bergen vinden wij, na alle veiligheidsonderzoeken, een goede locatie voor gasopslag. Op alle locaties is natuurlijk iets af te dingen en niemand wil iets in zijn achtertuin. De bezorgdheid van de mensen in Bergen moet daarom geadresseerd worden. Het antwoord op die bezorgdheid is: er is niets aan de hand, u kunt daar rustig wonen. Sterker nog, de directeur van TAQA wil er wonen. Dat geldt ook voor de hoogleraar van MIT, want hij kent de locatie. Dat is voor ons reden om te zeggen: minister, gaat u maar door. Ik heb dus geen behoefte om het onderwerp actief te agenderen, maar ik zal niemand iets in de weg leggen om dat wel te doen. Dat heb ik ook niet gedaan.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Het is echt een principieel punt. Ik vraag me af of de VVD als zij regeert, niet hecht aan een zorgvuldige verhouding tussen de regering en de Kamer, en daar anders over denkt als zij in de oppositie zit. Ik ga dit wel onthouden. Het is nogal schokkend dat een minister iets toezegt in antwoord op vragen van de Kamer, maar op eigen houtje besluit om dit niet na te komen en toch zijn eigen zin door te drijven. Zonder dat de Kamer heeft kunnen besluiten of zij het ermee eens is. Dit is werkelijk niet toelaatbaar. Dat zou de heer Leegte als lid van deze Kamer ook moeten vinden.
De heer Leegte (VVD): Ik werp dit verre van me. Ik steun altijd iedereen die wil controleren. De vraag is of de procedure zorgvuldig is geweest of niet. Ik vind hem zorgvuldig. Hij is misschien kort geweest, maar dat doet niets aan de zorgvuldigheid af. Soms zijn dingen korter. Ik heb dus niets te verwijten aan de minister en heb daarom een ander standpunt dan de Partij voor de Dieren. Evengoed steun ik het houden van dit AO, omdat iedereen de ruimte moet krijgen om zijn dingen te zeggen. Ik wil hier dus geen zaken blokkeren vanwege een procedure.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): De VVD vindt het dus blijkbaar in deze regeerperiode niet zo verschrikkelijk als ministers hun toezeggingen aan de Kamer niet nakomen. Ik noteer dat maar even, want ik vind het vreemd.
De voorzitter: Die vraag is beantwoord.
De heer Leegte (VVD): Het is een interpretatieverschil. Wij vinden dat de minister zijn toezegging is nagekomen, hoewel de termijn wellicht wat kort is geweest.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter. Laat mij allereerst in navolging van een aantal andere fracties vaststellen dat gezien de gevoeligheid van dit dossier, de noodzaak van dit spoed-AO jammer is. Ondanks dat de Kamer geen formele rol meer heeft, wil ik de minister toch vragen om op twee punten uit het rapport een toelichting te geven, al is het alleen maar voor de burgers van Bergen.
De eerste vraag luidt: hoe verhouden de conclusies van dit rapport over de veiligheid zich tot de conclusies uit de m.e.r.? Bij de bewoners van Bergen is daar toch wat onduidelijkheid over, dus het zou prettig zijn als de minister dit toelicht.
Mijn tweede vraag gaat over de aanname in het rapport van 1 km afstand. Is het logisch om te veronderstellen dat die aanname juist is? Er zijn ook bevingen geweest op een kortere afstand. Wat is het effect daarvan op de mogelijkheid van schade en de mogelijke ernst van schade?
Dan mijn eerste verzoek. In het rapport wordt de kans op (ernstige) schade berekend. Op basis van het rapport en de nulmeting zouden we tot een goede inschatting moeten kunnen komen van welke objecten – de heer Samsom sprak er ook over – potentieel risicovol zijn. Niet elk huis is even risicovol. Ik vond het trouwens bijzonder om te zien dat monumenten indertijd blijkbaar zeer stevig gebouwd zijn, want daar zou het minste risico bestaan. Is de minister bereid om met de gemeente, TAQA en de bewoners te kijken naar zo'n vrij gedetailleerde risicoanalyse, en waar mogelijk met hen te werken aan preventieve oplossingen?
Nu ik via dit AO toch de gelegenheid krijg, heb ik nog een nabrander over de afhandeling van eventuele schade. Wij kunnen de bewoners van Bergen niet een garantie van 100% geven dat er nooit iets zal gebeuren, maar die garantie kunnen we geen enkele burger in Nederland geven. Die indruk moeten we dan ook niet willen wekken. Als er toch iets gebeurt – ik hoop dat dit niet zo zal zijn – moeten de burgers van Bergen en de omliggende regio in een goede positie zitten. Daarom ben ik heel blij dat de minister met TAQA tot overeenstemming is gekomen over de voorfinanciering. Het laatste stukje waarover ik de minister vraag om na te denken, is de bewijslast. Moeten individuele burgers ten opzichte van het bedrijf bewijzen dat het aan de aardbeving ligt, of kunnen we de bewijslast omdraaien? De nulmeting is een onafhankelijk referentiepunt voor iedereen. Het bedrijf zou dan moeten bewijzen dat de burger ongelijk heeft. Gezien het verschil in draagkracht, lijkt me dit een heel reëel verzoek. Ik vraag de minister om die mogelijkheid te onderzoeken.
