28 880
Jaarverslagen over het jaar 2002

nr. 10
JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN (V)

Aangeboden 21 mei 2003

Ontvangsten 2002 per hoofddoelstellingkst-28880-10-1.gif

Uitgaven 2002 per hoofddoelstellingkst-28880-10-2.gif

INHOUDSOPGAVE

ALGEMEEN6
   
1.Voorwoord6
   
2.Dechargeverlening7
   
3.Leeswijzer10
   
BELEIDSVERSLAG13
   
4.Beleidsprioriteiten13
   
5.Beleidsartikelen19
 Beleidsartikel 1: Internationale ordening19
 Beleidsartikel 2: Vrede, veiligheid en conflictbeheersing32
 Beleidsartikel 3: Humanitaire hulp43
 Beleidsartikel 4: Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw49
 Beleidsartikel 5: Europese integratie56
 Beleidsartikel 6: Bilaterale ontwikkelingssamenwerking68
 Beleidsartikel 7: Fondsen van de Europese Unie80
 Beleidsartikel 8: Instellingen van de Verenigde Naties83
 Beleidsartikel 9: Internationale financiële instellingen88
 Beleidsartikel 10: Samenwerking met maatschappelijke organisaties92
 Beleidsartikel 11: Samenwerking op het terrein van internationaal onderwijs96
 Beleidsartikel 12: Samenwerking met het bedrijfsleven99
 Beleidsartikel 13: Politieke en economische belangenbehartiging105
 Beleidsartikel 14: Asiel, migratie en consulaire dienstverlening117
 Beleidsartikel 15: Internationaal cultuurbeleid126
   
6.Niet-beleidsartikelen131
   
7.Mededeling bedrijfsvoering135
   
JAARREKENING142
   
8.Verantwoordingsstaten142
8.1De verantwoordingsstaat van het Minsterie van Buitenlandse Zaken142
8.2De samenvattende verantwoordingsstaat van de baten-lastendiensten144
   
9.Financiële toelichting bij de verantwoordingsstaten145
9.1Toelichting bij de beleidsartikelen145
9.2Toelichting bij de niet-beleidsartikelen161
9.3Toelichting bij de baten-lastendiensten163
   
10.Saldibalans173
   
11.Bijlagen191
 Bijlage 1. Verdiepingsbijlage192
 Bijlage 2. Aanbevelingen Algemene Rekenkamer196
 Bijlage 3. Sancties en malversaties198
 Bijlage 4. Personeelssamenstelling199
 Bijlage 5. Afkortingenlijst200
 Bijlage 6. Trefwoordenregister204

ALGEMEEN

1. VOORWOORD

Voor u ligt het departementaal jaarverslag 2002. Het jaarverslag over het Nederlandse buitenland beleid in een jaar met opvallende nationale en internationale ontwikkelingen. Ontwikkelingen die geografische grenzen overstegen en waarvan ook de effecten niet binnen de grens van het jaar 2002 zullen blijven. Terrorismebestrijding kwam op de agenda, er werd besloten tot uitbreiding van zowel de EU als de NAVO, het statuut voor het Internationaal Strafhof trad in werking en tijdens de conferentie Financing for Development en de World Summit on Sustainable Development (WSSD) werd een extra impuls gegeven aan de operationalisering van de Millennium Development Goals. Belangrijke ontwikkelingen, waar Nederland mede vorm aan heeft gegeven. Ook de meer reguliere taken van dit Ministerie als hulp aan Nederlanders in den vreemde, het uitgeven van visa, het uitbrengen van ambtsberichten en het bevorderen van de Nederlandse belangen in het buitenland stonden in de belangstelling.

In vijftien beleidsartikelen wordt het beleid van 2002 via zijn resultaten uiteengezet. Graag wijs ik u op de samenhang tussen deze artikelen. Wij, de beide staatssecretarissen en ik, zien de integrale benadering als kern van het buitenland beleid. In 2002 waren er voorbeelden die ons hierin gesterkt hebben. Zo werden in Afghanistan en in Macedonië diplomatieke, militaire en ontwikkelingssamenwerkingsinstrumenten naast elkaar ingezet en versterkten deze elkaar. Ook ten aanzien van Afrika werd een mix van instrumenten ingezet op terreinen als veiligheid, democratie, goed bestuur, ontwikkeling en economische integratie.

Nederland kan internationaal niet unilateraal de toon zetten, laat staan het beleid bepalen. Dit neemt niet weg dat Nederland in 2002 zijn rol wist te spelen en de doelstellingen waar het in het internationaal beleid voor staat dichterbij bracht. Ook in 2002 werd daarbij aansluiting gezocht bij gelijkgestemden zodat onze belangen niet uitsluitend door de Nederlandse vlag maar ook door die van anderen om ons heen gedekt werden.

Buitenlands beleid heeft veelal een meerjarig karakter. Daarmee is dit niet alleen een jaarverslag maar ook een tussenstand van de doelen die we ons gesteld hebben. Na het roerige jaar 2002 gaan we dit jaar door op basis van resultaten die we in 2002 bereikten en de lessen die we eruit trokken.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

2. DECHARGEVERLENING

Verzoek tot dechargeverlening van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Buitenlandse Zaken decharge te verlenen over het in het jaar 2002 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar oordeel met betrekking tot:

het gevoerde financieel en materieel beheer;

de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

de financiële informatie in de jaarverslagen;

de departementale saldibalansen;

de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige jaarverslag/de onderhavige jaarverslagen en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2002 dit jaarverslag wordt separaat aangeboden.

b. de slotwet van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over het jaar 2002; de slotwet is als afzonderlijk kamerstuk gepubliceerd.

het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet/slotwetten is/zijn aangenomen;

c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2002 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van 's Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden.

d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2002 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2002 alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2002 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001);

het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

Ten behoeve van het politieke oordeel dat door middel van een besluit tot dechargeverlening wordt uitgesproken, is het van belang mee te wegen dat de ondergetekende samen met staatssecretaris A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven vanaf 22 juli 2002 de zorg voor het financieel beheer van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op zich heeft genomen.

De Minister van Buitenlande Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

mede namens

De Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking,

A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van (datum):

De Voorzitter van Tweede Kamer,

Naam:

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen aantekening door de voorzitter van de Tweede Kamer, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van:

(datum) ................................................................

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Naam:

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen aantekening door de voorzitter van de Eerste Kamer, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

3. LEESWIJZER

Algemeen

In het jaarverslag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt het grootste gedeelte van de uitgaven ten behoeve van het Nederlandse buitenlands beleid verantwoord. Een overzicht van alle uitgaven van het buitenlands beleid is te vinden in het HGIS-jaarverslag. De HGIS, de Homogene Groep Internationale Samenwerking, omvat naast het grootste gedeelte van de BZ-uitgaven ook de uitgaven van de overige departementen op het gebied van buitenlands beleid. Het HGIS-jaarverslag wordt u gelijk met de departementale jaarverslagen aangeboden.

Het jaarverslag 2002 blikt als tegenhanger van de begroting 2002, de eerste echte VBTB begroting, terug op de doelstellingen zoals deze toen zijn geformuleerd. Verantwoording geschiedt door antwoord te geven op de vraag of bereikt is wat was voorgenomen, gedaan is wat gepland was en of de kosten daarvan in overeenstemming waren met de geraamde middelen. Om invulling te geven aan dit meer beleidsmatige karakter van de jaarverslag zonder de vereisten voor de financiële controle uit het oog te verliezen, bestaat dit jaarverslag naast het onderdeel algemeen, waar deze leeswijzer deel van uitmaakt, uit een onderdeel beleidsverslag en een onderdeel jaarrekening. Het beleidsverslag gaat daarbij zoveel mogelijk conform de vereisten van VBTB in op het gevoerde beleid. In de jaarrekening wordt ingegaan op financiële consequenties van het gevoerde beleid.

In het beleidsverslag, hoofdstuk 4 t/m 7, wordt teruggeblikt op de beleidsagenda, de vijftien beleidsartikelen, de niet beleidsartikelen en de mededeling bedrijfvoering uit de memorie van toelichting bij de begroting 2002.

De terugblik op de beleidsagenda vindt plaats in het hoofdstuk getiteld «Beleidsprioriteiten». In onderdeel A van dit hoofdstuk worden langs thematische lijnen de belangrijkste resultaten gepresenteerd. Mede door geïntegreerde karakter van het buitenland beleid en doordat veel van de thema's dwars door de begroting c.q. het jaarverslag heenlopen is het niet mogelijk om de voorgeschreven koppeling van de middelen aan deze prioriteiten weer te geven in onderdeel B. In plaats daarvan is per hoofddoelstelling van het buitenlands beleid aangegeven welke middelen zijn geraamd en uiteindelijk ingezet. In onderdeel C is overeenkomstig de motie Vendrik (28 380, nr.81) beschreven welke conclusies voor het beleid in 2003 en verder zijn getrokken uit de positieve dan wel uitgebleven resultaten van het beleid in 2002.

In hoofdstuk 5 worden de resultaten van het in 2002 gevoerde beleid per beleidsartikel gepresenteerd. Bij alle beleidsartikelen wordt eerst kort in onderdeel A uiteengezet wat de algemene doelstelling was van het artikel. In onderdeel B worden vervolgens de belangrijkste resultaten gepresenteerd per geoperationaliseerde doelstelling. Wanneer vanwege actuele ontwikkelingen in 2002 andere doelstellingen eveneens tot basis van beleid zijn verworden, zijn deze ook opgenomen met een aantal resultaten. In onderdeel C zijn per artikel de werkelijk in 2002 ingezette middelen afgezet tegen de oorspronkelijk raming. Tevens zijn de realisaties in 2000 en 2001 opgenomen.

In hoofdstuk 6 worden de niet beleidsartikelen 16 tot en met 18 verantwoord. Aangezien deze artikelen geen beleid als in de artikelen 1 t/m 15 beschrijven kennen zij geen indeling in verschillende onderdelen. Hoofdstuk 7 is de bedrijfsvoeringparagraaf. Volgend jaar zal de bedrijfsvoeringparagraaf in zijn geheel het karakter van een uitzonderingsparagraaf kennen waarbij uitsluitend wordt ingegaan op eventuele knelpunten en voorgenomen verbeteringen. In dit overgangsjaar is naast een mededeling over het financieel en materieel beheer voor de «vaste onderwerpen» voor de laatste maal nog melding gemaakt van een aantal belangrijke kwaliteitsverbeteringen.

In hoofdstuk 8 en 9 wordt de jaarrekening 2002 gepresenteerd. In hoofdstuk 8 is de verantwoordingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de samenvattende verantwoordingsstaat van de batenlastendienst opgenomen. In hoofdstuk 9 worden de mutaties ten opzichte van de raming weergegeven en wordt een toelichting bij de resultaten en financiële consequenties van beleid van de batenlastendienst gegeven.

Hoofdstukken 11 bestaat uit een vijftal bijlagen; de verdiepingsbijlage, de aanbevelingen van de Rekenkamer, sancties en malversaties (toezegging aan de Kamer), de personeelssamenstelling en een afkortingenlijst.

De lezer wordt voorts gewezen op het gebruik van de begrippen toezegging en en verplichting. Het begrip toezegging in het beleidsverslag is niet altijd zonder meer gelijk aan het begrip comptabele verplichting.

VBTB

Zoals ook in de memorie van toelichting bij de begroting 2002 is aangegeven is een koppeling tussen doelen en middelen veelal nog niet goed mogelijk. Ook bevatten de doelstelling veelal geen specifieke effecten voor 2002 of een tijdhorizon. Dit is een afwijking van de rijksbegrotingvoorschriften. Dit komt met name door een aantal specifieke eigenschappen van het buitenlandsbeleid. Zo worden bijvoorbeeld via het instrument contributies aan internationale organisaties meerdere doelen nagestreefd en ook veel bilaterale programma's dienen meerdere doelstellingen.

Wel is getracht reeds in dit jaarverslag betekenisvolle uitspraken te doen over het wel of niet behalen van de doelstellingen. Een instrument hierbij is de inbedding van VBTB in de interne jaarplancyclus op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Vanaf 2001 kennen de jaarplannen van posten en directies dezelfde indeling als de begroting van Buitenlandse Zaken. Posten en directies werken in de jaarplannen de doelstellingen uit de begroting verder uit. Voor het weergeven van resultaten is hier waar mogelijk gebruik van gemaakt.

Kwantitatieve prestatiegegevens blijven moeilijk te geven. Redenen hiervoor zijn onder meer het feit dat Nederland bij veel beleidstereinen op het vlak van de internationale betrekkingen slechts één van de vele actoren is en de uiteindelijke resultaten niet één op één op de Nederlandse beleidsinspanningen terug te voeren zijn. Beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de doelstellingen zal met name blijven plaatsvinden door middel van evaluaties en het beoordelen van het eigen (Nederlandse) functioneren en de verrichtingen van internationale organisaties.

Door de koppeling aan de jaarplancyclus en de ervaring die reeds is opgedaan met VBTB konden in dit jaarverslag redelijk de resultaten worden gepresenteerd volgens de VBTB richtlijnen. Verbeterslagen zijn uiteraard nog mogelijk. Deze zullen eerst in de memorie van toelichting bij de begroting moeten plaatsvinden alvorens de verantwoording verbeterd kan worden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zal zo bij elke Memorie van Toelichting nieuwe stappen in het VBTB-traject.

De budgettaire gevolgen van beleid zijn weergegeven vanaf 2000. Deze afwijking van de rijksbegrotingsvoorschriften (realisaties zouden vanaf 1998 moeten worden opgenomen) is overeengekomen met het Ministerie van Financiën en houdt verband met het omrekenen van de oude begrotingsindeling naar de nieuwe indeling. Aangezien realisaties vanaf 2000 worden geadministreerd volgens de nieuwe indeling zal volgend jaar slechts 1 jaar ontbreken. In het jaarverslag 2004 zal in deze niet meer worden afgeweken van de voorschriften.

De bijzondere structuur van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met zijn netwerk van vertegenwoordigingen in het buitenland en de verschillende directies op het departement verhindert het precies toerekenenen van apparaatsuitgaven aan de verschillende beleidsartikelen. Daar waar andere departementen hele dienstonderdelen kunnen toeschrijven aan een beleidsartikel, werken medewerkers op de posten en bij directies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor meerdere beleidsterreinen. In dit verband is ervoor gekozen de apparaatskosten extracomptabel toe te rekenen aan de beleidsartikelen. Per beleidsartikel zijn de apparaatskosten als extra informatie opgenomen.

BELEIDSVERSLAG

4. BELEIDSPRIORITEITEN

A. Realisatie van de beleidsprioriteiten 2002

Het buitenlands beleid kent vijf hoofddoelstellingen:

• bevorderen van de internationale ordening

• bevorderen van vrede, veiligheid en stabiliteit

• bevorderen van de Europese integratie

• duurzame armoedebestrijding in ontwikkelingslanden

• onderhouden en bevorderen van bilaterale betrekkingen

Ook in het jaar 2002 was er binnen de genoemde hoofddoelstellingen sprake van een mix van onderling samenhangende beleidsaspecten en instrumenten. De behaalde resultaten staan in de verschillende beleidsartikelen beschreven. Dit hoofdstuk bevat kort de meest in het oog springende resultaten.

Terrorisme: een effectieve aanpak

De terroristische aanslagen van 11 september 2001 (en later) hadden een belangrijke invloed op het regeringsbeleid in 2002. Het onderwerp kwam in de Memorie van Toelichting 2002 nauwelijks aan de orde, maar genoot in 2002 grote prioriteit: de bestrijding van terrorisme. Dit illustreert de onvoorspelbare omgeving waarbinnen Buitenlandse Zaken opereert. De aanslagen toonden pijnlijk aan dat we interne en externe veiligheid niet kunnen scheiden. Terroristen maken gebruik van de toenemende globalisering en de steeds opener wordende samenlevingen.

De verschillende aspecten van het terrorismeprobleem dwongen ons te kijken naar mogelijke individuele maatregelen en tevens om een integraal antwoord te ontwikkelen. Wat is bereikt? De financiering van terroristische activiteiten is bemoeilijkt door de verboden van het clearing house van de Europese Unie (EU), de controle op buitengrenzen is versterkt en in bilaterale relaties sporen de EU en haar lidstaten derde landen aan actief tegen terrorisme op te treden. Dit kon door uitvoering te geven aan VN-Veiligheidsraadresolutie 1373, door implementatie van het EU-actieplan tegen terrorisme en het Nationaal Actieplan Terrorisme en Veiligheid. Bij deze integrale aanpak coördineert Buitenlandse Zaken de Nederlandse positie in internationale fora. Tevens is ze bewaker en pleitbezorger van internationale verplichtingen en aanjager van pro-actief denken voor maatregelen die nationaal en internationaal genomen dienen te worden. De komende jaren zal terrorismebestrijding een prioriteit blijven. Het afgelopen jaar toonde aan dat de aanpak van het internationale terrorisme een zaak is van lange adem: wereldwijd vonden aanslagen plaats en met regelmaat werden terroristische cellen opgerold die vermoedelijk banden onderhouden met het Al Qaida netwerk. De toegenomen terroristische dreiging leidde ook tot aanscherping van veel reisadviezen, opdat de individuele Nederlandse reiziger zich beter kon voorbereiden op mogelijke risico's in het buitenland. De consulaire hulpverlening aan Nederlanders in nood kreeg in 2002 veel aandacht, bijvoorbeeld na de aanslag op Bali.

Met Nederlandse steun nam de veiligheid en stabiliteit in Afghanistan toe

Nederland leverde in 2002 een substantiële bijdrage aan de terugkeer van de stabiliteit en veiligheid in Afghanistan. Het verdwijnen van het Taliban-regime maakte een integrale aanpak noodzakelijk. Nederland opende een diplomatieke vertegenwoordiging in Kaboel. Op militair gebied droeg ons land bij aan de Operatie Enduring Freedom (ter bestrijding van het terrorisme) en aan de ISAF-vredesmacht. Dit beleid wordt in 2003 geïntensiveerd als Nederland samen met Duitsland de leiding van ISAF (International Security Assistance Force) voor een periode van 6 maanden op zich neemt.

Nederland droeg niet alleen financieel substantieel bij aan de reconstructie van Afghanistan. Ook pleitten we met succes voor vergroting van het ownership van de Afghanen bij de hulpinspanningen, onder meer door overgang van de door de donoren geformeerde Afghanistan Support Group (ASG) naar een Consultative Group (CG). De inspanningen van de internationale gemeenschap nam de veiligheid in Afghanistan toe en verbeterde het economisch perspectief. Dit stelde de regering in staat een plan van aanpak op te stellen voor de terugkeer van Afghaanse burgers naar hun land. Nederland startte onderhandelingen met Afghanistan en de UNHCR voor een tripartiete terugkeerovereenkomst. Daarnaast probeert Nederland hooggekwalificeerde Afghaanse burgers met een verblijfstatus in Nederland te stimuleren zich in te zetten voor de wederopbouw in Afghanistan.

De goede relatie met de Verenigde Staten bleef centraal staan

Nederland wist ondanks een verschil van visie op enkele dossiers zoals het Internationaal Strafhof en het Kyoto protocol, de verhouding met de VS bilateraal en multilateraal goed te houden. Deze vormt een belangrijk onderdeel van het Nederlands buitenlands beleid. Samenwerking met de VS kan de verwezenlijking van doelstellingen op verschillende terreinen, zoals het bevorderen van vrede en veiligheid in het Midden Oosten, dichterbij brengen. Nederland spande zich in de VS betrokken te houden bij internationale vraagstukken en in multilaterale fora. Dat is ook gelukt. Voorbeelden zijn het volgen van het VN-traject bij de crisis rond Irak en de toegenomen betrokkenheid van de VS bij het Midden Oosten vredesproces. Tegelijkertijd werd met een zakelijke houding geprobeerd bij verschillen van inzicht de schade zoveel mogelijk te beperken. De gevolgde strategie voor het Internationale Strafhof toont aan dat dit mogelijk is. De samenwerking op het gebied van drugsbestrijding is een belangrijk thema binnen de bilaterale relaties met de VS. Het Koninkrijk werkt in het Caraïbisch gebied nauw samen met de VS. De grote XTC-productie in Nederland bleef in de betrekkingen echter een zorgenkind.

De EU en de NAVO besloten onder de juiste voorwaarden uit te breiden....

In 2002 zijn de verhoudingen binnen Europa substantieel veranderd. De EU rondde met succes de onderhandelingen af over de uitbreiding met tien nieuwe lidstaten en de NAVO besloot in november om zeven landen uit te nodigen de onderhandelingen voor toetreding te starten. De regering speelde actief in op deze veranderingen. Allereerst hield Nederland ferm vast aan de voorwaarden voor nieuwe toetredingen tot de EU. Mede hierdoor kon Nederland met succes aandringen op de mogelijkheid nadere vrijwaringsmaatregelen te introduceren. Deze zijn nodig als de nieuwe lidstaten onverhoopt in gebreke blijven bij het nakomen van hun verplichtingen op bepaalde terreinen. Bovendien wist Nederland – door afspraken over plafonnering van de directe inkomenssteun in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid vanaf 2007 – een eerste stap te realiseren naar de beoogde hervorming van dat beleid. In NAVO-verband hield de regering strak vast aan de voor uitbreiding vastgestelde criteria. Tevens stimuleerde zij de nieuwe landen hun defensie te versterken, mede via het Membership Action Plan.

... maar ondergingen ook een interne transformatie

De EU en de NAVO ondergingen ook inhoudelijk een transformatie. Nederland leverde een substantiële bijdrage aan een verbetering van de capaciteiten van de NAVO en aan versterking van de structuur van de organisatie. Binnen de EU kwamen de onderhandelingen binnen de Conventie over de Toekomst van Europa in 2002 in een stroomversnelling. Met de notitie «Europa in de steigers» en een gemeenschappelijk Benelux-memorandum formuleerde de regering haar inzet voor de nieuwe EU-architectuur. Doel is de EU in staat te stellen beter te functioneren door onder meer vereenvoudiging van wetgeving, versterking extern optreden en meer transparantie naar de burgers.

Wil de EU extern een substantiële en effectieve rol spelen, dan dient ze ook intern gezond en coherent te zijn. Dit geldt zowel voor de organisatiestructuur (waarover in de Conventie wordt gesproken) als voor de sociaal-economische structuur. In dat verband wees Nederland met succes op de noodzaak van implementatie van gemaakte afspraken in het kader van het Lissabon-proces met een balans tussen de interne en externe dimensie van duurzame ontwikkeling. Door de Nederlandse inzet werden ook de effecten van vergrijzing integraal onderdeel van dit proces.

Verder werd in 2002 voortgang geboekt bij de harmonisatie van het EU-beleid inzake de toelating van vreemdelingen, asiel, opvang en terugkeer, met name na de Europese Raad van Sevilla. Nederland zette zich actief in voor de harmonisatie van interne wet- en regelgeving en voor een intensievere samenwerking met derde landen om tot een betere beheersing van de migratiestromen te komen.

Nederland spande zich in 2002 binnen de EU in voor een verhoging van de ODA-inspanningen van de lidstaten. Het benadrukte tevens de coherentie tussen de ontwikkelingssamenwerking en andere beleidsterreinen, waaronder het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, het handelsbeleid en het visserijbeleid. Ook sprak Nederland de kandidaat-toetreders aan op hun verantwoordelijkheid ook een steentje bij te dragen, bijvoorbeeld door het leveren van vrijwillige bijdragen aan de VN-fondsen en -programma's en door het sluiten van VN-kantoren in hun landen. Zo komen meer middelen voor de armere landen beschikbaar.

Naar een effectief extern beleid

De uitgebreide EU en NAVO vragen een nieuwe manier van internationaal optreden. Dit bleek ook uit een discussie die het ministerie startte over de toekomst van de diplomatie. Versterking van de bilaterale relaties met de lidstaten van deze organisaties bleek wenselijk. Zo opende Nederland ambassades in Cyprus en Malta. Daarnaast leidt versterking van de samenwerking met de toetredende EU-lidstaten tot intensievere economische relaties. Om dit te ondersteunen is onder meer in Krakau een economisch steunpunt geopend voor het Nederlandse bedrijfsleven. Om de effectiviteit van het Nederlandse optreden in Brussel te versterken, werd de interne organisatie van het departement iets aangepast.

De gewijzigde verhoudingen in Europa dwingen ons nadrukkelijk te kijken naar de relaties met de buur- en partnerlanden van een uitgebreide EU en NAVO. Nederland speelde hierbij in 2002 een voortrekkersrol. In de EU richtte het zich met name op een «wider Europe» (in het bijzonder de relatie met Rusland), in de NAVO op de nieuw opgezette trustfunds voor deze landen. Het OVSE-voorzitterschap in 2003 – waarvoor in 2002 de organisatorische basis werd gelegd – biedt Nederland bovendien de gelegenheid de relaties met deze landen ook buiten de EU en de NAVO verder vorm te geven.

Monterrey, Johannesburg en daarna

Tijdens de internationale conferentie Financing for Development (FfD) en de World Summit on Sustainable Development (WSSD) maakte Nederland zich sterk voor verdere operationalisering van de Millennium Development Goals, de omkering van de neerwaartse ODA-trend en de bevordering van de ecologische ordening.

