28 967
Wijziging van de Landinrichtingswet en enige andere inrichtingswetten (positie van de Centrale Landinrichtingscommissie)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Op 11 februari 2003 heeft de rechtbank Groningen uitspraak gedaan in het kader van een bezwaarprocedure op grond van de Landinrichtingswet inzake het plan van toedeling van de ruilverkaveling Sauwerd. Deze uitspraak stelt de wijze van besluitvorming in mandaat in landinrichtingsprocedures aan de orde. Het oordeel van de rechtbank heeft slechts betrekking op de vaststelling in mandaat namens de Centrale Landinrichtingscommissie van de richtlijnen bij het plan van toedeling van de ruilverkaveling Sauwerd, alsmede met de namens de Centrale Landinrichtingscommissie verleende instemming met de tervisielegging van het plan van toedeling door de landinrichtingscommissie van de ruilverkaveling Sauwerd.

Aangezien de totstandkoming van deze besluiten, alsmede van een aantal soortgelijke besluiten, sinds 28 juni 1996 bij alle andere landinrichtingsprojecten op dezelfde wijze als bij de ruilverkaveling Sauwerd in mandaat tot stand gekomen zijn, dient de vraag onder ogen te worden gezien, welke gevolgen ten algemene de uitspraak heeft voor de uitvoering van de Landinrichtingswet en enige andere inrichtingswetten.

Met onderhavig voorstel van wet wordt beoogd voor deze gevolgen een voorziening te treffen teneinde de voortgang in de landinrichting te behouden.

2. Wettelijk stelsel

In de Landinrichtingswet, zoals deze in 1985 in werking trad, is een coördinerende rol weggelegd voor de Centrale Landinrichtingscommissie (hierna: CLC). Deze commissie neemt de positie in die onder de Ruilverkavelingswet 1954 was opgedragen aan de Centrale Cultuurtechnische Commissie. Via artikel 240, vijftiende lid, van de Landinrichtingswet werd de Centrale Landinrichtingscommissie eveneens belast met de taken van de Centrale Cultuurtechnische Commissie op grond van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën en de Reconstructiewet Midden-Delfland.

Op grond van artikel 3 van het Besluit taak, werkwijze en samenstelling Centrale Landinrichtingscommissie bestaat de CLC uit vertegenwoordigers van vijf ministeries, het IPO, de VNG, de Unie van Waterschappen, LTO Nederland, de Stichting Natuur en Milieu, de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, de ANWB, de Nederlandse Vereniging van Boseigenaren en van het Bosschap gezamenlijk en de gezamenlijke vakcentrales.

In het kader van het decentralisatie-akkoord uit 1993 (Kamerstukken II 1992/93, nr. 22 236) is in 1996 tussen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de provincies overeenstemming verkregen over de overheveling van taken en bevoegdheden met betrekking tot landinrichting, alsmede op het terrein van onder meer de Boswet, de Jachtwet en de Natuurbeschermingswet. De uitvoerende taken van de CLC zullen krachtens deze afspraken worden geschrapt, terwijl de overlegfunctie overgaat naar een in te stellen Landelijk Overlegplatform Landelijk Gebied waarin Rijk, provincies en maatschappelijke organisaties zouden overleggen over de beleidsmatige aspecten betreffende de verwerving, de inrichting en het beheer van het landelijk gebied.

Vooruitlopend op de indiening van een wetsvoorstel ter implementatie van deze afspraken kwamen de Minister en de provincies overeen om de CLC feitelijk niet meer bijeen te laten komen. De wettelijke taken van de CLC zijn daartoe gemandateerd aan de secretaris van de CLC, de directeur van de toenmalige dienst Landinrichting en Beheer Landbouwgronden, thans de Dienst Landelijk Gebied, van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Dit mandaat, vastgesteld in de vergadering van de CLC van 22 maart 1996, is in werking getreden met ingang van 28 juni 1996, na de laatste vergadering van de CLC. Dit mandaat, dat niet alleen betrekking heeft op door de CLC te nemen besluiten, maar ook ziet op door de CLC te geven adviezen, geeft aan de secretaris de bevoegdheid om binnen de wettelijke kaders de bevoegdheden van de CLC uit te oefenen, overeenkomstig met gedeputeerde staten gevoerd overleg te besluiten of in te stemmen, in enkele gevallen in overeenstemming met de voorzitter van de CLC, de directeur-generaal van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Indien niet overeenkomstig het met gedeputeerde staten gevoerde overleg kan worden besloten, dient de CLC opnieuw bijeen te worden geroepen.

Het meerbedoelde wetsvoorstel waarbij het Landelijk Overleg Platform wordt ingesteld, de provinciale verantwoordelijkheden in onder meer de landinrichting worden vormgegeven, de Dienst Landelijk Gebied wordt verzelfstandigd en de CLC komt te vervallen, is kort na de totstandkoming van bovenbedoelde afspraken voorgelegd aan de Raad van State, die daarop ook heeft geadviseerd. Nadien zijn er evenwel ontwikkelingen geweest die ertoe hebben geleid dat het naar huidig inzicht niet waarschijnlijk is dat het bij het parlement zal worden ingediend.

De instelling van een landelijk overlegplatform behoeft geen wettelijke basis, terwijl voor DLG naderhand besloten is deze dienst als agentschap intern binnen het Ministerie van LNV te verzelfstandigen. De gemaakte afspraken over de verhouding tussen Rijk en provincies zijn eind 1999 herzien in het zogenoemde Sturingsmodel landelijk gebied. Het ligt in de bedoeling deze afspraken wettelijk te verankeren in het wetsvoorstel voor een Wet inrichting landelijk gebied (WILG), die daarnaast het kader zal bieden om de procedures voor het uitvoeren van landinrichting aan de hand van de resultaten van de zogenoemde Herijking landinrichting ingrijpend te vereenvoudigen.

Doordat de verdeling van taken en bevoegdheden tussen Rijk en provincies, als vormgegeven in de eerdergenoemde afspraken in het kader van het Sturingsmodel steeds voorwerp van voortgezet overleg tussen Rijk en provincies is geweest, is de totstandbrenging van de WILG vertraagd. In de inmiddels totstandgekomen Reconstructiewet concentratiegebieden zijn de op inrichting betrekking hebbende bepalingen al wel vormgegeven op een wijze zoals die ons ook voor ogen staat bij de WILG.

3. De uitspraak van de rechtbank Groningen

Op 11 februari 2003 heeft de rechtbank Groningen vonnis gewezen ter zake van een bezwaarschrift, ingediend tegen het plan van toedeling voor de ruilverkaveling Sauwerd.

De rechtbank is blijkens haar vonnis van oordeel dat het mandaatbesluit van de CLC aan de secretaris van de CLC, dat op 28 juni 1996 in werking trad, onbevoegd is genomen voor wat betreft het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, waaronder de zogenoemde richtlijnen voor het plan van toedeling als bedoeld in artikel 195, eerste lid, van de Landinrichtingswet, die in de desbetreffende casus aan de orde waren. Het mandaatbesluit is naar het oordeel van de rechtbank strijdig met het bepaalde in artikel 10:3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat mandaat niet wordt verleend als het betreft een bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, tenzij bij de verlening van de bevoegdheid in mandaatverlening is voorzien. Weliswaar is het betreffende artikel in de Algemene wet bestuursrecht eerst na de datum van het mandaatbesluit, namelijk op 1 januari 1998, in werking getreden, maar de rechtbank oordeelde dat ten tijde van het vaststellen van het mandaatbesluit door de CLC de tekst van artikel 10:3 reeds bekend was, zodat de CLC bij het vaststellen van het mandaatbesluit destijds in overeenstemming met deze bepaling had moeten handelen.