De heer Van Vliet (PVV): Zou mevrouw Van Veldhoven zelf in Bergen een huis kopen?
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik ben nog niet zo lang geleden naar Nederland verhuisd en heb net een huis gekocht. Het lijkt me dus niet aan de orde.
Mevrouw Verburg (CDA): Ik heb een variant op de vraag van de heer Van Vliet, want ik begrijp die heel goed. Herinnert mevrouw Van Veldhoven zich dat wij hier een rondetafelgesprek hebben gehad en dat wij een aantal mensen hebben gevraagd: zou u nu een huis willen kopen in Bergen? Dit gelet op de rapportages en metingen. Herinnert mevrouw Van Veldhoven zich dat het antwoord was: ja, graag?
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ja, dat herinner ik me heel erg goed. Ik herinner me ook wel dat de persoon aan wie die vraag gesteld werd, er een bepaald belang bij had om «ja, graag» te zeggen. Ik wil hiermee helemaal niet zeggen dat ik niet van plan ben om een huis daar te kopen. Het is gewoon niet aan de orde, dus ik vind het een beetje een flauwe vraag. Daarop kan men dan ook een flauw antwoord verwachten.
Mevrouw Verburg (CDA): Voorzitter.
De voorzitter: U gaat over uw vragen, mevrouw Van Veldhoven over haar antwoorden.
Mevrouw Verburg (CDA): Daarmee ben ik het eens. Het gaat mij juist om het feit dat hier nu een enorme scène wordt gemaakt over een traject dat een hele tijd heel zorgvuldig is gevolgd; de heer Samsom zei dat terecht. Wij zitten hier voor het belang van de burgers en moeten rekening houden met de mensen die zich hier authentiek zorgen over hebben gemaakt. Het is echter beter om die zorgen – als de rapporten daartoe aanleiding geven – weg te nemen in plaats van ze te voeden op basis van emotie. Om die reden stel ik de vraag. Ik heb dan altijd genoegen te nemen met het antwoord dat ik daarop krijg.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik wil daar heel graag op reageren. Als mevrouw Verburg goed heeft geluisterd naar mijn inbreng – dat heeft ze vast gedaan – ook in vorige debatten, dan weet ze dat ik op geen enkele manier bewust een bepaalde emotie heb willen voeden. Ik heb geprobeerd om zo goed mogelijk vragen en zorgen die in mijn ogen rechtvaardig waren, ter tafel te brengen en te zoeken naar een oplossing. Juist omdat ik niet op die emotie speel, vind ik de vraag aan mij over het kopen van een huis niet relevant.
Minister Verhagen: Voorzitter. Ik ben blij dat wij dit overleg hebben, omdat ik eraan hecht om een aantal zaken recht te zetten en gewekte suggesties te ontkrachten. Ik betreur het met name dat hier is gesuggereerd dat ik mijn toezeggingen niet ben nagekomen. Het tegendeel is waar: al de toezeggingen die ik heb gedaan, ben ik nagekomen. Dit heb ik ook betoogd in mijn brief van vanochtend over de stand van zaken bij de gasopslag Bergermeer. Mijn aanpak van de afgelopen periode is conform de lijn van het algemeen overleg van 30 maart jongstleden, de schriftelijke antwoorden van 5 april en 18 april en de verstrekte informatie en toezeggingen aan de Kamer tijdens het VAO, de plenaire afronding van het algemeen overleg van 21 april jongstleden. Dat er wellicht – zoals de heer Samsom zegt – behoefte was geweest aan een nader overleg, realiseer ik me absoluut gelet op hetgeen hier is gewisseld. De suggestie dat ik mij niet aan toezeggingen houd, is echter absoluut niet waar.
Laat ik niet ingaan op de eerdere debatten waarnaar mevrouw Van Gent verwees; het gaat me om de debatten in de huidige samenstelling. Dat wij op 30 maart, 5 april, 18 april schriftelijk en 21 april weer mondeling hierover hebben gesproken, geeft aan dat ook ik buitengewoon veel waarde hecht aan het oordeel van de Kamer, maar ook aan een zorgvuldige procedure en weging van de belangen van de inwoners van Bergen. Zeker als er zo veel zorgen en emoties met een onderwerp gepaard gaan, is het terecht dat niet alleen de Kamer maar ook de regering een zorgvuldige wijze van besluitvorming nastreeft. Het is duidelijk dat de Kamer in ruime mate de gelegenheid heeft gekregen om zich uit te spreken over de lijn. Los van de individuele opvattingen, zijn er naar aanleiding van het VAO op 21 april geen moties aangenomen die het kabinet een andere opdacht hebben gegeven dan ik heb vervuld.
Gelet op de zware aantijgingen van sommige leden van de Kamer, hecht ik eraan om mijn punt geheel te maken.
