28 938
Wijziging van de begrotingsstaat van het Gemeentefonds voor het jaar 2003 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 juni 2003

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen.

De door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-Den Uyl

De griffier van de commissie,

De Gier

1

Hoe komt het dat de benodigde statistische informatie op basis waarvan de algemene uitkering wordt bepaald, op het moment van uitkering nog niet bekend was? Is dit een structureel probleem?

De verdeling van de algemene uitkering wordt bepaald aan de hand van een hoog-ontwikkeld systeem van maatstaven. Bij de bepaling van de scores van gemeenten op die maatstaven zijn objectieve statistische gegevens, grotendeels afkomstig van het CBS, essentieel. Een greep: het aantal woonruimten, het aantal huishoudens met een laag inkomen, de omgevingsadressendichtheid, het aantal ha oppervlakte buitenwater etc. (Een compleet overzicht is opgenomen in het Besluit financiële verhouding 2001 (Stb. 2001, 88) dat jaarlijks wordt geactualiseerd). De gegevens voor deze maatstaven worden elk jaar behoedzaam geraamd. Hierop wordt een bevoorschotting voor de gemeenten gebaseerd. Al gedurende het lopende jaar is een groot gedeelte van deze statistische gegevens definitief beschikbaar. De gegevens van enkele maatstaven zijn echter pas in de loop van het volgende en het daaropvolgende jaar definitief beschikbaar. Dit veroorzaakt een tijdelijk verschil tussen de bevoorschotting en de begrotingsstand van het gemeentefonds.

Omdat de beheerders van het gemeentefonds gegevens willen gebruiken die zo accuraat en actueel mogelijk zijn, is in de systematiek ingebouwd dat de definitieve uitkering aan gemeenten pas later wordt bepaald. Doordat deze systematiek behoedzaam wordt toegepast leidt dat niet tot problemen voor de gemeenten. Er is dus gelukkig geen sprake van een probleem, laat staan van een structureel probleem.

2

Van welke doelgroep is uitgegaan bij de bepaling van de hoogte van het bedrag aan extra middelen minima zonder arbeidsperspectief? Hoe wordt deze doelgroep gedefinieerd, zowel naar de periode waarop de personen uit de doelgroep zich op het minimumniveau moeten bevinden als ook naar de herkomst van het inkomen?

Aan het gemeentefonds is eenmalig een bedrag van € 20 miljoen toegevoegd omdat de eenmalige verstrekking van extra middelen voor de financiële ondersteuning van langdurige minima via de gemeenten verloopt. De beleidsmatige achtergrond van deze verstrekking valt niet onder de verantwoordelijkheid van de fondsbeheerders, maar onder die van de staatssecretaris van SZW. Deze heeft de gemeenten geïnformeerd middels een brief van 17 februari 2003 (kenmerk Intercom/2003/12 805); in onderdeel 9 van die brief wordt uitleg gegeven over dit onderwerp.

De fondsbeheerders zijn systeemverantwoordelijk voor het gemeentefonds. Zij dragen zorg voor een adequate en juiste financiële verwerking van de maatregel in de richting van de gemeenten, in dit geval door een eenmalige toevoeging aan het gemeentefonds.

Voor de volledigheid zij hier nog gewezen op het wetsvoorstel Wet werk en bijstand, dat op 12 mei 2003 bij de Tweede Kamer is ingediend (Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 2). De financiële ondersteuning aan langdurige minima is in dit wetsvoorstel opgenomen in de vorm van een zgn. langdurigheidstoeslag (zie artikel 36).

3

Leiden de extra structurele middelen voor apparaatskosten Bouwstoffenbesluit ook werkelijk tot een beter toezicht en handhaving door gemeenten?

Op grond van de wet Bodembescherming en de Wet verontreiniging oppervlaktewater wijst het bouwstoffenbesluit de gemeenten een aantal toezichts- en handhavingstaken toe voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen. Dit betreft dus wetgeving van de staatssecretaris van VROM; de beleidsmatige achtergrond van deze keuzes valt niet onder de verantwoordelijkheid van de fondsbeheerders. Zij zijn systeemverantwoordelijk voor het gemeentefonds. Wel is relevant om te melden dat de toevoeging van de bijbehorende middelen aan het gemeentefonds in eerste instantie op tijdelijke basis heeft plaatsgevonden, juist met het oog op een evaluatie, door het ministerie van VROM, van de gemeentelijke uitvoeringspraktijk. Deze evaluatie heeft inmiddels plaatsgevonden, zoals ook aangegeven in de 1ste suppletore begroting 2003 van het gemeentefonds, en heeft tot de conclusie geleid dat de toevoeging aan het gemeentefonds structureel wordt gemaakt. Daaruit valt af te leiden dat de evaluatie een positieve uitkomst liet zien ten aanzien van de uitvoering van de toezichts- en handhavingstaken door de gemeenten.

4

Wanneer in het begrotingsjaar 2003 vindt de feitelijke uitbetaling van behoedzaamheidsreserve/nacalculatie 2002 plaats?

De feitelijke uitbetaling heeft plaatsgevonden in één keer, op 1 april 2003. Dit is aan de gemeenten gemeld in de maartcirculaire gemeentefonds.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Fessem (CDA), Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GL), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), Smilde (CDA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Straub (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD), Vacature (CDA), Vacature (D66).

Plv. leden: Van Bochove (CDA), De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (CU), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), Varela (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Gent (GL), Algra (CDA), Çörüz (CDA), Nawijn (LPF), Atsma (CDA), Bruls (CDA), Hamer (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD), Meijer (CDA), Giskes (D66).

Naar boven