Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 28982 nr. 118 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 28982 nr. 118 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 april 2011
Conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg Energie op 30 maart jl. beantwoord ik in deze brief een aantal nog openstaande vragen. Tevens zend ik u hierbij de brief die ik van partijen in de tender windenergie op zee heb ontvangen1.
Met name de heer Samson (PvdA) en mevrouw van Veldhoven (D66) hebben gevraagd naar nut en noodzaak van aanvullend onderzoek betreffende de relatie tussen bevingen door gaswinning/opslag en de te verwachten schade.
Tijdens het Algemeen Overleg van 30 maart jl. heb ik aangegeven dat onderzoek naar de bevingskans en de gevolgen voor de omgeving van groot belang is. Er zijn daarom hiernaar in het recente verleden diverse onderzoeken o.a. door KNMI en TNO uitgevoerd. Om de waardevolle resultaten uit deze eerdere onderzoeken voor de inwoners van Bergen inzichtelijk te maken, heb ik het KNMI gevraagd deze onderzoeken nog een keer tegen het licht te houden. Naar verwachting zal deze informatie binnen twee à drie weken beschikbaar zijn.
Met name de heer Samsom vroeg naar de noodzaak van een nulmeting van de situatie in Bergen betreffende kwetsbare objecten. Om zoveel mogelijk aan de zorg van de bewoners van tegemoet te komen, heb ik TAQA bereid gevonden in samenwerking met de gemeenten een nulmeting uit te laten voeren binnen de risicocontour.
Voor de uitvoering van deze toegezegde nulmeting van kwetsbare objecten in de omgeving van gasopslag Bergermeer zal een aantal stappen moeten worden ondernomen. Het plan is om een onafhankelijk bureau een representatieve dwarsdoorsnede te laten maken van de bebouwing binnen het relevante gebied in Bergen en Alkmaar resulterend in een aantal referentiewoningen per wijk. Ook zullen referenties worden geselecteerd voor kwetsbare objecten waarvan de bouwkundige staat mogelijk aanleiding geeft tot grotere schade in het geval van een beving. Deze stappen zullen een nadere uitwerking zijn van het convenant bodembeweging dat TAQA reeds met drie van de vier betrokken gemeenten (Alkmaar, Heiloo en Schermer) heeft gesloten. Belangrijk is dus dat ook de gemeente Bergen nu de bereidheid moet tonen om de onderhandelingen over het convenant af te ronden en dat kader mee te denken over de verdere inrichting van de nulmeting.
Om deze toezegging goed te verankeren, zal ik de nulmeting als expliciete voorwaarde verbinden aan het besluit tot instemming met het opslagplan, waarin ook de overige voorwaarden m.b.t. bodembeweging en schade zijn opgenomen. Dit betekent dat ik op het moment dat deze voorwaarde door TAQA niet op adequate wijze is ingevuld, ik de bevoegdheid heb om het besluit tot instemming met het opslagplan in te trekken. Tevens kunnen andere bestuurlijke handhavingsmiddelen, zoals een last onder dwangsom worden opgelegd. TAQA kan op deze wijze, samen met de gemeente Bergen, de periode tot het onherroepelijk worden van de besluiten benutten om de nulmeting af te ronden.
Ik heb tijdens het overleg aangegeven dat ik zeer hecht aan zorgvuldigheid in het proces. Op ieder moment in het proces wordt zorgvuldig de afweging voor vervolgstappen gemaakt. Ik heb aangegeven dat ik de nulmeting en het stuk van KNMI beschikbaar zal stellen alvorens de besluitvorming af te ronden. Ik heb ook aangegeven dat ik hecht aan voortvarendheid in dit project vanwege financiële schade, reputatieschade en risico’s voor de voorzieningszekerheid. Bovenstaande verankering van de nulmeting leidt er toe dat deze in samenspraak met de gemeente Bergen wordt gewaarborgd zodat de besluitvorming verder in gang kan worden gezet na afronding van het stuk van het KNMI. Dit betekent dat ik in de loop van mei verwacht alle besluiten ter inzage te leggen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD) heeft mij verzocht om het Gas Storage Agreement aan uw Kamer toe te sturen. Ik kan hier helaas niet aan voldoen. Het betreft hier een privaatrechtelijke overeenkomst tussen private commerciële partijen, waarin de tussen deze partijen gemaakte commerciële afspraken zijn vastgelegd. De Staat is weliswaar de enige aandeelhouder van EBN, zoals door de PvdD terecht wordt gesteld, maar is geen partij bij deze overeenkomst, en vanuit mijn aandeelhouderspositie staat het mij niet vrij deze privaatrechtelijke overeenkomst openbaar te maken. Desgevraagd heeft EBN mij laten weten tegen een dergelijke openbaarmaking bezwaar te hebben, omdat daarmee de bedrijfsvertrouwelijke belangen van de bij deze overeenkomst betrokken private partijen ernstig zouden worden geschaad. Dit geldt eveneens voor het verzoek om u een versie te sturen waarin bedrijfsvertrouwelijke gegevens zijn weggelakt. Ik heb dan ook te respecteren dat betrokken partijen mij geen inzage wensen te geven in het Gas Storage Agreement met het oog op openbaarmaking daarvan.