De voorzitter: Die gelegenheid wil ik u geven. Ik stel voor dat wij de minister eerst even laten uitspreken en tussentijds geen vragen stellen. Eventueel kunnen wij dan kort een tweede termijn houden. Dat lijkt mij het meest praktisch, anders wordt toch vraag en antwoord.
Minister Verhagen: Dank u voorzitter. Ik wil het graag onderbouwen. Dat men het niet eens is met het de inhoud van bepaalde antwoorden, wil niet zeggen dat er geen antwoord is gegeven. Alleen al in de brieven van 5 en 18 april zijn tientallen antwoorden gegeven. Als men het niet eens is met die antwoorden, kan men niet stellen dat ik weiger antwoord te geven.
Ik heb de toezegging gedaan om de onderzoeken van TNO-KNMI inzichtelijker te maken, op een aantal aspecten ervan nader in te gaan en dit aan de bewoners van Bergen ter beschikking te stellen. Ik heb gezegd dat ik de besluiten in de loop van mei ter inzage zou leggen. Ik heb een toezegging gedaan om de komende maanden een nulmeting uit te laten voeren door TAQA in samenspraak met de gemeente, en over vertrouwelijke inzage van de gas storage agreement. Deze zaken heb ik eerder toegezegd en daarop ben ik ingegaan.
Tijdens het AO van 30 maart heb ik aangegeven dat er twee tot drie weken nodig zouden zijn om het toegezegde TNO-KNMI-rapport af te ronden. Het was toen al duidelijk dat dit in korte tijd kon geschieden. De vraag was een bundeling van bestaande, reeds eerder uitgevoerde onderzoeken, met een meer specifieke toepassing op de situatie van Bergen bij een aantal door de Kamer genoemde aspecten. Het onderzoek zou, zoals beschreven in de brief van 5 april, beschikbaar worden gesteld aan de inwoners van de gemeente Bergen. Er is dus geen toezegging gedaan dat het aan de Kamer gestuurd zou worden. De Kamer kan zeggen: dat hadden we willen hebben. We hadden dat kunnen en misschien ook moeten doen, zoals de heer Samsom zegt. De toezeggingen die ik heb gedaan, ben ik echter wel nagekomen. Gezien de zwaarte en het principiële karakter wil ik het zuiver houden. Ik heb dit niet alleen in het AO gezegd, het staat ook letterlijk in de brief van 5 april.
Het rapport is in de week van 25 april beschikbaar gekomen en heeft niet tot nieuwe inzichten geleid. Als er naar aanleiding van het rapport reden was geweest voor uitstel, dan had ik daar zeker toe besloten aangezien ik zorgvuldigheid en veiligheid hoog in het vaandel heb staan. In de schriftelijke reacties van 5 april jongstleden heb ik niet alleen geschreven dat na het uitkomen van het rapport dit beschikbaar zou komen voor de inwoners van Bergen, maar ook dat de besluitvorming dan verder kon worden afgerond. Dit kon in gang worden gezet na afronding van het stuk van het KNMI. Ik heb verder geschreven dat ik verwachtte in de loop van mei alle besluiten ter inzage te leggen.
Over de inrichting van het proces, heeft de Kamer verder geen opmerkingen gemaakt. De Kamer heeft geen uitspraken gedaan over de schets die ik letterlijk in de brief van 5 april en de antwoorden van 18 april heb weergegeven. In het plenaire debat van 21 april is er ook geen Kameruitspraak over gedaan. Los van de vraag wat beter of leuker was geweest, heb ik op geen enkele wijze besluitvorming laten plaatsvinden die afwijkt van hetgeen wij mondeling en schriftelijk hebben afgesproken.
De terinzagelegging vindt plaats op 20 mei voor een periode van zes weken. Daarna behandelt de Raad van State eventuele beroepen. Ook over de nulmeting en de gas storage agreement hebben we een aantal afspraken gemaakt. De nulmeting was met name voor de heer Samsom van groot belang. Deze staat los van de onderzoeken en is bedoeld om de bewijspositie van burgers ingeval van schade aan huizen te versterken. Eerst hebben we gezegd dat er geen situatie mag ontstaan – mevrouw Van Veldhoven heeft dit ook gezegd – waarin men de schade lange tijd niet kan herstellen omdat er geen voorfinanciering is en men lang moet procederen. Daarom heb ik met TAQA afspraken gemaakt over die voorfinanciering; ik ben blij dat mevrouw Van Veldhoven daaraan refereert. Conform de wens van de heer Samsom, de Kamer en ook de gemeente Bergen voeren we dus een nulmeting uit om de bewijspositie van burgers te versterken. In de brief van 5 april staat dat die meting er komt nadat de besluiten ter inzage zijn gelegd. De nulmeting heeft als zodanig geen relatie met het besluit zelf. Het gaat erom dat de bewijslast makkelijker wordt, indien er schade ontstaat. Bovendien kost het tijd om dit zorgvuldig op te zetten en uit te voeren, conform de wensen van de heer Samsom. Om te waarborgen dat de nulmeting op een adequate wijze plaatsvindt, heb ik in het besluit tot instemming met het opslagplan het voorschrift opgenomen dat voor de nulmeting binnen een omlijnd tijdsbestek een plan moet worden opgesteld en uitgevoerd; dat is een extra waarborg waarover wij nog niet eerder hebben gesproken. Als dat niet gebeurt, heb ik – om tegemoet te komen aan de zorgen van de Kamer hierover – de bevoegdheid om de instemming met het opslagplan alsnog in te trekken, dan wel anderszins te handhaven door er andere voorwaarden aan te verbinden.
