28 915
Wijziging van de Noodwet financieel verkeer in verband met de dekking van het terrorismerisico door verzekeraars

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

De terreuraanslagen op 11 september 2001 in de Verenigde Staten hebben aan het licht gebracht dat door menselijk handelen opzettelijk schade kan worden veroorzaakt van een omvang die tot op dat moment niet voorstelbaar werd geacht. Gebleken is dat de omvang ervan in bepaalde opzichten slechts vergelijkbaar is met de gevolgen van oorlog en daarmee verband houdende omstandigheden. Nog afgezien van het menselijk leed en de maatschappelijke ontwrichting die deze terreurdaden hebben veroorzaakt, hebben zij ook voor de financiële sector en in het bijzonder voor de verzekeringssector grote consequenties. Het is duidelijk geworden dat bij één gebeurtenis of een reeks samenhangende gebeurtenissen grote aantallen verzekerde personen en zaken, mogelijk geconcentreerd bij slechts één of een beperkt aantal verzekeraars, worden getroffen.

De verzekerde schade bij genoemde aanslagen in de Verenigde Staten ligt volgens recente schattingen in de orde van grootte van meer dan US$ 40 miljard.

Internationale herverzekeraars, bij wie een belangrijk deel van de verzekerde schade uiteindelijk neerslaat, hebben zich direct na de aanslagen beraden over hun positie. Al snel werd duidelijk dat zij niet bereid waren om het terrorismerisico op de tot dan gebruikelijke condities te blijven dekken. Zij brachten dan ook beperkingen aan in de herverzekeringscontracten, of kondigden aan dat zij dit op afzienbare termijn zouden doen. De bestaande herverzekeringscontracten bieden hun daartoe in het algemeen de mogelijkheid.

Gezien hun grote afhankelijkheid van herverzekering waren directe verzekeraars, voorzover hun eigen polisvoorwaarden daartoe de mogelijkheid bieden, genoodzaakt om ook in hun polissen voor wat betreft schade ten gevolge van terroristische activiteiten aanpassingen en uitsluitingen aan te brengen. Vanaf begin 2002 werden deze risico's vooral in de industriële en bedrijfspolissen van dekking uitgesloten. De schadeverzekeringspolissen van particulieren en van het midden- en kleinbedrijf werden in het algemeen voor het jaar 2002 nog gecontinueerd zonder uitsluiting van het terrorismerisico. Verzekeraars gaven daarbij echter wel aan dat de kans zeer reëel was dat voor het jaar 2003 ook op deze polissen het terrorismerisico zou worden uitgesloten dan wel substantieel zou worden beperkt. Dit laatste hing samen met het feit dat herverzekeraars 2002 als een overgangsjaar beschouwden waarin zij verzekeraars en overheden de gelegenheid boden om oplossingen voor de gerezen problematiek uit te werken.

Benadrukt zij overigens dat de opzegging door directe verzekeraars alleen betrekking heeft op schadeverzekeringen. Ingevolge de polisvoorwaarden hebben schadeverzekeraars in het algemeen de mogelijkheid om per premievervaldatum, derhalve normaliter eens per jaar, de voorwaarden en/of de tarieven te wijzigen. Levensverzekeringen daarentegen behelzen langlopende contracten, waarin verzekeraars tussentijds niet eenzijdig wijzigingen kunnen aanbrengen. Dit betekent dat levensverzekeraars op lopende polissen waarop het terrorismerisico niet is uitgesloten, dit risico onverkort moeten blijven dekken. Voor nieuw af te sluiten levensverzekeringsovereenkomsten hebben verzekeraars de bevoegdheid tot uitsluiting van het terrorismerisico uiteraard wel.

Als gevolg van de hiervoor uiteengezette situatie is de Nederlandse verzekeringssector tot de conclusie gekomen dat het risico van terrorismeschade als onverzekerbaar moet worden beschouwd.