Tegen het standpunt van de rechtbank valt in te brengen dat het de vraag is of artikel 10:3, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht de neerslag van geldend recht bevat of dat het punt van mandaat van algemeen verbindende voorschiften een van de onderdelen is waarop volgens de memorie van toelichting bij de derde tranche onduidelijkheid bestond, waarvoor een wettelijke regeling een oplossing kan bieden (Kamerstukken II, 1993/94, 23 700, nr. 3, blz. 165). Uit die memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1993/94, 23 700, nr. 3, blz. 171) blijkt dat mandaat van algemeen verbindend voorschriften aan ambtenaren in de praktijk nogal eens voor kwam, maar dat een dergelijk mandaat over het algemeen niet wenselijk en niet nodig werd geacht. Hieruit blijkt dat de wetgever niet beoogde met artikel 10:3, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht een bestaande regel te codificeren. In dat geval kan aan een bestuursorgaan niet worden tegengeworpen dat het niet anticipeert op een toekomstige wetswijziging. Dat zou betekenen dat ten tijde van het vaststellen van de richtlijnen voor het plan van toedeling ruilverkaveling Sauwerd in december 1997 artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht niet aan de gevolgde werkwijze in de weg stond.

Dit doet niet af aan het oordeel dat een aanpassing van het mandaat per 1 januari 1998 noodzakelijk was geweest. Het oordeel van de rechtbank Groningen is derhalve juist voor de gevallen dat de secretaris van de CLC na 1 januari 1998 gebruik heeft gemaakt van het hem verleende mandaat tot vaststelling van richtlijnen voor een plan van toedeling.

De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat het mandaatbesluit uit 1996 op een ander onderdeel niet in overeenstemming is met de Landinrichtingswet. Het betreft hier de mandatering van de goedkeuringsbevoegdheid, bedoeld in artikel 199, tweede lid, van de Landinrichtingswet. Op grond van deze bepaling dient de CLC in te stemmen met het plan van toedeling zoals dat door de landinrichtingscommissie is opgesteld, alvorens dit plan door de landinrichtingscommissie ter inzage wordt gelegd. Uit het mandaatbesluit volgt volgens de rechtbank dat de secretaris van de CLC, handelend krachtens het mandaat, steeds dient in te stemmen met het plan van toedeling zoals dat door de landinrichtingscommissie wordt voorgelegd, waarmee naar het oordeel van de rechtbank artikel 199, tweede lid, van de Landinrichtingswet tot een dode letter is geworden.

Met betrekking tot de laatste conclusie van de rechtbank moet worden opgemerkt dat de rechtbank bij zijn oordeel niet heeft betrokken het feit dat het mandaat aan de secretaris is verleend onder de conditie dat de CLC bijeen wordt geroepen als binnen het wettelijk kader de instemming niet kan worden verleend. Dat betekent dat voor wat betreft artikel 199, eerste lid, van de Landinrichtingswet het mandaat voldoet aan artikel 10:3, tweede lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoewel blijkens het bovenstaande over de uitspraak van de rechtbank Groningen wel het een en ander te zeggen valt, staat tegen de uitspraak ingevolge de artikelen 186 jo 202, onderdeel f, van de Landinrichtingswet echter geen rechtsmiddel open. In de dagelijkse praktijk van de landinrichting dient de uitspraak van de rechtbank Groningen derhalve als een gegeven te worden beschouwd.

4. Gevolgen uitspraak rechtbank Groningen

De meergenoemde uitspraak heeft gevolgen voor alle lopende herverkavelingprocedures op grond van de Landinrichtingswet, de Herinrichtingswet Oost-Groningen en Gronings-Drentse Veenkoloniën (verder: Herinrichtingswet) en de Reconstructiewet Midden-Delfland (verder: Reconstructiewet). Immers in al die procedures wordt toepassing gegeven aan het meerbedoelde mandaatbesluit van de CLC dat op 28 juni 1996 in werking trad.

Hetgeen de rechtbank Groningen heeft geoordeeld met betrekking tot het mandaatbesluit voor wat betreft de richtlijnen voor het opmaken van het plan van toedeling geldt mutatis mutandis ook voor het vaststellen van het stelsel van classificatie (artikel 163 van de Landinrichtingswet, artikel 33 van de Herinrichtingswet), en het proces-verbaal van aanwijzingen (artikel 210, derde lid, van de Landinrichtingswet, artikel 92 van de Reconstructiewet, en artikel 107, tweede lid, van de Herinrichtingswet), aangezien het ook in deze procedures gaat om het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften.

Ook op het stelsel van classificatie, bedoeld in artikel 49 van de Reconstructiewet is het oordeel van de rechtbank Groningen mutatis mutandis van toepassing. Het stelsel van classificatie uit de Reconstructiewet kan echter niet meer in rechte ter discussie worden gesteld, nu het door de reconstructie-commissie opgestelde register van uitkomsten der schattingen, bedoeld in artikel 50 van de Reconstructiewet inmiddels in rechte vaststaat.

Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de wijze waarop de instemmingsbevoegdheid van de CLC inzake het plan van toedeling (artikel 199, tweede lid, van de Landinrichtingswet) is gemandateerd, geldt eveneens voor de instemming van de CLC met het plan van tijdelijk gebruik (artikel 190, tweede lid, van de Landinrichtingswet) en de lijst der geldelijke regelingen (artikel 213, eerste lid, van de Landinrichtingswet) en de daarmee corresponderende onderdelen van de Reconstructiewet en de Herinrichtingswet.

Op basis van het vonnis van de rechtbank kunnen met name herverkavelingprocedures die zich in de fase van bezwarenbehandeling tegen de eerste schatting, het plan van toedeling of de lijst der geldelijke regelingen bevinden of waarvan tervisielegging van genoemde besluiten aanstaande is, worden opgehouden doordat de rechter op een daartoe strekkende interventie van een belanghebbende of ambtshalve zou kunnen concluderen tot onverbindendheid van het desbetreffende procedureonderdeel. Vooral voor de fasen van het plan van toedeling en van de lijst der geldelijke regelingen in het herverkavelingsproces brengt dit onzekerheden en vertragingen met zich die ongewenst worden geacht.

Het gevolg van stagnering van een plan van toedeling is het voortduren van de rechtsonzekerheid, die op zich al gepaard gaat met het uitvoeren van een herverkaveling in een gebied. Van deze rechtsonzekerheid ondervindt met name het rechtsverkeer van onroerende zaken hinder. Deze rechtsonzekerheid zou dan ook niet langer moeten duren dan strikt noodzakelijk is in verband met de tenuitvoerlegging van de herverkaveling.

Vertraging in de vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen heeft vooral financiële gevolgen, zowel voor de Rijksoverheid als voor individuele belanghebbenden. Ten aanzien van het Rijk kan erop worden gewezen dat een titel voor invordering van landinrichtingsrente ontbreekt wanneer de lijst der geldelijke regelingen niet door de rechtbank wordt gesloten. Voor individuele rechthebbenden geldt dat uit de lijst blijkende aanspraken op schadevergoedingen niet kunnen worden vastgesteld, zodat evenmin tot betaling kan worden overgegaan.

Eind mei 2003 was bij een kleine dertig landinrichtingsprojecten de bezwarenbehandeling tegen de eerste schatting, het plan van toedeling of de lijst der geldelijke regelingen aanhangig. In nog eenzelfde aantal landinrichtingsprojecten is in 2003 een tervisielegging van de eerste schatting, het plan van toedeling of de lijst der geldelijke regelingen voorzien. Om de voortgang van deze landinrichtingsprojecten zeker te stellen, is het nodig dat de mandatering van de CLC aan haar secretaris opnieuw wordt bezien.

5. Oplossingen

Bij het bezien van de mandatering van de CLC aan haar secretaris dient enerzijds aandacht geschonken te worden aan de wijze waarop aan besluiten vanaf 1996 klevende bevoegdheidsgebreken kunnen worden gerepareerd en anderzijds aan de wijze waarop dergelijke gebreken voor de toekomst kunnen worden voorkomen.

De vraag is of de CLC het bevoegdheidsgebrek dat aan de besluiten die door de secretaris zijn genomen kleeft, kan repareren door deze besluiten te bekrachtigen.