Tevens heeft de heer Dijkgraaf (SGP) een vraag gesteld over de duur van de aansprakelijkheid van TAQA voor de mogelijke effecten van gasopslag Bergermeer.
De verjaring van rechtsvorderingen tot vergoeding van schade als gevolg van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is geregeld in het Burgerlijk Wetboek (BW). Hoofdregel is dat elke rechtsvordering tot schadevergoeding verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Daarnaast geldt dat schade door bodembeweging als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk pas verjaart door verloop van 30 jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis. De aansprakelijkheid voor schade door beweging van de bodem berust bij degene die op het moment van het bekend worden van deze schade de exploitant is; op het moment van sluiting van het mijnbouwwerk blijft de aansprakelijkheid berusten bij de laatste exploitant van dat werk, en dat is in dat geval de houder van een opslagvergunning.
De heer Dijkgraaf heeft ook gevraagd naar de mogelijkheid van voorfinanciering van eventuele schadeafwikkeling door TAQA. Ik ben verheugd dat ik u kan aangeven dat ik TAQA bereid heb gevonden om expliciet in het convenant bodembeweging op te nemen dat zij de voorfinanciering voor haar rekening neemt van het herstel van vastgestelde schade als gevolg van bodembeweging gerelateerd aan de gasinjectie en/of productieactiviteiten in de Gasopslag Bergermeer. Daarnaast blijft natuurlijk onverkort de wettelijke voorziening van het waarborgfonds bestaan. Ten laste van dit fonds kunnen voorschotten worden betaald in geval een mijnbouwonderneming een (voorlopig) advies van de Tccb betwist, en noodzakelijk maatregelen moeten wordt getroffen ter herstel of beperking van de schade (artikel 140 van de Mijnbouwwet).
Mevrouw Ouwehand (PvdD) heeft gevraagd hoe adequate invulling wordt gegeven aan natuurcompensatie.
Zoals aangegeven in de schriftelijke beantwoording ter voorbereiding van het Algemeen Overleg is compensatie een beproefd en bewezen middel om verstoorde soorten en habitats elders te compenseren. Als zodanig is het middel ook in diverse wetten en regelingen opgenomen. Voor de compensatie bij de Gasopslag Bergermeer is de provinciale «Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland» van toepassing. Op basis van die beleidsregel is een compensatieplan gemaakt, dat op grond van een compensatieovereenkomst tussen de provincie Noord-Holland en TAQA moet worden uitgevoerd. Als het compensatieplan vergeleken wordt met de beleidsregel, blijkt dat de door TAQA voorgestelde permanente compensatie van 30 hectare in combinatie met 18 hectare tijdelijke compensatie de verplichtingen uit deze beleidsregel ruimschoots overtreft.