Argumenten die daarbij een rol spelen zijn enerzijds de onvoorspelbaarheid van realisatie van dergelijke schade, terwijl anderzijds het risico bestaat dat een terroristische aanslag een aanzienlijk deel van de verzekeringsportefeuille treft waardoor cumulatie van claims optreedt. In dit verband wordt opgemerkt dat de Pensioen- & Verzekeringskamer er op toeziet dat verzekeraars hun risico's voldoende beheersen. Uit een inventarisatie van de belangrijkste gevolgen van een beperkte herverzekeringsdekking van het terrorismerisico voor de bedrijfsvoering van verzekeraars concludeert de Pensioen- & Verzekeringskamer dat er sprake is van asynchroniteit tussen de polisvoorwaarden zoals verzekeraars die hanteren en de daarvoor aanwezige herverzekeringsdekking. Dit vloeit mede voort uit de mogelijkheden voor herverzekeraars om de dekking op korte termijn te beëindigen, terwijl zoals eerder vermeld schadeverzekeraars die mogelijkheid in mindere mate en levensverzekeraars die zelfs in het geheel niet bezitten.

De geschetste problematiek is voor verzekeraars en overheid aanleiding geweest voor overleg om de mogelijkheden te bezien om, op een wijze die tegemoetkomt aan de zorgen van de Pensioen- & Verzekeringskamer, een constructie op te zetten om het terrorismerisico in de toekomst in de markt gedekt te houden. In dit verband wordt opgemerkt dat in Europees verband de mogelijkheden zijn bezien van grensoverschrijdende oplossingen, onder andere in verband met de potentiële voordelen van risicospreiding en draagkrachtverbreding. Verwacht moet echter worden dat met de uitwerking van een grensoverschrijdende constructie geruime tijd gemoeid zal zijn. Het is immers duidelijk dat nationale poolconstructies – het Verenigd Koninkrijk en Spanje kennen reeds enige tijd oplossingen voor het verzekeren van terrorismerisico's op basis van de in die landen bestaande ervaring met terroristische aanslagen (IRA en ETA) – reeds worden gekenmerkt door een hoge mate van complexiteit. Mede vanwege het feit dat de behoefte bestond om snel te reageren, is geconcludeerd dat een Europese oplossing vooralsnog als te ambitieus moet worden beoordeeld. Daar komt bij dat nationale oplossingen als voordeel hebben dat deze specifiek toegesneden kunnen worden op de marktsituatie in de betrokken lidstaat, zoals dat bijvoorbeeld wordt gereflecteerd door een per land verschillend belang van de industriële verzekeringsmarkt. Een Europese constructie wordt bovendien bemoeilijkt door de gevraagde onderlinge solidariteit bij een wellicht verschillend risicoprofiel van de lidstaten. Gezien de potentiële voordelen ervan is Nederland uiteraard bereid constructief mee te denken over een Europese oplossing, maar zal in het licht van het vorengaande het initiatief laten aan de Europese Commissie.

Het hiervoor genoemde overleg met Nederlandse verzekeraars heeft geleid tot een akkoord op hoofdlijnen, waarover ondergetekende de Tweede Kamer bij brief van 6 november 2002 (Kamerstukken II 2002/2003, 28 668, nr. 1), heeft geïnformeerd. De vaste commissies voor Financiën en voor Economische Zaken hebben op 13 februari 2003 dit akkoord onderschreven.

Verzekeraars zijn met de uitwerking van deze hoofdlijnen voortvarend aan de slag gegaan. Naar verwachting zal de hierna vermelde dekking van het terrorismerisico op 1 juli 2003 van kracht worden.

De belangrijkste elementen van de door verzekeraars gekozen oplossing kunnen als volgt worden geschetst.

Gezien de potentiële omvang van terrorismeschade en de onzekerheden op de internationale herverzekeringsmarkt, zoals onvolledige en opzegbare dekkingen, hebben verzekeraars in Nederland de Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden N.V. (hierna: de NHT) opgericht. Deelname aan de NHT staat open voor verzekeraars die ingevolge artikel 12 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (hierna: Wtv 1993) of artikel 7 van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf (hierna: Wtn), bevoegd zijn in Nederland het verzekeringsbedrijf uit te oefenen. De deelnemende verzekeraars zullen ieder de door hen zelf geaccepteerde terrorismerisico's bij de NHT aanbieden die deze risico's accepteert. De rechtsvorm van de NHT is een naamloze vennootschap waarvan de aandelen in handen zijn van de door het Verbond van Verzekeraars opgerichte Stichting voor de Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden.