Het Fast Track Initiative van de Wereldbank is een eerste concrete uitwerking van de Monterrey Consensus op het gebied van basisonderwijs. Nederland draagt hier substantieel aan bij. Tijdens een donorconferentie eind 2002 werd onder Nederlands co-voorzitterschap de noodzakelijke financiering veilig gesteld voor de eerste zeven landen met goede plannen voor het realiseren van de Millennium Doelen. Na afloop van de WSSD stelde Nederland een interdepartementale Taskforce Johannesburg in. Deze stelde het actieprogramma «Duurzame Daadkracht» op, dat aangeeft hoe en met welke middelen Nederland bijdraagt aan het realiseren van de WSSD-doelen. Het actieprogramma werd december 2002 aangeboden aan de Kamer.

De Balkan stabiliseerde

Nederland wist haar geïntegreerde benadering van de Balkanregio in 2002 voort te zetten en mede dankzij deze inzet nam de stabiliteit op de Balkan toe. De vijf hoofddoelstellingen van het buitenlands beleid komen hier – meer dan waar ook – bij elkaar. Met succes.

Op het terrein van internationale ordening hield Nederland onverminderd vast aan de eis dat de Balkanlanden samenwerken met het ICTY, het Joegoslavië-Tribunaal in Den Haag. Mede hierdoor werd in 2002 een aantal verdachten, al dan niet vrijwillig, overgedragen aan het ICTY. Op het terrein van vrede en veiligheid nam Nederland zijn verantwoordelijkheid onder meer door de leiding van Task Force Fox in Macedonië bijna een half jaar op zich te nemen. De Nederlandse SFOR presentie in Bosnië-Herzegovina bleef ongewijzigd. In Bosnië-Herzegovina, Macedonië en Kosovo droeg Nederland substantieel bij aan de terugkeer van ontheemde etnische minderheden naar hun oorspronkelijke woonplaatsen. Tevens werden de Balkanlanden aangespoord hun interne hervormingen te intensiveren om zo invulling te geven aan het Stabilisatie- en Associatieproces richting de EU. Daar waar daadwerkelijk financiële steun nodig was, zoals in Macedonië, heeft Nederland deze geboden. Tegelijkertijd werden de Balkanlanden bilateraal en via de EU aangesproken op hun verplichtingen, ook in de vorm van regionale samenwerking, inzake migratie en internationale criminaliteitbestrijding.

Door deze inspanningen is de stabiliteit op de Balkan verder verbeterd. Daarbij is ook nadrukkelijk gekeken naar de vraag welke organisatie het beste aan verbetering van de stabiliteit kon bijdragen. Zo werd de VN-politiemissie in Bosnië opgevolgd door een EU-missie met een wat ander mandaat. Hiermee kon worden ingespeeld op de gewijzigde politieke omstandigheden (het operationeel worden van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB)).

Afrika: conflictpreventie en armoedebestrijding onderdeel integraal beleid

Ook in Afrika is concreet en succesvol gewerkt aan een betere afstemming tussen conflictpreventie en armoedevermindering. Voor het conflict rond de Grote Meren zijn afspraken gemaakt over de fianciering van Zuid-Afrikaanse soldaten voor een lokale vredesmacht. Deze moet de uitvoering van het vredesproces ter plaatse ondersteunen. Hiervoor zijn middelen uit het Vredesfonds ingezet. Naar aanleiding van een bezoek van de bewindslieden aan de Hoorn van Afrika in 2002, werden concrete afspraken gemaakt over de totale Nederlandse inzet in de regio. Voor gebieden waar door politieke stabilisering terugkeer van migranten mogelijk is, zoals Angola, zijn doelgroepgerichte terugkeerinitiatieven gestart. De nadruk ligt daarbij op de herintegratie van de migrant.

Armoedevermindering en coherentie

Binnen het ministerie zijn in 2002 de relaties tussen armoedevermindering en de overige hoofddoelstellingen van buitenlands beleid nader in kaart gebracht. De medewerkers kregen een gerichte training waardoor zij beter in staat zijn armoedevermindering actief een plaats te geven in de overige taakgebieden van het ministerie. Ook coherentie, de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen van belang voor ontwikkelingslanden en armoedebestrijding, werd nader uitgewerkt. In december 2002 werd de notitie «Beleidscoherentie Ontwikkelingssamenwerking – Landbouw» aangeboden aan de Tweede Kamer. Hierin staat wat Nederland concreet kan en wil doen om de handelskansen van ontwikkelingslanden in de landbouwsector te versterken.

In 2002 kwamen Benin en Rwanda op de lijst van structurele samenwerkingslanden. Albanië en Bhutan werden aangewezen als themaland milieu. Eind 2002 is voor alle 53 landen op de verschillende landenlijsten een trendmeting in gang gezet. Deze dient de ontwikkelingen vast te stellen aan de hand van de criteria die oorspronkelijk aan de opstellingen van deze lijsten ten grondslag lagen. In de structurele samenwerkingslanden vond een verdieping van de sectorale benadering plaats. Er werd sterker ingezet op capaciteitsopbouw en institutionele ontwikkeling en op harmonisatie van donorprocedures. De omvang van de hulp aan deze landen voor basisonderwijs en bestrijding van HIV/Aids werd zoals voorzien verhoogd.

In 2002 werd de eigen armoedestrategie van de samenwerkingslanden (meestal in de vorm van een Poverty Reduction Strategy-proces (PRSP)) in toenemende mate het kader waarbinnen de hulp van Nederland en andere donoren werd ingezet en geharmoniseerd. Nederland bevorderde hiertoe actief het overleg met het maatschappelijk middenveld in de ontwikkelingslanden .

Eind 2002 ging het nieuwe Thematische Medefinancieringsprogramma (TMF) van start, een transparant en vereenvoudigd subsidiesysteem voor thematisch georiënteerde particuliere organisaties.

In de samenwerkingslanden vond eind 2002 een consultatieronde met vertegenwoordigers van de particuliere sector plaats. Doel was de belemmeringen voor het lokale ondernemersklimaat beter in kaart te brengen en concrete aangrijpingspunten te ontwikkelingen voor activiteiten in 2003.

Effectiviteit en doelmatigheid van ontwikkelingssamenwerking

Om de effectiviteit en doelmatigheid van ontwikkelingssamenwerking te versterken, zijn alle posten in de structurele samenwerkingslanden in 2002 getraind in de toepassing van het nieuwe waarderingssysteem van activiteiten en sectoren. Sinds midden 2002 wordt dit systeem actief gebruikt. Nederland nam tevens het initiatief tot overleg met een aantal gelijkgezinden landen om tot een betere beoordeling te komen van de effectiviteit van de verschillende multilaterale kanalen. Dit gebeurde op basis van het door Nederland opgezette beoordelingskader en resulteerde in de oprichting van het Multilateral Organisations Assessment Network (MOPAN). Binnen MOPAN wordt nu een gezamenlijk mechanisme ontwikkeld om beter inzicht te krijgen in het functioneren van multilaterale organisaties.

B. Budgettaire en financiële consequenties van de beleidsprioriteiten 2002

Bedragen in EUR1000
Beleidsprioriteiten 2002Art.nr.Ontwerpbegroting 2002Nadere mutaties 2002Realisatie 2002
Hoofddoelstelling I: Internationale ordening173 742–/– 8 60265 140
Hoofddoelstelling II: Vrede, veiligheid en stabiliteit2 t/m 4291 62974 018365 647
Hoofddoelstelling III: Europese integratie56 383 109–/– 1 254 3585 128 751
Hoofddoelstelling IV: Duurzame armoedevermindering6 t/m 122 843 950–/– 188 5722 655 378
Hoofddoelstelling V: Het bevorderen van bilaterale betrekkingen13 t/m 15209 834–/– 85 128124 706

C. Beleidsconclusies

De ontwikkelingen van 2002 tonen aan dat Nederland het zich niet kan veroorloven achterover te leunen in de strijd tegen het terrorisme. De aanpak van het terrorisme moet ook de komende jaren worden voortgezet. Het beschikbare nationale en internationale instrumentarium is nog beslist niet «af».

In een uitgebreide EU en NAVO zal Nederland zijn wijze van optreden moeten herzien: de veranderde omgeving vraagt versterking van de bilaterale relaties met de lidstaten van deze organisaties. De betrokken beleidsdirecties en de Nederlandse ambassades in deze landen zullen hun werkwijzen moeten aanpassen en extra in deze bilaterale relaties en coalitievorming moeten investeren.

Het streven naar integraal beleid wordt voortgezet. Dit geldt met name voor een verbeterde afstemming van conflictpreventie, crisisbeheersing en armoedebestrijding. Waar nodig gebeurt dit op basis van een regionale benadering. De rol van de particuliere sector (maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven) krijgt versterkte aandacht. Voor het Thematische Medefinancieringsprogramma worden structurele oplossingen uitgewerkt voor de in 2002 geconstateerde problemen.

Bij sectorale steun dienen capaciteitsopbouw en harmonisatie van donorprocedures voorop te staan. De effectiviteit van de bilaterale en multilaterale hulp wordt verder versterkt. De coherentie tussen ontwikkelingssamenwerking en andere beleidsterreinen wordt verder uitgewerkt. De implementatie van de afspraken in «Duurzame Daadkracht» dient voortvarend ter hand te worden genomen.

5. DE BELEIDSARTIKELEN

BELEIDSARTIKEL 1 INTERNATIONALE ORDENING

A. Algemene beleidsdoelstelling

Het algemene doel van internationale ordening is een welvarende, rechtvaardige en vreedzame wereld met een duurzaam milieu. Daarvoor zijn rechtsregels, beleidsafspraken en internationale kaders nodig. Daarbij gaat het niet alleen om interstatelijke verhoudingen, maar ook om de verhouding tussen overheid en burgers.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Bevordering internationale rechtsorde

Internationale rechtsorde vormt de kern van internationale ordening. Vanuit de grondwettelijke verplichting tot bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde zal deze dan ook verder uitgebouwd moeten worden.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• groot aantal maatregelen in het kader van EU-actieplan tegen terrorisme, zoals het gemeenschappelijk EU standpunt op basis waarvan tegoeden kunnen worden bevroren;

• invoeren terrorisme-clausule in samenwerkingsakkoorden tussen EU en derde landen;

• inwerkingtreding Internationale Strafhof;

• opening van Hof voor Sierra Leone.

a. Bestrijding van internationaal terrorisme

De regering heeft in 2002 een groot aantal maatregelen genomen ter bestrijding van terrorisme. Hiermee gaf ze uitvoering aan het EU-actieplan tegen terrorisme en het Nationaal Actieplan Terrorisme en Veiligheid. Het gaat daarbij om preventieve maatregelen, waaronder versterking van de buitengrenscontroles (o.a. Schiphol en haven Rotterdam), maatregelen op het gebied van integriteit in de financiële sector (o.a. toezicht geldwisselkantoren, regelgeving trustkantoren, Meldpunt Ongebruikelijke Transacties) en maatregelen op het terrein van nucleair, biologisch en chemisch terrorisme (o.a. pokkenvaccins, kenniscentra chemische strijdmiddelen, nationaal plan kernongevallenbestrijding). Daarnaast is de capaciteit voor terrorismebestrijding vergroot door de antiterrorismecapaciteit bij politie, OM, inlichtingen- en veiligheidsdiensten uit te breiden. Tevens is de samenwerking tussen Europese opsporingsdiensten versterkt.

VN-Veiligheidsraadresolutie 1373 blijft het internationale kader waarbinnen maatregelen tegen terrorisme vorm krijgen. De resolutie verplicht alle VN-lidstaten maatregelen te nemen tegen terrorisme. Deze zijn onder andere gericht op het tegengaan van financiering van terrorisme en de ontzegging van het gebruik van het grondgebied. Nederland rapporteerde tweemaal aan het Counter Terrorism Committee (CTC) dat toeziet op de naleving van resolutie 1373.

In de strijd tegen financiering van terrorisme heeft de Europese Unie (EU), mede op initiatief van Nederland, een Gemeenschappelijk Standpunt aangenomen op basis waarvan de tegoeden van personen en organisaties die met terrorisme in verband worden gebracht, moeten worden bevroren. De bijbehorende uitvoeringsverordening heeft directe werking in alle lidstaten. Het afgelopen jaar is een groot aantal personen en organisaties op de bevriezingslijst geplaatst. Hoewel de resultaten in financiële termen bescheiden zijn, is het duidelijk dat de maatregelen de toegang tot het internationale financiële systeem voor terroristen en hun sympathisanten ernstig bemoeilijken.

De EU heeft terrorismebestrijding ook hoog op de agenda van de formele politieke dialoog met derde landen gezet. De EU zal in nieuwe samenwerkingsakkoorden streven naar het formaliseren van samenwerking op dit gebied door middel van een zogenaamde terrorismeclausule. Met deze standaardclausule, die op basis van een Nederlands initiatief tot stand is gekomen, worden derde landen gestimuleerd actief tegen het terrorisme op te treden. Hoewel er geen harde conditionaliteit wordt gerealiseerd, beoogt de EU zo strikt mogelijk afspraken met deze landen te maken.

In haar beleid ten aanzien van derde landen formuleerde de EU een aantal prioriteiten. Deze liggen vooral op het gebied van het verlenen van technische assistentie bij de implementatie van bestaande VN antiterrorisme Conventies en van VN-Veiligheidsraadresolutie 1373. De technische assistentie betreft zowel de invoering in nationale rechtssystemen als het opzetten van nationale uitvoeringscapaciteit.

b. Inwerkingtreden en opstarten Internationaal Strafhof

Nederland als zetelstaat

Het Internationaal Strafhof trad op 1 juli 2002 in werking. Dit gebeurde nadat in april de zestigste ratificatie was gepasseerd, het minimum vereiste voor inwerkingtreding van het Statuut. Deze onverwacht voorspoedige inwerkingtreding van het Internationaal Strafhof bracht een navenante intensivering van de werkzaamheden voor Nederland als zetelstaat met zich mee.

Op Nederlands initiatief is een aantal praktische afspraken gemaakt over het functioneren van het Hof in de eerste periode van zijn bestaan. Vanaf 1 juli 2002 kon het Hof met behulp van speciaal aangezochte experts (het zogenaamde «Advance Team») en samen met de zetelstaat zijn initiële verantwoordelijkheden nemen: het ontvangen, documenteren en opslaan van klachten- en bewijsmateriaal, en het verstrekken van informatie aan het publiek. Ook is de noodzakelijke administratieve en logistieke basis van het Hof gelegd. Op 15 oktober 2002 trad de directeur gemeenschappelijke diensten aan, de eerste ambtenaar van het Hof. Daarmee kon Nederland het programma van eisen voor de beveiliging en herinrichting van de tijdelijke huisvesting van het Internationaal Strafhof afronden. Ook is de basis gelegd voor het programma van eisen voor de permanente huisvesting van het Internationaal Strafhof.

Nederland heeft als zetelstaat onder andere de tijdelijke huisvesting vanaf 1 juli 2002 om niet ter beschikking gesteld, beveiligingsmaatregelen getroffen en de inrichting van 100 werkplekken verzorgd. Hiertoe zijn aanzienlijke verplichtingen aangegaan ten laste van het financiële bod voor de vestiging in Den Haag van het Internationaal Strafhof.

Nederland als Verdragspartij

De beleidsdoelstelling om het aantal ratificaties in 2002 aanzienlijk te verhogen, is gerealiseerd. Om dit te kunnen realiseren zijn middelen aangewend voor onder andere het verlenen van technische bijstand en advies bij ratificatiecampagnes in andere landen.

Helaas is het niet gelukt de Verenigde Staten ervan te weerhouden hun handtekening onder het Statuut van het Internationaal Strafhof ongedaan te maken. Wel heeft de Regering zich met succes ingespannen om met de Verenigde Staten in gesprek te blijven over het Hof en de nadelige politieke effecten van een controverse met de VS over het Internationaal Strafhof te beperken.

In het zoeken naar een adequate reactie van de EU om – op verzoek van de Amerikaanse Administratie – met de VS te komen tot de ondertekening van een bilateraal verdrag waarmee Amerikaanse onderdanen buiten de jurisdictie van het Hof kunnen worden gehouden, heeft Nederland zich met succes ingespannen om te voorkomen dat de integriteit van het Statuut van het Hof zou worden aangetast. Tevens slaagde Nederland erin met de VS een constructieve dialoog aan te gaan over het Internationaal Strafhof. Eveneens is met succes de positie van de zetelstaat wat betreft de doorvoer van verdachten verdedigd.

c. Overige activiteiten

Sierra Leone Hof: politieke resultaten

Nederland was in 2002 actief betrokken bij de opzet van het Speciale Hof voor Sierra Leone, dat eind 2002 werd geopend. De Nederlandse inzet was met name gericht op de administratieve vormgeving van het Hof en kreeg concreet vorm middels deelname aan het Management Comité.

Naleven en versterken internationale instrumenten

Nederland heeft in 2002 in het kader van het Verdrag van de Rechten van het Kind de periodieke rapportage bij de VN ingediend. Rapportages in het kader van de verdragen inzake de uitbanning van discriminatie respectievelijk foltering worden voorbereid. Deze zullen in 2003 aan de VN worden aangeboden.

Versterking internationale instellingen

Voor goede internationale kaders op het gebied van internationale ordening is het van essentieel belang dat internationale instellingen goed functioneren. Nederland heeft hiervoor met Den Haag als «legal capital of the world» een speciale verantwoordelijkheid.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• gestroomlijnde regelingen aangaande internationale organisaties;

• diverse nieuwe zetelovereenkomsten.

Het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) «werving en opvang van internationale organisaties» is in 2002 afgerond. Het IBO rapport bevat aanbevelingen voor een besluitvormingsprocedure bij werving van nieuwe organisaties en voor een beleidskader voor nieuwe en reeds in Nederland verblijvende organisaties met onder andere een indeling van privileges en immuniteiten in drie groepen organisaties. Dit laatste resulteert in een stroomlijning van bestaande regelingen. Het IBO rapport zal samen met het regeringsstandpunt aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

De Desk Internationale Organisaties werd in 2002 operationeel, waardoor de band met de in Nederland gezetelde internationale organisaties kon worden versterkt. Zo werd onder andere voor medewerkers van internationale organisaties die daar recht op hadden de mogelijkheid geschapen om mee te doen aan de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2002.

Ten slotte sloot Nederland met een aantal organisaties nieuwe zetelovereenkomsten af. Een voorbeeld hiervan is de tijdelijke overeenkomst met het Internationaal Strafhof. Tevens vonden wijzigingen van bestaande overeenkomsten plaats. Dit alles versterkte de internationale positie van Den Haag.

Beheer van internationale gebieden

Internationale afspraken zijn een essentiële voorwaarde voor het duurzaam en effectief beheren van internationale gebieden.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• totstandkoming van internationale actieteams voor implementatie UNISPACE III;

• grote mate van overeenstemming over permanent secretariaat Antarctisch Verdrag.

Ruimtevaart

Voor de door de lidstaten van COPUOS onderscheiden prioritaire aanbevelingen van UNISPACE III (Vienna Declarations) zijn internationale actieteams gevormd. Deze bezien hoe de aanbevelingen het best geïmplementeerd kunnen worden. Inmiddels zijn de eerste tussenrapportages verschenen.

Een interdepartementale werkgroep dient de voorbereidingen te starten om het Nederlandse ruimterecht aan te passen. Dit is nodig vanwege de privatisering en vercommercialisering van de ruimtevaart. Daarnaast organiseerde Nederland november 2002 in samenwerking met de VN en de Universiteit Leiden een VN-workshop on Space Law. Zo is vorm gegeven aan het streven te komen tot een zorgvuldig beheer van de ruimte.

Antarctica

Over de opzet van het permanente secretariaat van het Antarctisch Verdrag, dat volgens het besluit van de 24ste ATCM (Antarctic Treaty Consultative Meeting) in Buenos Aires gevestigd zal worden, is een grote mate van overeenstemming bereikt. Op basis van een Maatregel van de ATCM zal het secretariaat worden ingesteld en via een Besluit van de ATCM zal het secretariaat op voorlopige basis van start kunnen gaan. Een punt dat nog moet worden opgelost is de verdeling van de kosten van het secretariaat.

De Ministerraad heeft in april 2002 de notitie «Nederland en de Poolgebieden» goedgekeurd. Deze richt naast het reeds bestaande Antarctische programma een Nederlands Arctisch Programma op. Het laatste dient de Nederlandse betrokkenheid bij de Arctische Raad vorm te geven. Beide programma's samen vormen het Nederlands Polair Programma, dat door het besluit van de Ministerraad voor de periode 2003–2006 is vastgesteld.

Bevordering en bescherming van de rechten van de mens

Mensenrechten zijn per definitie universeel en een legitieme zorg van de internationale gemeenschap. De in een reeks van internationale verdragen neergelegde normen beogen een minimumstandaard vast te leggen voor de menselijke waardigheid.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• het Optioneel Protocol bij het Anti-Folterverdrag;

• vergroten consensus over mensenrechten binnen de VN.

Het mensenrechtenbeleid legt de nadruk op de naleving van de internationale mensenrechtenverdragen in alle landen van de wereld (zie ook Notitie Mensenrechtenbeleid 2001, TK 27 742 nr 1). Effectieve instrumenten om de naleving van deze verdragen te verifiëren, zijn cruciaal. In dit kader is in 2002 een belangrijke stap voorwaarts gezet toen de Algemene Vergadering van de VN het Optioneel Protocol bij het Anti-Folterverdrag aanvaardde. Dit voorziet in een inspectieregime van detentiecentra. De aanvaarding hiervan is het resultaat van effectieve samenwerking tussen de EU en de Latijns-Amerikaanse groep binnen de VN en van een krachtige lobbycampagne (uiteindelijk stemden slechts 8 landen tegen). Nederland heeft zich binnen de EU steeds sterk gemaakt voor dit Protocol, zich actief ingezet voor de lobbycampagne en zal zich inspannen voor spoedige ratificatie.

Ook de opstelling binnen de EU van een werkdocument ten behoeve van een systematische implementatie van de EU Richtlijnen tegen Marteling is een belangrijke verworvenheid. EU ambassades in landen waar martelingen plaatsvinden zullen regelmatig terzake rapporteren en zo nodig demarches uitvoeren.

In 2002 is in verschillende internationale fora aandacht besteed aan de noodzaak in de strijd tegen terrorisme het internationale recht en in het bijzonder de mensenrechten te respecteren. Het Comité van Ministers van de Raad van Europa heeft hierover een aantal specifieke Richtlijnen aangenomen. Ook de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN nam over dit onderwerp een resolutie aan, ingediend door Mexico. De VN spelen een centrale rol bij de bevordering van de mensenrechten. Daarom heeft Nederland besloten voor de komende drie jaar EUR 9 miljoen uit het budget voor Ontwikkelingssamenwerking toe te kennen voor versterking van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN.

Dat politieke druk soms tot resultaat leidt, moge blijken uit de uitnodigingen van bepaalde landen (bijvoorbeeld Iran, Indonesië, Pakistan, China, Oezbekistan en Kazachstan) aan Speciale Rapporteurs van de VN. Nederland heeft hiervoor in 2002 intensieve lobby gevoerd.

Tijdens de laatste zitting van de VN Mensenrechtencommissie (maart-april 2002) is een aantal landenresoluties niet aanvaard, ondanks grote inzet van Nederland en de EU. Daarom verheugt het des te meer dat de Derde Commissie van de Algemene Vergadering (oktober-november 2002) in dit opzicht meer consensus toonde. Nederland droeg er actief aan bij dat ten aanzien van racisme de G-77 en de EU consensus bereikten over een redelijke resolutietekst.

De VS was tijdens de laatste zitting voor het eerst geen lid van de VN Mensenrechtencommissie. Dit verklaart mede het teleurstellende resultaat van deze commissie. Inmiddels is de VS weer toegetreden, mede door inspanningen van Nederland binnen de EU. Nederland richtte zich met succes op het bereiken van een «agreed slate» in de WEOG. De EU en de VS werken nauw samen in de voorbereidingen voor de komende zitting.

Consensus Resolutie Eerwraak

Over de gehele wereld worden nog ieder jaar veel vrouwen het slachtoffer van eerwraak (geweldsmisdrijven gepleegd door familieleden jegens vrouwen wier eer geschonden zou zijn waartegen overheden onvoldoende optreden). Nederland zet zich in voor de uitbanning van dergelijke geweldplegingen. Zo heeft de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) in 2000 op initiatief van Nederland voor het eerst een resolutie over eerwraak met grote meerderheid van stemmen aanvaard. In deze resolutie worden moorden, verminkingen alsmede andere vormen van geweld tegen vrouwen onder het mom van de geschonden (familie-)eer, veroordeeld.

Op Nederlandse initiatief heeft de AVVN in 2002 voor de tweede maal een resolutie aangenomen inzake eerwraak. Het resultaat is op twee punten verbeterd ten opzichte van twee jaar geleden: de tekst is aangescherpt en ondanks aanvankelijke tegenwerking van met name een klein aantal radicale islamitische landen is de resolutie aangenomen met consensus, hetgeen duidt op een breed draagvlak.

Deze resoluties zijn belangrijke stappen in de internationale campagne die wil voorkomen dat vrouwen het slachtoffer worden van eerwraak. Daders van eerwraak krijgen in vele gevallen strafvermindering of worden zelfs in het geheel niet bestraft. De Nederlandse resolutie bevat een oproep aan alle landen dit soort misdrijven actief te bestrijden en daartoe zo nodig de strafwetgeving aan te passen en preventieve maatregelen te nemen.

Naast deze actieve rol in de VN ondersteunt Nederland in verschillende landen, waaronder Jordanië en India, projecten voor ondersteuning van slachtoffers van eerwraak en de uitbanning van dergelijke geweldplegingen.