Besluiten waaraan een bevoegdheidsgebrek kleeft, komen volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak voor vernietiging in aanmerking (ABRS 3 maart 1998, JB 1998, 78). Hoewel op grond van artikel 220a van de Landinrichtingswet het bestuursprocesrecht van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is verklaard op besluiten op grond van de Landinrichtingswet, zodat de Afdeling niet oordeelt over bevoegdheidsgebreken in landinrichtingszaken, is het standpunt van de Afdeling naar de mening van ondergetekenden een belangrijk aanknopingspunt voor de te kiezen oplossingsrichting. In genoemde uitspraak overwoog de Afdeling bovendien dat bij een vernietiging de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand kunnen blijven, zeker niet als «de op het geschil van toepassing zijnde wetsbepalingen nog een beoordelingsvrijheid bevatten». Daarbij hechtte de Afdeling geen waarde aan het feit dat het in casu bevoegde orgaan zich inmiddels achter het bestreden besluit had gesteld.

Uit het bovenstaande volgt dat bekrachtiging van de besluiten van de secretaris door de CLC niet de twijfel zou wegnemen aan de rechtmatigheid van namens de CLC genomen besluiten die door de uitspraak van de rechtbank Groningen is ontstaan.

Een alternatief zou zijn om de CLC opnieuw bijeen te roepen, teneinde de CLC alle richtlijnen voor het opmaken van het plan van toedeling, stelsels van classificatie en processen-verbaal van aanwijzingen, alsmede de instemming met de plannen van toedeling en de lijsten der geldelijke regelingen die sinds 28 juni 1996 in mandaat zijn vastgesteld opnieuw te laten vaststellen. Aan dit alternatief kleven grote uitvoeringsbezwaren, nu het gaat om tientallen besluiten. De vraag is vervolgens of daarmee de gebreken aan alle op deze besluiten van de CLC gebaseerde besluiten van landinrichtingscommissies, zoals plannen van toedeling en lijsten van geldelijke regelingen, zijn gerepareerd of dat deze besluiten van de landinrichtingscommissies opnieuw ter inzage moeten worden gelegd. Nu niet vaststaat dat een nieuw besluit van de CLC de gebreken repareert van reeds ter inzage gelegde plannen van toedeling of lijsten der geldelijke regelingen is in onderhavig voorstel van wet niet gekozen voor opnieuw bijeenroepen van de CLC.

De besluiten die vanaf 1996 namens de CLC zijn genomen, zijn op dezelfde wijze voorbereid als die voorafgaand aan de mandaatverlening aan de secretaris, namelijk door ambtenaren van de dienst Landinrichting en Beheer Landbouwgronden, thans de Dienst Landelijk Gebied, van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Hoewel de besluiten naar het oordeel van de rechtbank Groningen niet op een juiste wijze tot stand zijn gekomen, bestaat geen aanleiding om ten algemene de inhoud van de besluiten ter discussie te stellen (buiten hetgeen belanghebbenden in bezwaar kunnen aanvoeren).

Voorgesteld wordt daarom te kiezen voor een generieke reparatie van het bevoegdheidsgebrek dat kleeft aan de besluiten die namens de CLC zijn genomen. Een dergelijke generieke reparatie kan alleen bij formele wet. Het onderhavig voorstel van wet voorziet hierin.

Hiermee wordt tevens een voorziening getroffen voor de gevallen dat de secretaris van de CLC tussen 28 juni 1996 en 1 januari 1998 gebruik heeft gemaakt van zijn mandaat om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen. Zoals hierboven is aangegeven, staat niet vast dat de secretaris in genoemde periode daartoe niet bevoegd was. Nu op dit punt blijkens de uitspraak van de rechtbank Groningen toch onduidelijkheid is ontstaan, verdient uit oogpunt van doelmatigheid een voorziening de voorkeur die betrekking heeft op alle besluiten die na 28 juni 1996 zijn genomen.

De generieke reparatie wordt gerealiseerd door in het voorgestelde artikel V te bepalen dat de door de secretaris namens de CLC overeenkomstig het mandaat van 22 maart 1996 gegeven toepassing aan de Landinrichtingswet of de andere inrichtingswetten rechtsgeldig is, zonodig in afwijking van artikel 10:3, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In rechterlijke procedures zal de rechter van deze bepaling uit moeten gaan.

Met betrekking tot de uitspraak van de rechtbank Groningen betekent onderhavig voorstel van wet dat de richtlijnen voor het plan van toedeling en de op grond van artikel 199, tweede lid, van de Landinrichtingswet voorgeschreven goedkeuring van het ter visie gelegde plan van toedeling op grond van een bijzondere wet rechtsgeldig zijn. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden die de rechtbank heeft gesteld, zodat de rechtbank na inwerkingtreding van deze wet de inhoudelijke behandeling van de aangevoerde bezwaren tegen het plan van toedeling in de ruilverkaveling Sauwerd kan voortzetten.

Dit wetsvoorstel strekt er verder toe om te verzekeren dat herhaling van de impasse zoals thans in de ruilverkaveling Sauwerd is opgetreden, in de toekomst uitblijft. In aanmerking genomen dat vooruitlopend op de voorgenomen opheffing van de CLC, deze in feite niet meer functioneert, kan de wet het beste aan deze feitelijke situatie worden aangepast. Daartoe zijn de Landinrichtingswet en de overige inrichtingswetten bezien op de taken en bevoegdheden die aan de CLC zijn toebedeeld.

Daarbij zijn de bevoegdheden van de CLC als volgt onderscheiden:

1. regelgevende bevoegdheid;

2. beoordeling van handelingen of besluiten van andere bestuursorganen;

3. bevoegdheden die zodanig samenhangen met bevoegdheden van een ander bestuursorgaan, dat deze kunnen worden samengevoegd;

4. bestuurlijk worden gehoord;

5. technische advisering.

Bij de op deze wijze onderscheiden bevoegdheden horen verschillende oplossingen. Deze worden hieronder globaal besproken. In de artikelsgewijze toelichting wordt een uitgebreidere verantwoording van de gemaakte keuzes gegeven.

Ad. 1:

In sommige gevallen wordt een door de CLC te nemen besluit gekwalificeerd als een algemeen verbindend voorschrift. Voorgesteld wordt deze besluitvorming op te dragen aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De door de CLC te stellen regels betreffende inspraak kunnen vervallen.

Ad 2:

In sommige gevallen toetst de CLC een besluit van de landinrichtingscommissie of gedeputeerde staten. In enkele gevallen dient deze toets behouden te blijven. Een voorbeeld is te vinden in artikel 35, tweede lid, van de Landinrichtingswet, op grond waarvan de CLC kan bepalen dat een voorziening van openbaar nut slechts in een landinrichtingsplan wordt opgenomen indien met het betrokken openbaar lichaam afspraken zijn gemaakt over de kosten van verwezenlijking van de voorziening. Voorgesteld wordt om een dergelijke toets op te dragen aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het ligt in de rede dat deze mandaat verleent aan de directeur van de Dienst Landelijk Gebied, zodat de voorbereiding van dergelijke besluiten blijft berusten bij deze dienst.

In andere gevallen kan een beoordeling door de CLC van een besluit van de landinrichtingscommissie of gedeputeerde staten komen te vervallen. Voorbeelden zijn de instemming met de benoeming van leden van landinrichtingscommissies of de instemming met de tervisielegging van een plan van toedeling, waarover de rechtbank Groningen heeft geoordeeld. In die gevallen bestaat reeds voldoende overleg tussen landinrichtingscommissie, gedeputeerde staten en Dienst Landelijk Gebied dat een formele toets door de CLC kan worden gemist. Voorgesteld wordt om de procedure zodanig te vereenvoudigen dat de CLC geen rol meer heeft.

Ad 3:

In sommige gevallen hangt een door de CLC uit te oefenen bevoegdheid zodanig samen met bevoegdheden van een ander bestuursorgaan, dat deze zonder bezwaar kunnen worden samengevoegd. In dat geval wordt de bevoegdheid verleend aan het andere orgaan. Voorbeeld is het besluit om het plan van toedeling en de lijst der geldelijke regelingen gelijktijdig ter inzage te leggen (artikel 219, eerste lid, van de Landinrichtingswet). Dat besluit kan zonder bezwaar door de landinrichtingscommissie worden genomen, nu dit orgaan op grond van de huidige wet reeds het initiatief tot een dergelijk besluit moet nemen.

Ad 4:

In sommige bepalingen is voorgeschreven dat de CLC wordt gehoord. Voorgesteld wordt om deze voorschriften te schrappen.