Eén van de kernelementen van de NHT is dat verzekeraars de gevolgen van het terrorismerisico gezamenlijk blijven dekken, maar dat zij over het algemeen de totaal geboden dekking in die mate willen beperken dat de schadelast uit alle contracten gezamenlijk de capaciteit van de NHT niet kan overschrijden. Met de NHT genereert de Nederlandse verzekeringssector een capaciteit van minimaal € 400 miljoen voor alle terrorismeschade die aan een kalenderjaar kan worden toegerekend. Daarboven heeft de sector op zich genomen er naar te streven om daarnaast nog eens minimaal € 300 miljoen door internationale herverzekeraars te laten dekken.

Afhankelijk van de concrete vormgeving van de NHT heeft de overheid zich bereid getoond om in aanvulling op deze bedragen, afhankelijk van de omvang van de dekking door internationale herverzekeraars, voor maximaal € 1 miljard aan herverzekeringsdekking te bieden tegen betaling van een premie. Als voorwaarde geldt dat daarbij tegemoet zal moeten worden gekomen aan de hiervoor geschetste maatschappelijke problematiek, die recht doet aan het uitgangspunt van marktconformiteit en die vertrouwen biedt voor een zakelijke contractrelatie. Gegeven de huidige marktsituatie ligt het in het voornemen om bij het bepalen van hoogte van de overheidsdekking vooralsnog uit te gaan van hetzelfde bedrag als internationale herverzekeraars dekken, te weten € 300 miljoen. Gezien de mogelijke schadeomvang van een terroristische aanslag en de bereidheid van (her)verzekeraars om een aanzienlijk bedrag ter beschikking te stellen, wordt het zinvol geacht om van overheidszijde deze substantiële bijdrage te leveren. Uiteraard zal met zekere regelmaat worden bezien of overheidsbetrokkenheid in deze vorm, van deze omvang en onder deze condities nog steeds door de dan bestaande problematiek en marktsituatie wordt gerechtvaardigd. Het herverzekeringscontract met de NHT vormt hierbij een belangrijk sturingsinstrument.

Met deze aanvullende herverzekeringsdekking kan tevens een mogelijk beroep op de overheid, bij voorbeeld op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen, worden vermeden. Die wet kan na afweging van alle in het geding zijnde belangen bij koninklijk besluit van toepassing worden verklaard in geval van schaden, anders dan uit zoetwateroverstroming en aardbeving, die een bepaalde omvang te boven gaan en bovendien onverzekerbaar zijn. In dergelijke gevallen kan maximaal € 450 miljoen aan benadeelden worden uitgekeerd. Met de totstandkoming van de NHT zal van feitelijke onverzekerbaarheid van het terrorismerisico tot op zekere hoogte dus geen sprake behoeven te zijn.

Hoewel in gevallen als hier bedoeld geen beroep kan worden gedaan op ervaringen uit het verleden is ondergetekende van mening dat, gezien de omvang van de NHT, polishouders ondanks een eventuele beperking in de polisvoorwaarden, in voldoende mate dekking kunnen blijven ontvangen voor terrorismeschade. Ter illustratie kan in dit verband worden gewezen op scenario-studies die verzekeraars hebben gemaakt om de orde van grootte van terroristische schade in Nederland te kunnen beoordelen. Het blijkt dat bijvoorbeeld een aanslag op een uitverkocht groot voetbalstadion kan leiden tot directe uitkeringen in de orde van grootte van € 700 miljoen uit hoofde van levensverzekeringen en tot een materiële schade van € 500 miljoen. Een dergelijke ramp zou met behulp van de thans voorziene omvang van de NHT grotendeels te financieren zijn.

Uit dit scenario blijkt dat weliswaar sprake moet zijn van een voor Nederland ongekende schade-omvang alvorens de capaciteit van de NHT wordt overschreden, maar tevens dat niet valt uit te sluiten dat de totaal verzekerde schade door terroristische activiteiten in bepaalde gevallen de omvang van de NHT te boven gaat. Verzekeraars blijven immers onverkort bloot staan aan het risico in de lopende portefeuille waarop het terrorismerisico is meeverzekerd en waarvan de polisvoorwaarden niet tussentijds eenzijdig kunnen worden herzien. Dit doet zich in het bijzonder voor bij levens-verzekeringen, maar kan ook het geval zijn bij schadeverzekeringen die door verzekeraars niet tussentijds kunnen worden aangepast. Bij schade die de capaciteit van de NHT overschrijdt kunnen vervolgens de grenzen van de draagkracht van het verzekeringsstelsel worden bereikt. Vanuit de verantwoordelijkheid voor een stabiele financiële sector beschouwt ondergetekende het onwenselijk als deze grenzen zouden worden overschreden.