De Mensenrechtenambassadeur heeft in 2002 in belangrijke mate bijgedragen aan het vergroten van de internationale consensus over de noodzaak de bescherming van mensenrechten te intensiveren. Als integraal onderdeel van het buitenlands beleid bracht zij actief de Nederlandse zorgen over mensenrechtenschendingen in verschillende delen van de wereld over het voetlicht, onder meer door bezoeken aan Jemen, het Grote Merengebied en Iran. Ook droeg zij veelvuldig dit geïntegreerde beleid uit, zowel internationaal als in Nederland zelf.

Bevordering van de financieel-economische ordening

De toenemende vervlechting van nationale economieën, zowel regionaal als mondiaal, maakt een verbetering van de financieel-economische ordening en de daarbij behorende instellingen noodzakelijk.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• omkering van de neerwaartse internationale trend wat betreft ODA;

• succesvolle initiatieven voor verdere integratie van ontwikkelingslanden in WTO-verband, met name op het gebied van technische assistentie;

• hervorming van de ontwikkelingsarchitectuur binnen de OESO.

FfD/Monterrey: 0,7% ODA

Tijdens Financing for Development (FfD) maakte Nederland zich met succes sterk voor omkering van de neerwaartse trend wat betreft het bedrag voor Official Development Assistance (ODA). Het realiseren van de Millennium Development Goals (MDG's) is zonder substantiële verhoging van de ODA immers illusoir. De VS zegde toe zijn ODA vanaf 2006 structureel met USD 5 miljard te verhogen, terwijl de EU conform de gemaakte EU-afspraken over de 0,7% BNP-ODA norm toezegde dat individuele lidstaten in 2006 ten minste 0,33% van hun BNP aan ODA zullen besteden. Dit zou tot een absolute toename van de Europese ODA inspanning leiden van USD 7 miljard. Ook andere landen hebben tijdens FfD verklaard hun ODA structureel te zullen verhogen.

WTO

Nederland heeft in 2002 in het algemeen gewerkt aan voortgang op de vier Nederlandse hoofddoelstellingen in de World Trade Organization (WTO): versterken van de WTO als organisatie, voortzetting van de handelsliberalisatie, erkenning en uitwerking van raakvlakken met andere beleidsterreinen en verdere integratie van ontwikkelingslanden. Zie op deze punten ook het jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken. Ter bevordering van de integratie van ontwikkelingslanden droeg Nederland bij aan de totstandkoming van een gedeelde visie op hoe de Doha Development Agenda, de nieuwe mondiale ronde voor handelsliberalisering, concreet ingevuld kan worden. Dit resulteerde onder andere in een aantal internationaal goed ontvangen papers.

Nederland zette in 2002 intensief in op een werkbare oplossing binnen het TRIPS-verdrag (Trade Related Intellectual Property rigths) om ontwikkelingslanden zonder eigen productiecapaciteit in staat te stellen goedkope versies van geoctrooieerde geneesmiddelen te importeren. Dankzij deze inzet kon de EU een middenpositie innemen tussen de ontwikkelingslanden en enkele andere OESO-landen. De VS stemde echter tot eind 2002 niet in met de aanvaarde oplossing. Nederland pleitte met succes voor een tijdige positieve reactie van de EU op de voorstellen van ontwikkelingslanden om de Speciale en Gedifferentieerde Behandeling te verbeteren.

Om handelsliberalisering voor de ontwikkelingslanden te bereiken pleitte Nederland voor marktopening door de EU op het gebied van landbouw en andere sectoren, zoals textiel. Op landbouwgebied werkte Nederland voorstellen uit voor snelle marktopening voor producten die van belang zijn voor ontwikkelingslanden. Liberalisering in landbouw en textiel ligt echter dermate gevoelig, dat resultaten in de eerste fase van de onderhandelingen in 2002 nog niet bereikt konden worden. Verruiming van de markttoegang voor textiel zal hernieuwde inzet vragen als deel van de nog uitstaande implementatiekwesties. Nederland heeft het belang van markttoegang in kaart gebracht in een gedetailleerd overzicht van de belemmeringen in de EU.

Meer samenhang tussen landbouw- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid

De notitie «Beleidscoherentie Ontwikkelingssamenwerking Landbouw» van minister Veerman (LNV) en staatssecretaris Van Ardenne (Ontwikkelingssamenwerking) geeft aan hoe Nederland de samenhang tussen het landbouwbeleid en het ontwikkelingsbeleid wil versterken. De notitie is in december 2002 – mede namens staatssecretaris Wijn (EZ) en staatssecretaris Nicolaï (Buitenlandse Zaken) – aan de Tweede Kamer aangeboden.

De notitie voert aan dat landbouw een sleutelsector vormt voor armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. Daar is vaak 40 tot 70 procent van de bevolking werkzaam in de landbouw en deze sector vormt de motor voor ontwikkeling. Vooral de armere ontwikkelingslanden missen echter kansen om hun potentieel in de landbouw ten volle te benutten en zo meer welvaart en werkgelegenheid te creëren. Dat komt voor een belangrijk deel door problemen aan de aanbodzijde, als gevolg van lastige productieomstandigheden,

gebrekkige technologie, geringe investeringen en beperkte infrastructuur. Maar in bepaalde gevallen brengen ook handelsverstorende subsidies en marktbescherming in de ontwikkelde landen – en rijkere ontwikkelingslanden – schade toe aan het landbouwpotentieel van ontwikkelingslanden.

Ter versterking van de handelskansen van ontwikkelingslanden wil Nederland zijn inzet op vier terreinen versterken:

– Bij de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) wil Nederland zich inzetten voor specifieke aanpassingen bij een aantal producten waarvoor ontwikkelingslanden een groot productie- en exportpotentieel hebben: rijst, katoen, suiker en groente & fruit.

– In de landbouwonderhandelingen in de WTO wil Nederland voor typische producten uit ontwikkelingslanden een substantiële verlaging van piektarieven en additionele verlaging van de binnenlandse steun. Verder zouden alle vormen van handelsverstorende exportsteun (inclusief handelsverstorende exportkredieten van de VS) moeten worden uitgefaseerd in de periode tot 2013–2015. Tevens wil Nederland meer ruimte voor armere ontwikkelingslanden om hun kleine boeren te kunnen ondersteunen.

– Wat betreft de toenemende producteisen op het gebied van voedselveiligheid, milieu en gezondheid, kiest Nederland voor een tweesporenbeleid: enerzijds bij de Europese normstelling en vaststelling van internationale standaarden bevorderen dat ontwikkelingslanden zo min mogelijk exportverlies incasseren; anderzijds de bedrijven in ontwikkelingslanden assisteren bij het voldoen aan de normen, zodat hun toegang tot onze markten niet verslechtert.

– In het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid wil Nederland zwaarder inzetten op het oplossen van problemen aan de aanbodzijde in de landbouwsector van vooral de armere ontwikkelingslanden. Juist deze landen hebben vaak moeite in te spelen op nieuwe afzetmogelijkheden als gevolg van liberalisering. Nederland wil in haar hulpprogramma meer aandacht geven aan de landbouwsector door onder meer boerenorganisaties en brancheorganisaties te ondersteunen, productieketens te versterken en verwerking en afzet van landbouwproducten te bevorderen.

Nederland pleitte ervoor dat ook andere OESO-landen aan de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's) de vrije markttoegang geven die de EU thans biedt aan de MOL's. Tot nu toe is dit voorbeeld slechts gevolgd door Noorwegen en in mindere mate Canada. Het Nederlands pleidooi de door de EU geboden voorkeursbehandeling in de WTO te binden vond geen draagvlak. Wel heeft Nederland binnen de EU steun gevonden voor het flexibeler toepassen van de oorsprongsregels, zodat de MOL's ook daadwerkelijk gebruik kunnen maken van de preferenties.

Nederland versterkte zijn goede reputatie op het gebied van technische assistentie door een brede reeks initiatieven, met name via multilaterale kanalen. Om de onderhandelingscapaciteit van ontwikkelingslanden te versterken droeg Nederland bij aan het Doha Development Agenda Global Trustfund van de WTO. Tevens was Nederland een van de initiatiefnemers om de Agency for International Trade Information (AITIC) te versterken door deze de status van intergouvernementele organisatie te geven. De AITIC ondersteunt zwakke ontwikkelingslanden bij hun onderhandelingscapaciteit. Het Integrated Framework for Trade-related Technical Assistance startte in acht MOLs, waaronder Jemen waar Nederland de taak van leidende donor op zich nam.

Het Joint Integrated Technical Assistance Programme gaat in 2003 een tweede fase in met de uitbreiding naar tien nieuwe Afrikaanse landen. Tot slot steunde Nederland de oprichting van een Trustfund voor de technische onderbouwing van zaken die in de Rechtswinkel zijn aangebracht.

Nederland staat een aanpak voor om handelsgerelateerde technische assistentie in te bedden in de ontwikkelingsprioriteiten en het PRSP-proces van het ontvangende land. Het is een belangrijk winstpunt dat dit nu algemeen aanvaard is onder bilaterale en multilaterale donoren. Het komt er nu op aan te bevorderen dat deze aanpak wordt uitgevoerd.

Nederland nam ook initiatieven om bij toenemende voedselveiligheidsmaatregelen meer rekening te houden met de mogelijkheden van ontwikkelingslanden om aan de hoge normen te voldoen. Tevens stimuleerde het de EU hierbij een leidende rol te vervullen.

OESO

In 2002 presenteerde de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) tijdens de World Summit for Sustainable Development (WSSD) in Johannesburg een rapport over duurzame ontwikkeling. Hierin waren de tot dan toe bereikte resultaten opgenomen en werden OESO-leden opgeroepen tot het treffen van verdere maatregelen. Tevens gaf de OESO aan zich verder te richten op onder meer:

• het ontwikkelen van indicatoren voor duurzame ontwikkeling

• het bevorderen van handelsliberalisering en marktwerking ter bevordering van duurzame ontwikkeling

• het verder werken aan de sociale dimensie

• integratie van de drie pijlers van duurzame ontwikkeling (economie, milieu en sociale ontwikkeling).

De werkzaamheden op deze gebieden zijn ter hand genomen, maar nog niet afgerond.

Voor wat betreft vraagstukken op het terrein van ontwikkelingssamenwerking heeft de DAC High Level Meeting mede op Nederlandse aandrang een belangrijke verklaring aangenomen die de rol van de OESO bij het bevorderen van de internationale ontwikkelingsconsensus (geconcretiseerd in de Millennium Development Goals) specificeert. Deze verklaring onderstreepte het belang van het bevorderen van beleidscoherentie voor ontwikkeling, het ondersteunen van goed bestuur en beleid in ontvangende landen, het bevorderen van effectiviteit van de hulp en het versterken van partnerschap met de ontvangende landen.

Samen met de Wereldbank organiseerde de OESO een Global Forum over handelsliberalisering en ontwikkeling. Dit maakte duidelijk dat handelsliberalisering alléén onvoldoende perspectief biedt voor ontwikkelingslanden. Capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden en verbetering van de productiecapaciteit moeten hand in hand gaan met verbetering van de markttoegang tot de ontwikkelde landen.

Een essentieel aspect van de bevordering van goed, effectief en samenhangend bestuur is de aanpak van corruptie. Omdat Nederland sterk hecht aan een goede implementatie van het OESO anti-corruptie verdrag (met name van belang voor het terugdringen van ambtelijke corruptie in niet-OESO-landen) droeg het bij aan de monitoring examens van onder andere het Verenigd Koninkrijk, de VS en Duitsland. Nederland, samen met Frankrijk hoofdexaminator bij een Brits herexamen, kon vaststellen dat het Verenigd Koninkrijk tegemoet is gekomen aan eerdere kritiek van onder andere Nederland op leemten in zijn wetgeving ter bestrijding van corruptie van Britse bedrijven in het buitenland.

In 2002 is veel aandacht geschonken aan het hervormingsproces binnen de OESO. Een specifiek Nederlands accent lag op de hervorming van de ontwikkelingsarchitectuur binnen de organisatie en op de vergroting van de horizontale OESO-samenwerking, gericht op coherentie voor beleidsontwikkeling. De ontwikkelingsarchitectuur kreeg op basis van een rapport van een groep onder Nederlandse leiding opnieuw vorm.

Daarmee zijn de organisatorische randvoorwaarden geschapen om de potentiële synergie tussen het werk dat in verschillende organen plaatsvindt beter te kunnen benutten.

Bevordering van de ecologische ordening

Het internationale natuur- en milieubeleid vormt een integraal onderdeel van de internationale ordening, waarbij internationale verdragen belangrijke kaders kunnen scheppen. Op alle beleidsterreinen moeten milieudoelstellingen mede worden bevorderd.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• succesvol verloop WSSD, met aansluitend actieprogramma voor duurzame ontwikkeling;

• ratificatie van diverse verdragen en protocollen op het gebied van natuur en milieu.

World Summit on Sustainable Development

De World Summit on Sustainable Development (WSSD) in Johannesburg heeft een impuls kunnen geven aan de bevordering van de ecologische ordening. Het EU kader was in hoge mate bepalend voor de Nederlandse inbreng. Er is dan ook actief deelgenomen aan tal van EU voorbereidende bijeenkomsten. De belangrijkste nieuwe afspraken van de WSSD op ecologisch terrein zijn (zie ook de verslagen over de WSSD aan de Tweede Kamer):

– het bereiken van een significante reductie in het verlies aan biodiversiteit in 2010;

– het negatieve effect van het gebruik van chemicaliën op mens en milieu moet voor 2020 zijn geminimaliseerd;

– het gebruik van duurzame energie zal in de komende jaren substantieel moeten toenemen.

Daarnaast is onder meer erkend dat WTO- en milieuverdragen nevengeschikt zijn. Het vervolgproces van de WTO-ronde in Doha heeft op het gebied van geschillenbeslechting nog geen resultaten opgeleverd.

Na afloop van de WSSD is een interdepartementale Taskforce Johannesburg ingesteld die het actieprogramma voor duurzame ontwikkeling «Duurzame Daadkracht» heeft opgesteld, waarin een internationale en een nationale strategie voor duurzame ontwikkeling zijn opgenomen. Hierin staan de middelen waarmee Nederland aan het realiseren van de doelen van de WSSD zal bijdragen. Coherentie tussen binnenlands beleid en internationaal te ondernemen activiteiten is cruciaal.

In de internationale strategie sluit Nederland aan bij de prioritaire Johannesburg thema's: water, energie, gezondheid, landbouw, biodiversiteit. Daarnaast is gekozen voor verduurzaming van Handel en Investeringen, waarmee de coherentie tussen Johannesburg, Monterrey en Doha wordt nagestreefd. Dwars doorsnijdende thema's zijn: armoedebestrijding en verduurzaming van consumptie en productie, en een regionale focus op Afrika. Het actieplan is eind november aan de Tweede Kamer aangeboden.

De in februari 2002 afgeronde onderhandelingen over internationaal milieubestuur hebben geresulteerd in vrij algemene afspraken over onder meer het mandaat van het Global Ministerial Environment Forum (GMEF) en coherentie. Het uitblijven van concrete afspraken is mede te wijten aan de houding van de VS, de G-77, Australië en Japan. Het besluit met betrekking tot internationaal milieubestuur is ingebracht in de WSSD maar leidde niet tot verdere richtlijnen voor concrete invulling.

Ratificatie en uitvoering van diverse verdragen en protocollen

In november 2001 werd in Marrakesh in VN-verband overeenstemming bereikt over de laatste knelpunten bij de uitvoeringsmodaliteiten van het Kyoto Protocol. Hierna kon Nederland op 31 mei 2002 gezamenlijk met de EG en de overige EU-lidstaten overgaan tot ratificatie van het Protocol. Vooruitlopend op de inwerkingtreding zijn al veel maatregelen getroffen om tot een tijdige en kosteneffectieve uitvoering van de Kyoto-verplichtingen te komen. Nederland sloot diverse bilaterale overeenkomsten ter voorbereiding van de aankoop van emissiereductie-eenheden via Joint Implementation en het Clean Development Mechanism. Het is met Canada de grootste donateur van het Fonds voor Minst Ontwikkelde Landen (het LDC Fund). In EU-verband wordt momenteel onderhandeld over een Europees stelsel van emissiehandel.

In 2002 organiseerde Nederland de zesde conferentie van Partijen van het Verdrag inzake Biodiversiteit. De belangrijkste resultaten zijn het nieuwe werkprogramma voor bossen, de richtlijnen voor toegang tot genetische bronnen en het strategisch plan voor de uitvoering van het verdrag.

Nederland ratificeerde op 28 januari 2002 het Verdrag van Stockholm over het uitbannen van Persistente Organische Verbindingen. Het verdrag trad nog niet in werking. Duidelijk is geworden dat ontwikkelingslanden op dit terrein pas bereid zijn om daadwerkelijk tot actie over te gaan als geïndustrialiseerde landen daar financiële middelen tegenover stellen.

De International Decommissioning Support Funds voor veilige ontmanteling van de kerncentrales te Ignalina (Litouwen), Kozloduy (Bulgarije) en Bohunice (Slowakije) zijn inmiddels alle van start gegaan. Bij de EBRD (European Bank for Reconstruction and Development) is nu ook een fonds opgericht, het Northern Dimension Environmental Partnership (NDEP) Fund, dat een nucleair loket bevat voor hulp aan Rusland. Het gaat van start na afronding van de onderhandelingen inzake de Multilateral Nuclear Environmental Programme in Russia Overeenkomst (MNEPR). Nederland heeft hieraan EUR 10 miljoen toegezegd.

Nederland ratificeerde op 8 januari 2002 het Cartagena Protocol inzake Bioveiligheid. In EU verband werd op dit gebied een politiek akkoord bereikt over de implementatieverordening die de uitvoer van levende genetisch gemodificeerde organismen (LGGO's) vanuit de EU regelt.

Het Verdrag van Aarhus (toegang tot milieu-informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter in milieu-aangelegenheden) trad oktober 2001 in werking. De wetsvoorstellen inzake de Nederlandse toetreding tot dit verdrag zullen, vergezeld van de nadere rapporten, begin 2003 aan de Staten Generaal worden aangeboden.

In augustus 2002 zijn de onderhandelingen over de derde middelenaanvulling van de Global Environment Facility (GEF) redelijk succesvol afgerond. Het resultaat is een middelenaanvulling van USD 2,97 miljard, de hoogste sinds het ontstaan van de GEF. De middelen stellen de GEF in staat alle focal areas te bedienen.

Bevordering sociaal-economische ordening

Ter bevordering van een duurzame internationale sociale rechtvaardigheid is het van belang de economische en sociale aspecten van het ontwikkelingsbeleid verder te integreren.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• duidelijke erkenning van de interrelatie tussen milieu, economie en de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling bij de WSSD;

• bruikbaar actieplan bij Tweede Wereldassemblee over Vergrijzing.

Versterking van en uitgangspunten voor integratie economisch en sociaal beleid voor duurzame ontwikkeling

Voor de bevordering van de sociaal-economische ordening was de WSSD de centrale bijeenkomst. Van belang is de duidelijke erkenning van de interrelatie tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling (milieu, economie en de sociale dimensie). Op sociaal gebied bleek het niet mogelijk om na de vermelding in het hoofdstuk armoedebestrijding ook in de tekst over goed bestuur nog een verwijzing op te nemen naar de ILO «Fundamental Principles and Rights at Work». Wel werd een paragraaf aangenomen die wees op het belang van de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling met verwijzing naar de uitkomsten van de Top van Kopenhagen. In het implementatieplan is, in tegenstelling tot de politieke verklaring, beperkt invulling gegeven aan de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling. Ook de 40ste bijeenkomst van de VN Commission for Social Development, waar de integratie van sociaal en economisch beleid prioriteitsthema was, kwam uiteindelijk niet verder dan een voor de EU magere consensustekst. Door een harde opstelling van de G-77 bleek het niet mogelijk tot een resultaat met meerwaarde te komen.

Beginselenformulering sociaal beleid/Kindertop/Tweede Wereldassemblee Vergrijzing

De Kindertop resulteerde in een aanvaardbaar slotdocument, maar het bracht minder dan door Nederland was gehoopt. Gezien de houding van vooral de VS, onder meer op het gebied van de rechten van het kind en reproductieve gezondheid, bleek een sterkere tekst niet haalbaar. Nederland droeg als organisator van een aantal belangrijke nevenbijeenkomsten over kinderarbeid, kinder(straf)recht en reproductieve gezondheid bij tot een interessante en levendige Kindertop.

De Tweede VN Wereldassemblee over Vergrijzing in Madrid leverde een bruikbaar actieplan op. Nederland slaagde erin de EU zover te krijgen dat het Spaanse voorzitterschap zich met succes sterk maakte voor een passage over palliatieve zorg die voldoende ruimte laat voor het Nederlandse beleid op dit terrein.

Beleidsconclusies

Nederland kan het zich niet veroorloven in de strijd tegen terrorisme achterover te leunen. De maatregelen die sinds 11/9 2001 zijn genomen, gaan in de goede richting, maar zijn niet voldoende. Vernieuwing en aanpassing van het instrumentarium blijven nodig.

Het optreden van de EU tijdens de laatste Mensenrechtencommissie is geëvalueerd. Mede op aandrang van Nederland is een aantal praktische verbeteringen doorgevoerd. Deze dienen vooral een tijdiger voorbereiding binnen de EU mogelijk te maken en de effectiviteit van het EU-optreden, mede door nauwe samenwerking met de VS, te vergroten.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 1 Internationale ordening(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen49 76155 00375 91480 127– 4 213
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal49 73553 57565 14073 742– 8 602
1.1Verenigde Naties42 41245 16352 91443 9648 950
1.2OESO3 7033 9784 5874 175412
1.3Bijdragen internationaal recht3 2723 8174 8472 3932 454
1.4AIV348454566431135
1.5Overige bijdragen016329691205
1.6Internationaal strafhof001 93022 689– 20 759
      
Ontvangsten867474740
1.20Restituties contributies VN/OESO000pm0
1.21Doorberekening AIV aan Defensie867474740
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 1 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement2 6612 8132 7372 874
–posten34 29336 25535 28138 183
–totaal36 95339 06838 01941 057

BELEIDSARTIKEL 2 VREDE, VEILIGHEID EN CONFLICTBEHEERSING

A. Algemene beleidsdoelstelling

Het Nederlandse veiligheidsbeleid richt zich op de veiligheid van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied, en – in Europa en mondiaal – op de bevordering van de internationale vrede, veiligheid en stabiliteit.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen

Deelname aan vredesondersteunende activiteiten zowel dichtbij huis als ver weg

Nederland spant zich binnen de VN en met NAVO-bondgenoten en EU-partners in gewelddadige conflicten dichtbij huis en verder weg te voorkomen, te beheersen of te beëindigen.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• bijdrage aan vrede en stabiliteit in landen waar Nederland deelnam aan militaire operaties, binnen het daarvoor gestelde ambitieniveau;

• opstelling van een eerste ontwerpbeleidskader CIMIC;

• convenant inzake uitzending politiemensen.

In het Strategisch Akkoord formuleerde het kabinet de ambitie om voortaan gelijktijdig deel te nemen aan maximaal drie in plaats van vier militaire operaties op bataljonsniveau of equivalenten daarvan. De operaties waaraan de Nederlandse krijgsmacht in 2002 deelnam – SFOR in Bosnië, Task Force Fox in Macedonië, ISAF en Operatie Enduring Freedom in en rondom Afghanistan – bleven binnen dit ambitieniveau. Door deelname aan (en bij Task Force Fox ook door leiding van) deze operaties droeg Nederland zichtbaar bij aan de vrede en stabiliteit in deze landen. De mede op initiatief van het ministerie opgerichte Stuurgroep Militaire Operaties bewees in de loop van 2002 haar toegevoegde waarde als regulier interdepartementaal coördinatiepunt voor de Nederlandse deelname aan militaire operaties.

De civiel-militaire samenwerking (CIMIC) ontwikkelde zich in 2002 verder bij verschillende vredesoperaties, met name op de Balkan. Uitgezonden Nederlandse militairen zijn in het kader van vredesoperaties ingezet bij niet-militaire, kleinschalige activiteiten. Deze werden gefinancierd uit het budget voor Ontwikkelingssamenwerking en waren gericht op rehabilitatie van een voormalig conflictgebied. Voor dit concept stelde het ministerie een eerste ontwerpbeleidskader CIMIC op. Hierin staan onder andere de definitie, reikwijdte en doelstellingen van CIMIC. Daarnaast introduceert het een interdepartementale overlegstructuur waarvan dit ministerie voorzitter is.

Als voorzitter van de interdepartementale (BZ, BZK, Defensie) Stuurgroep Politie zette het ministerie zich mede in het licht van de doelen die de EU op politieterrein gesteld heeft in 2002 in voor de verdere uitwerking van de beleidsdoelstellingen voor de uitzending van Nederlandse politiefunctionarissen bij internationale missies (zie Politienotitie 2000). Dit geschiedt mede in het licht van de lange termijn doelstelling om in 2006 in totaal 270 mensen voor internationale politiemissies beschikbaar te hebben. In 2002 bracht de Koninklijke Marechaussee zo'n honderd marechaussees in het veld. De Nederlandse politie was daarnaast met civiele politiefunctionarissen in de Kosovo Police School vertegenwoordigd. Dit droeg mede bij aan de opbouw van een democratisch politie-apparaat en de vestiging van duurzame lokale politiezorg. Ook kwamen de voorbereidingen voor de Nederlandse deelname aan de EU Politiemissie in Bosnië-Herzegovina (EUPM) tot een afronding.

