Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28958 nr. 1;2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28958 nr. 1;2 |
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende partiële wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Wet op de rechterlijke indeling, de Beroepswet, de Wet op de economische delicten en enige andere wetten (Veegwet modernisering rechterlijke organisatie).
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Beroepswet, de Wet op de economische delicten en enige andere wetten enkele wijzigingen van technische of ondergeschikte aard aan te brengen als gevolg van de modernisering van de rechterlijke organisatie;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, onderdeel b, onder 1° en 2°, komt te luiden:
1°. de president van de Hoge Raad;
2°. de coördinerend vice-presidenten van, de vice-presidenten van, de raadsheren in, de raadsheren in buitengewone dienst bij, de raadsheren-plaatsvervangers in, de rechters in en de rechters-plaatsvervangers in de gerechten;
In de artikelen 1, onderdeel b, onder 8°, 7, derde lid, 12 en 13 wordt «bij de Hoge Raad» telkens vervangen door: van de Hoge Raad.
Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:
1. Het bestuur van een gerecht vormt voor het behandelen en beslissen van zaken en het beëdigen van de daartoe bij de wet aangewezen functionarissen enkelvoudige en meervoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het derde lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Zij zijn bevoegd deze werkzaamheden ook voor andere gerechten uit te voeren. De aanwijzing geschiedt schriftelijk.
2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. «voor het gerecht» vervangen door: ten overstaan van het bestuur;
b. na de tweede volzin wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: Het derde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
3. Onder vernummering van het vijfde lid tot het zesde lid, wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:
5. Een buitengriffier wordt op eigen verzoek door het bestuur van het gerecht ontslagen. Indien een buitengriffier gedurende een periode van ten minste drie jaar niet is opgeroepen voor het verrichten van griffierswerkzaamheden kan hij door het bestuur worden ontslagen.
In de artikelen 33, zesde lid, 101 en 103, eerste lid, wordt «hoofdstuk VI van de rijksbegroting» telkens vervangen door: de begroting van het Ministerie van Justitie.
Na artikel 35 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 32, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001, verricht het bestuur namens de Staat privaatrechtelijke rechtshandelingen voorzover die voortvloeien uit het door hem beheerde deel van de begroting van het Ministerie van Justitie, tenzij bij of krachtens de wet is bepaald dat een andere minister dan Onze Minister de rechtshandeling verricht.
2. De artikelen 32, vierde lid, en 39 van de Comptabiliteitswet 2001 zijn van overeenkomstige toepassing.
In de artikelen 37 en 106 wordt «10:38, 10:40, 10:41, 10:42, eerste en tweede lid, 10:43, 10:44 en 10:45» vervangen door: 10:38 tot en met 10:45.
Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «de artikelen 46c tot en met 46q van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren» vervangen door: de artikelen 46c, 46d, 46f, 46g, eerste en tweede lid, 46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46o en 46p van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
2. Er worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:
4. De deskundige leden worden bij koninklijk besluit benoemd voor een periode van vijf jaar. Er kunnen ook plaatsvervangers worden benoemd.
5. De deskundige leden leggen alvorens zij met hun werkzaamheden aanvangen de eed of belofte af ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van het gerecht waarbij zij zijn benoemd.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze van eedaflegging, het kostuum, de afwezigheid, de afwisseling, de vergoeding voor reis- en verblijfskosten en nadere vergoeding van de deskundige leden en hun plaatsvervangers.
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en derde lid wordt «in de artikelen 502 en 509v van het Wetboek van Strafvordering» telkens vervangen door: in de artikelen 502, 509v en 509ff van het Wetboek van Strafvordering.
2. In het derde lid wordt «de artikelen 46c tot en met 46q van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren» vervangen door: de artikelen 46c, 46d, 46f, 46g, eerste en tweede lid, 46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46o en 46p van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
3. Er worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:
4. De deskundige leden worden bij koninklijk besluit benoemd voor een periode van vijf jaar. Er kunnen ook plaatsvervangers worden benoemd.