Dit benadrukt de noodzaak om de overheid bevoegdheden ter beschikking te stellen waarmee de onwenselijke consequenties kunnen worden bestreden van een buitengewone omstandigheid als een terreuraanslag van grote omvang.

Op dit moment biedt de Noodwet financieel verkeer aan de Minister van Financiën in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden bijzondere bevoegdheden ten aanzien van financiële instellingen. Zo kan de Minister van Financiën bepalen dat op alle levensverzekeringsovereenkomsten het oorlogsrisico geacht wordt te zijn meeverzekerd en kunnen in dat verband kortingen worden toegepast op de verzekerde bedragen. Het past in het systeem van die wet om ook in geval van een buitengewone omstandigheid als een terroristische aanslag van grote omvang, waarvan de gevolgen in bepaalde opzichten vergelijkbaar zijn met oorlogsschade en waarbij de grenzen van de draagkracht van het verzekeringsstelsel worden overschreden, de Minister van Financiën een specifieke bevoegdheid toe te kennen, teneinde het goed functioneren van het verzekeringsstelsel te waarborgen. Verzekeraars behouden uiteraard de eigen verantwoordelijkheid om risico's te verzekeren die zij kunnen dragen. Zij zullen daarmee waar mogelijk ook rekening houden. In veel polissen is het terrorismerisico thans echter nog onverkort gedekt en is een overschrijding van het met behulp van de NHT gedekte bedrag niet direct uit te sluiten. Zo zal gegeven een hoge capaciteit van de NHT bij dergelijke overschrijdende schade veelal sprake zijn van een situatie waarin de verzekeringssector in bovengeschetste problemen geraakt en toepassing van de Noodwet wenselijk is. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt de bevoegdheid van de Minister van Financiën om in te kunnen grijpen, in de Noodwet financieel verkeer te introduceren.

Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de Minister van Financiën alvorens over te gaan tot het gebruikmaken van zijn geschetste bevoegdheid, over een zo goed mogelijk inzicht zal moeten beschikken over de situatie op de verzekeringsmarkt. Hij zal zich, in samenspraak met de betrokken ambtgenoten, in nauw overleg met de Pensioen- & Verzekeringskamer, op een wijze die recht doet aan respectievelijke verantwoordelijkheden, laten adviseren door de verzekeringssector. Van die zijde is inmiddels het voornemen kenbaar gemaakt een commissie in het leven te roepen die bij schade door terroristische activiteiten direct geactiveerd kan worden.

Artikelgewijze toelichting

Artikel I

A

Aan de begripsomschrijvingen in de Noodwet financieel verkeer worden de overeenkomsten van schadeverzekering en van natura-uitvaartverzekering toegevoegd. Na de terreuraanslagen op 11 september 2001 is gebleken dat ook materiële schade van tot dan toe ongekende omvang kan optreden die in potentie het functioneren van de verzekeringssector in zijn geheel kan ondermijnen, terwijl het geen betoog behoeft dat ook de kosten die natura-uitvaartverzekeraars moeten maken een bijzonder grote omvang kunnen bereiken.

Onder het begrip «overeenkomst van schadeverzekering» vallen in dit verband tevens de overeenkomst van ziektekostenverzekering, terwijl onder «uitkeringen» tevens de verstrekkingen worden begrepen van verzekeraars wier verplichtingen niet in geld luiden, maar die hun prestatie in natura leveren (natura-uitvaart, glas, rechtsbijstand, e.d.).

Met het begrip «ondernemingen, waarop die wet van toepassing is» wordt gedoeld op verzekeraars waarop de Wtv 1993 of de Wtn van toepassing is. Ingevolge artikel 12 van de Wtv 1993, onderscheidenlijk artikel 7 van de Wtn betreft dit verzekeraars met zetel in Nederland, alsmede verzekeraars met zetel buiten Nederland voor wat betreft hun bijkantoren in Nederland en de diensten die zij naar Nederland verrichten.