Naar aanleiding van het algemeen overleg van 30 maart heb ik destijds contact gezocht met de bij de gas storage agreement betrokken partijen. Op dat moment was er geen bereidheid om die overeenkomst met de Kamer te delen. Mevrouw Ouwehand heeft op 21 april in een motie het verzoek gedaan om dat toch te realiseren. Naar aanleiding daarvan ben ik opnieuw in gesprek gegaan. Laat ik de Handelingen letterlijk citeren: «Als EBN daar geen bezwaar tegen heeft, zal ik daar uiteraard een poging toe ondernemen.» Dat heb ik dus ook gedaan. «Ik ben bereid om mevrouw Ouwehand op dat punt tegemoet te komen. Ik zal het element van vertrouwelijke inzage dus uiteraard nog bespreken met EBN. Zolang EBN daar op basis van de privaatrechtelijke aard van deze overeenkomst bezwaar tegen heeft, heb ik mij daarin te voegen. Ik ben echter bereid om mevrouw Ouwehand tegemoet te komen en om op een serieuze wijze te proberen om de mogelijkheid van vertrouwelijke inzage te realiseren in die gesprekken.» Deze toezegging aan de Kamer stond dus volledig los van het besluit, het was slecht bedoeld om mevrouw Ouwehand tegemoet te komen. De poging was bovendien succesvol, want ik heb de overeenkomst alsnog vertrouwelijk voor de Kamer ter inzage kunnen leggen.
Wat anders zou hebben gekund, is dat ik het TNO-onderzoek naar de Kamer had kunnen sturen. Dan hadden we er een discussie over kunnen hebben voordat ik het besluit nam. In alle oprechtheid: de toezegging was dat het rapport met name ter beschikking zou komen voor de bewoners van Bergen. Daarover hebben wij specifiek gesproken. De Kamer heeft op dat moment niet gezegd: wij willen daarover eerst met u discussiëren. Temeer omdat het voor de bewoners was bedoeld. Het rapport biedt ook geen nieuwe inzichten, maar maakt zaken inzichtelijk en voegt een aantal zaken toe, toegesneden op de situatie van Bergen.
Ik wil best inhoudelijk spreken met de Kamer over alle elementen en ik wil zelfs de mening van de heer Samsom onderschrijven dat, mede gelet op de nu ontstane commotie, het beter was geweest als dit een week later was gebeurd. Iedere suggestie alsof ik mij niet heb gehouden aan de gedane toezeggingen of de Kamer ten principale op het verkeerde been heb gezet, werp ik echter verre van me. Dat is absoluut niet het geval. In de brief staat letterlijk wat ik zou doen, waarvan ik geen millimeter ben afweken.
De voorzitter: Ik stel een tweede termijn voor van één minuut, zonder interrupties.
Minister Verhagen: Ik heb de specifieke vragen nog niet beantwoord, maar ik wil mevrouw Ouwehand nu de gelegenheid geven om haar interruptie te plegen.
De voorzitter: We kunnen het verhaal ook eerst vervolgen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): De rook komt uit mijn oren, maar als mijn collega's graag eerst antwoord willen krijgen op de vragen, dan moet dat maar eerst. Ik ben echt boos!
Mevrouw Verburg (CDA): Ik stel voor om de eerste termijn nu af te maken en daarna een heel korte tweede termijn te houden.
De voorzitter: Dan doen we het op die manier en is het woord weer aan de minister voor de beantwoording van de vragen. Ook daarbij gaan we dan niet interrumperen.
Minister Verhagen: Ik ga graag nog verder in op vragen die door de verschillende leden zijn gesteld, te beginnen met de vraag van de heer Van Vliet. Hij verwijst naar het draagvlak. In zijn algemeenheid is er in Nederland veel ervaring met gasopslag zoals die in Bergermeer zou moeten plaatsvinden: Norg, Grijpskerk en Alkmaar. Het is dus niet iets nieuws, zoals destijds bij CCS. Het betreft een bekende techniek, die elders al is toegepast. Natuurlijk zijn er risico's op bevingen, maar die zijn er ook als er geen gasopslag plaatsvindt. Uit de rapporten blijkt dat dit uit en te na is onderzocht door gerenommeerde instituten, waarnaar de heer Leegte verwees. Bevingen kunnen nu dus ook al gebeuren, zonder dat er überhaupt gasopslag plaatsvindt. De uitkomst van de onderzoeken is dat het risico niet toeneemt door de gasopslag. We kunnen wel zeggen dat we het beter weten dan die onderzoeken, maar dan heeft het geen zin om ze te laten verrichten of te vragen wat het oordeel van deskundigen is. KNMI en TNO zijn hierin gespecialiseerd; ze weten er in ieder geval meer van dan ik. Het veld stabiliseert juist doordat je het weer in de richting van de oorspronkelijke, natuurlijke situatie brengt: vol gas.