Bevordering van veiligheid en stabiliteit in Europa

Voor een duurzame verbetering van de economische en politieke situatie op de Balkan is een veilige omgeving waarbij nieuw geweld wordt voorkomen, een eerste vereiste.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• Succesvolle leiding TFF;

• Succesvolle commandovoering over MND SW (SFOR);

• Goede voorbereiding van EUPM.

Nederland nam op 26 juni 2002 de leiding over van de NAVO-geleide troepenmacht Task Force Fox (TFF). Met de afsluiting van de operatie half december 2002 kwam ook een einde aan de Nederlandse leiding. TFF heeft onder Nederlandse leiding en met deelname van 350 Nederlandse militairen zijn missie volbracht. In 2002 bleef Macedonië, mede dankzij de aanwezigheid van de NAVO-troepenmacht, een burgeroorlog bespaard.

In 2002 werd de Stabilisation Force (SFOR), de NAVO-troepenmacht in Bosnië-Herzegovina die de uitvoering van het Vredesakkoord van Dayton moet ondersteunen, teruggebracht van 18000 tot 12000 militairen. De Nederlandse bijdrage aan de Multinationale Divisie Zuid West (MND SW) bleef hierbij ongewijzigd. In september 2002 droeg Nederland het commando van MND SW over. We kunnen met tevredenheid op dit jaar terugzien: nieuw geweld werd voorkomen.

Nederland speelde een actieve rol bij de totstandkoming van het mandaat voor EUPM. Deze eerste EU-geleide Politiemissie ging op 1 januari 2003 van start. Nederland drong met succes aan op een heldere taakomschrijving, een duidelijke aansturing van de missie, een solide financiële basis en ruime deelname door derde landen.

Ondersteuning van de rol van de OVSE

De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) is vanwege haar brede samenstelling en mandaat vaak in staat een belangrijke rol te spelen bij het voorkomen en beheersen van conflicten in Europa. Daarom hecht Nederland groot belang aan een effectief optreden van de OVSE.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• Verbetering van het functioneren van de OVSE;

• Goede voorbereiding op het Nederlandse voorzitterschap van de OVSE (2003)

Hoewel de resultaatgerichtheid van de OVSE voor verbetering vatbaar is, zijn in 2002 wel enige verbeteringen in het functioneren van de OVSE gerealiseerd. Zo besloot de Ministeriële Raad in Porto tot een alomvattende OVSE-strategie om de nieuwe bedreigingen in de 21ste eeuw tegemoet te treden. Ook is besloten de samenwerking in de economische dimensie te intensiveren, evenals die op milieugebied. Dit leidt tot een betere balans tussen de verschillende dimensies van de OVSE-samenwerking. De Raad besloot tevens, conform Nederlandse inzet, het functioneren van de OVSE-missies tegen het licht te houden. Deze inspanningen voor een beter OVSE-functioneren moeten tijdens het Nederlandse voorzitterschap in 2003 worden voortgezet.

Het Nederlandse OVSE-voorzitterschap (2003) vergde de nodige voorbereidingen in 2002. Zo is – naast de verbreding van de Nederlandse aanwezigheid in OVSE-missies in het veld en binnen de OVSE-instellingen – een speciale Task Force OVSE opgericht. Deze kwam in 2002 op volle sterkte en functioneerde goed. Ook is een communicatieplan opgesteld voor voorlichting en publiciteit. Inhoudelijk werden de belangrijkste onderwerpen en aandachtspunten voor 2003 verder vormgegeven. Dit gebeurde mede op basis van consultaties met andere OVSE-landen.

Bijdragen aan modernisering en aanpassing NAVO

De NAVO blijft de hoeksteen van het Nederlands veiligheidsbeleid. De organisatie moet zich aan de situatie na de Koude Oorlog in- en extern aanpassen.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• aanpak tekortkomingen in capaciteiten;

• totstandkoming NATO Response Force;

• verbetering NAVO structuur;

• zorgvuldige uitbreiding NAVO.

De NAVO-Top in Praag (21–22 november 2002) stond in het teken van de aanpassing en modernisering van het bondgenootschap. Het is noodzakelijk dat de NAVO in staat blijft effectief het hoofd te bieden aan nieuwe dreigingen als terrorisme en het gebruik van massavernietigingswapens. Daarom kreeg capaciteitsversterking tijdens de Praagse top veel aandacht. Ook Nederland zette zich daarvoor in. De individuele lidstaten hebben zich duidelijk gecommitteerd aan het opheffen van bestaande tekortkomingen. Nederland draagt met specifieke projecten, onder meer op het gebied van bescherming tegen nucleaire, biologische en chemische aanvallen en Air Ground Surveillance, substantieel bij aan het op de top aanvaarde Prague Capabilities Commitment.

Tevens werd besloten tot de vorming van een NATO Response Force (NRF), een snel inzetbare reactie-eenheid die vanaf 2004 initieel en vanaf 2006 volledig operationeel zal zijn. De aard en reikwijdte van de taken van de NRF, de benodigde capaciteiten en de relatie met het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) zullen nader moeten worden uitgewerkt. Nederland steunde de totstandkoming van de NRF vanaf het begin.

Om de NAVO in staat te stellen militair effectiever op te treden, besloot de top in Praag tot een stroomlijning van de bestaande commandostructuur van het bondgenootschap. Over de hoofdkenmerken van de nieuwe structuur bestaat al overeenstemming: deze zal flexibeler, sneller ontplooibaar en slagvaardiger moeten zijn. Hierdoor is zij beter toegesneden op het gehele spectrum van militaire NAVO-taken. In het kader van de reeds lopende herziening van de NAVO-strijdkrachtenstructuur, kreeg het hoofdkwartier van het Duits-Nederlands legerkorps de status van snel inzetbaar NAVO-hoofdkwartier (High Readiness Force Headquarters).

De NAVO besloot in Praag om conform de Nederlandse inzet zeven landen uit te nodigen toetredingsonderhandelingen met de NAVO te beginnen. Het betreft Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Roemenië, Slowakije en Slovenië. Zij werden opgeroepen, nadrukkelijk ook door Nederland, hun inspanningen voor het lidmaatschap te continueren. De NAVO zal hiervoor met het Membership Action Plan bijstand blijven leveren. Nederland bood deze landen in 2002 hiertoe ook bilateraal de nodige assistentie.

Nederland versterkte ook de relatie met overige NAVO-partners. Ons land speelde een voortrekkersrol in de nieuwe opzet van PFP/EAPR trustfunds. Deze betreffen de opruiming van raketbrandstof en anti-personeelmijnen in Moldavië (waar Nederland lead-nation was), de vernietiging van voorraden anti-personeelsmijnen in Albanië en Oekraïne en een munitievernietigingsproject in Albanië.

Bijdragen aan de ontwikkeling van het EVDB

Het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) is van groot belang voor een effectief en krachtdadig extern optreden van de EU, met name als het gaat om crisisbeheersing.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• overeenstemming tussen EU en NAVO over de samenwerking tussen beide organisaties;

• totstandkoming van European Capabilities Action Plan;

• versterking civiele capaciteiten voor crisisbeheersing.

Nederland heeft zich binnen de EU en de NAVO ingezet voor het oplossen van de knelpunten op het gebied van de samenwerking tussen de EU en de NAVO. Tijdens de Europese Raad (ER) in Kopenhagen kwam de lang verwachtte doorbraak . De weg is nu vrij voor EU-geleide operaties zonder overbodige duplicatie van hetgeen we al in de NAVO hebben. Dit was een Nederlandse prioriteit.

De Helsinki Headline Goal Catalogue 2002 geeft een verdere uitwerking van de headline goals, het EU-ambitieniveau voor de omvang van de strijdkrachten van Europese landen bij EU-geleide vredesoperaties. Nederland neemt in het kader van het European Capabilities Action Plan deel aan 14 van de 19 panels. Dit plan wil de militaire capaciteiten verbeteren en kwam op Nederlands initiatief tot stand. De panels zoeken naar samenwerkingsmogelijkheden bij de verbetering van Europese defensiecapaciteiten. Daarnaast onderzoekt Nederland aanvullende mogelijkheden voor capaciteitsverbetering door taakspecialisatie en intensievere samenwerking tussen de Europese landen.

In 2002 droeg Nederland verder bij aan diverse aspecten van de civiele crisisbeheersingscapaciteit van de EU. De nadruk lag hierbij op het realiseren van de kwantitatieve doelstellingen voor politie, rule of law, civiele bescherming en civiele administratie. Mede dankzij de Nederlandse toezeggingen zijn op politiegebied en op het gebied van rule of law de voor 2003 vastgestelde kwantitatieve doelstellingen al in 2002 gehaald.

In 2002 zijn de EU crisisbeheersingsprocedures, mede door een oefening, verbeterd. Nederland heeft gewezen op de noodzaak van een goede afstemming tussen de civiele en militaire aspecten van crisisbeheersing. Dit is ook in de herziene crisisbeheersingsprocedures tot uitdrukking gekomen.

Bevordering van veiligheid en stabiliteit mondiaal

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• bijdrage aan succesvol verloop VN-vredesoperaties;

• vergroting veiligheid in Afghanistan;

• door inzet vredesfonds bijgedragen aan diverse projecten ter vergroting van veiligheid en stabiliteit;

• succesvolle inzet van het sanctie-instrument.

Nederland droeg in 2002 bij aan de voortgang van de implementatie van het Brahimi-rapport en aan het welslagen van VN-vredesoperaties. Dit betreft in het bijzonder de United Nations Mission in Ethiopia and Eritrea (UNMEE). Nederland leverde hiervoor de Force Commander en een aantal ontmijningsspecialisten. Voorts was het voorzitter van de Friends of UNMEE.

Nederland droeg op twee manieren substantieel militair bij aan de vergroting van de veiligheid in Afghanistan. Het leverde in 2002 in en rondom het Arabische schiereiland een aanzienlijke bijdrage aan Enduring Freedom, de door de VS geleide militaire operatie tegen het internationale terrorisme (in het bijzonder Al-Qa'ida en Taliban). Daarnaast zette ons land materieel en personeel in in het Caribische gebied, ter aflossing van Amerikaanse eenheden die elders worden ingezet («backfill»). Nederland leverde aan de International Security Assistance Force (ISAF) in 2002 ongeveer 240 militairen. Zij maken deel uit van een samenwerkingsverband onder Duitse leiding. De totale omvang van ISAF bedraagt zo'n 4800 militairen. Door deelname aan ISAF draagt Nederland indirect bij aan de strijd tegen het terrorisme en ondersteunt het terugkeerproces van vluchtelingen. Mede dankzij deze Nederlandse bijdragen verbeterde de veiligheid in Afghanistan in 2002 aanzienlijk.

In 2002 bracht het ministerie de projectmatige werkzaamheden met betrekking tot het Vredesfonds meer in lijn met het mondiale veiligheidsbeleid. Dit gold in het bijzonder Afrika. Daarbij besteedde het ministerie veel aandacht aan coherentie van het buitenlands beleid. Hierdoor ontwikkelde het Vredesfonds zich tot een waardevol en flexibel instrument, waarvoor binnen en buiten het ministerie veel aandacht bestaat (zie kader).

Vredesfondsprojecten in 2002
NaamLand/regio2002
1.Ondersteuning van het Afrikaprogramma van de University for PeaceCosta Rica170 000
2.Ondersteuning Burundi Protection ForceBurundi2 722 689
3.UNMO-cursus 2002Afrika27 459
4.Samenwerkingsprogramma Cairo Training CentreEgypte43 134
5.Jeugdverzoeningsprogramma (UNDP)Libanon102 000
6.Tanzanite 2002Tanzania660 882
7.Max van der Stoel in MacedoniëMacedonië100 422
8.Bulgarian Resettlement ProgramBulgarije114 583
9.Waarnemersmissie in het Nuba-gebergteSoedan2 000 000
10.Opbouw Afghaanse politieacademie in KaboelAfghanistan1 000 000
11.Opbouw Afghaanse legerAfghanistan1 000 000
12.Herstructurering Bosnische legersBosnië400 000
13.Tolerantie-programma Midden-OostenJordanië53 865
14.Centre for Humanitarian DialogueBirma256 000
15.Junior Staff Officers CourseSlowakije552 075
16.Leverantie vrachtauto's aan ECOWASSierra Leone248 290
17.Ondersteuning Zuid-Afrikaanse inzet in MONUCDRC279 595
18.Leverantie ziekenauto's aan MacedoniëMacedonië25 545
19.Peace Action CouncilIndia120 995
20.Begraafplaats voor Srebrenica-slachtoffersBosnië250 000
21.Opbouw Afghaanse Nationale GardeAfghanistan55 357
22.Onderhoud Nigeriaanse trucksNigeria11 000
Totaal 10 193 891

Nederlands was ook in 2002 actief bij de situatie in het Midden-Oosten betrokken en nam binnen de EU krachtig stelling. Helaas bleek implementatie van het Mitchell-rapport in 2002 onmogelijk door de sterk verslechterende omstandigheden. De principes uit het Mitchell-rapport blijven voor de internationale gemeenschap echter onverminderd van belang. Deze zijn grotendeels terug te vinden in de «road map» (initiatief EU-voorzitterschap) die een stappenplan voor een vredesproces biedt. De samenwerking met de VS kreeg, naast intensieve bilaterale contacten, vorm in de samenwerking in het Kwartet (EU, VS, Rusland, VN).

Nederland ondersteunde een aantal activiteiten voor het herstel van het vertrouwen tussen de partijen (gefinancierd uit non-ODA). Een voorbeeld is een aflevering van het programma Sesamstraat waarin tolerantie, respect en vertrouwen centraal staan. Het programma richt zich op de Israëlische, Palestijnse en Jordaanse jeugd. Ook ondersteunt ons land een documentaire over de mogelijke vorm van een vredesovereenkomst op basis van de besprekingen in Taba.

Sancties zijn een belangrijke middel om op regeringen en staten druk uit te oefenen. Nederland spande zich in 2002 in om het sanctie-instrumentarium beter toe te snijden op de noodzaak voor gerichte actie tegen specifieke groepen (machthebbers, verantwoordelijken voor economische exploitatie). Doel is de meestal onschuldige bevolking te ontzien. Zo werden de sancties tegen het regime in Zimbabwe uitgebreid naar een bredere kring rond president Mugabe en nam de EU de Kimberly-verordening ter bestrijding van de handel in bloeddiamanten aan. Deze is het sluitstuk van het zogenaamde Kimberly-proces dat de naleving van VN- sancties tegen de handel in bloeddiamanten met een certificeringsysteem moet verbeteren. Het effect van het sanctie-instrument is onder andere bewezen door de veranderde houding van Wit-Rusland ten aanzien van de aanwezigheid van de OVSE-missie in dat land.

Tegengaan proliferatie massavernietigingswapens

Tegen het toenemende veiligheidsrisico van proliferatie van massavernietigingswapens is een veelomvattend antwoord geboden.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• terugkeer van UNMOVIC en IAEA inspecteurs in Irak;

• aanvaarding ICOC.

Nederland ondersteunde internationale activiteiten voor de terugkeer van UNMOVIC en IAEA (Internationaal Atoomenergie Agentschap) inspecteurs naar Irak. Zij moeten de uitvoering van de relevante Veiligheidsraadsresoluties door Irak verifiëren.

Binnen de EU droeg Nederland bij aan een Noord-Korea beleid gericht op het effectief tegengaan van escalatie van de crisis op het Koreaanse schiereiland, stopzetting van door Noord-Korea toegegeven kernwapenprogramma's en het tegengaan van proliferatie van ballistische raketten vanuit dat land.

Bij de eerste PrepCom (april 2002) van het Non-proliferatie Verdrag (NPV) op weg naar de Toetsingsconferentie van 2005 benadrukte Nederland het belang van de uitvoering van de 13 praktische stappen uit het slotdocument van 2000. Nederland nam samen met Japan en Australië tevens het initiatief dit jaar met een ministeriële verklaring in de VN te komen om de inwerkingtreding van het Kernstopverdrag (CTBT) te ondersteunen. Nederland droeg verder bij aan de opbouw van de organisatie van het Kernstopverdrag (CTBTO) door aan het Voorlopige Technische Secretariaat expertise ter beschikking te stellen. Tevens leidde het in Genève informele activiteiten voor een spoedig begin van onderhandelingen over een verdrag voor een verbod op de productie van splijtstoffen voor ontploffingsdoeleinden (FMCT).

In het kader van de prioriteit die Nederland geeft aan bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens deed Nederland een extra bijdrage van EUR 500 000 aan het IAEA voor het programma tegen nucleair terrorisme. Tevens spande ons land zich in voor de versterking van het waarborgenprogramma van het agentschap. Nederland drong enerzijds bij derde landen aan op afsluiting van additionele protocollen voor waarborgen; anderzijds pleitte het binnen het IAEA voor begunstiging van het waarborgensysteem ten opzichte van het samenwerkingsprogramma.

In het kader van de dialoog tussen de NAVO en Rusland over vertrouwenwekkende nucleaire maatregelen organiseerde Nederland april 2002 in Den Haag een seminar over veiligheidsaspecten van kernwapens en hun opslag. Het eerste project voor vernietiging van chemische wapens in Rusland, de bouw van een transformator voor de vernietigingsfaciliteit in Gorni, Saratov regio (EUR 2,3 miljoen), werd afgerond. In het kader van de internationale assistentie bij de vernietiging van chemische wapens in de Russische Federatie (RF) zette Nederland het regulier coördinatieoverleg tussen de verschillende internationale donoren voort en betrok het de RF daarbij.

Ter versterking van het Biologische Wapens verdrag (BW), droeg Nederland na het mislukken van onderhandelingen over een verificatieprotocol actief bij aan de totstandkoming van alternatieve werkafspraken. Deze betroffen versterking van de controle op biologische agentia en de aanpak van (verdachte) ziekten.

Nederland steunde de Organization for the Prohibition of Chemical Weapons (OPCW) met een vrijwillige bijdrage van EUR 40 000. Nederland speelde een actieve rol bij verschillende NAVO- en EU-initiatieven om de capaciteit voor de bescherming van de bevolking en uitgezonden troepen tegen massavernietigingswapens te vergroten. Onze inzet op dit punt betrof in het bijzonder de verbetering van de coördinatie tussen EU en NAVO.

Nederland had tijdens de voorbereiding en vooral ook door de organisatie van de inauguratieconferentie (Den Haag, 25–26 november 2002) een leidende rol in de aanvaarding van de Internationale Gedragscode tegen de proliferatie van Ballistische Raketten (ICOC). 93 Landen onderschreven de Haagse Gedragscode (zie kader).

Internationale Gedragscode tegen de proliferatie van Ballistische Raketten (ICOC)

Raketproliferatie vormt een toenemend veiligheidsprobleem. Tot voor kort bestond op raketgebied geen internationaal normatief wapenbeheersingsinstrument. Nederland nam in 1999 als voorzitter van het MissileTechnology Control Regime (MTCR) het initiatief voor een politiek bindende gedragscode tegen raketproliferatie (ICOC). De EU committeerde zich de hieruit voortkomende ontwerp-gedragscode vóór eind 2002 door zoveel mogelijk landen – ook buiten het qua lidmaatschap beperkte MTCR – te laten aanvaarden.

Op 25 november 2002 vond in Den Haag onder Nederlands voorzitterschap de inauguratie van de «International Code of Conduct against Ballistic Missile Proliferation» plaats. Op dat moment hadden wereldwijd 93 landen, waaronder de gehele EU, de VS, Libië en Rusland, de ICOC onderschreven. Ondanks intensieve diplomatieke inspanningen ontbraken echter veel landen met een ballistische rakettencapaciteit buiten het Missile Technology Control Regime (MTCR). Een deel heeft problemen met bepaalde aspecten van de Gedragscode, zoals de maatregelen gericht op openheid en de bevestiging van het belang van universaliteit van bestaande verdragen tegen massavernietigingswapens. Andere, vooral «niet gebonden» landen, hadden bezwaren tegen het feit dat de Gedragscode buiten de VN tot stand is gebracht.

Er is destijds niet voor een VN-traject gekozen vanwege het risico dat de ICOC dan niet van de grond zou komen (door gebrek aan overeenstemming over een onderhandelingsmandaat), dan wel nimmer tot een einde kon worden gebracht (door blijvende onenigheid over de tekst). De urgentie van het probleem van proliferatie van ballistische raketten vereiste een alternatieve methode. Dat laat onverlet dat de VN ook inzake non-proliferatie van ballistische raketten een rol moet spelen.

De «Haagse Gedragscode», zoals de Gedragscode 26 november 2002 door de betrokken partijen werd gedoopt, is het eerste multilaterale non-proliferatie-instrument op het gebied van (ballistische) raketten. De code behelst geen verbod op deze raketten, maar roept op tot terughoudendheid bij het ontwikkelen, testen, inzetten en verspreiden ervan. Bovendien introduceert ze een aantal maatregelen om wederzijds wantrouwen en onze-kerheid te voorkomen. Hieronder valt ook de vooraankondiging van raketlanceringen.

Nederland is op dit moment voor één jaar voorzitter van de Gedragscode. De grootste uitdagingen voor dit voorzitterschap liggen in de uitbreiding van het aantal partijen bij de code en het op korte termijn operationeel maken van de code, met inbegrip van de vertrouwenwekkende maatregelen die onder de code zijn voorzien.

Met het advies van de Adviesraad Vrede en Veiligheid over raketverdediging en de regeringsreactie hierop, kon Nederland een degelijk onderbouwd standpunt uitwerken. Mede op grond hiervan droeg het bij aan de NAVO-besluitvorming over de toekomstige behandeling van Missile Defense in het bondgenootschap. Hierbij worden de politiek-strategische, militaire en technologische aspecten onderzocht en besproken.

Bevordering van conventionele wapenbeheersing

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• succesvolle toepassing Ottawa Verdrag;

• internationale overeenstemming over onderhandelingsmandaat inzake ontplofbare oorlogsresten;

• substantiële bijdrage aan aanpak kleine-wapensprobleem in Afrika;

• afspraken over betrekken van EU kandidaat-lidstaten bij informatie- en consultatiesysteem inzake wapenexportbeleid.

Het in 1999 aangepaste verdrag inzake Conventionele Strijdkrachten in Europa (CSE-Verdrag) is nog steeds niet in werking getreden. De meeste partijen menen dat de voorwaarden voor ratificatie nog niet zijn vervuld. Nederland organiseerde in 2002 een workshop over het aangepaste verdrag om duidelijk te maken dat verdragspartijen vroeg moeten beginnen met de voorbereidingen voor de implementatie ervan. Daarmee werd het belang onderstreept dat Nederland aan het CSE-regime hecht.

Het Ottawa Verdrag beoogt anti-personeelmijnen uit te bannen. Sinds de inwerkingtreding in 1999 blijkt het een uitermate effectief instrument om deze wereldwijde problematiek aan te pakken. Inmiddels zijn er 130 verdragspartijen, daalde het jaarlijks aantal slachtoffers sterk en zijn wereldwijd grote gebieden weer toegankelijk voor landbouw of transport. Nederland zette zijn geprononceerde rol ten aanzien van het verdrag voort, onder andere door seminars in Suriname en Guyana te organiseren. Ook werd Nederland in september 2002 gekozen tot lid van het coördinerende comité van het Ottawa Verdrag. Dit comité bevordert de samenwerking tussen de verdragspartijen bij de uitvoering van de verdragsbepalingen. Als co-rapporteur van het politieke comité wordt Nederland in 2003 tijdens de voorbereidingen voor de eerste toetsingsconferentie van het verdrag co-voorzitter van dit comité.

Nederland speelde in 2002 een internationale voortrekkersrol bij de ontwikkeling van instrumenten die verplichten tot conventionele wapenbeheersing en de bevordering van de naleving van bestaande overeenkomsten. Een belangrijk succes is de overeenstemming over een onderhandelingsmandaat inzake ontplofbare oorlogsresten (zie kader). De overeenkomst kwam onder Nederlands voorzitterschap tot stand met steun van alle verdragspartijen van het Conventionele Wapens Verdrag.

Explosive remnants of war

In 2002 boekte het internationale overleg over een mogelijk nieuw verdrag over ontplofbare oorlogsresten (Explosive Remnants of War, ERW) veel vooruitgang. De aandacht hiervoor is de afgelopen jaren hoog op de ontwapeningsagenda gekomen, nadat steeds meer informatie beschikbaar kwam over de grote humanitaire problemen die onontplofte munitie in veel landen veroorzaakt en de schadelijke gevolgen hiervan voor de wederopbouw na een conflict. Daarbij gaat veel aandacht uit naar niet-ontplofte sub-munities van clusterwapens in bijvoorbeeld Afghanistan, Kosovo en landen in Zuidoost Azië. De ERW

problematiek is zowel in omvang als in effecten vergelijkbaar met de landmijnenproblematiek. Voor de laatste zijn inmiddels internationale verdragen opgesteld. De ontplofbare oorlogsresten vallen daar echter niet onder.

Nadat het Internationale Comité voor het Rode Kruis hiervoor aandacht vroeg, agendeerde Nederland het onderwerp voor de Toetsingsconferentie van het Conventionele Wapens Verdrag (CWV). Tevens organiseerde het een internationaal seminar. December 2002 werd een belangrijke mijlpaal bereikt met de overeenstemming over een formeel onderhandelingsmandaat. Voor het eerst sinds de afronding van het Ottawa Proces (1997) zullen op het gebied van wapenbeheersing nieuwe multilaterale onderhandelingen worden gevoerd. Deze kunnen leiden tot een nieuw juridisch bindend instrument.