5. De deskundige leden leggen alvorens zij met hun werkzaamheden aanvangen de eed of belofte af ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van het gerecht waarbij zij zijn benoemd.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze van eedaflegging, het kostuum, de afwezigheid, de afwisseling, de vergoeding voor reis- en verblijfskosten en nadere vergoeding van de deskundige leden en hun plaatsvervangers.
In artikel 69, tweede lid, wordt na de zinsnede «de artikelen 7, derde lid, 12 en 13» ingevoegd: van deze wet en de artikelen 46c, 46d, 46f, 46g, eerste en tweede lid, 46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46o en 46p van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
In artikel 70, tweede lid, wordt na de zinsnede «de artikelen 7, derde lid, 12 en 13» ingevoegd: van deze wet en de artikelen 46c, 46d, 46f, 46g, eerste en tweede lid, 46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46o en 46p van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt in de tweede volzin «voor de Hoge Raad» vervangen door: ten overstaan van de president van de Hoge Raad.
2. Na het derde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
4. Een waarnemend griffier wordt op eigen verzoek door Onze Minister ontslagen. Onze Minister stelt de president van de Hoge Raad hiervan op de hoogte. Indien een waarnemend griffier gedurende een periode van ten minste drie jaar geen griffierswerkzaamheden heeft verricht, kan hij door Onze Minister worden ontslagen.
In artikel 85, vierde lid, wordt «worden nadere regels gesteld» vervangen door: kunnen nadere regels worden gesteld.
1. In artikel 99, eerste lid, wordt «Het voorstel van wet, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Comptabiliteitswet» vervangen door: De ontwerp-begroting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001.
2. In artikel 99, derde lid, wordt «het voorstel van wet, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Comptabiliteitswet» vervangen door: de ontwerp-begroting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001.
Na artikel 104 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 32, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001, verricht de Raad namens de Staat privaatrechtelijke rechtshandelingen voorzover die voortvloeien uit het door hem beheerde deel van de begroting van het Ministerie van Justitie, tenzij bij of krachtens de wet is bepaald dat een andere minister dan Onze Minister de rechtshandeling verricht.
2. De artikelen 32, vierde lid, en 39 van de Comptabiliteitswet 2001 zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 119, vijfde lid, wordt de tweede volzin vervangen door: Een waarnemend advocaat-generaal neemt, op de voet van een advocaat-generaal, conclusies voorzover hij daartoe door de procureur-generaal wordt geroepen.
Aan artikel 130, derde lid, wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: De voorzitter ontvangt in verband met het verrichten van werkzaamheden als voorzitter een toelage op het salaris dat hij als procureur-generaal geniet, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
Artikel 134, tweede lid, komt te luiden:
2. De arrondissementsparketten en de ressortsparketten zijn gevestigd in de hoofdplaatsen van de rechtbanken respectievelijk van de gerechtshoven.
In de artikelen 136, zevende lid, en 137, zevende lid, wordt «de arrondissementsrechtbank» vervangen door: de rechtbank.
Artikel 143 komt te luiden:
De rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 142, zijn verplicht tot het verstrekken van inlichtingen wanneer de procureur-generaal bij de Hoge Raad op grond van artikel 122, tweede lid, daarom vraagt.
In de bijlage, bedoeld in artikel 41, tweede lid, vervallen «Den Helder» en «Harderwijk» en wordt «rechtbank Zwolle» vervangen door: rechtbank Zwolle-Lelystad.
De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen 1, tweede lid, onderdeel c, 5, eerste lid, 10, 46d, eerste lid, onderdeel c, 46i, vijfde lid, en 46k, achtste lid, wordt «raadsheren in buitengewone dienst van» telkens vervangen door: raadsheren in buitengewone dienst bij.
Het opschrift van hoofdstuk 1A komt te luiden:
HOOFDSTUK IA BENOEMING, BEËDIGING, INSTALLATIE EN AMBTSKOSTUUM
Artikel 1a, derde lid, komt te luiden:
3. De plaatsvervangende advocaten-generaal bij de ressortsparketten en de plaatsvervangende officieren van justitie alsook de officieren enkelvoudige zittingen bij de arrondissementsparketten en het landelijk parket worden benoemd door Onze Minister, tenzij artikel 136, zesde lid, artikel 137, zesde lid, of artikel 138, zesde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie van toepassing is.