B

Artikel 18b, eerste en derde lid

Aan het slot van het algemene deel van deze memorie van toelichting is aangegeven dat de Minister van Financiën in geval van een buitengewone omstandigheid als een omvangrijke terroristische aanslag, op basis van de systematiek van de Noodwet financieel verkeer specifieke bevoegdheden dient te krijgen teneinde het goed functioneren van het verzekeringsstelsel te waarborgen.

In het eerste lid van artikel 18b is deze bevoegdheid vormgegeven. In tegenstelling tot oorlogssituaties, waarin het normaal is dat gedurende kortere of langere tijd een veelvoud aan oorlogshandelingen plaatsvindt, ligt het bij terroristische activiteiten zoals we die tot nu toe kennen, voor de hand dat slechts sprake is van een enkele handeling. Desalniettemin wordt het begrip terroristische handeling ook in de meervoudsvorm gebezigd. De ervaring leert immers dat niet valt uit te sluiten dat ook in geval van terrorisme meer dan een actie of een reeks van met elkaar samenhangende acties plaatsvindt of dat dergelijke acties binnen een korte periode plaatsvinden. Als voorbeeld kan gelden de twee vliegtuigen die zich kort na elkaar in de torens van het World Trade Center in New York boorden en waarbij aanvankelijk de meningen verschilden over de vraag of sprake was van één gebeurtenis of van twee afzonderlijke gebeurtenissen. Het is echter evenzeer denkbaar dat binnen enkele weken of maanden na een terroristische actie een andere actie plaatsvindt.

Aangezien het altijd mogelijk is dat zich na een terroristische actie die een groot beroep doet op de totaal beschikbare dekkingscapaciteit, binnen een korte periode nog een of meer van dergelijke gebeurtenissen voordoen, moet de bevoegdheid van de minister zich ertoe uitstrekken om de toe te passen kortingen vast te stellen, uitgaand van die potentiële meerdere gebeurtenissen. Dit betekent dat daarbij een voorzichtigheidsmarge in acht dient te worden genomen opdat de kans zo klein mogelijk is dat benadeelden van een mogelijk later plaatsvindende gebeurtenis minder ontvangen dan benadeelden van een eerder plaatsgevonden hebbende terroristische aanslag. Na verloop van een zekere periode zal de definitieve korting kunnen worden vastgesteld. Het derde lid biedt hiertoe de mogelijkheid.

Door het opleggen van kortingen wordt bovendien zoveel mogelijk vermeden dat de totaal beschikbare dekkingscapaciteit wordt overschreden. Indien echter onverhoopt op enig moment de te verrichten uitkeringen de binnen een bepaald kalenderjaar voor de gehele Nederlandse verzekeringssector beschikbare capaciteit te boven zou gaan, waardoor de stabiliteit van de verzekeringssector in het gedrang zou komen en dus ook de rechten van andere verzekerden onder druk zouden komen, kan de minister ingrijpen in de contractuele relatie tussen verzekeraars en verzekerden en kan hij bepalen dat verzekeraars niet meer gehouden zijn tot het doen van verdere uitkeringen.

Conform de systematiek van de Noodwet financieel verkeer is ervan afgezien het begrip terrorismerisico te definiëren. Voor de huidige kernbegrippen «oorlogsrisico» en «buitengewone omstandigheden» zijn immers evenmin definities in deze wet opgenomen. Bij de totstandkoming van de wet is aan dit aspect ruime aandacht geschonken. In de Nota naar aanleiding van het eindverslag bij het wetsvoorstel voor de Noodwet financieel verkeer (Kamerstukken II 1977/78, 13 706, nr. 8, blz. 1) werd op een vraag of het ontwerp niet aan duidelijkheid zou winnen als daarin nader werd aangegeven wat onder «oorlogsrisico» ware te verstaan, geantwoord dat dit ondergetekenden minder gewenst voorkwam en dat zij er de voorkeur aan gaven een nadere omschrijving over te laten aan de Minister van Financiën. In dit verband is tevens van belang de volgende passage uit de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Kamerstukken II 1994/95, 23 791, nr. 6, blz. 4): «Hoezeer ook het begrip oorlog op het eerste gezicht helder lijkt, bij nader inzien blijkt dit allerminst het geval. (...) Daar komt bij dat de constatering dat de genoemde omstandigheden zich voordoen een bestuurlijk oordeel blijft. Het verdient naar onze mening verre de voorkeur dit niet te verhullen door het gebruik van quasi-objectieve criteria.» In de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Kamerstukken II 1994/95, 23 790, nr. 5, blz. 9) wordt opgemerkt: «Bij de beoordeling of zich buitengewone omstandigheden voordoen gaat het niet om het vaststellen van juridische grootheden, maar om het beantwoorden van de vraag of de zich voordoende feitelijke gebeurtenissen het hanteren van bepaalde buitengewone bevoegdheden noodzakelijk maken. (...) dat het bij de vraag of in bepaalde omstandigheden noodwetgeving mag worden gebruikt in wezen om een beleidskeuze gaat.»