In 2003 wordt onder Nederlands voorzitterschap onderhandeld over maatregelen die na afloop van een conflict kunnen worden genomen om het risico van ontplofbare oorlogsresten te verminderen. De regering hoopt dat de onderhandelingen uiteindelijk resulteren in een aanvullend protocol bij het CWV.

Net als andere jaren diende Nederland ook dit jaar de VN-resolutie in die het VN-Wapenregister in stand houdt. Het VN-Wapenregister bestond in 2002 tien jaar. Om dit luister bij te zetten organiseerde Nederland (oktober 2002) een symposium met de tienjarige werking van het Register als onderwerp.

Nederland organiseerde tevens met enkele andere landen een serie regionale workshops om de deelname aan het Register te vergroten en – meer in het algemeen – het concept van Transparency in Armaments te promoten. Nederland diende dit jaar met succes een nieuwe VN-resolutie over wapenoverdrachten in.

Van grote ongecontroleerde stromen kleine wapens en van het risico van proliferatie naar criminele organisaties en terroristische groeperingen gaat een reële dreiging uit. Daarom is veel aandacht besteed aan de implementatie van het VN-Actieprogramma en de regionale programma's voor de bestrijding van de illegale handel in kleine wapens. Nederland droeg EUR 2,3 miljoen aan dergelijke projecten bij in onder andere Afrika en Zuid-Oost Europa. Ons land was een van de organisatoren van de conferentie in Pretoria over de implementatie van het VN-Actieprogramma in Afrika. Naar aanleiding hiervan is fors geïnvesteerd in de aanpak van het kleine-wapensprobleem in een groot aantal Afrikaanse landen. Ter voorbereiding van het Nederlands OVSE voorzitterschap, waarbij de bestrijding van illegale handel in kleine wapens hoog op de agenda zal staan, organiseerde Nederland (11–12 november 2002) hierover een seminar in Sofia.

Het Nederlandse wapenexportbeleid is onverminderd strikt toegepast. Dit gold in het bijzonder de uitvoer van militaire goederen naar conflictlanden als India, Pakistan en Israël. Het nationale beleid ten aanzien van dergelijke landen is regelmatig met EU-landen afgestemd in het kader van overleg over toepassing van de EU Gedragscode voor wapenexport. Op initiatief van Nederland zijn binnen de EU afspraken gemaakt over het betrekken van de kandidaat-lidstaten bij het informatie- en consultatiesysteem dat de lidstaten in het kader van de Gedragscode hanteren bij weigeringen (denials) van nationale vergunningen.

Beleidsconclusies

Nu eind 2002 een doorbraak is bereikt inzake de samenwerking tussen de EU en de NAVO, dient deze in 2003 ook daadwerkelijk vorm te krijgen en kunnen ook daadwerkelijk EU-geleide crisisbeheersingsoperaties (met gebruik van NAVO-middelen) tot stand worden gebracht.

Nederland meent dat de OVSE een vooraanstaande rol dient te spelen in de veranderde politieke constellatie van Europa en dat deel van Azië dat tot de OVSE-regio wordt gerekend. Een recente brief aan de Tweede Kamer (21 november 2002) onderstreept de noodzaak tot heroriëntatie en stroomlijning van activiteiten. Daarom wil Nederland als voorzitter (2003) een discussie op gang brengen over een periodieke evaluatie van OVSE-activiteiten (inclusief missies). Voorts streeft ons land naar een betere onderlinge afstemming van activiteiten tussen de verschillende OVSE-geledingen en -instellingen.

Gelet op de effectiviteit van het sanctiebeleid ten aanzien van Wit-Rusland zullen goed toegesneden sancties waar nodig in 2003 op een vergelijkbare manier worden toegepast.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen17 93129 71432 16529 8252 340
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal17 86925 77131 32529 8251 500
2.1NAVO4 1283 8084 1947 348– 3 154
2.2WEU1 2471 7198781 281– 403
2.3OVSE4 8844 2715 8515 478373
2.4OPCW1101 0051 202927275
2.5CTBTO1 3481 3841 6931 963– 270
2.6Vredesfonds08 06910 1956 8073 388
2.7POBB/VB3 4462 6424 2953 352943
2.8Subsidies en bijdragen2 7062 8733 0172 669348
      
Ontvangsten2 8021 10691890513
2.20Doorberekening subsidies en bijdragen aan andere ministeries2 6208168168160
2.21Restituties contributies vrede, veiligheid en conflictbeheersing1822901028913
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 2 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement1 6581 7521 7051 839
–posten14 88415 73615 31416 552
–totaal16 54217 48917 01918 391

BELEIDSARTIKEL 3 HUMANITAIRE HULP

A. Algemene doelstelling van beleid

Doelstelling is (het bijdragen aan) de leniging van levensbedreigende menselijke noden als gevolg van (voor een deel chronische) crisissituaties en/of natuurrampen, in principe wereldwijd, maar in het bijzonder in een tiental crisisgebieden in ontwikkelingslanden.

Humanitaire hulp dient in conflictsituaties bij voorkeur onderdeel te zijn van een geïntegreerde strategie voor vredesbevordering. Deze kan ook de inzet van politieke, economische en zonodig militaire instrumenten omvatten.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Leniging humanitaire noden

Nederland draagt substantieel bij aan de leniging van humanitaire noden in ontwikkelingslanden door financiering van hulpprogramma's van internationale instellingen en NGO's.

→ Belangrijk resultaat in 2002:

• In 2002 stelde Nederland ruim EUR 150 miljoen beschikbaar voor humanitaire hulpverlening via particuliere en multilaterale hulporganisaties. Als gevolg van de noodhulpbehoefte in Afghanistan en Afrika werd het noodhulpbudget tussentijds tot dit bedrag verhoogd. Nederland was in 2002 in percentage van het BNP de meest genereuze noodhulpdonor ter wereld.

In 2002 concentreerde de humanitaire hulpverlening zich opnieuw op een beperkt aantal conflictgebieden met structureel hoge noden: Afghanistan, Angola, Burundi, Congo, Irak, Noordelijke Kaukasus, Molukken, Siërra Leone, Soedan en Somalië. Een aantal gebieden kenden een vredesperspectief (Afghanistan, Angola, Molukken, Soedan, Siërra Leone, Somalië), maar in het Grote Meren gebied, de Noordelijke Kaukasus en delen van West-Afrika was dat nog nauwelijks het geval. De humanitaire hulpverlening aan de Balkan werd als voorgenomen verder afgebouwd.

Met het oog op doelmatigheid kanaliseert Nederland een toenemend deel van zijn humanitaire hulp via Consolidated Appeals of Emergency/Flash Appeals van de VN.

Toegenomen behoeften in Afghanistan en – in mindere mate – Afrika (honger) leidden in 2002 tot verhoging van het reguliere budget voor humanitaire hulp (exclusief het Ontmijnings- en Kleine Wapensfonds) van EUR 115 miljoen naar EUR 151 miljoen. Nederlandse bijdragen maakten in en rond Afghanistan de (gewenste) terugkeer van Afghaanse vluchtelingen mede mogelijk. Tevens droeg Nederland bij aan de kosten van de opvang van teruggekeerden.

Naast de behoefte aan hulp in nieuwe noodsituaties bleef in 2002 ook veel geld nodig voor chronische crises met onverminderd hoge noden. Daarom verhoogde Nederland tussentijds zijn vrijwillige bijdrage aan de UNHCR.

De VN bestempelde Nederland in 2002 als meest genereuze «humanitaire donor» ter wereld in percentage BNP. Overigens werd het totale verhoogde budget voor humanitaire hulp zonder problemen uitgeput. Dit is tekenend voor de humanitaire situatie in de wereld. Tweede helft 2002 tekenden zich op diverse plaatsen in Afrika hongersnoden van grote omvang af. Tevens deed zich een nieuw conflict in West-Afrika voor (met mogelijk regionale repercussies). De gevolgen hiervan zullen ook in 2003 merkbaar zijn.

(Inter-)nationale coördinatie humanitaire hulp

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• Nederland bevorderde actief de internationale coördinatie van de humanitaire hulp in VN- en EU-verband;

• binnen Nederland verbeterde de coördinatie van de humanitaire hulp en werd de basis gelegd voor de oprichting van een Urban Search and Rescue-team (USAR).

In 2002 werd Nederland voor één jaar (roulerend) voorzitter van de «Friends of OCHA» (Office for the Co-ordination of Humanitarian Affairs, de VN-noodhulpafdeling ). Mei 2003 mondt dit uit in de organisatie van de jaarlijkse bijeenkomst voor de belangrijkste OCHA-donoren. Het voorzitterschap geeft Nederland betere mogelijkheden de eigen prioriteiten in ambtelijk overleg in Genève en New York in te brengen en op de beleidsagenda van OCHA te zetten. Nederland zette zich voorheen onder meer in voor de oprichting van een speciale Ontheemden Eenheid (IDP Unit) binnen OCHA en voor de integratie van het thema «ontmijnen» in het Consolidated Appeal Process (CAP). Beide Nederlandse prioriteiten werden in 2002 door OCHA uitgevoerd.

Het CAP was voor Nederland in 2002 bij de toewijzing van noodhulpfondsen richtinggevend. Elk «appeal» vormt de weerslag van het totaal aan humanitaire noden en prioriteiten in een bepaald gebied, zoals die door de betrokken (VN-)organisaties en – steeds vaker – ook NGO's zijn overeengekomen. Dit is de belangrijkste meerwaarde van het CAP, omdat het dubbel werk en versnippering voorkomt.

Wat Afghanistan betreft, ging men nog een stap verder. Daar is het CAP in de plannen van de nieuwe regering voor wederopbouw geïntegreerd. Hierdoor kan de kloof tussen noodhulp en wederopbouw makkelijker overbrugd worden. Nederland heeft deze ontwikkeling internationaal in diverse Afghanistan-fora bevorderd. Wat Afghanistan betreft heeft ons land voortdurend ingezet op coördinatie en ownership. De totstandkoming van het Afghanistan Reconstruction Trust Fund mag daarom zeker deels op het conto van de Nederlandse inspanningen worden geschreven. In december noemden de aanwezigen tijdens de Afghanistan-conferentie in Oslo «Afghanistan» in dit opzicht een modelvoorbeeld. Bezien wordt of dit model elders toepasbaar is.

Nederland is één van de belangrijkste supporters van de coördinerende taak van OCHA en droeg dit in 2002 internationaal actief uit. Tegenover OCHA zelf benadrukte het het belang van verbeterde prioriteitsstelling binnen de CAP's. In het geval van Angola leidde dit tot een aanzienlijk verbeterde «appeal» voor 2003 waarbij meerdere partijen bij de prioriteitstelling betrokken werden. Hierdoor kregen potentiële donoren een vollediger en accurater beeld van de behoeften en planning.

CAP-Launch in Den Haag

De VN lanceerde op 20 november 2002 in het Scheveningse Circustheater, samen met Staatssecretaris Van Ardenne, de Consolidated Appeals 2003 voor Angola en Burundi. Hiermee gaf Nederland uiting aan zijn waardering voor het coördinerende werk van OCHA. De Launch vond gelijktijdig in zes andere steden ter wereld plaats. Met deze decentrale aanpak wilden de organisatoren de aandacht en het draagvlak voor humanitaire hulp en OCHA wereldwijd vergroten.

Media, vertegenwoordigers van het Corps Diplomatique, de Tweede Kamer, NGO's en diverse departementen, waren bij de Launch in Scheveningen aanwezig.

De Nederlandse visie op het European Community Humanitarian Office (ECHO) kenmerkte zich jarenlang door kritiek op ECHO's ongecoördineerde optreden en zijn hang naar vlagvertoon. Een toenemend aantal lidstaten deelde deze kritiek. Recent lijkt Brussel, mede onder invloed hiervan, voorzichtig een veranderingsproces in te zetten. Hierbij is met name de deur naar betere afstemming met en kanalisering van fondsen via de VN opengezet.

Binnenlandse coördinatie

Ook zette Nederland belangrijke stappen naar een verbeterde coördinatie van Nederlandse inspanningen bij rampen in het buitenland. Het ministerie van Buitenlandse Zaken coördineert dit. De afbakening van taken en verantwoordelijkheden van de betrokken departementen (Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie en Verkeer & Waterstaat) is grotendeels afgerond. In 2002 werd een basis gelegd voor het optreden van een Nederlandse «Urban Search and Rescueteam» (USAR; zie kader).

USAR

De aardbevingen in Turkije (1999, 2000) en de rampen in Enschede en Volendam waren aanleiding voor de oprichting van een Nederlands Urban Search and Rescue Team (USAR). De ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en van Buitenlandse Zaken (BZ) geven dit team onder gedeelde leiding vorm. Het team zal in het buitenland op instructie en gezag van BZ gaan opereren. De teams bestaan uit specialisten van de brandweer, het Korps Landelijke Politiediensten, GGD en Defensie. De besluitvorming voor inzet moet gestroomlijnd verlopen omdat bij rampsituaties grote haast geboden is. Daarom is voorzien in compacte procedures.

Medio 2003 zal het team gereed zijn. Nederland heeft dan een snel inzetbare multidisciplinaire reddingseenheid paraat voor inzet in rampgebieden. Daarmee is een welkome aanvulling op het Nederlandse noodhulpinstrumentarium gerealiseerd.

Efficiëntie financiering humanitaire hulp

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• opstelling «conflictbeleidskaders» voor de financiering van humanitaire hulpverlening in een specifieke conflictsituatie;

• het treffen van voorbereidingen om in 2003 te komen tot kanaalfinancieringsovereenkomsten met vijf internationale hulporganisaties.

Meer dan voorheen besteedde Nederland in 2002 systematisch aandacht aan het functioneren en de kwaliteit van de belangrijkste humanitaire VN-organisaties en het Internationale Rode Kruis. Nederland onderhield met hen intensievere contacten en bereidde de jaarlijkse beleidsoverleggen met deze organisaties intensiever voor. Zo wil het ministerie met deze organisaties tot een inhoudsvollere beleidsdialoog over humanitaire hulp komen. Concreet uitvloeisel is de agendering (op Nederlands initiatief) van de kwestie van genetisch gemodificeerde voedselhulp bij het World Food Programme (WFP).

In 2002 stelde het ministerie voor een aantal landen en regio's en het thema «humanitair ontmijnen» zogenaamde conflictbeleidskaders op (voorheen Brandhaardenbeleidskaders). Deze zijn doorgaans gebaseerd op de CAP's van de VN. Ze dienen als kader voor de humanitaire hulpverlening aan de betreffende gebieden en voor subsidieverlening aan NGO's die zich voor humanitaire hulp inzetten. De conflictbeleidskaders zijn daarom voorjaar 2002 ook gepubliceerd. Ze maken voor de NGO's inzichtelijk welke activiteiten voor financiering in aanmerking komen. Eind 2002 startte de voorbereiding voor het opstellen van nieuwe, geactualiseerde beleidskaders, onder meer door een gedachtewisseling met de betrokken Nederlandse NGO's.

Na de organisatie van een internationale conferentie over de kwaliteit van «noodhulp-NGO's» (2001), nam Nederland in 2002 een soortgelijk initiatief. Dit keer over de kwaliteit van noodhulpdonoren: de «Good Donorship» conferentie. Deze vindt juni 2003 in Stockholm plaats.

Om de beheerslast te beperken bereidde het ministerie in 2002 «kanaalfinancieringsovereenkomsten» voor met vijf grote internationale organisaties. Begin 2003 kunnen deze overeenkomsten met de UNHCR, UNICEF, WFP, OCHA en het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) worden getekend.

NGOs ontvingen in 2002 ruim 20% van de humanitaire hulpfondsen. Ook met hen werd naar wegen gezocht de beheerslast te verminderen. Dit moet in 2003 tot concrete resultaten leiden.

Een afwijkende variant doet zich voor in Afghanistan. Nederland besloot hier NGO's via de VN te financieren. Deze draagt samen met de Afghaanse regering verantwoordelijkheid voor de coördinatie van alle hulp aan het land. In 2004 zijn voldoende activiteiten afgerond om de resultaten van dit model vanuit alle invalshoeken te kunnen evalueren.

Humanitaire hulp in Afghanistan

Eind 2001 besloot de toenmalig minister voor Ontwikkelingssamenwerking de beschikbare fondsen voor humanitaire hulpprojecten van NGO's in Afghanistan via de VN te kanaliseren. De belangrijkste overwegingen hiervoor lagen op het vlak van coördinatie. De VN is ter plaatse het best in staat te beoordelen in welke regio's en onder welke bevolkingsgroepen de noden het hoogst zijn en welke NGO's het meest aangewezen zijn die noden te verlichten.

Nederland detacheerde een medewerker ter versterking van UNAMA. Na aanloopproblemen (onbekendheid bij NGO's en VN, vertragingen) verloopt de kanalisering van fondsen via UNAMA nu beter. Ook Afghaanse NGO's ontvangen hieruit nu fondsen. Dit zal de versterking van de lokale capaciteit ten goede komen.

Naast humanitaire hulp heeft Nederland in 2002 met EUR 35 miljoen een bijdrage geleverd aan het Afghanistan Reconstruction Trusfund van de Wereldbank. Uit dit fonds worden naast wederopbouwprojecen ook de «lopende» uitgaven van de centrale overheid betaald (met name ambtenarensalarissen).

Nieuwe onderwerpen in 2002

Nederland is voorstander van verbetering van de kwaliteit van de multilaterale humanitaire hulpverlening. Dit kan door de informatie-uitwisseling te verbeteren en de transparantie te vergroten. Op initiatief van ons land werd in 2002 overeengekomen dat lidstaten de beschikking kunnen krijgen over evaluaties die door ECHO zijn uitgevoerd.

Ook in VN-verband is met actieve Nederlandse steun gewerkt aan kwaliteitsverbetering en evaluatie. Wat dit betreft stond 2002 in het teken van inventarisaties. In de zogenaamde Montreux werkgroep is met andere donoren en het humanitaire kantoor van de VN (OCHA) afgesproken de besluitvorming over humanitaire financiering door donoren te onderzoeken. Een en ander wordt in 2003 in Montreux internationaal gepresenteerd en vervolgens voor nadere beleids- en besluitvorming ingebracht in de Good Donorship Meeting.

Ook startte het ministerie een overleg met de Nederlandse NGO's over de verbetering van de kwaliteit van uitvoering van humanitaire projecten. Als gevolg hiervan is in 2002 in samenwerking met de universiteit Wageningen een kwaliteitstraject ontwikkeld. Dit voorziet onder meer in analyse, opleiding, informatie-uitwisseling en internationale kwaliteitsbewaking. De NGO's, vertegenwoordigd door het Nederlandse Rode Kruis, willen zich bij activiteiten van de internationale overkoepelende organen van NGO's aansluiten.

De mogelijkheid genetisch gemanipuleerde voedselhulp te weigeren vroeg in 2002 speciale aandacht. De regering zette hier een duidelijke koers uit: voor ontvangende regeringen moet het mogelijk zijn dergelijke voedselhulp te weigeren. Deze opstelling van Nederland en andere heeft geleid tot een gediversifieerd aanbod van voedselhulp in Zuidelijk Afrika. Ook zorgde Nederland voor agendering van dit onderwerp op de internationale agenda (WFP).

Beleidsconclusies

In 2002 kon onvoldoende aandacht geschonken worden aan de systematische evaluatie van de verleende humanitaire hulp en de rapportage hierover aan de Kamer. Ook de monitoring van activiteiten is voor verbetering vatbaar, onder andere door het systematischer analyseren van projectrapportages. Anders dan in de betreffende groeiparagraaf in de Memorie van Toelichting 2002 is gesteld, kon de hiertoe voorziene en vereiste capaciteitsuitbreiding niet worden gerealiseerd. Door de introductie van kanaalfinancieringsovereenkomsten en de stroomlijning van financiering van NGO's wordt alsnog gepoogd dit te verwezenlijken.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 3 Humanitaire hulp(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen231 962247 110271 592202 55869 034
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal218 096250 218259 402202 55856 844
3.1NoodhulpOntwikkelingslanden115 597144 176151 731115 71436 017
3.2Noodhulpniet-DAClanden6 3204 3384 4354 538– 103
3.3Ontmijnings- en kleine wapen fonds16 27316 05615 63815 882– 244
3.4VN-Vluchtelingenprogramma's54 77658 24960 19839 02521 173
3.5Wereldvoedselprogramma24 95827 22727 22727 2270
3.6Internationaal Comité Rode Kruis1721721731721
      
Ontvangsten1533232320
3.20Doorberekening ICRC aan Defensie1533232320
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 3 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement1 5431 6312 1052 257
–posten1 8071 9111 8592 001
–totaal3 3503 5423 9644 258

BELEIDSARTIKEL 4 GOED BESTUUR, MENSENRECHTEN EN VREDESOPBOUW

A. Algemene beleidsdoelstelling

Nederland streeft naar de bevordering van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw in een groot aantal landen, als integraal onderdeel van de bijdrage aan vrede, veiligheid en goed bestuur.

B. Geoperationaliseerde doelstelling

Beleidskaders voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw

Omdat de bevordering van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw een breed spectrum beslaat, is het essentieel voor landen waarmee Nederland een OS-relatie onderhoudt of waar Matra-projecten worden uitgevoerd tot een toegesneden beleidskader te komen.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• vaststelling GMV-beleidskaders voor Albanië, Moldavië en Zimbabwe;

• realisatie verdergaande differentiatie landenbeleid Matra-programma.

In 2002 zijn beleidskaders voor Goed bestuur, Mensenrechten en Vredesopbouw (GMV) vastgesteld voor Albanië, Moldavië en Zimbabwe. Voor Bosnië, El Salvador, Guinee Bissau, Honduras en Nepal zijn de beleidskaders inmiddels afgerond. Deze worden binnenkort vastgesteld. Ook zijn voorbereidende missies naar Armenië en Georgië uitgevoerd. Er bestaan al beleidskaders voor Cambodja, China, Guatemala, Kenia en Namibië. De effectiviteit van een GMV-beleidskader bleek bijvoorbeeld in Namibië, waar een zorgvuldige voorbereiding van het GMV-programma vorig jaar tot onderuitputting leidde: niet alleen is het programma nu solide, maar het blijkt ook steeds beter in opgaande lijn in staat de beschikbare middelen te absorberen. De beleidskaders maken het mogelijk de hulp aan landen gestructureerder vorm te geven en resultaten beter zichtbaar te maken.

Nederland werkte met vijftien landen in Midden- en Oost-Europa samen binnen het Matra-programma. In 2002 werd de periodieke voortgangsrapportage over Matra 1999–2001 afgerond. Belangrijkste conclusies:

– de intensivering van de pre-accessiesamenwerking (aangekondigd in Beleidsbrief 2000) kreeg duidelijk gestalte; de onderdelen van Matra voor de bevordering van goed bestuur en versterking van de civil society zijn geconsolideerd en fors uitgebouwd.

– de differentiatie van het landenbeleid (aangekondigd in Beleidsbrief 2000) is gerealiseerd; wat betreft de verst gevorderde landen is vooral ingezet op intensivering van de pre-accessiesteun. Met de minder gevorderde kandidaat-lidstaten Bulgarije en Roemenië werden alle samenwerkingsregisters opengetrokken. Dit resulteerde in consolidatie van hun positie als grootgebruikers van Matra. Nog in 2000 werden de eerste Matra-onderdelen voor Turkije opengesteld. Met de start (1e kwartaal 2001) van het pre-accessieprogramma en het Matra projectenprogramma is ook deze kandidaat-lidstaat geheel in Matra opgenomen. De eerste ervaringen met de pre-accessiesamenwerking zijn positief. De niet-gouvernementele samenwerking ontwikkelt zich langzamer, maar blijft van groot belang. De samenwerking met de Baltische staten werd op adequaat niveau geconsolideerd.

Het jaar 2002 stond daarom in het teken van intensivering en verdergaande differentiatie van het Matra-programma. Democratisering, goed bestuur en mensenrechten namen daarbij een centrale plaats in.

Voor de toekomst van Matra zijn uit de periodieke rapportage de volgende consequenties getrokken:

– geleidelijke uitfasering van de samenwerking met de in 2004 toetredende kandidaat-lidstaten

– intensivering van de samenwerking met de overige landen op de Matra-landenlijst en de Federale Republiek Joegoslavië (FRJ) (per 1-1-2003 aan landenlijst toegevoegd).

Matra kan zich zo na de eerste toetredingsgolf oriënteren op het «wijdere Europa». Overigens dient een definitief oordeel over de algehele implementatie gebaseerd te zijn op een toetsing van de effecten in de ontvangende landen. Daarom is in november 2002 een evaluatie gestart van het Matra Pre-Accessie Projecten Programma. Het eindrapport is naar verwachting de tweede helft 2003 gereed. Daarnaast zijn vergaande voorbereidingen getroffen voor de – inmiddels tweede – evaluatie van het belangrijkste «klassieke» instrument, het Matra Projecten Programma.

