28 917
Wijziging van de Kostenwet invordering rijksbelastingen

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 3 september 2003

Algemeen

Graag dank ik de leden van de fracties van de PvdA en de VVD voor hun inbreng voor het verslag op dit wetsvoorstel.

Uitgangspunten; kostendekkendheid

De leden van de fractie van de PvdA vragen of er buiten het achterwege laten van een jaarlijkse indexering vanaf 1 januari 1992 nog andere oorzaken zijn waarom thans een verhoging van de tarieven van 46% noodzakelijk is. Met name vragen zij of er bepaalde groepen zijn te signaleren waarbij de invordering extra moeilijk verloopt. De hoofdoorzaak die ten grondslag ligt aan de voorgestelde verhoging van de tarieven is inderdaad het tussentijds niet aanpassen van de tarieven aan de prijsontwikkelingen. Een andere oorzaak van de geconstateerde onderdekking – zo blijkt ook uit het rapport van onderzoeksbureau Cebeon van maart 2001 – is de mogelijkheid van het «kruisen» van een dwanginvorderingsmaatregel met de feitelijke betaling van de belastingschuld. In dat geval worden namelijk wel kosten gemaakt door de Belastingdienst respectievelijk de lokale overheden, maar worden deze kosten vervolgens niet in rekening gebracht aan de belastingschuldige. Voorts kan er worden gewezen op situaties waarbij de met de dwanginvordering gemoeide kosten nooit geïnd zullen worden, bijvoorbeeld bij kwijtschelding van de belastingschuld (inclusief de kosten) of bij het oninbaar blijken van de vordering (bijvoorbeeld in geval van faillissement van belastingschuldige). Ten slotte kan worden vermeld dat bepaalde handelingen niet vallen onder de reikwijdte van de Kostenwet en dus niet door een tarief worden gecompenseerd (gewezen kan worden op de handelingen in verband met de loonvorderingen). Ter beantwoording van de tweede vraag van de leden van de PvdA-fractie kan er op worden gewezen dat door de recente economische situatie een aantal groepen belastingschuldigen is aan te wijzen waarbij de invordering extra moeilijk verloopt. Wat ondernemingen betreft zijn de bouw, de horeca, de uitzendbranche, de autohandel en de ICT-sector de branches waarin de teruggang in de economie zich momenteel het meest doet voelen zijn. Bij particulieren is geen specifieke groep te benoemen, maar over de hele linie is een toename van het aantal verzoeken om betalingsregelingen (veelal voor een langere periode) te zien.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de tarieven zijn opgebouwd. Zij vernemen graag uit welke componenten de tarieven bestaan. De belangrijkste component wordt gevormd door de loonkosten. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan de loonkosten van de belastingdeurwaarder, maar ook aan die van de ontvanger. Het is immers de ontvanger die een aanmaning verstuurt, die een vordering doet, die een dwangbevel uitvaardigt, die beslist of het dwangbevel betekend moet worden, etc. Onderzoeksbureau Cebeon, dat een onderzoek heeft gedaan naar de kostendekkendheid van de tarieven, geeft in het rapport van maart 2001 ook aan dat het hier zowel directe uren als indirecte uren betreft. Voorts geeft Cebeon aan dat moet worden gedacht aan de reis- en verblijfskosten van de belastingdeurwaarder en de materiële kosten (kosten verband houdend met de arbeidsplek van de betrokken ambtenaren, kosten van gebruik van papier, enveloppen, postzegels, etc.). Daarnaast spelen ook automatiseringskosten een rol.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in een aantal gevallen de kosteloze betalingsherinnering als een nieuwe stap in het invorderingsproces van de Belastingdienst zal worden geïntroduceerd. Zij vragen om welke gevallen het gaat en of het niet in alle gevallen kan worden ingevoerd. In het huidige proces ontvangt de belastingschuldige die zijn belastingaanslag niet op tijd betaalt als eerste stap in het dwanginvorderingsproces de wettelijk voorgeschreven aanmaning. Aan deze aanmaning zijn voor belastingschuldige op grond van de Kostenwet invordering rijksbelastingen kosten verbonden. Aan deze stap wordt in het voorstel, zoals deze leden correct constateren, in een aantal gevallen een fase voorgevoegd, namelijk de betalingsherinnering. Na het versturen van deze voor de belastingschuldige kosteloze betalingsherinnering wordt de belastingschuldige uiteraard enige tijd gegund om alsnog te betalen. Dat betekent dat een eventuele volgende stap in het invorderingsproces (dat is dan het versturen van de wettelijke verplichte aanmaning) enige tijd later plaatsvindt dan nu het geval is. De betalingsherinnering zal vanwege deze tijdsverschuiving niet worden verstuurd in die gevallen waarin sprake is van een verhoogd invorderingsrisico. Zo zal geen betalingsherinnering worden verstuurd indien de belastingschuldige reeds één of meer belastingaanslagen onbetaald heeft openstaan waarvoor de ontvanger al dwanginvorderingsmaatregelen heeft genomen. Verder zal geen betalingsherinnering worden verstuurd voor belastingschulden ter zake van loon- en omzetbelasting. De reden hiervoor is dat het niet betalen op aangifte van deze twee categorieën belastingaanslagen bij ondernemers veelal een eerste teken is dat bij hen een invorderingsrisico is ontstaan. Deze belastingen dienen op aangifte afgedragen c.q. voldaan te worden; het betreft als het ware geld van derden dat de ondernemers onder zich hebben. Bovendien geldt dat indien een belastingplichtige niet op aangifte betaalt, hij van de inspecteur een verzuimmededeling en een naheffingsaanslag ontvangt. De naheffingsaanslag heeft voor deze middelen feitelijk al de rol van een betalingsherinnering. In dezelfde lijn geldt dat voor belastingaanslagen die in het kader van de Douane worden opgelegd, evenmin een betalingsherinnering zal worden verstuurd. Ook dan betreft het voldoening op aangifte. Bijzondere vermelding behoeven de belastingaanslagen motorrijtuigenbelasting. De motorrijtuigenbelasting betreft ook een belasting die op aangifte moet worden voldaan. Indien een belastingplichtige eenmaal aangifte heeft gedaan, ontvangt hij naderhand periodiek een rekening, die hij dient te betalen. Aan de belastingschuldige die deze rekening niet op tijd betaalt (en die niet al één of meer andere belastingaanslagen heeft openstaan waarvoor de ontvanger dwanginvorderingsmaatregelen heeft getroffen) zal ook een betalingsherinnering worden gestuurd. Daarbij speelt een rol dat het relatief lage bedragen betreft in tegenstelling tot bijvoorbeeld de belastingaanslagen loon- en omzetbelasting, waarbij het financiële invorderingsrisico groter is. Tot slot zal om uitvoeringstechnische redenen een kosteloze betalingsherinnering alleen worden verstuurd waar dit kan worden ingebed in het geautomatiseerde proces van de Belastingdienst. Dit betekent bijvoorbeeld dat geen betalingsherinnering zal worden verstuurd voor belastingaanslagen ter zake van dividendbelasting, assurantiebelasting en kapitaalsbelasting. Alles overziend betekent dit dat voor de geautomatiseerd verstuurde belastingaanslagen (inclusief naheffings- en navorderingsaanslagen) die na de laatste vervaldag nog onbetaald zijn in circa de helft van de gevallen een kostenloze betalingsherinnering zal worden verstuurd.