Artikel 1g komt te luiden:
1. Een rechterlijk ambtenaar legt voorafgaand aan de datum van indiensttreding de eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de eerste bijlage bij deze wet.
2. Bij een opvolgende benoeming binnen hetzelfde gerecht of parket wordt een rechterlijk ambtenaar niet opnieuw beëdigd, tenzij het:
a. de benoeming van een raadsheer in of een vice-president van de Hoge Raad tot president van de Hoge Raad betreft;
b. de benoeming van een advocaat-generaal of een plaatsvervangend procureur-generaal bij de Hoge Raad tot procureur-generaal bij de Hoge Raad betreft;
c. de benoeming van een gerechtsauditeur, niet tevens zijnde raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger, of de griffier van de Hoge Raad betreft.
3. De rechterlijk ambtenaar wordt na de datum van indiensttreding geïnstalleerd. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin installatie achterwege blijft.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de beëdiging en de installatie van rechterlijke ambtenaren.
5. In afwijking van het eerste lid worden niet als zodanig beëdigd de plaatsvervangers van rechtswege alsmede de door het College van procureurs-generaal benoemde plaatsvervangers.
Na artikel 1g wordt een nieuw paragraaf ingevoegd, luidende:
Paragraaf 1A.3 Het ambtskostuum
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het ambtskostuum van rechterlijke ambtenaren.
In artikel 7, tweede lid, wordt «bijlage» vervangen door: tweede bijlage.
Artikel 46n komt te luiden:
1. Ingeval van een ontslag ingevolge de artikelen 46c, tweede en derde lid, 46l of 46m kan de Hoge Raad een voorziening treffen onderscheidenlijk kan bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister een voorziening worden getroffen waarbij de rechterlijk ambtenaar een uitkering wordt verleend die naar het oordeel van de Hoge Raad onderscheidenlijk Onze Minister met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten.
2. De uitkering is ten hoogste gelijk aan het voor de rechterlijk ambtenaar geldende totaal van uitkeringen berekend op basis van de Werkloosheidswet en een krachtens artikel 54, tweede lid, getroffen besluit ter zake van werkloosheid, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24 van de Werkloosheidswet.
3. Op de uitkering zijn voor het overige de Werkloosheidswet en het krachtens artikel 54, tweede lid, getroffen besluit ter zake van werkloosheid, van overeenkomstige toepassing.
4. Indien de rechterlijk ambtenaar ter zake van hetzelfde ontslag recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of een krachtens artikel 54, tweede lid, getroffen besluit ter zake van werkloosheid, vervalt de door de Hoge Raad of bij koninklijk besluit toegekende uitkering.
Artikel 54, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. onderdeel e wordt geschrapt;
2. de onderdelen f tot en met h worden geletterd e tot en met g.
Het opschrift van de bijlage komt te luiden:
Tweede bijlage als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
Voor de tweede bijlage wordt een eerste bijlage ingevoegd, luidende:
Eerste bijlage als bedoeld in artikel 1g, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
Formulier voor het afleggen van de eed of belofte als bedoeld in artikel 1g, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren door de rechterlijk ambtenaar;
Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten zal onderhouden en nakomen.
Ik zweer/verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen van een benoeming aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.
Ik zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken hoegenaamd zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij een rechtsgeding heeft of zal krijgen waarin mijn ambtsverrichtingen te pas zouden kunnen komen.
Ik zweer/beloof dat ik mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zal uitoefenen en mij in deze uitoefening zal gedragen zoals een goed rechterlijk ambtenaar betaamt.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!
Op ......, ........................ werd te ........................
ten overstaan van (1) ...........................
door (2) .............................
de bovenvermelde eed/belofte afgelegd.
de .................................
(1) .................................
(2) .................................