Om de situatie en effectiviteit van de tijdelijke compensatie te monitoren, heeft TAQA vanaf 2009 vogeltellingen in de Bergermeer en Egmondermeer laten uitvoeren door Ecologisch Adviesbureau Van der Goes & Groot. Als de resultaten van de tellingen voor 2009 en 2010 onderling worden vergeleken, blijkt dat er al in 2010 in het tijdelijke compensatiegebied beduidend meer territoria van broedende weidevogels waren dan in 2009, met name van de typische weidevogels grutto en tureluur. Hieruit blijkt dat de weidevogels het gebied steeds beter weten te vinden bij gelijke omstandigheden (de boringen waren namelijk nog niet gestart), en het gebied door de getroffen beheersmaatregelen dus duidelijk aantrekkelijker is geworden en derhalve kansrijk is om te fungeren als uitwijkgebied voor weidevogels tijdens de boringen. Overigens is het door de boringen en overige activiteiten voor de gasopslag Bergermeer aantal verstoorde territoria van broedende (weide)vogels zowel absoluut als relatief beperkt. De reden hiervoor is dat door een groot aantal maatregelen, met name op het gebied van geluid, het beïnvloede areaal rond de boorlocatie sterk is gereduceerd.
Ten aanzien van het permanente karakter van de compensatie het volgende. In een overeenkomst tussen TAQA en de provincie Noord-Holland is vastgelegd dat de provincie zorg zal dragen voor een planologische verankering van het compensatiegebied. In de overeenkomst is voorts bepaald dat, ook zolang de begrenzing nog niet planologisch is verankerd, TAQA zorg zal dragen voor een beheer van de gronden dat passend is voor EHS of weidevogelleefgebied. Dat betekent dat, mochten de gronden niet binnen 12 jaar bestemd zijn als natuurbestemming, het voortgezet natuurbeheer toch gewaarborgd is, waarmee het permanente karakter van het compensatiegebied onbeperkt is vastgelegd. De compensatieovereenkomst is door beide partijen (provincie Noord-Holland en TAQA BV) goedgekeurd, en 22 februari 2011 ondertekend. Naleving van deze overeenkomst kan privaatrechtelijk door de provincie worden afgedwongen.
De heer Samson (PvdA) en mevrouw Van Tongeren (GL) vroegen op welke wijze het kabinet zal anticiperen op de uitspraken van de Advocaat-Generaal van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak over de emissieplafonds.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft u per brief toegezegd dat het kabinet u zal informeren over de eventuele gevolgen voor de Nederlandse wetgeving, nadat de rechters hun oordeel hebben gegeven. Het kabinet acht anticiperen op een nog onbekende uitkomst onverstandig.
Ik maak graag van de gelegenheid gebruik u er op te wijzen dat de strekking van deze kwestie veel breder is dan enkel de onderhavige kolencentrales. Het raakt in potentie milieutechnische randvoorwaarden van de gehele economie. Naast de kolencentrales gaat het om elke andere vergunning waar eisen gesteld worden aan emissie van NOx, SO2 of ammoniak. De uitspraken zullen gevolgen hebben voor de vergunningverlening voor industriële installaties en voor met name landbouwbedrijven.
Graag schets ik u het vervolg van de procedure. Na de interpretatie van de zaak door de Advocaat-Generaal, zal het Hof van Justitie van de Europese Unie een uitspraak doen als antwoord op de prejudiciële vragen van de Nederlandse Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarna zal de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met inachtneming van deze uitspraak in haar uitspraak in de zaak over de milieuvergunningen. Pas na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het kabinet weer aan de beurt en zal het kabinet, zoals aangegeven, u informeren over de gevolgen voor de vergunningenverlening.
De heer Leegte (VVD) vroeg mij aan te geven hoe groot de schade zou zijn als de bouw van de nieuwe kolencentrales niet door zou kunnen gaan.
Ik laat in dit antwoord de situatie buiten beschouwing die ontstaat als één van de vergunningen van de centrales niet verleend kan worden. Ik richt mij dus op de gevolgen van een politiek besluit om af te zien van de bouw van kolencentrales, los van de lopende rechtszaken.
Ten eerste is er de mogelijkheid van claims van investeerders die de gemaakte kosten op de overheid zullen trachten te verhalen. Ten tweede zal er een forse schadepost voor de Nederlandse economie kunnen optreden vanwege de aantasting van het investeringsklimaat voor energie- èn andere industriële investeringen. Consistentie in beleid is belangrijk voor het opbouwen van vertrouwen in het investeringsklimaat van Nederland. De boodschap dat kolencentrales niet welkom zijn, zou het opgebouwde vertrouwen in Nederland als vestigingsland in één klap kunnen wegnemen en de Nederlandse overheid kenmerken als een onbetrouwbare overheid.
Tenslotte zie ik schade voor de energievoorzieningszekerheid van Nederland en een modernisering van de sector wordt dan vertraagd waardoor oude, inefficiënte centrales langer in bedrijf zullen blijven.