Goed Bestuur

Het bevorderen van democratisering en goed bestuur is essentieel om te komen tot een situatie waarin de overheid zorgt voor een deugdelijke beleidsvoorbereiding en -uitvoering, met betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• totstandkoming notitie «Decentralisatie en Lokaal Bestuur, vanuit het perspectief van armoedebestrijding»;

• toename van de betekenis van «civil society» Matra-projecten in de Russische Federatie, Oekraïne en Wit-Rusland;

• lancering Utstein Anti Corruption Virtual Resource Centre.

April 2002 is de notitie «Decentralisatie en Lokaal Bestuur, vanuit het perspectief van armoedebestrijding» (TK 28 000 V, nr. 55) aangeboden aan de Tweede Kamer. Daaruit blijkt het belang van decentralisatie in ontwikkelingslanden (als instrument van goed bestuur en democratisering). Dit kan bijdragen aan armoedebestrijding.

Nederland ondersteunde in 2002 programma's voor versterking van lokale overheden. Het Municipal Development Programme voor Oost- en Zuidelijk Afrika en de International Union for Local Authorities zijn hiervan voorbeelden. Daarnaast levert Nederland een bijdrage aan decentralisatie in ontwikkelings- en Matra-landen via gemeentelijke samenwerking (twinning) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Op dit moment voert de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) een evaluatie uit van het functioneren van de VNG voor ontwikkelingssamenwerking en Europese samenwerking (Matra). Vernieuwing van de bestaande programma's met de VNG zijn daarom aangehouden.

Nederland ondersteunde in diverse landen waarmee het een structurele ontwikkelingsrelatie heeft, hervorming van het overheidsapparaat en versterking van rekenkamers. Voor het laatste wordt samengewerkt met de Algemene Rekenkamer en de International Organisation of Supreme Audit Institutions. Dit programma (versterking 22 rekenkamers in Engelssprekend Afrika) is complex, maar verloopt voorspoedig. Ook draagt Nederland middels het Matra-programma actief bij aan institutionele ontwikkeling. Zo verbeterde mede dankzij Nederlandse inzet de bestuurlijke capaciteit van de Bulgaarse overheden en het parlement.

In een aantal samenwerkingslanden ondersteunde Nederland activiteiten ter bestrijding van corruptie. Waar mogelijk gebeurde dit in samenwerking met de andere Utstein-donoren (Noorwegen, Duitsland, Verenigd Koninkrijk). Het belangrijkste resultaat van deze samenwerking was de lancering van het Utstein Anti Corruption Virtual Resource Centre in najaar 2002 (zie kader).

Utstein Anti Corruption Virtual Resource Centre

Corruptiebestrijding heeft een steeds prominentere plaats in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van bilaterale donoren en internationale instellingen (met name de Wereldbank). Het toenemend besef van het belang van adequate maatregelen ter bestrijding van corruptie binnen ontwikkelingssamenwerking bracht de Utstein-partners tot de lancering van een gezamenlijk Anti Corruption Virtual Resource Centre. Dit ging september 2002 van start en biedt via twee websites informatie: http://www.U4.no en http://partner.U4.no.

De eerste website is toegankelijk voor iedereen en biedt algemene informatie over activiteiten van de Utstein-partners op het terrein van corruptiebestrijding. Op de site staan onder andere gegevens over projecten voor corruptiebestrijding die (één van) de Utstein-partners financieren. Ook bevat de site beleidsdocumenten, links en toolkits, en een vergelijkende studie over de verschillen en overeenkomsten in het beleid van de vier Utstein-partners.

De tweede website is bedoeld voor de staf van de Utstein-partners. Zij kunnen hier terecht voor online advies en ondersteuning, en voor praktische informatie die kan helpen bij de vormgeving van activiteiten voor ontwikkelingssamenwerking. De site biedt onder andere:

– uitgebreide database met consultants die in corruptiebestrijding zijn gespecialiseerd

– informatie over projecten, gefinancierd door de Utstein-partners, gerangschikt naar land, onderwerp en donor

– informatie over beschikbare (online) cursussen en trainingen

– veel gestelde vragen

– elektronische help desk, verzorgd door Transparency International (begin 2003).

Voor participatie van de burger in het bestuur en een democratische controle hiervan is een actieve rol van vrije media, politieke partijen en NGO's essentieel. Nederland ondersteunde via organisaties als Press Now, Stichting Communicatie Ontwikkelingssamenwerking (SCO) en de Raad van Europa de capaciteitsopbouw van onafhankelijke mediaorganisaties en de ontwikkeling van wet- en regelgeving. Nederland levert als lidstaat een bijdrage aan het International Institute for Democracy and Electoral Assistance (IDEA). Dit steunde in 2002 in diverse landen activiteiten voor capaciteitsopbouw en publiceerde verscheidene handboeken over democratisering en kiesstelsels in meerdere talen. In 2000 werd in Den Haag het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (IMD) opgericht. Na een tweejarige opstartfase formuleerde het in 2002 een meerjarig programmakader. Tevens voerde het in vijf landen programma's uit ter ondersteuning van politieke partijen. De programma's richten zich op bezinning op en vernieuwing van het stelsel van meerpartijendemocratie en op versterking van de interne organisatiecapaciteit van politieke partijen. De situatie in Kenia illustreert dat dit vruchten af kan werpen. Nederland financierde in dit land diverse projecten ter bevordering van gelijkwaardigheid in de Keniaanse politieke arena (voorlichting aan kiezers, bestrijding van politiek geweld en verkiezingswaarneming). De mondigheid en het zelfbewustzijn van de Keniaanse bevolking namen hierdoor toe, zoals bleek bij de vreedzaam verlopen verkiezingen van december 2002.

Bij het Matra-programma trad als verwacht een daling op in het aantal subsidieaanvragen voor «civil society» projecten uit de gevorderde kandidaat-lidstaten. Het tegendeel is het geval in de Russische Federatie, Oekraine en Wit-Rusland, de «nieuwe buren» van de uitgebreide Europese Unie. Hier nam de betekenis van dergelijke projecten juist toe, zoals bleek uit het aantal goedgekeurde Matra-projecten voor deze landen op dit terrein.

Criminal investigation and prosecution – the European Perspective

Russische verdachten krijgen vaak te weinig of geen rechtsbijstand. Gevangenen blijven te lang en zonder behoorlijke procesgang in voorlopige hechtenis en verkeren vaak in erbarmelijke omstandigheden. Bovendien zijn de straffen extreem hoog. Deze fundamentele mensenrechtenschendingen worden vooral veroorzaakt door onwetendheid van de openbare aanklagers.

Doel van het project is het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) in de rechtspraktijk van de Russische Prokuratura te introduceren. Dit gebeurt door training van de staf en docenten van het opleidingsinstituut voor de Prokuratura in St. Petersburg, aanpassing van het curriculum en de vervaardiging van lesmateriaal.

Voor de docenten zijn verschillende seminars georganiseerd over het EVRM en over praktijkgerichte opsporingsmethoden. De docenten verwerken het geleerde zelf in hun lesmateriaal. De inhoud van de seminars is opgenomen in drie bulletins met een ruime verspreiding. Russische vaktijdschriften halen de bulletins regelmatig aan. Het project draagt bij aan de versterking van het rechtssysteem en levert een netwerk op dat de kennisoverdracht en -uitwisseling ook na het project waarborgt.

Vredesopbouw

Voor het bereiken van duurzame vrede is vredesopbouw essentieel. Elke fase van een gewelddadig conflict vraagt om een daarop toegesneden aanpak.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• ontwikkeling van conflict- en beleidsanalysekader op het gebied van conflictpreventie;

• duurzame vredesopbouw door ondersteuning van programma's voor ontwapening, demobilisatie en reïntegratie (DDR programma's);

• bijdrage aan vergroting van de rol van vrouwen bij vredesopbouw.

Nederland gaf zijn beleid ter voorkoming van conflicten in 2002 onder meer vorm door de ontwikkeling van een conflict- en beleidsanalyse kader om dit beleid te operationaliseren. Deze analyse werd voor twee landen (Mozambique en Rwanda) uitgevoerd. Zo werd meer inzicht verkregen in de structurele oorzaken van een mogelijk conflict, de ontwikkelingen die op korte termijn tot een conflict aanleiding kunnen geven, en de daartegen te ondernemen acties.

De steun aan de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden (OVSE) werd voortgezet. Nederland steunde zijn initiatief om in Macedonië een tweetalige universiteit op te richten. Mede dankzij de Nederlandse hulp ging deze in 2002 van start.

De regering gaf in 2002 nader invulling aan haar doelstelling vredesprocessen politiek en materieel te ondersteunen. Het geldt met name voor Soedan. Nederland stelde waarnemers en financiële middelen beschikbaar voor de monitoring van het Nuba Mountains Vredesakkoord. De betrokken partijen zagen en zien dit akkoord als een overeenkomst die model kan staan voor een mogelijke alomvattende vredesregeling tussen Noord- en Zuid-Soedan. Ook al worden soms vraagtekens geplaatst bij de doeltreffendheid van de organisatie, politiek neemt IGAD een belangrijke plaats bij vredesprocessen in de Hoorn van Afrika in. Daarom ontving IGAD in 2002 extra financiële steun. Nederland zette de steun aan de Inter-Congolese Dialoog, resultaat van de Lusaka Akkoorden van 1999, voort. De dialoog beoogt de civiele samenleving daadwerkelijk bij het vredes- en wederopbouwproces te betrekken. Ook de steun aan het vredesproces in Burundi, gefaciliteerd door Zuid-Afrika, ging door. Daarbij werden ook middelen uit het Vredesfonds ingezet ter financiering van de Burundi Protection Force (zie beleidsartikel 2).

Met financiële steun aan diverse internationale organisaties (International Alert, Wartorn Societies Programma International) ondersteunde Nederland indirect meer informele vredesprocessen (Sri Lanka, Kaukasus, Somalië, Kivu-regio, Burundi).

Programma's voor ontwapening, demobilisatie en reïntegratie (DDR programma's) zijn vaak een belangrijk gevolg van vredesverdragen. Nederland steunde al reeds daartoe door de Wereldbank beheerde trustfunds in Sierra Leone en Guinee Bissau. In 2002 werd begonnen met steun aan DDRRR programma's (Disarmament, Demobilisation, Repatriation, Reinsertion and Reintegration) in Eritrea en de Grote Meren Regio.

De ervaringen met het DDRRR-programma voor het Grote Merengebied hebben geleid tot afspraken tussen donoren om fragmentatie van de inspanningen en verlies van effectiviteit en efficiency te voorkomen. Nederland hield in 2002 voor deze aanpak een warm pleidooi (zie kader).

Disarmament, Demobilisation and Reintegration (DDR)

Programma's voor ontwapening, demobilisatie en reintegratie (DDR) zijn vaak een essentieel onderdeel van het vredesproces. Demobilisatie en reintegratie van (ex-)combattanten kan een belangrijke oorzaak voor nieuw geweld wegnemen.

DDR programma's bestaan uit verschillende fases:

1. Ontwapeningsfase: de oud-strijders en hun wapens worden verzameld en (al dan niet onder toezicht van een vredesmacht) ontwapend. De «opbrengst» dient zo hoog mogelijk te zijn als vertrouwenwekkende maatregel voor alle betrokken partijen. Het inzamelen van wapens kan worden «afgedwongen» dan wel worden bevorderd door zogenoemde «opkoopprogramma's». Internationale hulp bestaat in deze fase uit de bouw en het functioneren van verzamelkampen, inclusief basisvoorzieningen, onderwijs en speciale aandacht voor «kindsoldaten».

2. Demobilisatiefase: het formeel ontbinden van militaire eenheden («strijders ontheffen uit hun gemobiliseerde status»). Dit omvat onder andere behoefte-inventarisaties, medische keuringen en transport naar de (thuis)gemeenschap.

3. Reïntegratiefase: middellange en lange termijn programma's, zoals financiële compensatie, (bij-)scholing, inkomensgenererende activiteiten en sociale reïntegratie activiteiten voor oud-strijders en hun families.

Nederland draagt ruimhartig aan deze activiteiten bij, met name in Afrika. In 2002 ondersteunde Nederland demobilisatie- en reïntegratieprogramma's in Eritrea, Guinee Bissau en de Grote Meren regio. Aan het laatste programma draagt Nederland EUR 111 miljoen bij.

Nederland ondersteunde in 2002 diverse initiatieven om de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, in het bijzonder die van vrouwen, te vergroten. Zo nam Nederland het initiatief de participatie van vrouwen in het Soedanese vredesproces mogelijk te maken. In Afghanistan steunde Nederland via de VN activiteiten die de rol van vrouwen in het wederopbouwproces versterken.

Nederland gaf in 2002 uitvoering aan VN Veiligheidsraadresolutie 1325 door te bezien in hoeverre bestaand beleid inspeelt op de diverse voornemens en aansporingen in deze resolutie. Dit gebeurde in samenwerking met het ministerie van Defensie. De conclusie was dat reeds het nodige wordt ondernomen. Zo ontvangt DPKO (Department for Peace Keeping Operations van de VN) steun bij het gender sensitief maken van vredesoperaties en wordt binnen de NAVO geïnvesteerd in meer kennis over civiele aspecten van vredesoperaties. Hieronder valt ook de bestrijding van geweld tegen vrouwen. Wat betreft de hoofdlijnen van het vredes-en veiligheidsbeleid is met betrekking tot vrouwen in 2002 een aantal stappen gezet. Dit krijgt in 2003 vervolg.

Mensenrechten

Armoede, gewelddadige conflicten en mensenrechtenschendingen zijn op veel manieren verweven (aanvulling op beleidsartikel 1).

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• vergroting in het Nederlandse beleid van de samenhang tussen mensenrechten en conflictpreventie, respectievelijk mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking;

• Nederlandse rol bij verbetering van de mensenrechtensituatie in onder meer Afghanistan, de Balkan en Turkije.

In het kader van de «mainstreaming» van het mensenrechtenbeleid besteedde Nederland meer aandacht aan de relatie tussen mensenrechten en conflictpreventie. Dit bleek uit het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan het Grote Merengebied en uit de opstelling binnen de Raad van Europa van een ontwerp-mechanisme voor informatievergaring over mensenrechtenschendingen bij gewapende conflicten.

Ook tussen het mensenrechtenbeleid en ontwikkelingssamenwerking is meer samenhang bereikt. Een discussiestuk over de mensenrechtenbenadering van ontwikkeling is ingebracht op bijeenkomsten van themadeskundigen. Deze benadering wordt in 2003 voorgezet. Dit gebeurt mede op basis van het advies dat bij de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) is aangevraagd (met het oog op meer concrete resultaten).

Nederland stelde middelen voor mensenrechtenactiviteiten ter beschikking aan de structurele samenwerkings- en GMV-landen (beleidsartikel 6). In een beperkt aantal overige arme landen gebeurde dit via PKP-ODA-Mensenrechten (beleidsartikel 13). Tenslotte zette Nederland in landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika ook middelen uit het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (beleidsartikel 13) in, onder meer op het terrein van vrouwenrechten en rechtsbescherming.

De mensenrechtensituatie verbeterde onder meer in Afghanistan, op de Balkan en in Turkije. Het is hachelijk deze ontwikkelingen aan effecten van het buitenlands beleid of dat van ontwikkelingssamenwerking toe te schrijven, maar Nederland speelde in al deze landen wel een rol: door vredeshandhaving en het verstrekken van noodhulp door OS- en Matra-programma's voor versterking van de rechtsstaat of door het politieke middel van het vooruitzicht op EU-toetreding.

Beleidsconclusies

Vanwege de gebleken effectiviteit van GMV beleidskaders zullen in 2003 de beleidskaders voor Colombia en de Palestijnse gebieden worden voorbereid.

Het toekomstig Matra beleid zal in lijn zijn met de bevindingen uit de periodieke voortgangsrapportage 1999–2001:

• geleidelijke uitfasering van de samenwerking met de in 2004 toetredende kandidaat-lidstaten

• intensivering van de samenwerking met de overige landen op de Matra-landenlijst plus de FRJ (per 1 januari 2003 aan landenlijst toegevoegd).

De ontwikkeling van een kader voor conflict- en beleidsanalyse heeft tot een duidelijker Nederlands beleid voor conflictpreventie geleid. In samenwerking met gelijkgezinde donoren wordt geprobeerd deze inzichten in het met de Rwandese regering nieuw af te sluiten Memorandum of Understanding te verwerken.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen86 00291 84669 20958 84210 367
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal42 39360 23974 92059 24615 674
4.1Centraal programma GMV in Ontwikkelingslanden17 42026 16038 78823 59715 191
4.2Matra/goed bestuur21 79030 65432 42732 246181
4.3POBB/MR68788493690828
4.4Gemeente Initiatieven2 4962 5412 7692 496273
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 4 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement2 2692 3992 5072 689
–posten4 4584 7134 5874 993
–totaal6 7287 1137 0947 682

BELEIDSARTIKEL 5 EUROPESE INTEGRATIE

a. Algemene beleidsdoelstelling

De regering stelt zich wat betreft het Europese integratieproces ten doel de integratie te verdiepen, de EU uit te breiden en het externe beleid van de Unie te versterken.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Verdieping integratie

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• gecoördineerde Benelux-positie in de Conventie;

• meer efficiënte en transparante werkwijze van de Raad.

a. Het institutionele kader

Februari 2002 ging de Conventie over de toekomst van de Europese Unie (EU) van start op basis van de Verklaring van Laeken (december 2001). Het Presidium van de Conventie onderscheidde drie fasen: na de luisterfase en via de studiefase is januari 2003 de «phase de proposition» aangebroken. Na aanbevelingen van werkgroepen op terreinen van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ), economisch en sociaal beleid, extern beleid, defensie en voor «constitutionele» onderwerpen (subsidiariteit, de rol van nationale parlementen, status van het Handvest, rechtspersoonlijkheid van de Unie, bevoegdhedenverdeling en vereenvoudiging) behandelt de Conventie concrete voorstellen voor een nieuw verdrag. Het Presidium streeft naar aanbieding van het nieuwe ontwerpverdrag aan de Europese Raad (ER) zomer 2003.

De Nederlandse regering zette een eerste stellingname over de thema's van de Conventie uiteen in de notitie «Europa in de steigers» (Kamerstuk 28 473, nr. 3). Ook leverde de regering met de Benelux een inbreng in de Conventie (Kamerstuk 21 501-20, nr 202). Beide documenten dragen een communautaire visie uit en pleiten voor een sterke positie van de Commissie en het Europees Parlement. Tevens bevat de notitie een pleidooi voor meer integratie op beleidsthema's die voor Nederland belangrijk zijn: welvaart en werkgelegenheid, een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, en de externe cohesie van de EU. De Nederlandse regering heeft veelvuldig bilateraal overleg met andere participanten in de Conventie. Daarnaast onderhoudt ze goed contact met de Nederlandse parlementaire vertegenwoordigers in de Conventie.

De ER van Sevilla sprak over verbeteringen van zijn werkwijze en organisatie van de ER en de Raad. Hij deed dat op basis van een rapport van de Secretaris Generaal van de Raad. Nederland wilde geen radicale besluiten die niet in overeenstemming zouden zijn met het Verdrag, zoals besluitvorming in de ER met gekwalificeerde meerderheid of een gekozen voorzitter. Evenmin wenste Nederland een splitsing van de Algemene Raad. Dergelijke besluiten zijn niet genomen.

Wel werkte Nederland van harte mee aan maatregelen ter verbetering van het functioneren van de (Europese) Raad, zoals de rationalisatie van het aantal Raadsformaties. Mede op Nederlands voorstel is besloten tot instelling van een Concurrentiekrachtraad. De voorbereiding door de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB; voorheen Algemene Raad) is transparanter geworden. Dat geldt ook voor de werkwijze van de Raad, waar hij in zijn wetgevende hoedanigheid openbaar vergadert. Ook dit was een Nederlandse wens.

b. Sociaal-economisch beleid en de Lissabon strategie

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• de drie Nederlandse prioriteiten voor de Lissabon strategie komen herkenbaar terug in de conclusies;

• verdere integratie van het thema duurzaamheid in de Lissabon strategie.

De EU boekte conform de Nederlandse inzet goede resultaten tijdens de ER van Barcelona over de Lissabon strategie. De regeringsleiders maakten de stand op van de economie, stelden vast hoe het staat met de implementatie van de Lissabon strategie en waar nodig scherpten ze de strategie aan en stuurden deze bij.

Hoewel het Spaans voorzitterschap in de aanloop naar de ER sterk de nadruk legde op economische hervormingen, vond de ER een goede balans tussen de economische, sociale en duurzaamheiddimensies. De conclusies erkennen de rol van sociaal beleid als productieve factor. Deze ER zorgde voor verdere integratie van duurzame ontwikkeling in de Lissabon strategie. Zowel de in- als externe dimensie van duurzame ontwikkeling kwamen uitvoerig aan bod. Nederland benadrukte in de voorbereidingen steeds handhaving van de balans.

De Nederlandse voorbereidingen voor deze ER hebben daarmee resultaat gehad. De drie Nederlandse prioriteiten (de Lissabon strategie laten slagen, onderwijs, onderzoek en innovatie, en vergrijzing) zijn herkenbaar in de conclusies. Ook is het duidelijk dat vier bilaterale initiatieven effect sorteerden.

De vergrijzing had een prominente plaats in de discussies en komt op drie plaatsen in de conclusies terug. Dankzij voortdurende Nederlandse inspanningen is dit thema integraal onderdeel van de Lissabon strategie geworden.

Al vóór Barcelona was het duidelijk dat de ER geen oplossing zou kunnen vinden voor het gemeenschapsoctrooi. Belangrijkste resterende knelpunten zijn het talenregime en het systeem van rechtspleging. Nederland blijft nadruk leggen op de totstandkoming van een betaalbaar gemeenschapsoctrooi.

c. EMU en de introductie van de chartale euro

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• vlekkeloze invoering van de euromunten en -biljetten;

• integratie van vergrijzingseffecten in de GREB's en stabiliteitsprogramma's.

De introductie van de euromunten en -biljetten is door de grondige voorbereidingen van de deelnemende lidstaten en Europese instellingen vlekkeloos verlopen.

Mede op Nederlands aandringen concludeerde de ER (Stockholm, maart 2001), dat effecten van de vergrijzing op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de Globale Richtsnoeren voor Economisch Beleid (GREB) en stabiliteitsprogramma's van de lidstaten moeten worden weergegeven. In de GREB en stabiliteitsprogramma's1 voor 2002 is daaraan gevolg gegeven. De kosten van pensioenen en zorg in de lidstaten blijken tot 2040 gemiddeld met 6–8% Bruto Binnenlands Product (BBP) te stijgen. Dit vergt van de lidstaten extra inspanningen om hun begrotingen op orde te brengen. In 2002 liep het begrotingstekort van veel lidstaten echter op. Volgens afspraak moeten de lidstaten buitensporige tekorten vermijden (maximaal 3% BBP). De begrotingstekorten van Portugal en Duitsland kwamen in 2002 hoger uit, het tekort van Frankrijk naderde deze grens. De Commissie startte een«buitensporig tekort procedure» tegen Portugal.

d. Landbouw, voedselveiligheid en visserij

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• plafonnering GLB uitgaven vanaf 2007;

• gunstige resultaten bij de hervorming van het Visserijbeleid.

De Landbouw- en Visserijraad (LVR) heeft tijdens het Deens voorzitterschap de verschillende onderdelen van de Commissiemededeling inzake de mid term review (MTR) van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) behandeld. Het Nederlands standpunt over de MTR is omschreven in de Staat van de Europese Unie 2003 en meer gedetailleerd in de brief van minister Veerman aan de Tweede Kamer (4 oktober 2002). In 2002 vond nog geen besluitvorming over de MTR plaats. De Commissie komt naar verwachting januari 2003 met definitieve wetgevingsvoorstellen over de specifieke onderdelen van de MTR (zie ook Uitbreiding EU).

Het ER-besluit (Brussel, oktober 2002) om na 2006 de landbouwuitgaven voor markt- en prijsbeleid te bevriezen op het niveau van 2006 – met een maximale jaarlijkse inflatiecorrectie van 1% – bepaalt het financiële kader waarbinnen GLB-hervormingen in een uitgebreide EU moeten plaatsvinden. Hoewel Nederland graag verdergaande afspraken over de afbouw van de landbouwsubsidies had gezien, juicht het toe dat in ieder geval duidelijkheid geschapen is over de bovengrens van de GLB-uitgaven. Als zodanig beoordelen we het resultaat van de ER Brussel dan ook positief.

Nederland heeft ambtelijk en politiek het Nederlandse standpunt voor GLB-hervorming actief uitgedragen (zie kader).

Nederland pleitte in de Raad met succes voor spoedige besluitvorming over een aantal belangrijke onderwerpen op het terrein van voedselveiligheid (hygiëne dierlijke producten voor menselijke consumptie, bestrijding zoönosen). Ten aanzien van genetisch gemodificeerde organismes (GGO's) is Nederland tevreden met de duidelijkheid over de voorwaarden onder welke GGO's in de EU gebruikt mogen worden.

December 2002 bereikte de Raad een politiek akkoord over de hoofdpunten van de Commissievoorstellen ter hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het resultaat is gunstig voor Nederland. Een van de belangrijkste onderdelen is het nieuwe systeem van beheersing van de visserij-inspanning. In combinatie met het systeem van toegestane vangsthoeveelheden moet dit een belangrijke bijdrage leveren aan de verbetering van het duurzame beheer van visserijbestanden in Europese wateren. Nederland werkt al enige tijd met een dergelijk systeem en steunde de Commissie daarom ook in haar streven dit EU-breed in te voeren.

