28 971
Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de evaluatie 2002

29 001
Wijziging van de Meststoffenwet, de Wet verplaatsing mestproductie en de Wet herstructurering varkenshouderij ter opschorting van de expiratiedatum van de stelsels van mestproductie-, pluimvee- en varkensrechten

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 maart 2004

Het lid Waalkens (PvdA) heeft tijdens de plenaire behandeling van de twee wetsvoorstellen tot wijziging van de Meststoffenwet op 12 februari jl. aandacht gevraagd voor het fenomeen van de «zwarte mest» en voor onregelmatigheden bij mestexport (Handelingen II 51–3392). Over deze kwesties deden al langer geruchten de ronde. Er liep hiernaar dan ook reeds een onderzoek van de Algemene Inspectiedienst, met als doel één en ander beter in beeld te brengen en op basis daarvan een aanpak voor te stellen. Bij het plenaire overleg heb ik daarnaar verwezen.

Over de uitkomst van het onderzoek kan ik u als volgt informeren. Hoewel het onderzoek geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over de precieze omvang van de onregelmatigheden, maakt het wel duidelijk dat er alle aanleiding bestaat om de komende periode bij de uitvoering en handhaving extra aandacht te besteden aan de intermediaire sector en aan bij omvangrijke mesttransacties betrokken landbouwbedrijven. Ook omdat een milieuverantwoorde mestafzet en een adequate verantwoording van de meststromen in de keten een essentieel onderdeel vormen van het beleid zoals dat met ingang van 1 januari 2006 zal gelden. De aanpak van de betrokken ondernemingen en bedrijven zal derhalve worden geïntensiveerd.

Deze intensivering past in de risicobenadering die ik in het toekomstige beleid als uitgangspunt wil nemen. Ik verwijs op dit punt naar mijn brief van 3 november 2003 over de gevolgen van het Hofarrest inzake de Nitraatrichtlijn (Kamerstukken II 2003/04, 26 729, nr. 59). Daarin heb ik aangegeven dat de intensiteit van de administratieve verantwoording en van de handhavingsactiviteiten groter zal zijn, naarmate bedrijven op het punt van het milieu, in relatie tot de naleving van de wettelijke normen, een groter risico veroorzaken. Voor het te maken onderscheid tussen landbouwbedrijven met een lager risico en bedrijven met een hoger risico zal primair worden aangesloten bij de gebruiksnorm van de Nitraatrichtlijn voor dierlijke mest: bepalend is of een bedrijf al dan niet een grotere mestproductie heeft dan 170 kilogram stikstof per hectare per jaar. De mestintermediairs vormen daarnaast een bijzondere risicogroep.

Waar met de geïntensiveerde aanpak van mestintermediairs en landbouwbedrijven met grote mestoverschotten de komende tijd vooruit wordt gelopen op de toekomstige risicobenadering, ligt het in de rede om in de periode tot 2006 ook recht te doen aan de pendant daarvan en landbouwbedrijven met een lager milieurisico minder intensief te benaderen. Dit zonder afbreuk te doen aan de gestelde milieunormen en handhaving daarvan.

Tot 2006 blijft MINAS volledig van kracht. Iedere agrariër zal de gegevens moeten bijhouden op basis waarvan kan worden vastgesteld of aan de verliesnormen is voldaan. Waar het echter gaat om de extensieve bedrijven kan vanuit de risicobenadering wel een uitzondering worden gemaakt op de verplichting om de betrokken gegevens op een aangiftebiljet bij het Bureau Heffingen in te zenden. Ik heb dan ook besloten om bedrijven vrij te stellen van de verplichting om over de jaren 2003, 2004 en 2005 een MINAS-aangifte te doen, als zij in het betrokken jaar ten hoogste 170 kilogram stikstof per hectare aan dierlijke mest produceren. De stikstofproductie per hectare wordt voor elk van de betrokken jaren berekend op basis van twee factoren. Ten eerste het gemiddeld in dat jaar op het bedrijf gehouden aantal dieren van de onderscheiden diercategorieën in samenhang met de stikstofexcretiewaarden als vastgelegd in bijlage F bij de Meststoffenwet. En ten tweede de gemiddeld in dat jaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die in het kader van MINAS in aanmerking wordt genomen.

De vrijstelling voor de betrokken akker- en tuinbouwbedrijven en extensieve bedrijven betreft uitsluitend de actieve gegevensverstrekking in de vorm van de aangifte en laat onverlet dat deze bedrijven onverkort aan de MINAS-verliesnormen zullen moeten voldoen. Worden de verliesnormen overschreden, dan geldt de vrijstelling niet: er zal dan alsnog aangifte moeten worden gedaan en heffing moeten worden afgedragen. De vrijstelling ontslaat de bedrijven evenmin van de overige in het kader van de mestwetgeving geldende administratieve verplichtingen, zoals het bijhouden van een MINAS-administratie, het inzenden van de perceelsopgave en het opstellen en insturen van mestvervoersdocumenten. Overigens geldt voor de betrokken bedrijven al een eenvoudiger administratie dan voor intensieve veehouderijbedrijven. Voor zover de betrokken bedrijven gebruik willen blijven maken van de mogelijkheid van verrekening van stikstofsaldi in het verfijnde MINAS-spoor, zullen zij wèl aangifte van de heffingen moeten blijven doen.

Ondanks de genoemde, onvermijdelijke beperkingen verwacht ik dat de vrijstelling door veel bedrijven als een administratieve verlichting zal worden ervaren en onnodige ergernissen zal wegnemen. Afhankelijk van de mate waarin daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling kan de lastenverlichting oplopen tot € 7 miljoen.

Ik vertrouw erop u hiermee voorshands voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Naar boven