Krachtens de wet is de rechterlijk ambtenaar verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover hij bij de uitoefening van zijn taak de beschikking krijgt en waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens zover enig wettelijk voorschrift tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. Daarbij is de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast verplicht tot geheimhouding van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit. De rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast mag zich niet op enige wijze inlaten met partijen of hun advocaten, procureurs of gemachtigden over enige voor hem aanhangig geschil of een geschil waarvan hij weet of vermoedt dat deze voor hem aanhangig wordt.
De Wet op de rechterlijke indeling wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1 vervalt «Beemster,».
2. In onderdeel 3 wordt: «Haarlemmermeer, Haarlemmerliede en Spaarnwoude» vervangen door: Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlemmermeer.
3. In onderdeel 4 vervallen «De Ronde Venen,» en «De Bilt,» en wordt na «Bunschoten,» ingevoegd: De Bilt, De Ronde Venen,.
In artikel 4 wordt «Zwolle» vervangen door: Zwolle-Lelystad.
Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel 4, wordt «Arrondissement Zwolle» vervangen door: Arrondissement Zwolle-Lelystad.
2. In het gestelde onder «Arrondissement Almelo» wordt «Denekamp» vervangen door: «Dinkelland», «Vriezenveen» vervangen door: Twenterand, en «Rijssen» vervangen door: Rijssen-Holten.
3. In het gestelde onder «Arrondissement Arnhem» vervalt «Bemmel,», na «Lingewaal,» wordt ingevoegd: Lingewaard„ «Kesteren» vervalt, en na «Millingen aan de Rijn» wordt ingevoegd: Neder-Betuwe.
4. In het gestelde onder «Arrondissement Zwolle» wordt «Olst» vervangen door «Olst-Wijhe» en wordt «Steenwijk» vervangen door: Steenwijkerland;
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1 vervalt «Made,» en wordt na «Dongen» ingevoegd: , Drimmelen.
2. In onderdeel 2 wordt «Budel» vervangen door: Cranendonck.
3. In onderdeel 2 vervalt «Gerwen en Nederwetten,» en wordt na «Nuenen,» ingevoegd: Gerwen en Nederwetten.
4. In onderdeel 4 wordt na «Roggel» ingevoegd: en Neer.
Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel 1 wordt «Middenveld» vervangen door: Midden-Drenthe.
2. In onderdeel 2 wordt «Ferwerderadeel» vervangen door: Ferwerderadiel.
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1:1, tweede lid, onderdeel c, wordt na «Raad voor de rechtspraak» ingevoegd: en het College van afgevaardigden.
In onderdeel A.6 van de bijlage wordt «De artikelen 41, zevende lid, 59, zevende lid» vervangen door: De artikelen 41, achtste lid, 59, achtste lid,.
In artikel 3, aanhef, van de Beroepswet wordt «met uitzondering van de artikelen 2, 3, 9, 20 en 21» vervangen door: met uitzondering van de artikelen 2, 3, 9, 11, 20 en 21.
De Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2 wordt «Den Haag» vervangen door: 's-Gravenhage.
In artikel 4, aanhef, wordt «met uitzondering van de artikelen 2, 3, 9, 20 en 21» vervangen door: met uitzondering van de artikelen 2, 3, 9, 11, 20 en 21.
Het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen 16, vierde lid, van Boek 1, 336, derde lid, van Boek 2, 1220, eerste lid, en 1680, eerste lid, van Boek 8 wordt «de arrondissementsrechtbank» telkens vervangen door: de rechtbank.
In de artikelen 24, tweede lid, van Boek 2, 91, vierde lid, 106, zesde lid, 120, derde lid, 121, eerste lid, 130, eerste lid, 138, 140, eerste lid, 144, eerste lid, van Boek 5 en 605, tweede lid, van Boek 7 wordt «binnen wiens rechtsgebied» telkens vervangen door: van de rechtbank van het arrondissement waarin.
In artikel 241, zesde lid, van Boek 6 wordt «de president van de arrondissementsrechtbank» vervangen door: de voorzieningenrechter van de rechtbank.
In de artikelen 16, tweede lid, 160, eerste lid, 211, derde lid, 214, vijfde lid, en 218, eerste lid, van Boek 4 wordt «het kantongerecht» vervangen door: de rechtbank.