Ad 5:

In sommige bepalingen is de betrokkenheid van de CLC bij de besluitvorming voorgeschreven. Het betreft hier bevoegdheden zoals het vaststellen van een ontwerp voor een landinrichtingsprogramma (artikel 40 van de Landinrichtingswet) of het geven van advies bij afwijking van het voorontwerp door gedeputeerde staten (artikel 43, eerste lid, van de Landinrichtingswet). Deze bevoegdheden, waarbij de CLC wordt ondersteund door haar secretaris, de directeur van de dienst Landelijk Gebied, hebben een technisch karakter, en dienen in de eerste plaats tot verbetering van de kwaliteit van de besluitvorming. De CLC heeft bij deze consultatie geen controlerende rol. Daartoe kent artikel 43 van de Landinrichtingswet een aparte regeling voor de vernietiging door de Kroon van besluiten van gedeputeerde staten.

Formele centrale toetsing kan in deze procedures, behoudens de gevolgen voor de door het Rijk te dragen kosten, naar ons oordeel worden gemist. Naar ons oordeel kan de bestaande praktijk heel goed worden voortgezet door de CLC formeel uit de besluitvormingsprocedures te schrappen en de bijstand die de dienst Landelijk Gebied aan landinrichtingscommissie en CLC biedt te combineren bij het opstellen van het voorontwerp, zodat de landinrichtingscommissie het voorontwerp niet alleen opstelt, maar ook vaststelt en zendt aan gedeputeerde staten. Alleen met betrekking tot de door het Rijk te dragen kosten wordt voorgesteld in de artikelen 81 (betreffende de vaststelling van het landinrichtingsplan) en 108 (betreffende de vaststelling van het aanpassingsplan) van de Landinrichtingswet te bepalen dat Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij moet instemmen met de hoogte van deze kosten.

Een aantal bepalingen in de Reconstructiewet Midden-Delfland en de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën is uitgewerkt, dat wil zeggen: bedoelde bepalingen zien op stappen in de reconstructie- respectievelijk herinrichtingsprocedures die reeds zijn voltooid en niet meer in een rechterlijke procedure ter discussie kunnen worden gesteld. Het betreft de artikelen met betrekking tot het plan van voorzieningen (artikel 44, eerste lid, van de Reconstructiewet), het stelsel van classificatie (artikel 49, eerste en tweede lid, van de Reconstructiewet), de vaststelling van de lijst van rechthebbenden en het register van uitkomsten der schattingen (de artikelen 50, eerste lid, 56, eerste lid, 57, eerste lid, 64, 65 tweede lid, en 68 van de Reconstructiewet), alsmede het plan van voorzieningen en het plan van wegen en waterlopen (de artikelen 69, vierde lid, 70 en 73, eerste en derde lid, van de Reconstructiewet) en het herinrichtingsprogramma (de artikelen 9, vierde lid, 10, eerste lid, 12, eerste lid, van de Herinrichtingswet) alsmede het herinrichtingsplan en de wijziging van het herinrichtingsplan (de artikelen 16, zevende lid, 17, eerste en tweede lid, en 20, tweede lid, van de Herinrichtingswet). Deze bepalingen worden in onderhavig voorstel van wet niet aangepast. Gelet hierop worden in genoemde wetten de definitiebepalingen in artikel 1 van de Reconstructiewet en de Herinrichtingswet evenmin gewijzigd.

Het spoedeisende karakter van de met onderhavig wetsvoorstel te treffen maatregelen staat in de weg aan een fundamentele discussie over de wijze waarop de inrichting van het landelijk gebied in Nederland moet worden geregeld. Deze discussie zal haar beslag moeten krijgen bij de verdere voorbereiding en parlementaire behandeling van het hierboven genoemde wetsvoorstel voor een Wet inrichting landelijk gebied. Thans is gekozen voor het treffen van die maatregelen die op grond van de uitspraak van de rechtbank Groningen noodzakelijk zijn geworden. Met de hierboven beschreven vijf oplossingen wordt de structuur van de Landinrichtingswet en beide andere inrichtingswetten intact gelaten en kunnen lopende procedures worden voortgezet.

6. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdelen A, B en GGG

Artikel 1 van de Landinrichtingswet bevat een definitie van de CLC. De artikelen 7 en 8 van de Landinrichtingswet regelen de instelling en werkwijze van de CLC. Artikel 222 van de Landinrichtingswet bepaalt dat de kosten van de CLC ten laste van het Rijk komen. Uit de opzet van onderhavig voorstel van wet vloeit voort dat deze bepalingen vervallen.

Artikel I, onderdelen C, D, PP, en UU, eerste lid, en artikel III, onderdeel G

De artikelen 9 en 10 van de Landinrichtingswet bevatten bevoegdheden van de CLC in het kader van de voorbereiding van de landinrichting. Zo kan op grond van artikel 9, eerste lid, van de Landinrichtingswet worden bepaald dat een eigenaar moet gedogen dat op zijn land metingen worden verricht ter voorbereiding van landinrichting. Op grond van artikel 9, derde lid, kan de daaruit voortvloeiende schade worden vergoed ten laste van de Staat. In artikel 10, vierde lid, van de Landinrichtingswet kan de CLC in overeenstemming met gedeputeerde staten toestaan dat wijziging wordt aangebracht in het recht van de eigenaar ten aanzien van gebouwen. Op grond van artikel 128, derde lid, van de Landinrichtingswet kan de CLC bepalen dat een opstal moet worden afgebroken, verplaatst, ge-, ver- of herbouwd, indien dit ter verwezenlijking van het landinrichtingsplan noodzakelijk is. Op grond van artikel 146, tweede lid, van de Landinrichtingswet dient de CLC in te stemmen met het besluit van de landinrichtingscommissie dat een eigenaar, wiens eigendom van zeer geringe omvang is, niet gecompenseerd wordt in grond, doch voor zijn inbreng een algehele vergoeding in geld zal ontvangen. Eenzelfde bevoegdheid is de herinrichtingscommissie verleend in artikel 58, eerste lid, van de Herinrichtingswet.

Gelet op de zwaarte van deze bevoegdheden zijn deze bevoegdheden indertijd aan een hoger niveau dan de landinrichtingscommissie toebedeeld. Voorgesteld wordt om thans deze bevoegdheden van de CLC op te dragen aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Met een mandaat aan de directeur van de Dienst Landelijk Gebied kan de bestaande werkwijze worden gecontinueerd.

Artikel I, onderdelen E, F, G en H

De artikelen 18 tot en met 26 van de Landinrichtingswet regelen het Voorbereidingsschema landinrichting. In de vaststellingsprocedure adviseert de CLC de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Voorgesteld wordt om de rol van de CLC te schrappen.

Artikel I, onderdelen I, P, tweede lid, X, tweede lid, JJ, tweede lid, en NN

De onderhavige bepalingen hebben betrekking op het horen van de CLC in geval van het instellen van een landinrichtingscommissie door gedeputeerde staten (artikel 27, eerste lid, van de Landinrichtingswet), een vernietiging door de Kroon (de artikelen 43, vijfde lid, 82, vijfde lid, van de Landinrichtingswet), de goedkeuring van een aanpassingsplan door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van een aanpassingsplan (artikel 109, tweede lid, van de Landinrichtingswet) of de instemming van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij met bepaalde bedingen in een ruilverkavelingsovereenkomst (artikel 122, eerste lid, van de Landinrichtingswet). Voorgesteld wordt het horen van de CLC te schrappen, nu het hier bepalingen betreft waaraan geen toepassing wordt gegeven. Voorgesteld wordt om artikel 27, tweede lid, zodanig aan te passen dat wordt bepaald dat gedeputeerde staten een afschrift van het besluit tot instelling van een landinrichtingscommissie zenden aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, zodat deze overeenkomstig artikel 30, eerste lid, aan de landinrichtingscommissie een secretaris kan toevoegen.