De leden van de fractie van de PvdA vernemen graag wanneer het onderzoek naar de mogelijkheid van «betekening» van dwangbevelen per post en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de tarieven van de Kostenwet invordering rijksbelastingen is afgerond. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. In het fiscaal pakket 2004 dat thans voor advies bij de Raad van State ligt, wordt voorgesteld de betekening van dwangbevelen per post naast de klassieke wijze van betekening mogelijk te maken. Tevens is in dat wetsvoorstel een bepaling opgenomen, waarmee wordt geregeld dat de met het verzenden van dwangbevelen per post geraamde besparing leidt tot een neerwaartse aanpassing van de tarieven van de Kostenwet invordering rijksbelastingen. De geraamde besparing voor de Belastingdienst bedraagt voor de jaren 2004 tot en met 2008 per saldo achtereenvolgens € 0,5, 2,5, 4,0, 5,5 en 7,0 miljoen. De geraamde besparing voor de gemeenten en waterschappen bedraagt in diezelfde jaren respectievelijk € 0,24, 1,19, 1,91, 2,62 en 3,34 miljoen per jaar. De neerwaartse aanpassing van de tarieven bestaat hieruit dat bij de toepassing van de indexering die is opgenomen in het voorgestelde artikel 8, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de correctiefactor bij het begin van het jaar 2005 wordt verlaagd met 0,023 en bij het begin van de jaren 2006, 2007 en 2008 met 0,014. Hierbij wordt opgemerkt dat aangezien de tarieven van de Kostenwet invordering rijksbelastingen bij het begin van 2004 niet zullen worden geïndexeerd, de besparingen van het jaar 2004 omwille van de eenvoud worden meegenomen in de correctiefactor voor 2005.

Budgettaire aspecten

De leden van de VVD-fractie willen graag weten of het bedrag aan geraamde extra opbrengsten voor het Rijk reeds is verwerkt in de rijksbegroting. Zij vragen voorts wat de regering vindt van een eventuele suggestie om de tariefsstijging stapsgewijs in te voeren, bijvoorbeeld uitgesmeerd over drie jaar. De extra opbrengsten voor het Rijk zijn ingeboekt bij de Voorjaarsnota. De Voorjaarsnota is verwerkt in het voorstel voor de wet tot wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2003 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (Kamerstukken II 2002/03, 28 943, nrs. 1 en 2). Een stapsgewijze invoering van de tariefsstijging wordt niet wenselijk geacht. Een gefaseerde tariefsstijging verspreid over drie jaar zou betekenen dat de Kostenwet invordering rijksbelastingen wederom twee jaar niet kostendekkend zal zijn.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Naar boven