De heer Leegte (VVD) vroeg mij ook naar de keuze tussen de doelstelling duurzame energie en de doelstelling CO2-uitstoot met betrekking tot de bij- en meestook in kolencentrales.
Dit kabinet heeft in het energiebeleid twee doelstellingen vastgelegd: een CO2-doelstelling en een duurzame energie doelstelling. De één is daarmee niet belangrijker dan de andere.
Bij- en meestook van biomassa kan aan beide doelstellingen een bijdrage leveren, en daarom is het ook zo’n interessante route. Ik zoek daarom op dit moment in overleg met betrokken bedrijven het meest geëigende middel om bij- en meestook een bijdrage te laten leveren aan deze beide doelstellingen.
Mevrouw van Tongeren (GL) heeft gevraagd of bij- en meestook van biomassa duurzaam zal zijn.
Het bij- en meestoken van biomassa in kolencentrales draagt bij aan de duurzame energiedoelstelling. In kolencentrales kan vaste biomassa worden bij- en meegestookt. Momenteel zijn er geen voorgeschreven Europese duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa. Nederland is wel voorstander van het introduceren van Europees verplichte duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa. De Nederlandse energiebedrijven werken mee aan het bereiken van eenduidige criteria voor duurzame biomassa in lijn met de adviezen van de Commissie Corbey.
Mevrouw Van Tongeren (GL) vroeg waarom het kabinet de initiatiefwet «Kolenbelasting» niet overneemt.
In deze Kamer heeft GroenLinks in 2007 het initiatief genomen voor een wet om de inzet van kolen te ontmoedigen. Ruim drie jaar geleden is dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden. Inmiddels heeft uw Kamer enkele malen over dit wetsvoorstel gedebatteerd, het laatst in juli 2010. Toen zijn ook enkele amendementen op het voorstel door de Tweede Kamer aanvaard en is het wetsvoorstel aan de Raad van State aangeboden voor een advies op deze amendementen. Ik wil de initiatiefnemers niet voor de voeten lopen door dit wetsvoorstel over te nemen. Bovendien is de initiatiefnemers bekend dat dit kabinet meer ziet in een Europees CO2-beleid door middel van een CO2-plafond. Bij- en meestook van biomassa ziet dit kabinet als een interessantere route dan een kolenbelasting, omdat dit een bijdrage levert aan de duurzame energiedoelstelling, en een nationale kolenbelasting vanwege ETS geen effect heeft op de CO2-uitstoot.
De heer Koppejan (CDA) vroeg naar de nodige flexibiliteit van het elektriciteitssysteem om windstroom in te passen.
Het elektriciteitsnet is goed voorbereid op het inpassen van windstroom. Om te beginnen wijs ik u er op dat het systeem reeds bijzonder flexibel is; onze vraag naar elektriciteit verdubbelt elke dag tussen 6 en 9 uur en halveert weer in de avonduren. Deze krachttour wordt zonder problemen elke dag geleverd door de sector.
De extra uitdaging die windenergie daarin stelt, is de afgelopen jaren met verschillende invalshoeken onderzocht op nationaal en op EU-niveau. Aan uw Kamer is daarover gerapporteerd, onder meer in brieven van 26 februari 2008 (brief over grootschalige opslag van elektriciteit), september 2009 (aanbieding rapport van de TU-Delft over de regelbaarheid van centrales) en 27 april 2010 (toezending studies in het kader project Brandstofmix). Alle onderzoeken wijzen uit dat de flexibiliteit van het systeem voldoende is en geen rem zet op de ambities voor de groei van windenergie.
Een aspect vraagt wel mijn aandacht. Op dit moment is de flexibiliteit een onderwerp voor alleen de grote spelers. Ik onderzoek thans of de markt voor flexibiliteit verbeterd kan worden, zodat ook de kleine producenten en afnemers hun flexibiliteit te gelde kunnen maken.
Mevrouw Van Veldhoven (D66) heeft aandacht gevraagd voor de positie en informatiebehoefte van de kritische energieconsument.
Energie wordt steeds duidelijker een issue voor de consument. Daarbij reageert de ene consument op de prijs, de andere op het groene karakter van zijn leverancier. Ik ben daar blij mee, maar natuurlijk kan het altijd beter.