Door extra toezeggingen ten aanzien van het schadefonds en de voorfinanciering is alles nu beter geregeld dan het was. Draagvlak is er niet in Bergen, maar wel bij de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Alkmaar, Heiloo en Schermer en het Hoogheemraadschap, die allemaal hun medewerking verlenen. De rijkscoördinatieregeling, waarnaar is verwezen, is ervoor bedoeld om projecten van nationaal belang in het uiterste geval niet afhankelijk te maken van de opstelling van één gemeente en het nationaal belang voorop te kunnen stellen.
Mevrouw Van Gent vraag om helder te zijn over de beroepsmogelijkheden. Belanghebbenden kunnen beroep instellen tegen het inpassingsplan en de uitvoeringsbesluiten bij de Raad van State. De Raad van State toetst de besluitvorming. Het beroepsrecht van de gemeente Bergen kan inderdaad afstuiten op de Crisis- en herstelwet. Dat de Crisis- en herstelwet hierop van toepassing is, is vanaf het begin af aan niet onder stoelen of banken gestoken, ook niet in het algemeen overleg. De Raad van State heeft wel het laatste woord bij het bepalen van de ontvankelijkheid van de bezwaren.
Mevrouw Ouwehand vraagt of de Kamer de besluitvorming nog kan beïnvloeden. De besluitvorming is afgerond. Dat betekent niet, zoals zij suggereert, dat het onherroepelijk is. De beroepsmogelijkheden staan vanzelfsprekend open. Ik heb zelf de veranderende voorwaarden toegevoegd met betrekking tot de nulmeting en de tijdspanne die daaraan is gekoppeld. In die zin zit het nog niet in de finale status. De besluitvorming is afgerond op basis van het een en ander, van wat er is gewisseld en toegezegd. We kunnen het wel eindeloos blijven uitstellen, maar op een gegeven moment zijn we uitonderzocht en moet je een keuze maken: ja of nee. Ook als ik nee zou hebben gezegd, zou ik dat op basis van deze fase hebben gedaan.
De heer Samsom vraagt naar aanleiding van het onderzoek van KNMI en TNO specifiek hoe het kan dat alle schade in de gradaties 1 en 2 valt. Die maximale schade is gebaseerd op de maximaal te verwachten bodembeweging. In het rapport staat dat de maximale bodembeweging met de kleinste kans dat die zich überhaupt voordoet in Bergen, nog steeds lager is dan het niveau waarop gradatie 3-schade zou ontstaan. Ik ben er overigens van overtuigd dat de heer Samsom pas echt vragen aan mij had gesteld als alles in de zwaardere categorie 3 zou zijn gevallen. Het is ook niet snel goed! Nogmaals, persoonlijk heb ik niet de expertise om te bewijzen wat de maximale bodembeweging bij Bergermeer is. Daarom vraag ik juist ter zake deskundigen om dat te onderzoeken. TNO en KNMI hebben die deskundigheid in huis, wat is bevestigd door het contraonderzoek waarnaar de heer Leegte verwees. Zij zijn tot deze conclusies gekomen.
Mevrouw Van Veldhoven vroeg naar aanleiding van het KNMI-onderzoek waarop de afstand is gebaseerd en wat het effect is op uitkomsten als de afstand kleiner is. De afstand van de epicentra tot het begin van de bebouwing is minimaal 1 km. Het effect van afstanden van minder dan 1 km is af te lezen uit de figuur in het rapport. Het resulteert in een kans op schade van circa 52% in plaats van 50% voor een gebouw in goede staat. Op zich is dat een marginaal verschil, in combinatie met de zeer geringe kans.
De heer Samsom vroeg – mevrouw Van Veldhoven ging daar nader op in – wat het gevolg is van de nulmeting als blijkt dat de veiligheid in gevaar komt: hoe ga je dan om met de preventie? Het doel van de nulmeting is om de situatie van gebouwen, met name de kwetsbaarheid, in kaart te brengen. Dit biedt mogelijkheden voor preventieve maatregelen, juist om grotere schade te voorkomen. In zijn algemeenheid ligt de verantwoordelijkheid primair bij de eigenaren van gebouwen. Ook nu is er al een kans op bevingen. In het kader van goed huisvaderschap is het zaak om preventieve maatregelen te nemen, of je huis nu in Bergen staat of ergens anders. Als je op basis van een analyse de waarschuwing krijgt dat je balkon op instorten staat, is het goed om preventieve maatregelen te nemen om de schade te beperken. Het staat de gemeente en TAQA uiteraard vrij om nadere afspraken te maken in het convenant over die nulmeting. Ik ben het dus met de heer Samsom en mevrouw Van Veldhoven eens dat we in het kader van de preventie onveilige situaties moeten bestrijden, als die uit nulmetingen blijken.