In artikel 7, zevende lid, van de Deltawet wordt «de arrondissementsrechtbank binnen welker ressort» vervangen door: de rechtbank van het arrondissement waarin.
In artikel 46d, onderdeel c, van de Wet op de ondernemingsraden wordt «niet begrepen» vervangen door: tevens niet begrepen.
Artikel 39 van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Berechting door een andere dan de economische kamer is mogelijk indien economische delicten zijn begaan in samenhang met een of meer strafbare feiten, niet zijnde economische delicten waarvan de rechtbank bevoegd is kennis te nemen en die economische delicten ten laste zijn gelegd samen met een of meer van die andere strafbare feiten.
De Kadasterwet wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen 56c, eerste lid, 76, zesde lid, 87b, derde lid, en 94b, derde lid, 113, eerste lid, en 114, eerste lid, wordt «de arrondissementsrechtbank» telkens vervangen door: de rechtbank.
In artikel 84, vierde lid, wordt «binnen wiens rechtsgebied» vervangen door: van de rechtbank van het arrondissement waarin.
Artikel 21 van de Wet oorlogsstrafrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 2° wordt «de griffier bij de Hoge Raad» vervangen door: de griffier van de Hoge Raad.
2. In onderdeel 3° wordt «het kantongerecht» vervangen door: de rechtbank.
De Wet organisatie en bestuur gerechten wordt als volgt gewijzigd:
In artikel X, vijfde lid, wordt na «bezoldiging» ingevoegd: en onkostenvergoeding.
Artikel XIV, tweede lid, komt te luiden:
2. Degenen die ingevolge artikel X zijn benoemd als coördinerend vice-president senior van een gerechtshof, een rechtbank, de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven blijven in het genot van het bij die benoeming behorende salaris en de daarbij behorende onkostenvergoeding voor zolang zij:
a. zijn benoemd als coördinerend vice-president senior van dat gerecht; of
b. zijn benoemd in een rechtsprekend ambt bij een gerecht, mits zij met ingang van het tijdstip van die benoeming bij dat gerecht ook zijn benoemd als lid van het bestuur en de benoeming aansluit op een benoeming in een rechtsprekend ambt bij een ander gerecht waarvan zij met ingang van het tijdstip van die benoeming ook lid van het bestuur zijn geweest.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 658, eerste lid, wordt «de kantonrechter in wiens rechtsgebied» vervangen door: de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin.
In artikel 663, eerste lid, wordt «het kantongerecht» vervangen door: de rechtbank, bedoeld in artikel 658, eerste lid,.
In de artikelen 672, eerste lid, en 679, eerste lid, wordt «in wiens rechtsgebied» respectievelijk «in wiens ambtsgebied» vervangen door: van de rechtbank van het arrondissement waarin.
In:
– de artikelen 15e en 16g van de Auteurswet 1912;
– artikel 61, derde lid, van de Gaswet;
– artikel 35, zesde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet;
– artikel 23, eerste lid, van de Kernenergiewet;
– de artikelen 47, tweede en derde lid, 113, 129, tweede lid, 176, tweede lid, 180, tweede lid, 181, eerste lid, 183 eerste en tweede lid, 184, 185, tweede tot en met vierde lid, 186, 202, onderdeel e, 203, 207, eerste lid, 217, eerste en tweede lid, 218 en 223, tweede lid, van de Landinrichtingswet;
– de artikelen 30, tweede lid, en 41, tweede lid, van de Loodsenwet;
– de artikelen 5, tweede lid, en 10, tweede en derde lid, van de Noodwet rechtspleging;
– de artikelen 14, derde lid, en 15, eerste lid, van de Pleegkinderenwet;
– de artikelen 17 en 18, tweede lid, van de Vorderingswet 1962;
– de artikelen 8a en 9, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheid olietankschepen;
– de artikelen 43, eerste en vierde lid, 44, eerste en tweede lid, 45, 46, 47, eerste lid, 50, 53, eerste lid, 55, 56, eerste lid, en 57, vierde lid, van de Wet agrarisch grondverkeer;
– de artikelen 46, eerste lid, en 53, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens;
– artikel 14 van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee;
– artikel 49, negende lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;
– artikel 5, eerste lid, van de Wet conflictenrecht namen;
– artikel 5.20, derde lid, van de Wet luchtvaart;
– de artikelen 54, eerste lid, onderdeel a, en 65, tweede lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten;
– de artikelen 7, tweede lid, en 15c van de Wet op de naburige rechten;