Desalniettemin kan worden opgemerkt dat de Minister van Financiën, alvorens te beslissen of een bepaalde gebeurtenis of een reeks van gebeurtenissen kan worden aangemerkt als een terroristische handeling in de zin van de Noodwet financieel verkeer, in zijn overwegingen mede zal betrekken de omschrijving die de NHT voor het terrorismerisico hanteert1. Zoals vermeld in het algemene deel van deze toelichting kunnen bij schade die de capaciteit van de NHT overschrijdt, de grenzen van de draagkracht van het verzekeringsstelsel immers worden bereikt. Vanuit de verantwoordelijkheid voor een stabiele financiële sector wordt dit door ondergetekende als onwenselijk beschouwd.

Gezien de bestaande beleidslijn in de Noodwet financieel verkeer en de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden met betrekking tot de begrippen «oorlogsrisico» en «buitengewone omstandigheden» ligt het in de rede om ook met betrekking tot het begrip «terrorismeschade» niet over te gaan tot het definiëren in de wet. Het moet aan de Minister van Financiën worden overgelaten om in het concrete geval te bepalen wanneer daarvan sprake is en wanneer aanleiding bestaat om gebruik te maken van zijn bevoegdheden. Zoals vermeld aan het slot van het algemene deel van deze toelichting zal hij zich daarbij laten adviseren door de aldaar bedoelde commissie.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de Noodwet financieel verkeer is gericht op situaties waarin de financiële markten door buitengewone omstandigheden niet langer adequaat kunnen functioneren. De in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde aanpassing geschiedt nadrukkelijk vanuit die hoedanigheid en neemt bij individuele verzekeraars dus niet de verantwoordelijkheid weg voor een prudente beheersing van de verplichtingen in relatie tot de aanwezige activa.

De bevoegdheden van de Minister van Financiën verband houdend met de dekking van het terrorismerisico door verzekeraars, zijn vastgelegd in een nieuw hoofdstuk IXa. De redenen die ten grondslag liggen aan de beslissing om niet over te gaan tot inpassing in hoofdstuk X, dat handelt over de dekking van het oorlogsrisico door levensverzekeraars en pensioen- en spaarfondsen, worden hierna toegelicht.

Allereerst wordt opgemerkt dat het terrorismerisico, hoezeer de omvang van de daardoor veroorzaakte schade in bepaalde gevallen ook vergelijkbaar kan zijn met de gevolgen van oorlog, niet kan worden gelijkgesteld met het oorlogsrisico. Daar komt bij dat de artikelen 19 tot en met 24 in hoofdstuk X uitsluitend betrekking hebben op levensverzekeraars en pensioen- en spaarfondsen. Het belangrijkste argument is evenwel dat de problematiek waarop hoofdstuk X betrekking heeft van een geheel andere aard is dan de problematiek die dit wetsvoorstel beoogt te regelen. Zo geeft artikel 19 de Minister van Financiën de bevoegdheid om te bepalen dat in overeenkomsten van levensverzekering waarin het oorlogsrisico niet is gedekt (waarmee verzekeraars bij acceptatie en in het bijzonder bij hun premiestelling derhalve geen rekening hebben gehouden), dit risico vanaf een door hem vast te stellen tijdstip geacht wordt juist wel te zijn gedekt. Om aan de financiële moeilijkheden die voor deze levensverzekeraars als gevolg van oorlogssterfte mogelijk voortvloeien uit deze verplichte dekking, op een bevredigende wijze het hoofd te kunnen bieden, is aan de minister in artikel 20 de bevoegdheid verleend om kortingen vast te stellen die levensverzekeraars verplicht zijn op de verzekerde bedragen toe te passen. De aan de minister toegekende bevoegdheid geldt dus enerzijds om levensverzekeraars te verplichten in lopende polissen het oorlogsrisico alsnog te dekken en anderzijds om aan de daaruit voor hen mogelijk voortvloeiende problemen tegemoet te komen.