Ik stel voor dat ik, samen met de NMa, aan tafel ga met consumentenorganisaties als Vereniging Eigen Huis en de Consumentenbond om te onderzoeken hoe de energieconsument, de actieve voorop, zo goed mogelijk kan worden bediend, want ik ben het er met eens dat de consument een belangrijke speler op de energiemarkt is.
Mevrouw Van Veldhoven (D66) vroeg mij tevens een hoofdstuk toe te voegen aan het Energierapport over de rol van consumenten bij energieprojecten in hun omgeving.
Energie raakt consumenten/burgers rechtstreeks, bijvoorbeeld bij het realiseren van grote infrastructurele energieprojecten of bij lokale duurzame opwekking. Een goede betrokkenheid van burgers acht ik van groot belang. Burgers worden op een aantal manieren betrokken bij de energievoorziening. In de eerste plaats zorgt de rijkscoördinatieregeling voor een integrale afweging van de verschillende publieke belangen, met als doel een snelle maar zorgvuldige realisatie van energieprojecten van nationaal belang. Dit is belangrijk voor een betrouwbare en betaalbare energievoorziening. Met het oog op die zorgvuldigheid worden burgers in de verschillende fasen van het besluitvormingsproces formeel en informeel betrokken om de besluitvorming nog effectiever te maken. Per energieproject wordt bekeken in hoeverre tegemoet gekomen kan worden aan bezwaren van omwonenden, zonder dat dit ten koste gaat van de integriteit van de energievoorziening. Ik constateer verder dat lokale opwekking van energie een steeds belangrijkere rol inneemt in de energievoorziening. Juist daar zijn burgers vaak direct bij betrokken. Via de Green Deal is er de mogelijkheid voor burgers om initiatieven aan te dragen. Ik zal bezien op welke wijze verschillende initiatieven gesteund kunnen worden door de Rijksoverheid. In het energierapport zal ik nader ingaan op de rol van consumenten/burgers.
Mevrouw Wiegman (CU) vroeg mijn aandacht voor de hoge rekening van het netbeheer die aan het einde van de keten, bij de consument wordt neergelegd.
Nederland legt, conform de EU-uitgangspunten, de kosten van het netbeheer vrijwel uitsluitend bij de afnemers neer. De NMa houdt daarbij de netbeheerders kort door de tarieven laag te houden.
In de EU start dit jaar de discussie over de financiering van de Europese energie-infrastructuur, die op weg naar een duurzame energievoorziening drastische uitbreiding vergt. Ik zal in deze discussie pleiten voor het verdelen van de kosten van het netbeheer over zowel afnemers als producenten. Ik denk dat op deze wijze beter recht wordt gedaan aan de veroorzaking van de kosten die aan de toekomstige infrastructuur in de EU verbonden zijn.
Mevrouw Ouwehand (PvdD)heeft gevraagd naar de concrete plannen met schaliegas en hoe het mogelijk is dat er geen milieuvergunning nodig is bij een proefboring.
Allereerst wil ik u wijzen op de antwoorden, die uw Kamer op 23 september 2010 door mijn voorganger reeds zijn toegestuurd, naar aanleiding van vragen van mevrouw van Tongeren (GL) over het opsporen en winnen van onconventioneel gas (TK 2010–2011, aanhangsel van de Handelingen, nr. 22).
Uit verscheidene berichten is mij bekend dat het bedrijf Cuadrilla voornemens is een proefboring naar schaliegas te gaan uitvoeren in de provincie Noord-Brabant. Wanneer deze proefboring precies zal plaatsvinden, is nog niet duidelijk, omdat dit afhankelijk is van het proces van vergunningverlening.
De milieueffecten van proefboringen worden in de regel door het Besluit algemene regels milieu mijnbouw geregeld. De algemene regels zijn rechtstreeks gebaseerd op artikel 40 van de Mijnbouwwet en 8.40 van de Wet milieubeheer. De aanvrager dient hiervoor een boorplan op te stellen. Dit plan wordt getoetst door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Wanneer een proefboring in gevoelig gebied plaatsvindt, is het Besluit algemene regels milieu mijnbouw niet van toepassing en is er mogelijk wel een omgevingsvergunning nodig.