Artikel I, onderdelen J, K, Y, derde lid, EE, YY, AAA en FFF, artikel II, onderdelen C en G, en artikel III, onderdelen E, I en L

Aan de CLC is de bevoegdheid verleend om in te stemmen met de benoeming van leden van de landinrichtingscommissie (de artikelen 28, tweede en vierde lid, van de Landinrichtingswet), de instelling van sub-commissies (artikel 29), de instelling van een landinrichtingscommissie (artikel 99, eerste lid, van de Landinrichtingswet), de terinzagelegging van het plan van tijdelijk gebruik (artikel 190, tweede lid, van de Landinrichtingswet), de terinzagelegging van het plan van toedeling (de artikelen 84, zevende lid en 199, tweede lid, van de Landinrichtingswet, 79, eerste lid, van de Reconstructiewet en 83, eerste lid van de Herinrichtingswet) en de terinzagelegging van de lijst der geldelijke regelingen (de artikelen 213, eerste lid, van de Landinrichtingswet, 95, eerste lid, van de Reconstructiewet en 111, eerste lid, van de Herinrichtingswet). Hetzelfde is bepaald in artikel 34, eerste lid, van de Herinrichtingswet ten aanzien van de lijst der rechthebbenden.

Voorgesteld wordt om de in deze artikelen voorgeschreven instemming door de CLC te schrappen. Gelet op de nieuwe bestuurlijke verhoudingen die in de WILG zullen worden vormgegeven en reeds zijn vormgegeven in de Reconstructiewet concentratiegebieden, is het schrappen van de bevoegdheid doelmatiger dan het belasten van een ander bestuursorgaan met deze bevoegdheden.

Artikel I, onderdelen L, S, Z, OO en VV, en artikel III, onderdeel C

De artikelen 35, tweede lid, 74, derde lid, en 87, vierde lid, van de Landinrichtingswet zien op de financiering van voorzieningen van openbaar nut door andere openbare lichamen dan het Rijk. De artikelen 85, eerste lid, en 115, eerste lid, van de Landinrichtingswet en 22, eerste lid, van de Herinrichtingswet zien op de uitwerking of de uitbreiding van een landinrichtingsplan, aanpassingsplan, respectievelijk herinrichtingsplan. Artikel 125 ziet op de uitvoering van werken door andere bestuursorganen dan de landinrichtingscommissie. Artikel 147, eerste lid, ziet op de vergoeding aan de voormalige eigenaar voor grond die wordt toegewezen voor doeleinden van openbaar nut. In deze artikelen is een toets door de CLC voorgeschreven. De genoemde bepalingen hebben met elkaar gemeen dat zij betrekking hebben op onderdelen van landinrichtingsplannen die financiële gevolgen kunnen hebben voor het Rijk. In het stelsel van de Landinrichtingswet, zoals die thans van kracht is, acht de regering het gewenst dat de betrokkenheid van het Rijk bij genoemde onderdelen blijft gehandhaafd.

Voorgesteld wordt om de in de te wijzigen artikelen opgenomen toets van besluiten van de landinrichtingscommissie door de CLC te vervangen door eenzelfde toets door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. In artikel I, onderdeel G is het voorgestelde artikel 74, derde lid, van de Landinrichtingswet zo geredigeerd dat de in het huidige artikel voorgeschreven toestemming samenvalt met de instemming van artikel 35, tweede lid, van de Landinrichtingswet, zodat op grond van artikel 74, derde lid, geen apart besluit hoeft te worden genomen.

De eerste ondergetekende is voornemens de betreffende bevoegdheden te mandateren aan de directeur van de Dienst Landelijk Gebied, die tot op heden namens de CLC deze besluiten nam in zijn hoedanigheid van secretaris van de CLC. Voorzover sprake is van de goedkeuring van besluiten, zal overeenkomstig artikel 10:3, tweede lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht geen mandaat worden verleend voor het onthouden van de goedkeuring.

Artikel I, onderdelen M, T en FF

Deze onderdelen hebben betrekking op de bevoegdheid van de CLC om regels te stellen met betrekking tot inspraak. Deze bevoegdheid was gemandateerd aan de secretaris. Een dergelijk mandaat is in strijd met artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Van deze bevoegdheid is geen gebruik gemaakt, omdat een gevestigde inspraakpraktijk bestaat, waarvoor geen aanvullende regels behoeven te worden gesteld. Voorgesteld wordt de betreffende bevoegdheid te schrappen.

Artikel I, onderdelen N, O, P, eerste en derde lid, Q, U, V, W, X, eerste en derde lid, Y, eerste en tweede lid, AA, BB, CC, DD, GG, HH, II, JJ, eerste lid, KK, LL, QQ

De CLC is belast met de vaststelling van een door de landinrichtingscommissie opgesteld voorontwerp voor het landinrichtingsprogramma (artikel 35 van de Landinrichtingswet), het landinrichtingsplan (artikelen 79 tot en met 82 van de Landinrichtingswet), een planwijziging (artikel 84 van de Landinrichtingswet), een planuitwerking (artikel 85 van de Landinrichtingswet), het aanpassingplan (artikelen 106, 109 en 114 van de Landinrichtingswet) en het begrenzingenplan (artikel 131 van de Landinrichtingswet). De CLC zendt het voorontwerp na vaststelling door aan gedeputeerde staten. Op grond van het mandaat was de vaststelling door de CLC reeds een formaliteit. In deze procedures kan de CLC worden gemist. Voorzover de dienst Landelijk Gebied aan de besluitvorming van de CLC bijdroeg door het doen van technische voorstellen voor verbetering, kan de dienst Landelijk Gebied die bijdrage ook leveren bij het opstellen van het voorontwerp via de secretaris van de landinrichtingscommissie die eveneens werkzaam is bij de dienst Landelijk Gebied.

Uitzondering vormt dat deel een landinrichtingsplan of een aanpassingsplan dat voor rekening van het Rijk komt. De vaststelling door de CLC van het voorontwerp van deze plannen heeft tevens de functie te bewaken dat geen onevenredig beslag op de middelen van het Rijk wordt gelegd. Daartoe is de onderdelen W en II van artikel I aan de artikelen 81 en 108 een bepaling toegevoegd op grond waarvan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij met de hoogte van de kosten die voor rekening van het Rijk komen moet instemmen.

Artikel I, onderdelen R en HHH, artikel II, onderdeel H

Artikel 68 van de Landinrichtingswet draagt de bewaring van stukken die betrekking hebben op de voorbereiding van een ruilverkaveling op aan de CLC, indien bij stemming niet tot ruilverkaveling is besloten. Artikel 232 van de Landinrichtingswet en artikel 118 van de Reconstructiewet regelen hetzelfde voor alle andere stukken, waarna de CLC de stukken moet doorzenden aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Voorgesteld wordt om de bewaring op te dragen aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel I, onderdeel RR

In artikel 132, vierde lid, is aan de CLC de bevoegdheid toegekend om de rechtsgevolgen van de vaststelling van een begrenzingenplan later in te laten gaan dan op het moment van kennisgeving van die vaststelling. Het begrenzingenplan wordt vastgesteld door gedeputeerde staten. Het ligt voor de hand de uitgestelde inwerkingtreding van de rechtsgevolgen te zien als onderdeel van het begrenzingenplan zelf. Voorgesteld wordt derhalve aan gedeputeerde staten de bevoegdheid te geven om te regelen dat de rechtsgevolgen van een begrenzingenplan op onderdelen later ingaan dan op het moment van kennisgeving van de vaststelling van het begrenzingenplan. Deze uitzonderingen kunnen worden meegenomen bij de vaststelling van het begrenzingenplan. In het plan hoeft niet te worden bepaald wanneer de rechtsgevolgen van het begrenzingenplan voor een bepaalde weg of waterloop ingaan. Gedeputeerde staten hoeven slechts te bepalen dat de rechtsgevolgen op een later moment ingaan, en nemen het besluit om de gevolgen in te laten gaan op een daartoe geschikt tijdtip. Aangezien gedeputeerde staten reeds belast zijn met het vaststellen van een begrenzingenplan, vindt met deze wijziging geen noemenswaardige toename van de bestuurslasten bij gedeputeerde staten plaats.