De nulmeting is natuurlijk bedoeld om de bewijslast makkelijker te maken voor de inwoners. Mevrouw Van Velhoven vraagt of ik die bewijslast wil omkeren. Die omkering staat niet in de Mijnbouwwet, noch in het Burgerlijk Wetboek. Juist daarom kwam ik de heer Samsom tegemoet door die nulmeting toe te zeggen, zodat de bewoners toch sterker komen te staan. Verder is het advies om het causaal verband tussen bevingen en de omvang van schade helderder temaken. Ook dit versterkt de bewijslast en daarmee de positie van de bewoners. Daarnaast zijn er de aansprakelijkheid van mijnbouwondernemingen en als sluitstuk het Waarborgfonds Mijnbouwschade. We hebben dus geprobeerd om zo veel mogelijk tegemoet te komen aan de onderliggende gedachte: maak iemand die niet sterk staat, niet nog zwakker. Via deze voorzieningen hebben wij al het mogelijke gedaan om daaraan tegemoet te komen zonder de wetgeving te veranderen.
Mevrouw Van Veldhoven vroeg naar de verhouding tot de m.e.r. Er lijkt een verschil te zijn in het gepresenteerde schadebeeld. De kwalificatie «zeer licht» in de m.e.r. geldt voor natuurlijke aardbevingen op een gemiddelde diepte van 15 km. Deze is dus niet van toepassing op ondiepe geïndiceerde aardbevingen. De kwalificatie is dus op zijn minst ongelukkig, mede gelet op het feit dat het hier niet van toepassing is.
De voorzitter: Het is nu 20.00 uur, maar mijn idee is dat de leden van de commissie graag nog een kwartiertje zouden doorgaan voor een tweede termijn. Mevrouw Ouwehand «kwam de stoom uit de oren» dus we moeten er even voor zorgen dat ze stoom kan afblazen.
Minister Verhagen: Ik heb nog een andere afspraak, maar een kwartier moet kunnen.
De voorzitter: Dan doen we een kwartier, met zoals aangegeven voor elke fractie een minuut. De heer Van Vliet moest echt om 20.00 uur weg.
Mevrouw Verburg (CDA): Ook ik kan niet tot 20.15 uur blijven, maar ik blijf nog even. Mijn verontschuldiging; ik heb verder geen vragen.
De voorzitter: Dan ga ik ervan uit dat u zich allen kunt vinden in de afgesproken lijn: allemaal nog een minuut spreektijd en geen interrupties. Het woord is aan mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik zei het al eerder: de houding van de minister bevalt mij niet. Dat oordeel is er vanavond niet beter op geworden. Als de Kamer kritische vragen heeft, dan mag de minister ervan uitgaan dat de Kamer op de hoogte wil worden gehouden van het antwoord op die vragen. Het is ook zo in de toezeggingenregistratie terechtgekomen, of wil de minister beweren dat mevrouw Verbeet haar organisatie niet op orde heeft? Dat kan er nog wel bij! Hij schrijft op 5 april aan diezelfde mevrouw Verbeet, de Voorzitter van de Kamer: «Ik heb aangegeven dat ik de nulmeting en het stuk van KNMI beschikbaar zal stellen alvorens de besluitvorming af te ronden.» Er staat niet bij: dat ga ik overigens niet aan u sturen maar alleen aan Bergen. Nee, de minister heeft de Kamer in elk geval – hij sprak over «op het verkeerde been zetten» – voortdurend laten denken dat wij dat onderzoek tegemoet zouden kunnen zien. Zelfs als de minister ...
De voorzitter: Uw minuut is voorbij.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter, ik hecht hier echt aan.
De voorzitter: Ik hecht aan de tijdsbewaking. We hebben een minuut spreektijd afgesproken en die is nu om. U mag nog een laatste zin uitspreken.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik neem aan – dat stelt me overigens behoorlijk teleur – dat een aantal collega's er minder woorden aan gaat wijden. Dit is van groot belang.
De heer Leegte (VVD): Voorzitter, we hebben één minuut per fractie.
De voorzitter: Daar ben ik het mee eens, dus mevrouw Ouwehand mag nu haar zin afmaken.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Als de minister zou willen volhouden dat hij voortdurend heeft bedoeld «ik stel dat onderzoek ter beschikking aan Bergen», dan nog spreekt hij hier niet de waarheid, want hij heeft op 25 april – dat heeft hij gisteren gezegd – dat onderzoek gekregen, op 29 april getekend en daarna is Bergen pas geïnformeerd. Ik pik dit niet en ik vind het echt een minister onwaardig. We zullen morgen een motie indienen en dan mag de minister horen wat de Kamer ervan vindt.
Mevrouw Verburg (CDA): Voorzitter. Het is echt jammer dat we vanavond hierover moeten praten. We hebben zo'n zorgvuldig traject gevolgd, alles gewikt en gewogen, en zijn uiteindelijk tot een goede uitkomst gekomen. Het was veel beter geweest als we vanavond onze tijd hadden kunnen benutten voor de 380 kV. Er zijn heel veel mensen die willen weten wat daarvan de uitkomst is, terwijl die bij dit onderwerp al helder is.