De heer Koppejan (CDA) en de heer Jansen (SP) vroegen naar het onderzoek dat de NMa gaat uitvoeren naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van dagbalancering. Het lid van de SP vroeg mij om dit te betrekken bij de evaluatie van de gasmarktmaatregelen, terwijl het lid van het CDA mij vroeg om dit mee nemen bij de verdere uitwerking en invulling van afspraken met betrekking tot de Green Deal.
De gasmarktmaatregelen, waaronder het nieuwe balanceringsregime, zijn per 1 april in werking getreden en evaluatie zal in de loop van 2013 plaatsvinden. Het ligt voor de hand dat de NMa daarbij wordt betrokken. Over de wijze waarop dat precies zal gebeuren, zal ik nog overleg voeren met de NMa. Het ligt in ieder geval in de rede dat de monitoringsrapportage van de NMa over de werking van de groothandelsmarkt in 2012 daarbij een rol zal spelen; 2012 is immers het eerste volledige jaar dat de maatregelen in werking zijn. Het lijkt mij evident dat de NMa zich daarbij zal buigen over de werking van het nieuwe balanceringsregime, ook in relatie tot dagbalancering.
Voor de Green Deal geldt dat het accent ligt op energiebesparing en lokale duurzame energieopwekking; daar zie ik weinig raakvlakken met dagbalancering. Bij dagbalancering gaat het om het opvangen van binnen de dag optredende schommelingen in de gasvraag. Daarvoor geschikte middelen zijn onder meer flexibele gasproductie, gasopslag in cavernes, buffervorming in het gastransportnet en vraagsturing. Dit zijn onderwerpen die minder goed passen binnen de Green Deal. Mochten er evenwel ideeën komen vanuit de markt, dan zal ik daar uiteraard naar kijken.
De heer Koppejan (CDA) vraagt in hoeverre Nederland het voortouw kan nemen binnen Noordwest-Europa om verschillende randvoorwaardelijke zaken voor een goed en stabiel investeringsklimaat te creëren.
Regionale samenwerking is van groot belang voor de verder ontwikkeling van de Noordwest-Europese energiemarkt. Zo zetten we vanuit Nederland via verschillende regionale fora in om de juiste randvoorwaarden te bieden voor een goed investeringsklimaat. Nederland neemt als oprichter sinds 2005 actief deel aan het Pentalateraal Energie Forum waarin TSO’s, toezichthouders en overheden uit de Beneluxlanden, Duitsland en Frankrijk samenwerken aan marktintegratie en verbetering van de leveringszekerheid in onze regio. Nederland benut dit forum om grensoverschrijdende vraagstukken te agenderen. Ook is hieruit het North Sea Grid Initiative ontstaan om te kijken naar reguleringsvraagstukken op het gebied van grensoverschrijdende infrastructuur op de Noordzee. Binnen het Pentalaterale Energie Forum is er verder veel aandacht voor de toekomstvastheid van de infrastructuur, gelet op uitdagingen als de inpassing van duurzame energie en de afstemming van reguleringsvraagstukken met betrekking tot de transporttarieven. Ook wordt in dit platform samengewerkt om regionale marktkoppeling, marktintegratie en voorzieningszekerheid te bevorderen. De verwachting is dat de Noordwest-Europese landen rond de zomer verdergaande afspraken maken over samenwerking op het gebied van gas. Dit sluit aan bij onze gasrotonde ambities.
Mevrouw Van Veldhoven (D66) vroeg of ik samen met de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de routekaart naar een koolstofarme economie in 2050 wil laten doorrekenen voor de Nederlandse situatie.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft tijdens het recente AO over de Milieuraad al toegezegd dit door te laten rekenen en na de zomer naar de Kamer te sturen.
De heer Jansen (SP) vroeg hoe verstandig het is opslag onder zee toe te staan, gelet op het feit dat in Noorwegen sprake zou zijn van terugtrekkende bewegingen op het gebied van CO2-opslag.
De realisatie van het CCS-demonstratieproject Mongstad in Noorwegen is vertraagd, omdat de effecten van de beoogde afvangtechnologie eerst nader zullen moeten worden onderzocht voordat de Noorse overheid definitieve toestemming zal geven voor het project. Er is dus in Noorwegen geen sprake van terugtrekkende bewegingen op het gebied van CO2-opslag, maar van zorgvuldige voorbereiding en besluitvorming. Ook in Nederland zal sprake zijn van een zorgvuldig besluitvormingsproces voor projecten met opslag onder zee. Ik zal uitsluitend toestemming geven als de veiligheid gewaarborgd is.