Europese Voedsel Veiligheid Autoriteit (EVVA)

Na de BSE- en dioxinecrises van de jaren negentig diende het vertrouwen van de Europese consument in voedselveiligheid te worden hersteld. Door deze gebeurtenissen groeide het besef in Nederland en de rest van de EU dat alleen een stevig en sluitend stelsel van gezamenlijke afspraken een dergelijke crisis het hoofd kan bieden. In dit licht publiceerde de Europese Commissie het Witboek Voedselveiligheid (2000). Daarin formuleerde zij de uitgangspunten voor Europees beleid op het gebied van veilig voedsel. Belangrijkste beginselen: een hoog niveau van bescherming van volksgezondheid en consumenten, een integrale ketenbenadering («farm to table»), traceerbaarheid van voedingsmiddelen en diervoeder, en een primaire verantwoordelijkheid van de producent. De wetgevingsinitiatieven in het Witboek krijgen de komende jaren hun beslag. Nederland pleitte in de Raad actief voor regelgeving voor de bestrijding van zoönosen (van dier op mens overdraagbare ziekten) en voor het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen (GGO's).

Het Witboek lag ten grondslag aan de Algemene Europese Voedselwet met gemeenschappelijke regels, beginselen en verantwoordelijkheden voor voedselveiligheid en de bescherming van consumenten. De wet werd 21 januari 2002 door de Raad aangenomen en voorziet ook in de oprichting van de Europese Voedsel Veiligheid Autoriteit (EVVA). Deze verstrekt wetenschappelijk advies en coördineert de risicobeoordeling. Daarnaast houdt de EVVA zich bezig met het verzamelen van gegevens, het opsporen van nieuwe risico's en monitoring. Ze werkt nauw samen met nationale voedselveiligheidsautoriteiten, in Nederland met de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). In 2002 had de Raad van Bestuur van de EVVA haar constituerende vergadering. Na een succesvolle Nederlandse lobby heeft de Nederlander B. Sangster hierin nu zitting. Met de instelling van wetenschappelijke comités en panels is de EVVA begin 2003 volledig operationeel. Ze is voorlopig in Brussel gevestigd. Over een definitieve vestigingsplaats wordt nog besloten.

e. Asiel, migratie, politiële en justitiële samenwerking

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• wederzijdse erkenning van de bevriezing vermogensbestanddelen, samenwerking tussen politie- en justitiediensten in het kader van terrorismebestrijding;

• «standaard migratieclausule» die aan iedere toekomstige overeenkomst tussen de EU en derde landen zal worden toegevoegd.

Doelstelling voor 2002 was te komen tot meer Europese samenwerking in de strijd tegen het terrorisme, een verdere uitvoering van de conclusies van de ER van Tampere over de totstandkoming van een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid en intensivering van de politie- en justitiesamenwerking.

Wat betreft terrorismebestrijding (o.a. wederzijdse erkenning van de bevriezing vermogensbestanddelen, samenwerking tussen politie- en justitiediensten) zijn de resultaten overwegend gehaald. De EU is gekomen tot nauwere betrekkingen met de VS (zie Versterking Externe Betrekkingen). Zoals door Nederland bepleit besloot de Raad de bevoegdheden van Europol voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit te vergroten. Eurojust is van start gegaan.

De Europese Politie Academie, EPA, heeft in 2002 het eerste door de Raad vastgestelde curriculum ten uitvoer gebracht.

De ER van Laken (december 2001) concludeerde dat het gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid te langzaam voortgang boekte. De ER van Sevilla (juni 2002) gaf de noodzakelijke impuls: tweede helft 2002 werd voortvarend prioriteit gegeven aan de strijd tegen illegale immigratie, buitengrensbewaking en de relatie tussen de EU en derde landen.

De lijst van visumplichtige derde landen is herzien, de Richtlijn Minimumnormen voor de Opvang van Asielzoekers en de Verordening die bepaalt welke lidstaat voor de behandeling van een asielaanvraag verantwoordelijk is (Dublin II), zijn aangenomen. Dit geldt ook voor het Actieplan Terugkeer, de opmaat voor een gemeenschappelijk terugkeerbeleid.

De Commissie kreeg een onderhandelingsmandaat voor het afsluiten van een terug- en overnameovereenkomst met China, Turkije, Albanië en Algerije. Nederland droeg actief bij aan het opstellen van een «standaard migratieclausule». Deze zal aan iedere toekomstige overeenkomst tussen de EU en derde landen worden toegevoegd.

In het kader van het EU-drugsactieplan is afgesproken bijzondere aandacht te schenken aan de aanpak van de productie en distributie van synthetische drugs.

Mid-term review Gemeenschappelijk Landbouw Beleid

De Europese Raad van Berlijn (1999) stelde in het kader van Agenda 2000 hervormingen van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) vast. Overeengekomen werd dat halverwege de looptijd van de Financiële Perspectieven 2000–2006, een tussentijdse evaluatie zou plaatsvinden (de zogenaamde mid-term review (MTR)).

Parallel aan de discussie over de uitbreiding van de EU heeft Nederland steeds aandacht gevraagd voor de noodzaak tot hervorming van het GLB. Het wil dit bij voorkeur realiseren voor de uitbreiding een feit is. Nederland heeft niet alleen financiële redenen voor hervorming, maar ook goede inhoudelijke redenen om de huidige wetgeving tegen het licht te houden. Deze betreffen bijvoorbeeld voedselveiligheid, milieu, dierenwelzijn en markttoegang van ontwikkelingslanden. Het Nederlands standpunt is beschreven in de kabinetsreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek over de financiering van het GLB na uitbreiding van de EU (september 2001). Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit standpunt in samenwerking met de ministeries van LNV, Financiën en EZ actief uitgedragen. Dit gebeurde via het postennetwerk, verspreiding van een Engelse vertaling van het IBO-rapport en de kabinetsreactie daarop, en door bezoeken op ambtelijk en politiek niveau aan hoofdsteden van de EU-15 en de kandidaat-lidstaten. Lidstaten als Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden verwelkomden de Nederlandse opstelling.

De actieve Nederlandse opstelling droeg ertoe bij dat de Commissiemededeling over de MTR (maart 2002), ambitieuzer was dan verwacht. Uiteindelijk zal de Commissie de definitieve wetgevingsvoorstellen over de verschillende MTR-onderdelen begin 2003 bekend maken.

Uitbreiding EU

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• Nederlandse doelstellingen voor Kopenhagen grotendeels gehaald;

• introductie speciale vrijwaringsclausules voor de toetredende landen.

In lijn met de conclusies van de Europese Raden van 2001 streefde de regering in 2002 naar afronding door de EU van de onderhandelingen met de meest gevorderde kandidaat-lidstaten. De Nederlandse inzet, (verwoord in de notitie «Verantwoord Uitbreiden» van september 2002; kamerstuk 28 604), richtte zich op een gedegen beoordeling van de afzonderlijke kandidaten. Daarbij ging het in het bijzonder om de toetredingscriteria en een financieel verantwoord onderhandelingsresultaat. In dit licht achtte de regering uitfasering van directe inkomenssteun en de toekomstige hervorming van het GLB van bijzonder belang. Genoemde Nederlandse doelstellingen zijn grotendeels gehaald.

Mede op basis van de landenrapporten van de Commissie (9 oktober 2002) kwam de regering tot het oordeel dat tien kandidaten in staat mochten worden geacht in 2004 toe te treden. In een brief aan de Tweede Kamer van 18 oktober 2002, Kamerstuk 23 987, nr. 16, gaf de regering een eigen appreciatie van de afzonderlijke landen. Tijdens het debat met het parlement kreeg ze mandaat om tijdens de ER van Brussel in te stemmen met afronding van de onderhandelingen met tien landen. Op aandringen van Nederland werden tijdens deze top nadere afspraken gemaakt over speciale vrijwaringsclausules. Deze maken het de EU mogelijk maatregelen te nemen als de nieuwe lidstaten na toetreding onverhoopt in gebreke blijven bij het nakomen van hun inspanningsverplichtingen.

De voorstellen die de Commissie in februari 2002 deed in het Common Financial Framework (kamerstuk 23 987) bepaalden in grote mate de discussie over de financiële aspecten van de uitbreiding. Het Nederlandse verzet tegen infasering van directe inkomenssteun in de kandidaat-lidstaten bleek niet langer houdbaar toen Duitsland en Frankrijk aan de vooravond van de ER van Brussel hierover een beginselakkoord bereikten, evenals over een uitgavenplafond voor de gehele begrotingscategorie I A voor de periode 2007–2013. Hoewel Nederland in de onderhandelingen een geïsoleerde positie innam, wist het een aanpassing in dit Duits-Frans akkoord te bewerkstelligen: vanaf 2007 is sprake van geleidelijke uitfasering van directe inkomenssteun in de uitgebreide EU. Dit was een eerste belangrijke stap richting GLB-hervorming, zoals door Nederland beoogd.

De eindonderhandelingen met de kwalificerende kandidaat-lidstaten resulteerden tijdens de ER van Kopenhagen in een voor Nederland acceptabel financieel pakket onder het plafond van Berlijn. Hiermee is de financiële houdbaarheid van de uitbreiding gedurende de huidige financiële perspectieven voldoende verzekerd.

Met de Actieplannen voor institutionele ontwikkeling gaf de EU extra impuls aan de versterking van overheidsinstellingen en het rechtsstelsel in de kandidaatlidstaten. Het aantal nieuwe twinning projecten is in 2002 in vergelijking met vorige jaren sterk gestegen. Nederland slaagde erin metterdaad aan de extra impuls bij te dragen. Het aantal inschrijvingen is opgeschroefd en de «score» zal zeker hoger uitvallen dan vorig jaar.

De regering wil de komende jaren bilateraal en via twinning nauwer samenwerken met Roemenië en Bulgarije. Hiermee is een begin gemaakt. Ook is Nederland stevig present bij de inschrijving (medio december 2002) op de eerste twinning projecten met Turkije.

Naast een actieve projectenacquisitie is ook de kwaliteit van de uitvoering een speerpunt in de activiteiten van het Nationaal Contact Punt. Tevens is bijgedragen aan verdere ontwikkeling van programma's. Nederland steunde de Commissie bij het klaarzetten van een zgn. transitiefaciliteit (2004–2006). Dit maakt verdere samenwerking op institutionele ontwikkeling mogelijk na toetreding van de eerste tien kandidaat-lidstaten. Nederland steunt, in het kader van het CARDS-programma, ook het invoeren van twinning op de West-Balkan. Het heeft met andere lidstaten erop aangedrongen dat dit geleidelijk plaatsvindt en dat rekening wordt gehouden met de onderling verschillende en vaak nog fragiele situatie van de betrokken landen.

Ook in 2002 was het Matra Pre-accessie Programma het belangrijkste instrument van het Nederlandse bilaterale programma ter ondersteuning van de uitbreiding. De Matra inspanning op pre-accessiegebied is in 2002 weer sterk geïntensiveerd. Ook kreeg de differentiatie van het landenbeleid meer vorm. Met name het MPAP (Matra Pre-Accessie Projecten Programma), het ADEPT-programma (Accession-oriented Dutch European Proficiency Training Programme) en het Programma Uitzending Ambtenaren (PUA-programma) zijn fors gegroeid. Met het oog op voortgezet partnerschap in de uitgebreide EU is de partnerschapfaciliteit verder geoperationaliseerd. Zoals in de notitie «Nieuwe Accenten in een groter Europa» van maart 2002 (Kamerstuk 23 987, nr. 12) is voorzien, investeerde Nederland verder in partnerschappen met de meeste toetredende landen.

Pre-accessie: recognition of professional qualifications in Latvia in line with EU regulations

In Letland is men onvoldoende bekend met het nut en de werking van diplomawaardering. Er is geen nationaal beleid en geen nationale regelgeving voor diplomavergelijking. Een landelijke infrastructuur voor informatie en advies ontbreekt. Nationale en internationale erkenning van beroepskwalificaties zijn echter essentieel voor de stroomlijning en standaardisatie op de arbeidsmarkt. Bovendien is het belangrijk bij de toetsing van Letland's voorbereiding op het EU lidmaatschap.

Het project beoogt de opzet en inwerkingstelling van een landelijk systeem voor de erkenning van beroepskwalificaties in lijn met het acquis . De Letse partners zijn het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en het Academisch Informatie Centrum. De uitvoering van het project is in handen van de Nederlandse Stichting Vakopleiding Transport en Logistiek, samen met NUFFIC (Netherlands Universities Foundation for International Co-operation) en de Vereniging Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (Colo). Het project startte in 2000 en loopt door tot eind 2002. Het strategisch beleidsdocument is vrijwel gereed en de Engelstalige handleiding is bijna af. Essentieel voor de effectieve invoering van de handleiding is de totstandkoming van de nationale wetgeving voor diplomavergelijking. Daarnaast is een landelijke informatie- en adviesdienst opgezet, die onder meer de marketing met voortvarendheid ter hand heeft genomen. Tenslotte krijgen het nut en de werking van internationale netwerken (NETREF en NARIC) aandacht. Het ziet ernaar uit dat met dit project de basis wordt gelegd voor duurzame bilaterale relaties.

Groeiparagraaf Matra

In 2002 stelde het ministerie een periodieke voortgangsrapportage (1999–2001) over de voortgang van Matra op. Deze zal begin 2003 naar de voorzitter van de Tweede Kamer gaan (zie beleidsartikel 4 voor de hoofdconclusies). Zoals verwacht, daalt het aantal subsidieaanvragen voor «civil society» projecten uit de gevorderde kandidaat-lidstaten. Bij de «nieuwe buren» van de uitgebreide Europese Unie (Russische Federatie, Oekraïne en Wit-Rusland) neemt de betekenis van «civil society» Matra-projecten juist toe. Het beleid van intensivering en differentiatie zal zich in 2003 voortzetten, maar de samenwerking met de in 2004 toetredende kandidaat-lidstaten wordt na hun toetreding geleidelijk uitgefaseerd. Matra kan zich zo na de eerste toetredingsgolf oriënteren op het «wijdere Europa». Om de effecten van de Matra-inspanning te meten startte november 2002 een evaluatie van het Matra Pre-Accessie Projecten Programma. Het eindrapport is naar verwachting de tweede helft van 2003 gereed.

Versterking externe EU-beleid

a. GBVB, EVDB en relaties met derde landen

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• versterking van de slagkracht van het PSC;

• opname terrorismeclausules in overeenkomsten met derde landen;

• versterking van het stabilisatie- en associatieproces op de Balkan.

Het Politiek en Veiligheidscomité (PSC) bewees in 2002 de EU-slagkracht van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) te kunnen vergroten. De Hoge Vertegenwoordiger speelde in 2002 een effectieve en zichtbare rol bij de implementatie hiervan. Zo voorkwam hij een breuk tussen Servië en Montenegro (maart 2002). Het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) kreeg een impuls door het besluit (februari 2002) tot oprichting van de EU-politiemissie in Bosnië en (ER Kopenhagen, december 2002) het besluit tot overname van de NAVO-geleide operatie in Macedonië. Dit gebeurde na het bereiken van een akkoord over «Berlijn plus» en het participatievraagstuk (zie beleidsartikel 2).

Het jaarlijkse oriëntatiedebat van de Algemene Raad (AR) verliep als voorgenomen. De andere lidstaten deelden de prioriteiten van de Nederlandse regering (stabiliteit aan de EU-grenzen, externe aspecten JBZ, operationele aspecten EVDB). De internationale strijd tegen het terrorisme kreeg bijzondere aandacht. De begroting 2002 (geschreven vóór 11 september 2001 besteedde hieraan weinig aandacht. Mede op Nederlands aandringen maakte de EU in 2002 terrorismebestrijding tot een centraal thema in haar relaties met derde landen (onder meer opname van terrorismeclausules in overeenkomsten en assistentie om VN Veiligheidsraad resolutie 1373 te implementeren).

De ER van Sevilla besloot juni 2002 de OS Raad in de Algemene Raad te laten opgaan. De nieuwe Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) heeft, naast de verantwoordelijkheid voor het bredere buitenlands beleid, ook een coördinerende taak. De eerste ervaringen waren positief. De samenhang (coherentie) tussen de verschillende onderdelen van het externe beleid is vergroot (onder meer Afghanistan) en er is zichtbaar aandacht besteed aan OS-aspecten van extern beleid door deze apart te agenderen (zie ook hierboven «Het institutionele kader»).

De gezamenlijke strijd tegen het terrorisme was in 2002 een belangrijk onderwerp in de trans-Atlantische betrekkingen. De overeenkomst (december 2001) tussen de VS en Europol over intensievere samenwerking tussen politie-, informatie- en inlichtingendiensten, leidde in 2002 tot concrete maatregelen. Zo werd een speciale taskforce inzake terrorisme geformeerd. Daarnaast is in april 2002 overeenstemming bereikt over de start van onderhandelingen tussen de EU en de VS over een overeenkomst voor wederzijdse rechtshulp in strafzaken en uitlevering.

Maart 2002 kondigde de VS importbeperkingen aan voor een groot aantal staalproducten. De regering, evenals de Commissie, streeft naar beheersing van de trans-Atlantische handelsconflicten. Bespreking in de daartoe bestemde fora – met name de WTO – draagt hieraan bij. De regering steunde de EU-lijn om een geschillenbeslechtingsprocedure bij de WTO te starten en WTO-conforme Europese vrijwaringmaatregelen in te stellen.

De relatie tussen de EU en de Russische Federatie ontwikkelde zich in 2002 over het algemeen gunstig. Ten aanzien van Tsjetsjenië blijven echter grote zorgen bestaan. Belangrijkste positieve ontwikkeling was het bereiken van een akkoord op de EU-Rusland top (november 2002) over het personenverkeer van en naar Kaliningrad, de Russische exclave in de uit te breiden EU. Dit nam een belangrijk obstakel weg voor de uitbreiding van de EU. Ook op economisch gebied zijn positieve resultaten behaald. Op de EU-Rusland top van mei kende de EU Rusland de status van markteconomie toe. In de onderhandelingen over toetreding van Rusland tot de WTO is vooruitgang geboekt. Op de top van november gaven beide partijen ook een gezamenlijke verklaring over de bestrijding van terrorisme uit.

Binnen ASEM (Asia Europe Meeting) werden de betrekkingen aangehaald met landen die van bijzonder belang zijn voor de stabiliteit op het Aziatische continent. Van 22–24 september 2002 vond in Kopenhagen de vierde ASEM-top plaats tussen de EU-lidstaten, de ASEAN-landen (Association of South East Asian Nations) (zonder Birma, Cambodja en Laos) en China, Zuid-Korea en Japan. De top resulteerde in nieuwe initiatieven om de economische, politieke en culturele relatie tussen beide regio's te versterken. Ook de bestrijding van het internationaal terrorisme stond hoog op de agenda.

Het EU-Balkan Stabilisatie- en Associatieproces ligt, naar Nederlandse wens, goed op koers en vormt de hoeksteen van het EU-beleid in de regio. Er zijn onderhandelingsrichtsnoeren voor de stabilisatie- en associatieovereenkomst met Albanië vastgesteld. Met de Federale Republiek Joegoslavië konden, in tegenstelling tot de verwachtingen, nog geen onderhandelingen worden geopend. Dit kwam mede omdat Belgrado nog niet voldeed aan de EU-criteria (onder meer constitutioneel handvest tussen Servië en Montenegro, nog onvoldoende samenwerking met ICTY (Joegoslavietribunaal)).

Als voorgenomen werden in 2002 alle vijf meerjaren CARDS-landenstrategieën (Community Assistance Programme for Reconstruction, Development and Stabilisation) goedgekeurd. Bovendien is veel aandacht besteed aan de versterking van JBZ-samenwerking met de landen in de regio (versterking rechtspleging, bestrijding georganiseerde criminaliteit).

Op de tweede top tussen de EU, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied (Madrid, mei 2002) waren vrijwel alle landen op het niveau van regeringsleider en minister van Buitenlandse Zaken vertegenwoordigd. Belangrijkste resultaat was het politiek akkoord over de afronding van het associatie-akkoord tussen de EU en Chili. Implementatie hiervan betekent een grote mate van handelsliberalisering tussen de EU en Chili.

Ook viel het besluit onderhandelingen te starten over samenwerkingsovereenkomsten met de Centraal-Amerikaanse en de Andes regio. Nederland en enkele andere lidstaten achtten het niet opportuun een begin te maken met onderhandelingen voor vrijhandelsakkoorden met deze regio.

Nederland nam actief deel aan de samenwerking en dialoog met de Middellandse Zee-landen in het Barcelona proces. De ministers van Buitenlandse Zaken accepteerden in Valencia (april 2002) het Valencia Action Plan. Dit vormt de basis voor de invulling van het Barcelona proces in de nabije toekomst. Er is onder andere besloten tot de oprichting van de Euromed Investeringsfaciliteit. Deze zal (conform Nederlandse inzet) voorlopig als onderdeel van de EIB (Europese Investeringsbank) opereren. Ook besloot men tot de oprichting van de Euromed Foundation. Deze zal de dialoog tussen culturen promoten. Nederland heeft bij beide besluiten met succes een constructief kritische rol gespeeld. Het legde de nadruk op koppeling van de inhoudelijke toegevoegde waarde en de financiële ondersteuning van beide organisaties. In 2002 zijn de onderhandelingen over de Euromed associatie akkoorden met Algerije en Libanon afgerond, de Memories van Toelichting opgesteld en de parlementaire ratificatieprocedures gestart. Het voorlopig laatste Euromed associatie akkoord wordt met Syrië afgesloten. De onderhandelingen over dit akkoord liepen vertraging op en zullen naar verwachting in 2003 worden afgerond.

b. ACS en EU-OS

Maart 2002 vond in Mexico (Monterrey) de Internationale Conferentie Financing for Development (FfD) plaats. Nederland heeft zich zeer ingespannen een concrete Europese toezegging voor verhoging van ODA-inspanningen te bewerkstelligen. Tijdens de ER van Barcelona is afgesproken dat alle EU-lidstaten zich individueel committeren om in 2006 tenminste 0,33% van het Bruto Nationaal Inkomen aan ODA te besteden. Het EU-gemiddelde, 0,33% in 2001, zou daarmee op 0,39% komen.

Ook wat betreft de wederkerigheid van verplichtingen en de coherentie van internationaal beleid boekte Nederland resultaten. Beide punten zijn op aandringen van ons land opgenomen in de Raadsconclusies (EU inzet) en kwamen terug in de uitkomst van de conferentie.

In algemene zin kwam coherentie (samenhang van beleid) verschillende malen in de ER aan de orde. Bij bespreking van het Jaarverslag, het Actieprogramma en de reorganisatie van de Commissie is steeds het belang hiervan benadrukt. Nederland is in de ER veelal de aanjager van dit debat. De personele invulling van de coherentie-eenheid bij de Commissie laat, ondanks herhaald Nederlands aandringen, te wensen over.

Verschillende thema's die de ER in 2002 behandelde, zijn coherentie onderwerpen bij uitstek. Beleidscoherentie speelde de eerste helft van 2002 met name een rol bij de vaststelling van de inzet voor de World Summit on Sustainable Development en voor de conferentie Financing for Development. Onder Deens voorzitterschap stonden handel en ontwikkeling, ontbinding van hulp en migratie en ontwikkeling als onderwerpen centraal. Steeds opnieuw legde Nederland het verband tussen de verwezenlijking van ontwikkelingsdoelstellingen en beleid op andere terreinen. Het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, visserijbeleid en handelsbeleid zijn hiervan voorbeelden. Deze koppeling is veelal terug te vinden in de Raadsconclusies.

Financieel Kader

→ Belangrijke resultaat in 2002:

• vaststelling nieuw financieel reglement.

De onderhandelingen binnen de ER en – daarna – met het Europees Parlement over een nieuw financieel reglement zijn succesvol afgerond. Het is vanaf 1 januari 2003 van kracht en bevat een groot aantal bepalingen die het beheer en de verantwoording over de besteding van EU-gelden moeten verbeteren. Voor Nederland is het belangrijk dat nu expliciete bepalingen zijn opgenomen die de Commissie opdragen te werken met meetbare en gekwantificeerde prestatie-indicatoren. Deze moeten een rol krijgen bij de begrotingsopstelling, uitvoering en verantwoording. Zo zouden de resultaten van het gevoerde beleid beter zichtbaar moeten worden. De ER en het Europees Parlement kunnen, elk vanuit eigen verantwoordelijkheid, hiervan gebruikmaken bij de begrotingsbesprekingen en bij de toetsing van nieuwe beleidsvoorstellen van de Commissie.

Raad van Europa

→ Belangrijke resultaat in 2002:

• extra financiële voorziening EHRM.

De voorbereiding van het Nederlandse voorzitterschap resulteerde in een plan van aanpak en een vooruitblik op zijn programma in de vorm van een beleidsnotitie. Deze omvat de voornemens van de regering die in 2003 zullen worden geconcretiseerd. Begin 2003 is de beleidsnotitie aangeboden aan de Kamer. Een vervolgbrief met het definitieve programma is voorzien voor najaar 2003. Het geaccordeerde plan van aanpak bevat de begroting (circa EUR 1,1 miljoen) voor het voorzitterschap, de personele invulling, de culturele activiteiten en een korte omschrijving van de voorgenomen activiteiten.