Het is voor alle partijen verstandig om te kijken hoe we met afspraken en toezeggingen omgaan, zodat er geen enkel verschil van opvatting of duiding kan zijn. Dat moet het verhaal zijn. Al dat gesis en gedoe en die verontwaardiging, zijn niet nuttig. Niemand is ermee gediend.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn beantwoording. Hij loopt hier natuurlijk niet pas sinds gisteren rond. Als de Kamer vraagt om dit soort stukken, dan weet de minister dat wij dat niet voor Piet Snot doen. Er moet dan een moment zijn om het er nog even over te hebben. Met veel omhaal van woorden – procedureel is het allemaal zuiver – heb ik de minister wel horen zeggen dat het in de uitwerking beter had gekund. Laat ik het herhalen: het had wel beter gekund. Ik ben het helemaal met de minister eens dat het beter had gekund. Ik blijf me afvragen waarom hij het zichzelf zo moeilijk heeft gemaakt: waarom die haast van een of twee weekjes? Snelheid moet niet gaan boven zorgvuldigheid, zeker niet – dat zeg ik nog eens expliciet – in dit soort lastige, gevoelige kwesties, waarbij je in de Kamer zo breed mogelijk moet optrekken om tegen de verdrukking in dingen wel te doen. Daarbij heeft de minister ons nodig, en wij de minister, om het op een goede manier te kunnen doen. Ik blijf het toch een beetje dom vinden van de minister; zo vat ik het maar samen. Ik stel ook voor dat in het vervolg van dit proces dit soort akkefietjes niet meer voorkomt, zodat we dat «het had beter gekund» gezamenlijk oppakken.
De heer Samsom (PvdA): Voorzitter. Met de GroenLinks-fractie constateer ik wat de minister in de beantwoording heeft gezegd. Als je diep duikt in de brief zelf, dan is het zuiver geweest. Dat heb ik ook niet bestreden. Ik heb wel gezegd dat ik graag als volksvertegenwoordiger tot het laatste moment zou willen worden betrokken bij deze voor de volksvertegenwoordiging moeilijke beslissing. Zo simpel is het natuurlijk wel. Dat dit niet helemaal is gelukt, betreur ik. Ik weet niet of de minister dit met zijn woordkeuze «het had beter gekund» ook betreurt, maar in ieder geval zijn we het er in grote lijnen over eens. Ik deel de mening van de CDA-fractie dat wij hieruit de les moeten trekken dat wij elkaar nog iets scherper moeten houden in welke procedure we met elkaar tot het laatste moment willen volgen.
Ik wil hier spiegelbeeldig aan de PVV – die nu wellicht om redenen weg is maar er ook in het vorige debat niet bij was en zich nu makkelijk laat terugvallen in het pluche van de gedoogstoel door te zeggen dat zij tegen is – zeggen dat de Partij van de Arbeid deze beslissing mede wil dragen. Zo simpel, of eigenlijk ingewikkeld, is het. Dankzij de Kamer – daarvoor dank ik de D66-fractie en andere fracties – zijn een aantal dingen toegevoegd die de garanties voor de bewoners van Bergen groter maken. Die garantie wordt nooit 100%. Wij zadelen hen op met een risico waarvan we als gehele maatschappij profiteren. Dat soort moeilijke besluiten moeten we wel vaker nemen. Ik wil nu niet wegduiken door te wijzen op de niet helemaal goed gelopen procedure. Die verantwoordelijkheid laat ik mij niet afnemen. Wij dragen mede dit besluit, ook voor de toekomst. Moeilijke besluiten over energie zullen nog wel vaker genomen worden.
De heer Leegte (VVD): Voorzitter. Even had ik het gevoel dat de discussie echt geen recht zou doen aan de zorgvuldigheid van de procedure tot nu toe. Met GroenLinks en de Partij van de Arbeid deel ik dat de procedure zuiver is geweest maar snel. Als Kamer kunnen we ervoor kiezen om emoties op te jutten of te dempen. We kunnen het vuurtje opstoken of zeggen: minister, het is misschien snel geweest, maar laten we onze verantwoordelijkheid nemen. Die lijn kiest ook de VVD. Je kunt het eens of oneens zijn met de beslissing, maar dat is iets anders dan beweren dat procedures niet juist zijn gevolgd of dat debatten niet gevoerd zouden worden. Die worden gevoerd. Zeker de VVD zal er altijd voor zijn dat ieder debat hier gevoerd moet kunnen worden. Ik dank de minister voor zijn zorgvuldigheid en zijn uitleg daarover.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter. Dank aan de minister. Ondanks de felle bewoordingen die zijn gebruikt, is hij toch gekomen tot het punt om toe te geven dat het wellicht beter zou zijn geweest om dit regulier met de Kamer te bespreken. Dat waardeer ik.
Net als de PvdA vinden wij dit een moeilijk besluit. Er zullen nog meer moeilijke besluiten komen, waarbij we elke keer weer de lokale lasten zullen moeten afwegen tegen de nationale baten. Dat is nooit eenvoudig, wat dit proces ook heeft laten zien.