Een bepaling over de bekendmaking van bedoeld besluit is in het nieuwe artikel 132, vierde lid, niet opgenomen, nu gedeputeerde staten geen deel uitmaken van de centrale overheid en er geen grond bestaat af te wijken van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht. In dat artikel is bepaald dat besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.

Artikel I, onderdeel SS, Artikel II, onderdeel B

In artikel 135 van de Landinrichtingswet is een regeling opgenomen voor het beheer en onderhoud van openbare wegen, waterlopen, dijken en kaden. De verantwoordelijkheid voor het beheer van te verbeteren wegen, waterlopen en dergelijke, berust gedurende de uitvoering van die verbetering bij de landinrichtingscommissie. Hetzelfde geldt bij de aanleg van nieuwe openbare wegen, waterlopen en dergelijke, gedurende die aanleg. Thans eindigt de verantwoordelijkheid van de landinrichtingscommissie op het moment dat de CLC die uitvoering of die aanleg heeft goedgekeurd. De verantwoordelijkheid voor beheer en onderhoud gaat dan over naar het openbaar lichaam of de rechtspersoon, waaraan gedeputeerde staten de eigendom van de weg of de waterloop heeft toegewezen. De goedkeuring door de CLC bewerkstelligt de overgang. Een formeel moment waarop de overgang van de verantwoordelijkheid van de landinrichtingscommissie naar de toekomstige eigenaar plaats vindt, kan niet worden gemist. Voorgesteld wordt als tijdstip waarop de verantwoordelijkheid overgaat op die nieuwe eigenaar aan te wijzen het tijdstip waarop de landinrichtingscommissie van de voltooiing van de werken mededeling doet aan de toekomstige eigenaar.

In artikel 75, tweede lid, van de Reconstructiewet is in een met artikel 135, tweede en derde lid, van de Landinrichtingswet vergelijkbare bepaling aan de Centrale Cultuurtechnische Commissie de goedkeuring opgedragen van nieuwe of te verbeteren wegen, waterlopen en kaden. Ook hier gaat met de goedkeuring het beheer en de onderhoudsverplichting over naar de provincie Zuid-Holland of de door de provincie aangewezen beheerders of onderhoudsplichtigen. Uit artikel 75, tweede lid, van de Reconstructiewet volgt a contrario dat het beheer en onderhoud gedurende de aanleg of verbetering niet bij de provincie Zuid-Holland of de aangewezen beheerders of onderhoudsplichtigen berust. Het beheer en onderhoud berusten bij de reconstructiecommissie, zoals deze op grond van artikel 135, tweede en derde lid, van de Landinrichtingswet bij de landinrichtingscommissie berusten. In de voorgestelde wijziging van artikel 75, tweede lid, van de Reconstructiewet wordt een en ander overeenkomstig de voorgestelde wijziging van artikel 135, tweede en derde lid, van de Landinrichtingswet buiten twijfel gesteld.

Artikel I, onderdeel TT

In artikel 138, eerst een vijfde lid, van de Landinrichtingswet is bepaald dat gedeputeerde staten aan onder meer de CLC afschriften zenden van de besluiten, bedoeld in de artikelen 133 en 137 van de Landinrichtingswet en van de uitspraken in beroep tegen besluiten op grond van artikel 133 van de Landinrichtingswet. Met voorgestelde wijziging vervalt de toezending aan de CLC.

Artikel I, onderdelen UU, tweede lid, en BBB, Artikel II, onderdeel E

Op grond van artikel 146, vierde lid, van de Landinrichtingswet kan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op voorstel van de CLC een tijdstip vaststellen, vóór welk tijdstip een eigenaar kan verzoeken om een vergoeding in geld. Op grond van artikel 204 van de Landinrichtingswet en artikel 88 van de Reconstructiewet kan de rechter-commissaris op verzoek van de CLC bevelen dat degene aan wie op grond van het plan van toedeling het recht op een onroerende zaak toekomt, met de sterke arm in de macht van die zaak wordt gesteld. Voorgesteld wordt het aanhangig maken van deze procedures op te dragen aan de landinrichtingscommissie, nu dit orgaan over de kennis beschikt om tot het oordeel te komen dat aanleiding bestaat de procedures van de artikelen 146 en 204 van de Landinrichtingswet respectievelijk 88 van de Reconstructiewet te volgen.

Artikel I, onderdelen WW, ZZ en DDD, artikel II, onderdeel F, en artikel III, onderdelen D en K

Deze onderdelen betreffen de kern van de uitspraak van de rechtbank Groningen. De besluiten die de CLC neemt op grond van de artikelen 163, 195, eerste lid, en 210, derde lid, van de Landinrichtingswet, artikel 92, tweede lid, van de Reconstructiewet en de artikelen 33, eerste lid en 107, tweede lid, van de Herinrichtingswet zijn aan te merken als algemeen verbindende voorschriften en kunnen derhalve niet worden gemandateerd.

Wij trekken de consequentie uit genoemde uitspraak. Indien sprake is van algemeen verbindend voorschriften, dan dienen de besluiten waarbij deze algemeen verbindende besluiten worden vastgesteld te worden genomen door een democratisch gelegitimeerd bestuursorgaan. Ministeriële regelingen van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij liggen dan het meest voor de hand. Voorgesteld wordt de artikelen 163, 195, eerste lid, en 210, derde lid, van de Landinrichtingswet, artikel 92, tweede lid, van de Reconstructiewet en de artikelen 33, eerste lid en 107, tweede lid, van de Herinrichtingswet in die zin te wijzigen. Voorschriften om deze regelingen neer te leggen in een proces-verbaal zijn geschrapt, nu een ministeriële regeling bekend wordt gemaakt in de Staatscourant.

Als gezegd behoeft artikel 49 van de Reconstructiewet niet te worden gewijzigd, nu het register van uitkomsten van schattingen, bedoeld in artikel 50 van de Reconstructiewet inmiddels onherroepelijk is vastgesteld.

Artikel I, onderdeel XX, artikel II, onderdeel D en Artikel III, onderdeel F

De in deze onderdelen genoemde artikelen regelen de vertegenwoordiging van de CLC bij de rechter-commissaris en de rechtbank. De CLC wordt vertegenwoordigd door ambtenaren van de Dienst Landelijk Gebied. Teneinde geen wijziging aan te brengen in de wijze waarop de procedures in het kader van de Landinrichtingswet en de overige inrichtingswetten plaatsvinden, wordt voorgesteld deze ambtenaren in de toekomst hun inbreng in deze procedures te geven als vertegenwoordigers van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De mededelingen betreffende de behandelingen van de bezwaren door de rechter-commissaris of de rechtbank geschieden niet meer aan de CLC, maar aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

De in de artikelen 56, eerste lid, 57, eerste lid, 64, 65 tweede lid, en 68 van de Reconstructiewet bedoelde procedures zijn reeds afgerond. Deze artikelen worden daarom niet meer aangepast.

Artikel I, onderdeel CCC, en artikel III, onderdeel J

Op grond van de artikelen 205, eerste lid, en 219, eerste lid, van de Landinrichtingswet en de artikelen 93, eerste lid, en 123, eerste lid, van de Herinrichtingswet kan de CLC op voorstel van de landinrichtingscommissie respectievelijk de herinrichtingscommissie bepalen dat de lijst der rechthebbenden, het register van schattingsuitkomsten en het plan van toedeling respectievelijk het plan van toedeling en de lijst der geldelijke regelingen gelijktijdig worden opgemaakt en ter inzage gelegd. Voorgesteld wordt om op deze procedurele bevoegdheid op te dragen aan de landinrichtingscommissie in de Landinrichtingswet, respectievelijk de herinrichtingscommissie in de Herinrichtingswet, nu de bevoegdheid betrekking heeft op besluiten die deze organen zelf nemen.

Artikel I, onderdeel EEE

Met ingang van 1 januari 1998 is aan artikel 146 van de Landinrichtingswet het huidige derde lid toegevoegd. Het oude derde lid is toen vernummerd tot het vierde lid. Een verwijzing naar artikel 146, derde lid, in artikel 212, eerste lid, van de Landinrichtingswet is bij die gelegenheid ten onrechte niet aangepast. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt deze omissie te herstellen.

