nr. 116
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 maart 2004
In oktober 2003 heb ik u geïnformeerd over een onjuistheid in de
toelichting bij de jaarrekening 2002 van OCW (kamerstuk 28 880, nr. 114).
Het betreft hier een onderdeel van de toelichting bij beleidsartikel 11
(studiefinanciering). In deze toelichting (pagina 310) worden de totale uitgaven
uitgesplitst naar relevante uitgaven en niet-relevante uitgaven. Een deel
van de uitgaven, ongeveer € 46 mln, is ten onrechte als niet-relevant
verantwoord; dit deel had als relevante uitgaven moeten worden verantwoord.
De bovenstaande onjuistheid is het gevolg van een fout in de administratie
bij de IB-Groep.
Na constatering van deze fout heb ik samen met de hoofddirecteur van de
IB-Groep de Directie Audit en Toezichtbeleid van het Ministerie van Financiën
verzocht de achtergronden van deze administratieve fout te onderzoeken.
Hierbij wil ik u informeren over de resultaten van dit onderzoek. In de
bijlagen bij deze brief vindt u het rapport1 alsmede
de correcte weergave van de cijfers.
Het onderzoek van de directie Audit en Toezichtbeleid
van het Ministerie van Financiën
De directie Audit en Toezichtbeleid (ATB) beschrijft hoe de fout is ontstaan
(hoofdstuk 4 van het onderzoeksrapport). De onderzoekers concluderen dat er
sprake is van een incidentele fout, die is ontstaan ten tijde van het opstellen
van de verantwoording 2002, direct na afloop van het jaar 2002. Deze verantwoording
moest handmatig worden opgesteld omdat de benodigde geautomatiseerde journaliserings-systemen
nog in revisie waren. Bij deze handmatige opstelling is een boeking die zou
moeten leiden tot een verschuiving van niet-relevante uitgaven naar relevante
uitgaven over het hoofd gezien. De onderzoekers concluderen voorts dat de
fout geen invloed heeft gehad op de (extra-comptabele-)vorderingenadministratie
en ook geen invloed heeft gehad op de andere onderdelen van de programma-kosten-administratie
van de IB-Groep.
De directie ATB beschrijft in het onderzoeksrapport de oorzaken van het
probleem (hoofdstuk 5). Er is sprake van een reeks van met elkaar samenhangende
factoren. Beschreven worden het spanningsveld tussen beleidsontwikkeling en
de praktische uitvoerbaarheid (in dit geval het onderscheid tussen relevante
en niet-relevante uitgaven), de complexiteit van het geautomatiseerde systeem
waarmee de wetgeving wordt uitgevoerd, de kwetsbaarheid van de IB-Groep waar
het gaat om financiële kennis, en een aantal administratief-organisatorische
factoren die niet voldoende geregeld waren. De maatregelen die door de IB-Groep
naar aanleiding van het probleem zijn genomen (hoofdstuk 6) achten de onderzoekers
adequaat en zijn een goede aanzet voor een beter financieel beheer: de kans
dat eenzelfde fout zich in de toekomst weer voor zal doen wordt klein geacht.
Tenslotte beveelt de directie ATB aan om de aandacht voor het financieel
beheer vast te houden door de maatregelen structureel in de organisatie in
te bedden en te investeren in financiële kennis, om het geautomatiseerde
systeem waaruit de verantwoordingsinformatie voortkomt te vereenvoudigen,
en om, binnen de politieke randvoorwaarden, de wet- en regelgeving door te
lichten en waar mogelijk te vereenvoudigen.
Het rapport wordt door mij en door de hoofddirecteur van de IB-Groep onderschreven.
De genoemde aanbevelingen nemen wij over.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven
BIJLAGE
De correcte cijfers
In de jaarrekening van OCW over 2002 zijn voor beleidsartikel 11 de totale
uitgaven nader toegelicht, voor de verschillende onderdelen van het beleidsartikel.
(Pagina 309 van de jaarrekening; TK 28 800, nr. 16)
De in de toelichting opgenomen uitsplitsing naar de verschillende onderdelen
onjuist. In onderstaande tabel zijn naast elkaar opgenomen de cijfers zoals
gemeld in het jaarverslag, en de correcte toelichtende cijfers.
Budgettaire gevolgen van beleid: artikel 11 ( x € 1000)
Realisatie
| | 2002 volgens jaarverslag | Realisatie 2002 Na correctie |
|---|
| Totale uitgaven | 1 804 254 | 1 804 254 |
| Waarvan relevante uitgaven | 920 503 | 967 607 |
| Basis en aanvullende beurs (11.1) | 840 501 | 857 358 |
| Reisvoorziening (11.2) | 29 887 | 41 214 |
| Overige uitgaven (11.3) | 50 115 | 69 035 |
| Waarvan niet-relevante uitgaven | 883 751 | 836 647 |
| Prestatiebeurs (11.4) | 405 823 | 386 036 |
| Reguliere rentedragende leningen (11.5) | 477 928 | 450 611 |
De totale uitgaven van artikel 11 zijn ten opzichte van de in het jaarverslag
gemelde realisatie onveranderd. Wel is een groter deel van de uitgaven (€ 47,1
mln) toe te rekenen aan de relevante uitgaven in plaats van aan de categorie
niet-relevante uitgaven. Deze verschuiving doet zich op elk van de onderdelen
voor. Zoals ook in het bijgaande onderzoeksrapport wordt beschreven, worden
deze verschillen hoofdzakelijk veroorzaakt doordat boekingen die noodzakelijk
zijn als gevolg van achterstallig lager recht (ALR) niet juist zijn uitgevoerd.
Achterstallig lager recht betreft ten onrechte uitbetaalde studiefinanciering,
welke niet alleen leidt tot een instellen van een vordering op de student,
maar ook tot een verschuiving binnen het artikel van niet-relevante uitgaven
naar relevante uitgaven. Het onderzoek beschrijft dat de op de student in
te stellen vordering wel correct is geboekt, maar dat de daarmee samenhangende
verschuiving van relevant naar niet-relevant over het hoofd is gezien.