Dank aan de minister dat hij met constructieve suggesties heel serieus is omgegaan. Hij heeft heel duidelijk gemaakt dat het verzoek van de heer Samsom en mij om naar preventieve acties te kijken primair moet worden neergelegd bij de spelers: TAQA, de gemeente en de bewoners. Uiteraard hebben de huizenbezitters zelf een belangrijke verantwoordelijkheid. Wil hij dit punt nog eens actief onder de aandacht brengen bij de verschillende partijen die het convenant nog nader gaan invullen? Als hij die toezegging doet, zou ik daarmee geholpen zijn.
Minister Verhagen: Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer. Met uitzondering van de forse taal van één lid waardeer ik buitengewoon de opstelling van de Kamer.
Juist omdat ik wist hoe gevoelig de situatie was en me bewust was van de emoties die er spelen, heb ik geprobeerd om op alle mogelijke wijzen tegemoet te komen aan de wensen van de Kamer en haar er op een serieuze wijze bij te betrekken. Ook vanuit mijn verleden hecht ik daar zeer aan. Om die reden hebben we gekeken naar de suggesties. Niet alleen naar de bundeling van onderzoeken, maar ook naar de nulmeting, het schadefonds, de voorfinanciering en het ter inzage leggen van de agreement. In dat licht is het nooit mijn bedoeling geweest om de suggestie te wekken dat ik iets ter inzage zou leggen bij de Kamer terwijl ik dat niet zou doen. Ik heb ook niet terloops de suggestie of de indruk willen wekken dat ik het eerst bij de Kamer zou neerleggen. Omdat de Kamer nooit iets anders heeft gevraagd, heb ik gedaan wat ik heb gedaan. Ik hecht echter aan de samenwerking met de Kamer. Mede gelet op de gevoelens en de gevoerde discussie, was het beter geweest om eerst de discussie hier te hebben. Dan had ik bij wijze van spreken morgen het besluit kunnen nemen. Formeel is dat ook zo, zoals de heer Samsom terecht constateert, omdat het morgen in de Staatscourant staat. Ik heb gemeend helemaal in lijn met wat wij hadden afgesproken, te hebben gehandeld, juist omdat ik zeer zorgvuldig wilde zijn. Gelet op de gevoelens constateer ik nu dat we het anders hadden kunnen en moeten doen door de Kamer erbij te betrekken. Punt, geen ander verhaal. Let it be a lesson for all of us.
Ik waardeer de opstelling van de Kamer en ben blij met haar constructieve opstelling, het dragen van verantwoordelijkheid voor besluiten die niet altijd makkelijk zijn omdat ze ingrijpend zijn voor mensen. Op dit punt heeft mevrouw Van Veldhoven nog een laatste verzoek: de mogelijkheid van preventieve afspraken actief onder de aandacht brengen. Ik zeg haar graag toe dat ik dit meeneem in de afspraken die worden gemaakt naar aanleiding van de nulmeting. Ik zal niet zeggen, ook niet impliciet, dat ik dit eerst aan de Kamer meldt. Ik ga het met de betrokken partijen bespreken. Anders suggereer ik weer iets, terwijl ik me van geen kwaad bewust ben.
De voorzitter: Zorgvuldigheid en duidelijkheid zijn van groot belang; dat moge duidelijk zijn.
Ik heb begrepen dat mevrouw Ouwehand een VAO voorstelt. Omdat het mogelijk van belang is om dit voor 20 mei te doen, hebben we even gekeken of er ruimte is op de plenaire agenda. We denken dat het morgen na de regeling van werkzaamheden kan worden gehouden. Er zou dan ook gelijk gestemd kunnen worden.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik wil morgen een motie indienen en daar wil ik morgen ook over stemmen.
De voorzitter: Akkoord. Dat zullen we dan doorgeleiden. Dank voor alle inbreng en tot een volgende gelegenheid.
Samenstelling:
Leden: Dijksma (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verburg (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), voorzitter, Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Paulus Jansen (SP), ondervoorzitter, Jacobi (PvdA), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Thieme (PvdD), Gesthuizen (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Van Tongeren (GroenLinks), Ziengs (VVD), Braakhuis (GroenLinks), Gerbrands (PVV), Lodders (VVD), Van Vliet (PVV), Dijkgraaf (SGP), Schaart (VVD) en Verhoeven (D66).
Plv. leden: Jadnanansing (PvdA), Elias (VVD), Ormel (CDA), Blanksma-van der Heuvel (PvdA), Koolmees (D66), Dikkers (PvdA), Klijnsma (PvdA), Irrgang (SP), Groot (PvdA), Van der Werf (CDA), Tony van Dijck (PVV), Ouwehand (PvdD), Van Gerven (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Gent (GroenLinks), Leegte (VVD), Grashoff (GroenLinks), De Mos (PVV), Taverne (VVD), Van Bemmel (PVV), Van der Staaij (SGP), Houwers (VVD) en Van Veldhoven (D66).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28982-122.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.