Mevrouw Ouwehand (PvdD) wees op de risico’s van opslag onder zee voor het maritieme ecosysteem.
Voordat toestemming voor opslag onder zee zal worden verleend, zullen onder andere de milieu- en veiligheidseffecten voor het maritieme ecosysteem worden onderzocht. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, zal ik uitsluitend toestemming geven voor opslagprojecten onder zee als de veiligheid gewaarborgd is.
De heer Van Vliet (PVV) vroeg of de extra kosten als gevolg van mijn besluit uitsluitend CO2-opslag onder zee toe te staan zullen worden doorberekend aan de afnemers van elektriciteit.
CCS is in deze demonstratiefase nog niet rendabel, daarom willen de bedrijven hun projectvoorstellen in aanmerking laten komen voor EU-subsidie. Ik verwacht dat bedrijven die geen Europese subsidie ontvangen in deze fase zullen afzien van hun project. Immers, in dat geval zullen ze de omvangrijke kosten van een dergelijk grootschalig project in rekening van hun klanten moeten brengen en zullen zij zichzelf daardoor uit de markt prijzen ten opzichte van andere energieleveranciers die op goedkopere manieren hun CO2-uitstoot beperken.
Overigens blijkt uit verschillende onderzoeken, onder andere van het IEA, dat CCS op de langere termijn, na afloop van de demonstratiefase, een van de meest kosteneffectieve methodes kan worden om in de overgangsfase naar een CO2-neutrale energievoorziening te voldoen aan de doelstelling voor emissiereductie.
De heer Koppejan (CDA) vroeg hoe voorkomen kan worden dat als gevolg van mijn besluit uitsluitend CO2-opslag onder zee toe te staan vertraging optreedt in de realisatie van de doelstellingen.
Zoals ik in mijn beantwoording d.d. 25 maart 2011 (TK 2010–2011, 32 645 en 28 982, nr. 2) van de vragen ten behoeve van het Algemeen Overleg Energie heb aangegeven, is de verwachting dat lege gasvelden onder zee voldoende CO2-opslagcapaciteit zullen bieden. Tevens heb ik in genoemde brief aangegeven dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op korte termijn in een brief aan de Tweede Kamer, op grond van een analyse van Planbureau voor de Leefomgeving, zal aangeven of Nederland in 2020 voldoet aan het Europese CO2-reductiedoel (– 20%).
Mevrouw Van Tongeren (GL) vroeg waarom Nederland niet overweegt om een bodemprijs in te stellen.
Tot nu toe heeft Nederland zich altijd zeer terughoudend opgesteld tegenover ingrijpen in de ETS-markt. Met de keuze van het instrument van emissiehandel kiezen we ervoor om de markt zijn werk te laten doen. Dat betekent ook dat we moeten accepteren dat er prijsfluctuaties optreden. Het ETS zorgt ervoor dat reductiemaatregelen daar worden genomen, waar dat het goedkoopst is. Wanneer op nationaal niveau geïntervenieerd wordt, zoals door het Verenigd Koninkrijk voorgesteld, wordt dit principe tegengewerkt: immers, de prikkel om CO2 te reduceren in het Verenigd Koninkrijk zou groter worden dan in andere landen. Daardoor vindt er geen optimaal kosteneffectieve verdeling van CO2-reducties binnen het ETS meer plaats. Binnen het emissiehandelssysteem is de CO2-prijs geen doel op zich, maar een resultante van vraag en aanbod van rechten. De kern is dat de CO2-prijs in directe relatie staat met het ETS-plafond. Wanneer er teveel ruimte is onder het ETS plafond, zal de CO2-prijs niet veel prikkel tot reductie bieden. Alleen verlaging van het ETS plafond zal resulteren in een opwaartse druk van de CO2-prijs. Andere oplossingen leiden al snel tot verstoringen van de markt.
Bijgaand treft u de brief aan, die ik van partijen in de tender windenergie op zee heb ontvangen. Ik zal u informeren zodra ik hierover een besluit heb kunnen nemen.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28982-118.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.