– artikel 10, eerste lid, van de Wet op de parlementaire enquête;
– artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Registeraccountants;
– artikel 33, tweede lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;
– artikel 110, tiende lid, van de Wet op het notarisambt;
– de artikelen 32, negende en tiende lid, 35, tweede lid, en 45, derde lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen;
– artikel 23, eerste lid, van de Wet politieregisters;
– artikel 53, vijfde lid, van de Wet Raad voor de Transportveiligheid;
– artikel 9, eerste lid, van de Wet schade oesterkwekers;
– de artikelen 2, tweede lid, en 3, eerste lid, van de Wet schadefonds olietankschepen;
– artikel 29, vijfde lid, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf;
– artikel 56, vijfde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993;
– de artikelen 10, derde lid, en 12, tweede lid, van de Wet tot behoud van cultuurbezit;
– artikel 6, zesde lid, van de Wet uitvoering Internationaal Energieprogramma;
– artikel 17, tweede lid, van de Wet wederzijdse bijstand bij invordering van enkele EEG-heffingen, de omzetbelasting en de accijnzen;
– artikel 14g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
– de artikelen 2, 4, 5, en 6, eerste lid, van de Wet van 8 januari 1975 tot uitvoering van het op 15 november 1965 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (Stb. 5);
– de artikelen 3, 4 en 9, eerste lid, van de Wet van 17 februari 1972, houdende uitvoering van de op 10 september 1964 te Parijs ondertekende Overeenkomst inzake beslissingen tot verbetering van akten van de burgerlijke stand, met Bijlagen en aanvulling, in verband daarmede, van artikel 29 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 85);
– artikel 17, eerste lid, van de Wet van 28 oktober 1991 tot uitvoering van het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de toegang tot de rechter in internationale gevallen en de op 27 januari 1977 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Overeenkomst inzake het doorzenden van verzoeken om rechtsbijstand (Stb. 679);
– artikel 6, tweede lid, van de Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan (Stb. 202);
– artikel 15 van de Wet van 24 oktober 1973, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Stb. 536);
– de artikelen 4, eerste lid, en 12, eerste lid, van de Wet van 21 april 1994, houdende bepalingen verband houdende met de instelling van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië sedert 1991 (Stb. 308);
wordt «de arrondissementsrechtbank» telkens vervangen door: de rechtbank.
In artikel 77, eerste lid, van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen wordt «de arrondissementsrechtbanken» vervangen door: de rechtbanken.
In:
– artikel 61, derde lid, van de Gaswet;
– artikel 154a, elfde lid, onderdeel a en b, twaalfde lid en dertiende lid, van de Gemeentewet;
– artikel 31h, tweede lid, van de Spoorwegwet;
wordt «president» vervangen door: voorzieningenrechter.
In:
– de artikelen 154 en 170 van de Pachtwet;
– artikel 26 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
wordt «het kantongerecht» vervangen door: de rechtbank.
Artikel II van de Wet van 30 januari 2002 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met onder meer de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 1999–2000 sector Rechterlijke Macht (Stb. 65) vervalt.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Kostuum- en titulatuurbesluit rechterlijke organisatie op artikel 1h van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Artikel 46n van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zoals dat luidde vóór de inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing onderscheidenlijk van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar aan wie op grond van de artikelen 46c, 46l of 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren ontslag is verleend vóór inwerkingtreding van deze wet, dan wel te wiens aanzien de tot dat ontslag strekkende vordering, bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, is ingesteld vóór de inwerkingtreding van deze wet.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld waarop artikel I, onderdeel H en I, in werking treedt.
Deze wet wordt aangehaald als: Veegwet modernisering rechterlijke organisatie.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28958-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.