Artikel I, onderdeel III

De in artikel 240 van de Landinrichtingswet opgenomen overgangsbepalingen met betrekking tot de CLC zijn uitgewerkt en kunnen derhalve vervallen.

Artikel II, onderdeel A, artikel III, onderdeel B

Artikel 4 van de Reconstructiewet ziet op het zenden van bericht van benoeming van leden van de reconstructiecommissie. Artikel 5, tweede lid, van de Herinrichtingswet ziet op het zenden van bericht van benoeming van leden van de herinrichtingscommissie. Het bericht aan de CLC kan komen te vervallen.

Artikel III, onderdeel H

In artikel 72 van de Herinrichtingswet is aan de CLC de bevoegdheid verleend om op voordracht van de herinrichtingscommissie het inventarisatieplan vast te stellen. Voorgesteld wordt om het vaststellen van het inventarisatieplan op te dragen aan de herinrichtingscommissie, overeenkomstig het schrappen van de instemming door de CLC met andere door de landinrichtingscommissie of de herinrichtingscommissie vast te stellen plannen.

Artikel IV

Artikel 37 van de Wet agrarisch grondverkeer bevat een verwijzing naar artikel 40 van de Landinrichtingswet. Deze verwijzing wordt aangepast aan de voorgestelde wijziging van genoemd artikel 40.

Artikel V

Voorgesteld wordt om in artikel V te bepalen dat de door de secretaris van de CLC op grond van het door de CLC verleende mandaat genomen besluiten rechtsgeldig zijn.

Met deze bijzondere wet staat vast dat eventuele gebreken aan dit mandaat, zoals geconstateerd door de rechtbank Groningen, zijn geheeld.Hiermee wordt de onzekerheid over de juridische status van de toepassing van dit mandaat weggenomen en hoeft de voortgang van de verschillende inrichtingsprojecten niet onnodig te worden vertraagd. De rechtspositie van belanghebbenden wordt hierdoor op geen enkele wijze geschaad, nu alle inhoudelijke bezwaren onverminderd in procedures aan de orde kunnen worden gesteld.

Ten overvloede zij opgemerkt dat dit artikel ook betrekking heeft op de in hoofdstuk 5 van deze toelichting genoemde artikelen van de Reconstructiewet en de Herinrichtingswet die met dit voorstel van wet niet worden gewijzigd, omdat zij zien op procedures die reeds zijn afgerond.

In een bijlage bij deze memorie van toelichting is een opsomming gegeven van de besluiten van de CLC waarvan de reparatie door onderhavige bepaling noodzakelijk is.

Artikel VI

Voor lopende landinrichtingen is een overgangsrechtelijke bepaling nodig voor de gevallen waar reeds een besluit door de secretaris van de Centrale Landinrichtingscommissie is genomen, en het daarop gebaseerde besluit van de landinrichtingscommissie nog niet is genomen. Immers, de wet schrijft na inwerkingtreding van onderhavig voorstel van wet in die gevallen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor, in plaats van een besluit van de CLC. Daarom is in artikel VI bepaald dat besluiten als bedoeld in artikel 163 van de Landinrichtingswet of artikel 33 van de Herinrichtingswet (het vaststellen van het stelsel van classificatie), artikel 195, eerste lid, van de Landinrichtingswet (de richtlijnen voor het opmaken van het plan van toedeling) en artikel 210, derde lid, van de Landinrichtingswet of artikel 107, tweede lid, van de Herinrichtingswet (het proces-verbaal van aanwijzingen) die door de CLC zijn genomen, maar waar de landinrichtingscommissie of de herinrichtingscommissie nog niet de uitkomsten van de eerste schatting in een register van schattingsuitkomsten als bedoeld in artikel 167 van de Landinrichtingswet of artikel 34, eerste lid, van de Herinrichtingswet heeft vastgelegd, nog geen plan van toedeling als bedoeld in artikel 196 van de Landinrichtingswet heeft ontworpen of nog geen lijst der geldelijke regelingen als bedoeld in artikel 211 van de Landinrichtingswet of artikel 108 van de Herinrichtingswet heeft opgemaakt, de besluiten van de CLC geldig blijven en niet hoeven te worden vervangen door de met onderhavig voorstel van wet voorgeschreven besluiten van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Deze bepaling vloeit rechtstreeks voort uit de wijziging van de in artikel VI genoemde artikelen en staat los van de reparatie van eventuele mandaatgebreken in artikel V. Artikel VI is tevens van toepassing op eventuele door de CLC zelf genomen besluiten die dateren van voor de inwerkingtreding van het mandaatbesluit op 28 juni 1996.

Voor artikel 92, tweede lid, van de Reconstructiewet (het proces-verbaal van aanwijzingen) is een dergelijke overgangsrechtelijke bepaling niet nodig, nu de CLC een dergelijk proces-verbaal nog niet heeft vastgesteld.

Voor de overige wijzigingen is niet in overgangsrecht voorzien, nu voor het overige de besluiten van de CLC op grond van het voorgestelde artikel V voldoende worden gerepareerd. Indien na inwerkingtreding van onderhavig voorstel van wet de rechter de bezwaren tegen bijvoorbeeld een plan van toedeling beoordeelt, zoals de rechtbank Groningen dat inzake de ruilverkaveling Sauwerd heeft gedaan, kunnen de besluiten van de CLC – en daarmee ook de besluiten van de landinrichtingscommissie – een rechterlijke toets ex tunc doorstaan.

Artikel VII

In verband met het spoedeisend karakter van onderhavig voorstel van wet wordt voorgesteld toepassing te geven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet. De inwerkingtreding wordt hierdoor niet afhankelijk gesteld van de mededeling dat over de wet een referendum kan worden gehouden of van de toelating van een inleidend verzoek tot het houden van een referendum.

De wijzing van artikel 212 van de Landinrichtingswet werkt terug tot en met 1 januari 1998, het moment waarop aan artikel 146 van de Landinrichtingswet een nieuw derde lid is toegevoegd. Verwezen zij naar de toelichting bij artikel I, onderdeel EEE.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

BIJLAGE

BIJLAGE BIJ DE MEMORIE VAN TOELICHTING

OVERZICHT VAN IN MANDAAT GENOMEN BESLUITEN VAN DE CENTRALE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE

1. Landinrichtingswet

1.1 Groningen

Datum besluitNaam projectSoort besluit
04-12-97ruilverkaveling Sauwerdvaststelling richtlijnen plan van toedeling
15-06-98ruilverkaveling Lutjegast-Doezumvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
26-05-00ruilverkaveling Sauwerdgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
19-10-00herinrichting Midden-Groningen 1e deelplanvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
16-10-01ruilverkaveling Lutjegast-Doezumvaststelling richtlijnen plan van toedeling
24-05-02ruilverkaveling Appingedam-Delfzijlvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting

1.2 Friesland

Datum besluitNaam projectSoort besluit
03-02-97ruilverkaveling Doniawerstalvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
12-01-99herinrichting Garyp-Sumarvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
12-05-99ruilverkaveling Wymbritseradeelvaststelling richtlijnen plan van toedeling
14-06-99ruilverkaveling Echtener en Groote Veenpoldervaststelling richtlijnen plan van toedeling
31-12-99ruilverkaveling Kollumerlandvaststelling richtlijnen plan van toedeling
02-03-00ruilverkaveling Twijzel-Buitenpostvaststelling richtlijnen plan van toedeling
26-05-00herinrichting Jistrumvaststelling richtlijnen plan van toedeling
29-09-00ruilverkaveling Kollumerlandgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
23-10-00ruilverkaveling Twijzel-Buitenpostgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
19-01-01herinrichting Jistrumvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
16-02-01ruilverkaveling Wymbritseradeelgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
06-12-01ruilverkaveling Doniawerstalvaststelling richtlijnen plan van toedeling
22-01-02ruilverkaveling Wonseradeelvaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
26-02-02ruilverkaveling Echtener en Groote Veenpoldergoedkeuring tervisielegging plan van toedeling