De situatie waar het onderhavige wetsvoorstel het oog op heeft is van fundamenteel andere aard, namelijk om verzekeraars (nu niet alleen levensverzekeraars maar eveneens schadeverzekeraars) die een bepaald risico juist wel dekken, te vrijwaren van (een deel van) hun verplichtingen jegens hun verzekerden, indien de totale schade als gevolg van terroristische activiteiten een bepaalde omvang heeft overschreden.

Artikel 18b, tweede lid

In de definities van de begrippen «overeenkomst van levensverzekering», «overeenkomst van schadeverzekering» en «overeenkomst van natura-uitvaartverzekering» in artikel 1, onderdelen h, i (nieuw) en j (nieuw), is de voorwaarde opgenomen dat die overeenkomsten moeten zijn gesloten door ondernemingen waarop de Wtv 1993 onderscheidenlijk de Wtn van toepassing is. Artikel 14, eerste lid, van de Wtv 1993 bepaalt dat die wet, behoudens enkele hier niet ter zake doende uitzonderingen, niet van toepassing is op gespecialiseerde herverzekeraars. De Wtv 1993 is echter wel van toepassing op verzekeraars die het herverzekeringsbedrijf uitoefenen naast het directe bedrijf.

De NHT treedt op als herverzekeraar van de deelnemende, in Nederland toegelaten directe verzekeraars. Laatstbedoelde verzekeraars blijven in hun relatie met hun verzekerden volledig verantwoordelijk voor het afwikkelen van schaden. Het risico van onvermogen als bedoeld in dit wetsvoorstel heeft uitsluitend betrekking op deze directe verzekeraars. In het tweede lid van artikel 18b is daarom bepaald dat de regeling in artikel 18b, eerste lid, uitsluitend betrekking heeft op uitkeringen uit hoofde van overeenkomsten van directe verzekering.

Artikel 18d

Door gebruik te maken van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 18b, grijpt de minister in in de contractuele relatie tussen verzekeraars en verzekerden. In een dergelijk geval is het vanzelfsprekend dat in de verzekeringspolissen de bepalingen die betrekking hebben op de dekking van het terrorismerisico niet meer gelden. Met de onderhavige bepaling wordt dit volledigheidshalve ondubbelzinnig vastgelegd.

De Minister van Financiën,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

De NHT-definities luiden als volgt:

Terrorisme Gewelddadige handelingen en/of gedragingen – begaan buiten het kader van een van de zes in artikel 64 lid 2 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 genoemde vormen van molest – in de vorm van een aanslag of een reeks van in tijd en oogmerk met elkaar samenhangende aanslagen als gevolg waarvan letsel en/of aantasting van de gezondheid, al dan niet de dood tengevolge hebbend, en/of materiële schade ontstaat dan wel anderszins economische belangen worden aangetast, waarbij aannemelijk is dat deze aanslag of reeks – al dan niet in enig organisatorisch verband – is beraamd en/of uitgevoerd met het oogmerk om bepaalde politieke en/of religieuze en/of ideologische doelen te verwezenlijken.

Kwaadwillige besmetting (in relatie tot terrorisme) Het (doen) verspreiden van ziektekiemen en/of stoffen die als gevolg van hun (in)directe fysische, biologische, radioactieve of chemische inwerking letsel en/of aantasting van de gezondheid, al dan niet de dood tengevolge hebbend, bij mensen en dieren kunnen veroorzaken, dan wel schade aan zaken kunnen toebrengen, waarbij aannemelijk is dat het (doen) verspreiden – al dan niet in enig organisatorisch verband – is beraamd en/of uitgevoerd met het oogmerk om bepaalde politieke en/of religieuze en/of ideologische doelen te verwezenlijken.

Preventieve maatregelen Van overheidswege en/of door verzekerden en/of derden getroffen maatregelen om het onmiddellijk dreigend gevaar van terrorisme en/of kwaadwillige besmetting af te wenden of – indien het gevaar zich heeft verwezenlijkt – de gevolgen daarvante beperken.

Naar boven