1.3 Drenthe

Datum besluitNaam projectSoort besluit
21-04-97ruilverkaveling Mars- en Westerstroomvaststelling richtlijnen plan van toedeling
29-07-97herinrichting Roden-Norgvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
20-10-99ruilverkaveling Mars- en Westerstroomgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
13-06-00ruilverkaveling Stuifzandvaststelling richtlijnen plan van toedeling
22-06-00herinrichting Roden-Norgvaststelling richtlijnen plan van toedeling
25-04-01ruilverkaveling Stuifzandgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
21-11-02ruilverkaveling Laaghalenvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting

1.4 Overijssel

Datum besluitNaam projectSoort besluit
21-09-98ruilverkaveling Marshoek-Hoonhorstvaststelling richtlijnen plan van toedeling
03-08-99herinrichting Saasveld- Gammelkevaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
29-10-99ruilverkaveling Salland-Westvaststelling richtlijnen plan van toedeling
18-11-99ruilverkaveling Raarhoek-Veldhoekvaststelling richtlijnen plan van toedeling
04-04-00ruilverkaveling Marshoek-Hoonhorstgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
22-03-01ruilverkaveling Nieuwleusen-Ruitenveenvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
26-04-01ruilverkaveling Rouveenvaststelling richtlijnen plan van toedeling
22-06-01ruilverkaveling Nieuwleusen-Ruitenveenvaststelling richtlijnen plan van toedeling
13-11-01ruilverkaveling Raarhoek-Veldhoekgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
18-01-02ruilverkaveling Salland-Westgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
07-10-02ruilverkaveling Rijssen, blok Rectumvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
06-11-02ruilverkaveling Rijssen, blok Rectumvaststelling richtlijnen plan van toedeling
13-01-03ruilverkaveling Nieuwleusen-Ruitenveengoedkeuring tervisielegging plan van toedeling

1.5 Gelderland

Datum besluitNaam projectSoort besluit
20-07-98ruilverkaveling Groesbeekvaststelling richtlijnen plan van toedeling
26-11-99herinrichting Ooijpoldervaststelling richtlijnen plan van toedeling
27-01-00ruilverkaveling Groesbeekgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
16-03-00ruilverkaveling Winterswijk-Westvaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
11-04-00herinrichting Duiven-Westervoortvaststelling richtlijnen plan van toedeling
28-04-00ruilverkaveling Hupsel-Zwollevaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
11-05-00ruilverkaveling Beltrum-Eibergenvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
21-11-00ruilverkaveling Beltrum-Eibergenvaststelling richtlijnen plan van toedeling
21-11-00ruilverkaveling Hupsel-Zwollevaststelling richtlijnen plan van toedeling
12-03-02ruilverkaveling Hengelo-Zelhemvaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
12-03-02ruilverkaveling Hengelo-Zelhemgoedkeuring tervisielegging lijst geldelijke regelingen
15-04-02herinrichting Ooijpoldergoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
25-04-02herinrichting Duiven-Westervoortgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
02-08-02ruilverkaveling Beltrum-Eibergengoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
06-10-02ruilverkaveling Winterswijk-Westgoedkeuring tervisielegging lijst geldelijke regelingen

1.6 Utrecht

Datum besluitNaam projectSoort besluit
10-03-97herinrichting Noorderparkvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
26-05-99ruilverkaveling Lopikerwaardvaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
04-04-00ruilverkaveling Eemlandvaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
09-07-02ruilverkaveling Kromme-Rijnvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
09-07-02ruilverkaveling Kromme-Rijnvaststelling richtlijnen plan van toedeling

1.7 Noord-Holland

Datum besluitNaam projectSoort besluit
24-02-00herinrichting Westzaanvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
02-03-00herinrichting Amstellandvaststelling richtlijnen plan van toedeling
28-04-00ruilverkaveling De Gouwgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
18-12-01ruilverkaveling Waterland-Oostvaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
12-03-02ruilverkaveling Schagerkoggevaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
25-03-02herinrichting Westzaanvaststelling richtlijnen plan van toedeling
28-05-02herinrichting Westzaangoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
02-09-02herinrichting Amstellandgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling

1.8 Zuid-Holland

Datum besluitNaam projectSoort besluit
24-10-96herinrichting Bodegraven-Noordvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
22-12-97herinrichting IJsselmondevaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
10-02-99ruilverkaveling Hoeksche Waard-Oostvaststelling richtlijnen plan van toedeling
08-02-00ruilverkaveling Vijfheerenlandenvaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
22-06-00herinrichting Krimpenvaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
07-11-00ruilverkaveling Hoeksche Waard-Oostgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
19-04-01herinrichting Krimpengoedkeuring tervisielegging lijst geldelijke regelingen
06-08-01ruilverkaveling Vijfheerenlandengoedkeuring tervisielegging lijst geldelijke regelingen

1.9 Zeeland

Datum besluitNaam projectSoort besluit
23-07-97ruilverkaveling Walcherenvaststelling richtlijnen plan van toedeling
04-08-99ruilverkaveling Walcherengoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
30-05-00aanpassingsinrichting Borsselevaststelling richtlijnen plan van toedeling
06-11-00aanpassingsinrichting Borsselegoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
26-04-01herinrichting Schouwen-Oostvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
01-06-01herinrichting Hoekvaststelling richtlijnen plan van toedeling
21-05-02herinrichting Hoekvaststelling stelsel van classificatie voor de eerste schatting
05-11-02ruilverkaveling Poortvlietvaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
13-01-03ruilverkaveling Poortvlietgoedkeuring tervisielegging lijst geldelijke regelingen

1.10 Noord-Brabant

Datum besluitNaam projectSoort besluit
26-10-98ruilverkaveling Nieuw-Vossemeervaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
26-10-98ruilverkaveling Zundertvaststelling richtlijnen plan van toedeling
02-12-98ruilverkaveling Sint Oedenrode, blok Schijndelvaststelling richtlijnen plan van toedeling
26-02-99ruilverkaveling Nieuw- Vossemeergoedkeuring tervisielegging lijst geldelijke regelingen
14-12-99ruilverkaveling Lage Maaskantvaststelling richtlijnen plan van toedeling
02-03-00ruilverkaveling Baarle Nassauvaststelling richtlijnen plan van toedeling
26-05-00ruilverkaveling Etten-Leur-Rucphenvaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
19-06-00ruilverkaveling Etten-Leur-Rucphengoedkeuring tervisielegging lijst geldelijke regelingen
20-10-00ruilverkaveling Sint Oedenrode, blok Schijndelgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
19-06-01ruilverkaveling Rosmalenvaststelling richtlijnen plan van toedeling
14-08-01ruilverkaveling Lage Maaskantgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
20-08-01ruilverkaveling Zundertgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
22-10-02ruilverkaveling Rosmalengoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
22-10-02ruilverkaveling Rosmalenvaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
22-10-02ruilverkaveling Rosmalengoedkeuring tervisielegging lijst geldelijke regelingen

1.11 Limburg

Datum besluitNaam projectSoort besluit
13-07-01ruilverkaveling Melderslovaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
19-07-01ruilverkaveling Melderslogoedkeuring tervisielegging lijst geldelijke regelingen

2. Reconstructiewet Midden-Delfland

2.1 Zuid-Holland

Datum besluitNaam projectSoort besluit
07-04-99reconstructie Midden-Delflandvaststelling richtlijnen plan van toedeling
21-05-02reconstructie Midden-Delflandgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling

3. Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse veenkolonien

3.1 Groningen

Datum besluitNaam projectSoort besluit
15-01-97deelgebied Oude Veenkoloniën, blok IIIgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
25-03-97deelgebied Oude Veenkoloniën, blok IVgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
01-10-99deelgebied Pekela's, blok 1goedkeuring tervisielegging lijst geldelijke regelingen
05-10-99deelgebied Pekela's, blok 1vaststelling proces-verbaal van aanwijzingen voor de tweede schatting
28-02-00deelgebied Westerwolde, blok Agoedkeuring tervisielegging plan van toedeling

3.2 Drenthe

Datum besluitNaam projectSoort besluit
31-01-97deelgebied Emmen, blok Noordvaststelling richtlijnen plan van toedeling
24-11-99deelgebied Emmen, blok Noordgoedkeuring tervisielegging plan van toedeling
13-11-01deelgebied Emmen, blok Zuidvaststelling richtlijnen plan van toedeling
Naar boven