Onder leiding van de Nederlandse voorzitter van het budgetcomité van de Raad van Europa is in 2002 besloten tot toewijzing van extra middelen aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens voor een periode van drie jaar. Deze stellen het Hof in staat extra menskracht in te huren voor de afhandeling van uitstaande zaken. Verbetering van de effectiviteit van het Hof vereist echter aanpassing van de werkwijzen. De discussies daarover leidden in 2002 in de Raad nog niet tot concrete stappen. Wel is afgesproken dat concrete suggesties voor verbetering van de effectiviteit van het Hof moeten worden uitgewerkt en dat besluitvorming mei 2003 plaatsvindt. Met het oog op mogelijk te zetten stappen organiseerde het ministerie op 22 november 2002 een studiedag om de Nederlandse inbreng te inventariseren en formuleren.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 5 Europese Integratie (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen1 812 5721 701 5085 132 2246 381 738– 1 249 514
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal1 805 9651 699 4475 128 7516 383 109– 1 254 358
5.1Vierde eigen middelEU1 790 5981 681 4272 267 7012 979 633– 711 932
5.2BTW-afdrachten1 241 4031 289 283– 47 880
5.3Landbouwheffingen258 690272 268– 13 578
5.4Invoerrechten1 339 8611 820 566– 480 705
5.5Matra/pre accessie7 7209 94112 93313 110– 177
5.6Raad van Europa7 2177 3387 4127 782– 370
5.7Europese bewustwording431741751468283
      
Ontvangsten0102637 732829 306– 191 574
5.20Restituties contributie RvE010282pm82
5.21Vergoeding voor inning landbouwheffingen97 675108 907– 11 232
5.22Vergoeding voor inning invoerrechten539 975720 399– 180 424
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 5 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement7 7138 1557 9368 590
–posten27 43028 99928 22030 457
–totaal35 14337 15436 15639 047

BELEIDSARTIKEL 6 BILATERALE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

A. Algemene Beleidsdoelstelling.

Algemene beleidsdoelstelling van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking is duurzame armoedevermindering in een gericht aantal ontwikkelingslanden. De hulp vindt zoveel mogelijk plaats via een sectorale benadering, waar mogelijk in het kader van een Poverty Reduction Strategy Proces (PRSP) en met maximale inschakeling van het maatschappelijke middenveld.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en resultaten.

Concentratie structurele hulp op beperkt aantal arme ontwikkelingslanden en ondersteuning van de nationale armoedestrategieën aldaar

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• Benin en Rwanda toegevoegd aan landenlijst;

• extra steun voor basisonderwijs;

• Early Childhood Development (ECD) internationaal en in de samenwerkingslanden op de beleidsagenda;

• toegenomen maatschappelijke betrokkenheid bij de formulering en uitvoering van armoedestrategieën;

• meer aandacht voor ondersteuning van productieve sectoren;

• consultatieronde met vertegenwoordigers van de particuliere sector in samenwerkingslanden om belemmeringen in het ondernemersklimaat te identificeren.

In 2002 kwamen Benin en Rwanda op de lijst van de structurele samenwerkingslanden. Albanië en Bhutan zijn aangewezen als themaland milieu. Eind 2002 is een trendmeting gestart van alle 53 landen op de diverse landenlijsten. Deze moet de ontwikkelingen vaststellen ten aanzien van de criteria die vier jaar geleden bij de opstelling van deze lijsten zijn gebruikt. Ook wordt de stand van zaken met betrekking tot de sectorale benadering in kaart gebracht.

In het kader van de bilaterale afspraak om in Suriname de resterende Verdragsmiddelen in te zetten via de sectorale benadering, startte in 2002 een aantal activiteiten op het gebied van goed bestuur. Het Startfonds (EUR 22 miljoen) begon november 2002 met een evenredige toewijzing van EUR 4 miljoen aan deze sector. De omvang van de hulp aan de Balkan als geheel is in 2002 verder afgebouwd. Daarbinnen bleef de hulp aan Macedonië als «19+3 land» op peil en werd het wederopbouwprogramma in Kosovo alsnog voortgezet.

Onderstaande tabel geeft voor de 22 structurele samenwerkingslanden de uitgaven per land en per concentratiesector, inclusief de macro-economische steun1.

Verdeling landenallocatie structurele hulp landen over gekozen sectoren in 2003 (in EUR) (Macrosteun onder voorbehoud)
 
Bangladesh 
Gezondheid8 383 000
Basisonderwijs3 610 000
Rurale elektrificatie24 000
Water/beheer6 176 000
Sector doorsnijdende programma's1 920 000
Totaal20 113 000
  
Benin 
Sector doorsnijdende programma's545 000
Totaal545 000
  
Bolivia 
Productieve Rurale Ontwikkeling4 664 000
Onderwijs11 444 000
Decentralisatie en Institutionele Ontwikkeling3 801 000
Sector doorsnijdende programma's1 774 000
Exit4 087 000
Macrosteun9 635 000
Totaal35 405 000
  
Burkina Faso 
Rurale Ontwikkeling4 740 000
Basisonderwijs4 727 000
Gezondheid en Aids bestrijding4 643 000
Sector doorsnijdende programma's584 000
Exit141 000
Macrosteun12 767 000
Totaal27 602 000
  
Eritrea 
Sectoren nog niet bepaald5 255 000
Totaal5 255 000
  
Ethiopië 
Gezondheidszorg10 414 000
Onderwijs945 000
Voedselzekerheid463 000
Sector doorsnijdende programma's6 451 000
Exit841 000
Totaal19 114 000
  
Ghana 
Milieu1 316 000
Gezondheidszorg22 305 000
Sector doorsnijdende programma's188 000
Exit28 000
Macrosteun8 781 000
Totaal32 618 000
India 
Andra Pradesh 
Stedelijk milieu3 975 000
Rurale ontwikkeling1 600 000
Gujarat 
Mentale gezondheidszorg881 000
Geïntegreerd waterbeheer3 675 000
Basisonderwijs6 952 000
Kerala 
Lokaal Bestuur288 000
Geïntegreerd waterbeheer704 000
Nationaal 
Sector doorsnijdende programma's2 579 000
Exit12 891 000
Macrosteun24 722 000
Totaal58 267 000
  
Jemen 
Landbouw2 943 000
Gezondheid4 599 000
Onderwijs14 173 000
Water1 796 000
Sector doorsnijdende programma's8 651 000
Totaal32 162 000
  
Macedonië 
Rurale Ontwikkeling313 000
Onderwijs579 000
Openbare Financiën255 000
Sector doorsnijdende programma's13 652 000
Totaal14 799 000
  
Mali 
Gezondheidszorg2 507 000
Onderwijs7 698 000
Plattelandsontwikkeling7 155 000
Sector doorsnijdende programma's813 000
Exit89 000
Macrosteun9 529 000
Totaal27 791 000
  
Mozambique 
Onderwijs4 097 000
Gezondheidszorg4 756 000
Water en sanitatie6 208 000
Milieu5 941 000
Sector doorsnijdende programma's3 911 000
Exit782 000
Macrosteun14 688 000
Totaal40 383 000
  
Nicaragua 
Productieve Rurale Ontwikkeling2 589 000
Micro- en Kleinbedrijf1 705 000
Gezondheidszorg1 838 000
Sector doorsnijdende programma's3 806 000
Exit170 000
Macrosteun7 465 000
Totaal17 573 000
Verdeling landenallocatie structurele hulp landen over gekozen sectoren in 2003 (in EUR) (Macrosteun onder voorbehoud)
 
Rwanda 
Rurale Transformatie1 344 000
Juridische sector/Democratisering3 645 000
Decentralisatie8 365 000
Sector doorsnijdende programma's423 000
Exit2 244 000
Totaal16 022 000
  
Sri Lanka 
Relief/Rehabilitation & Reconciliation5 325 000
Milieu2 660 000
Plattelandsontwikkeling1 671 000
Sector doorsnijdende programma's833 000
Exit93 000
Totaal10 582 000
  
Tanzania 
Particuliere sector ihb MKB2 426 000
Onderwijs36 999 000
Lokaal bestuur9 312 000
Gezondheid/drinkwater9 268 000
Sector doorsnijdende programma's249 000
Exit1 199 000
Macrosteun15 088 000
Totaal74 540 000
  
Zuid Afrika 
Onderwijs7 037 000
Jeugd3 790 000
Lokaal Bestuur2 628 000
Justitie8 188 000
Sector doorsnijdende programma's1 393 000
Totaal23 036 000
Uganda 
Juridische Sector256 000
Onderwijs13 598 000
Lokaal Bestuur7 335 000
Sector doorsnijdende programma's1 823 000
Exit1 626 000
Macrosteun7 500 000
Totaal32 138 000
  
Vietnam 
Gezondheid4 486 000
Milieu/bossen en biodiversiteit5 279 000
Watermanagement3 832 000
Sector doorsnijdende programma's2 015 000
Exit150 000
Macrosteun9 529 000
Totaal25 291 000
  
Zambia 
Onderwijs9 591 000
Gezondheidszorg10 938 000
Economische Ontwikkeling5 747 000
Sector doorsnijdende programma's1 587 000
Totaal27 863 000
  
Egypte 
Water management5 263 000
Drinkwater/sanitatie2 651 000
Sector doorsnijdende programma's1 028 000
Exit4 403 000
Totaal13 346 000
  
Indonesië 
Community recovery23 233 000
Goed Bestuur10 137 000
Onderwijs28 249 000
Water6 105 000
Exit800 000
Totaal68 524 000

Extra aandacht voor basisonderwijs

Tijdens de wereldonderwijsconferentie in Dakar (2002) beloofde Nederland steun aan samenwerkingslanden met goede onderwijsplannen. Dit beleid is gericht op het behalen van de Millennium Development Goals (MDG) en de Onderwijs voor Iedereen (EfA)-doelstellingen. Onderzoek van de Wereldbank (gefinancierd door Nederland) toonde aan dat de MDG's zonder extra middelen en efficiënter gebruik hiervan niet gehaald kunnen worden.

Bilateraal zijn in 2002 extra fondseningezet in de samenwerkingslanden met onderwijs als sector. Deze zijn nodig om het proces, gericht op het behalen van de onderwijsdoelstelling (in 2015 gaan alle jongens en meisjes naar het primair onderwijs en maken ze dit ook af), te versnellen. Voorts is in 2002 met twee silent partnerships begonnen: in Mali (Zweden silent partner) en Malawi (DFID silent partner). Zo kan in landen waar de silent partner niet actief is, toch een extra bijdrage worden geleverd aan het behalen van de betreffende doelstelling. Deze innovatieve vorm van donorcoördinatie draagt tevens bij aan de vergroting van het draagvlak voor de sectorale benadering.

Multilateraal zegde ons land tijdens de door Nederland georganiseerde conferentie «Accellerating Action Towards Education for All» toe 135 miljoen Euro bij te dragen aan het Fast Track Initiatief (zie kader) via het WereldBank Nederland Partnership Programme (BNPP).

Het Fast Track Initiative

Het Fast Track Initiatief is een eerste concrete uitwerking van de Monterrey Consensus over het «development compact».

Het gaat om een overeenkomst tussen nationale overheden en financieringsorganisaties. Nationale overheden committeren zich aan onderwijshervormingen en internationale organisaties (bi- en multilaterale) beloven de extra kosten hiervoor te zullen financieren. De basis voor de nagestreefde onderwijshervormingen is het indicatieve raamwerk, dat het resultaat is van een door Nederland gefinancierde Wereldbankstudie. De hervormingen zijn gericht op het behalen van de Millennium Development Goal (MDG): in 2015 gaan alle kinderen, jongens én meisjes, naar het primair onderwijs en zij maken dit ook af.

In juni zijn 23 landen uitgenodigd aan dit initiatief deel te nemen. Het gaat om 18 landen die goede onderwijsplannen en een PRSP hebben, maar ondanks eigen financiële inspanningen onvoldoende financiële middelen hebben deze plannen ook uit te voeren en de 2015 doelstelling te halen. Additioneel kunnen vijf grote landen in aanmerking komen voor analytische en technische ondersteuning om hun onderwijsplannen verder uit te werken.

Tijdens een donorbijeenkomst in Brussel (27 november 2002) waarvan Nederland met Canada co-voorzitter was, is de benodigde extra financiering om de MDG te behalen, toegezegd aan de eerste zeven landen met goede plannen: Burkina Faso, Guyana, Guinee, Honduras, Mauritanië, Nicaragua en Niger. De toezegging geldt voor een periode van drie jaar (2003–2005). Ook de resterende landen komen in aanmerking voor extra financiering, zodra ze de plannen hiervoor gereed hebben.

Tanzania: intensivering van de steun voor basic education

In Tanzania zijn kortgeleden de schoolgelden afgeschaft. Doel is om meer kinderen uit vooral arme gezinnen de kans te geven naar school te gaan. Het heeft geleid tot een toename van het aantal kinderen op scholen, waardoor meer klaslokalen en leerkrachten nodig zijn. Daarnaast heeft de overheid minder inkomen door het wegvallen van de schoolgelden. Daar is het budget voor onderwijs niet op berekend. Zo ontstond een groot begrotingstekort.

De Wereldbank kwam met de Tanzaniaanse overheid een lening overeen om deze tekorten te dekken. Nederland nam een deel van deze lening over en kende een extra bedrag van EUR 50 miljoen toe voor een periode van drie jaar. Dit draagt bij aan het behalen van de Millennium Development Goal op het gebied van onderwijs, omdat de voorwaarden worden geschapen voor het naar school gaan van alle kinderen. Immers, de onderwijskosten voor de ouders dalen. De Nederlandse steun aan de onderwijssector in Tanzania nam hierdoor sterk toe: van EUR 6.7 miljoen in 2001 tot EUR 31.6 miljoen in 2002. Tevens wordt tegemoet gekomen aan de motie Hessing c.s. die de regering verzocht de uitgaven voor onderwijs binnen drie jaar te laten stijgen tot 15% van de ODA-middelen.

Daarnaast vroeg Nederland specifiek aandacht voor de bredere visie van basic education en met name voor het belang van de voorschoolse periode. Nederland droeg zo binnen de beleidsdialoog op landenniveau bij aan de agendering van Early Childhood Development (ECD). Ook internationaal zette ons land dit onderwerp op de agenda via een partnership programma met UNICEF en in de ADEA (Association for Development of Education in Africa) werkgroep voorschoolse ontwikkeling, waarvan Nederland voorzitter is.

Uit de rapportage van de 19+3 posten blijkt dat Nederland in deze samenwerkingslanden met andere (gelijkgezinde) landen regelmatig en consistent aandrong op brede maatschappelijke betrokkenheid bij de formulering en uitvoering van nationale armoedestrategieën, waar mogelijk in het kader van het Poverty Reduction Strategy Proces (PRSP). Ook stelde Nederland op verzoek van nationale overheden fondsen ter beschikking voor deelname van maatschappelijke groeperingen aan dit proces. Steeds meer ambassades leggen directe contacten met NGO's en nationale overkoepelende organen. In het regulier overleg met de medefinancieringsorganisaties (MFO's) staat de betrokkenheid van de partnerorganisaties bij de nationale armoedestrategieën en de monitoring daarvan, voortdurend op de agenda. De aanvankelijke druk op de Wereldbank en het IMF om de HIPC-gelden voor schuldverlichting met spoed aan te wenden, heeft een volwaardige deelname van maatschappelijke groeperingen vaak belemmerd. Internationaal wordt nu, zowel door Nederland en gelijkgezinde donoren als door maatschappelijke organisaties, meer nadruk gelegd op het belang van een breed maatschappelijk en politiek draagvlak voor de PRSP's. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor betrokkenheid van alle partijen bij de formulering, uitvoering en monitoring van het proces.

In de structurele samenwerkingslanden besteedde Nederland in het kader van de sectorale benadering meer aandacht aan de ondersteuning van de productieve sectoren. Het continueerde in 2002 zijn steun aan productieve sectoren in Bolivia, Burkina Faso, India, Jemen, Mali, Nicaragua, Tanzania en Zambia. Tevens zette het in een aantal andere structurele samenwerkingslanden belangrijke stappen voor méér of nieuwe ondersteuning van duurzame economische ontwikkeling. Zo is in Benin een ontwikkelingsprogramma voor de particuliere sector voorbereid en zijn in Ethiopië stappen gezet om aspecten van rurale productieve ontwikkeling aan het programma voor (sociale) voedselzekerheid toe te voegen. Daarnaast wordt in Rwanda steun geboden aan de verdere ontwikkeling van de sector «agrarische transformatie en rurale ontwikkeling», dat in het PRSP van dat land prioriteit heeft.

In de structurele samenwerkingslanden waar duurzame economische ontwikkeling wordt ondersteund, bleek in 2002 het belang van de toepassing van een micro-macro benadering en een multi-actor perspectief binnen de sectorale benadering. Door mee te werken aan een betere balans en dialoog tussen de overheid en vertegenwoordigers van maatschappelijke geledingen (inclusief de private sector), nationaal en sub-nationaal, kunnen de belemmeringen in het ondernemingsklimaat goed geïdentificeerd en aangepakt worden. Om concrete aangrijpingspunten voor verdere actie in 2003 te ontwikkelen, hielden alle 19+3 posten eind 2002 een consultatieronde met vertegenwoordigers van de particuliere sector ter plaatse.

Bevordering donorcoördinatie en harmonisatie procedures

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• start van een «pilot» in Zambia met acht donoren, waaronder Nederland;

• opstelling van een handreiking voor de beoordeling van PRSP's door de ambassades in de betreffende samenwerkingslanden;

• ontbinding van de hulp aan de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's) en instelling van een ongebonden fonds voor infrastructurele investeringen in MOL's.

Nederland was in 2002 in alle PRSP-landen waar het een structurele ontwikkelingsrelatie mee onderhield, samen met andere donoren betrokken bij de totstandkoming van deze PRSP's. Hierbij werd gewaakt voor behoud van het nationale ownership van de strategieën en de eigen verantwoordelijkheid voor de uitvoering daarvan. Nederland benadrukte het belang van een breed maatschappelijk draagvlak voor de armoedestrategieën, vergroting van de nationale capaciteit om de strategieën uit te voeren, vertaling van de PRSP's in de nationale prioriteiten en begroting, en monitoring van de resultaten. Het werken aan de harmonisatie van donorprocedures en afstemming hiervan met de eigen nationale procedures was deel van dit proces.

Met de Nederlandse MFO's is in 2002 een discussie gestart over de vraag hoe de inbreng van hun partnerorganisaties in het PRSP-proces en de sectorale benadering versterkt kan worden.

Om de ambassades te ondersteunen bij een actieve begeleiding van het PRSP-proces is in 2002 een handreiking voor de beoordeling en de ondersteuning van PRSP's ontwikkeld. Hierin zijn alle aandachtsvelden aangegeven. Met de handreiking kan een kwalitatief goede inschatting worden gemaakt van de armoedestrategieën en de (eventuele knelpunten in de) uitvoering. In samenwerking met zeven andere donoren is een PRSP-trainingscursus in ontwikkeling voor beleidsmedewerkers op posten en donorhoofdkantoren die functioneel verantwoordelijk zijn voor de begeleiding van de PRSP-processen.

Het PRSP-proces in Zambia

De Zambiaanse regering stelde het PRSP maart 2002 vast. Mei 2002 stemden de Boards van de Wereldbank en het IMF ermee in. Zambia's PRSP stelt zich ten doel het bevolkingsdeel dat onder de nationale armoedegrens leeft, te verminderen van 73% (1998) naar 65% (2004). Het wil de armoede verminderen door het bevorderen van economische groei en diversificatie (stimulering van met name de sectoren landbouw, landbouwgerelateerde verwerkende industrie en toerisme) en door de toegankelijkheid en dienstverlening in de sociale sector te verbeteren. Infrastructuur, goed bestuur en economische stabiliteit zijn daarvoor cruciale randvoorwaarden. De door Zambia gekozen samenwerkingssectoren met Nederland sluiten geheel aan op de prioritaire sectoren in het PRSP van de Zambiaanse overheid.

Zambia behoorde ooit tot de middeninkomensgroep. Inmiddels is het één van de armste landen van Sub-Sahara Afrika. Oorzaken liggen deels ex-, deels intern. Door zijn economische en sociale structuur is het land extreem kwetsbaar voor exogene tegenvallers. Het effect hiervan werd versterkt door zwak beheer van overheidsfinanciën, mismanagement van staatsbedrijven, dalende exportinkomsten, een halfslachtig diversificatiebeleid en een stijgende buitenlandse schuld. Ten slotte heeft HIV/AIDS een desastreuze impact op alle economische sectoren.

De in het PRSP geformuleerde economische doelstellingen zijn bescheiden, maar realistisch. Een breed draagvlak voor de algemene beleidsdoelstelling en prioritair sectorbeleid van het PRSP ontstond door brede consultaties met alle actoren (centrale en decentrale overheid, maatschappelijk middenveld, vakbeweging, academische wereld, private sector, donoren). Deze zien ook toe op de uitvoering en evaluatie van het PRSP.

Dit heeft geleid tot een toezegging van donoren van USD 1,3 miljard, als steun aan het PRSP. Een aantal gelijkgezinde donoren wil overgaan op een multi-year multi-donor poverty oriented budget support om het PRSP te ondersteunen. De samenwerkende donoren zijn tot de conclusie gekomen dat donorcoördinatie en harmonisatie van procedures en beleid belangrijke voorwaarden zijn voor het effectiever en efficiënter inzetten van donorgelden voor een strategisch armoedebestrijdingsplan. In Zambia zet Nederland met zeven andere donoren een pilot hiervoor op.

De gebrekkige institutionele capaciteit van de Zambiaanse overheid, op alle niveaus en in alle sectoren, wordt algemeen als de voornaamste belemmering gezien voor een succesvolle implementatie van het PRSP. Capaciteitsversterking moet primair gericht zijn op de uitvoering van staand beleid, met name voor corruptiebestrijding, vergroting van transparantie en verbetering van Public Finance Management (PFM).

Als gevolg van het OESO-besluit (april 2001) is per 1 januari 2002 de hulp aan de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's) ontbonden. Nederland stelde het MOL-fonds in voor investeringen in infrastructuur in MOL's (zie beleidsartikel 12). In internationaal verband (OESO, EU) drong Nederland in 2002 aan op meer multilaterale afspraken over ontbinding van hulp, onder meer in het kader van het HIPC-initiatief (Zie voor HPIC beleidsartikel 9)

Versterking institutionele capaciteit ontwikkelingslanden

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• sterkere ondersteuning van ambassades bij hun inspanningen op het gebied van capaciteitsopbouw en institutionele ontwikkeling in ontvangende landen.

In 2002 is op het departement een afdeling opgericht die zich specifiek bezighoudt met institutionele vraagstukken bij armoedebestrijding. Ze adviseert en ondersteunt de ambassades bij hun inspanningen voor capaciteitsopbouw en institutionele ontwikkeling in de ontvangende landen.

In een aantal samenwerkingssectoren in de 19+3 landen zijn in 2002 uitgebreide institutionele sectoranalyses (ISOA's) uitgevoerd of in voorbereiding. In een aantal gevallen was reeds voldoende informatie over de institutionele capaciteit binnen de sectoren uit andere bronnen beschikbaar (bijvoorbeeld informatie uit jaarlijkse sector reviews, organisatiedoorlichtingen, rapporten van Wereldbank, VN en bilaterale donoren). In andere gevallen hebben de ambassades samen met de overheid en andere donoren institutionele en organisatieanalyses uitgevoerd of zijn plannen gemaakt voor dergelijke analyses in de nabije toekomst.

Veel institutionele knelpunten blijken overigens niet binnen de sectoren zelf te liggen maar zijn gerelateerd aan problemen in de verhoudingen tussen de centrale en lokale overheid en het functioneren van de publieke sector als geheel. Daarom ondersteunen ambassades, naast sectorprogramma's, ook algemenere hervormingsprogramma's voor lokaal bestuur, financieel management en de publieke sector. Momenteel zijn drie ambassades bij een proefproject op het gebied van verandermanagement betrokken. Dit wordt begin 2003 geëvalueerd.

Institutionele Sector en Organisatie Analyse (ISOA)

Versterking van de institutionele capaciteit van ontvangende landen vereist goed inzicht van alle betrokkenen in het functioneren van instituties en organisaties. Instituties zijn de «spelregels» die sociale, economische en politieke interacties tussen mensen beheersen. Voorbeelden zijn nationale wetgeving, sociale netwerken en (cultuur-)specifieke gebruiken als vrouwenbesnijdenis. Organisaties zijn groepen mensen die gezamenlijk bepaalde doelen nastreven en hun werkwijze aanpassen aan de eerder genoemde «spelregels».

Institutionele sector analyses bieden inzicht in het functioneren van organisaties binnen een sector, in relatie tot elkaar en tot de externe omgeving. In de onderwijssector gaat het bijvoorbeeld om een ministerie van Onderwijs dat enerzijds te maken heeft met het ministerie van Financiën, overheidshervormingen en decentralisatieprocessen, en anderzijds

met scholen, lokale overheden en leerlingen (de uiteindelijke doelgroep). Organisatie-analyses resulteren vooral in kennis over het interne functioneren van een organisatie: welke strategie voert men om de doelstellingen te bereiken en hoe dragen taakverdeling, aansturing en bedrijfscultuur hieraan bij? Een Institutionele Sector en Organisatie Analyse (ISOA) combineert beide analyses. ISOA's dragen bij aan beter doordachte – en daardoor meer effectieve – ontwikkelingsinterventies. Dit is met name het geval wanneer alle belanghebbenden van meet af aan bij de analyse worden betrokken.

De afgelopen jaren volgden veel DGIS-medewerkers een training in het (laten) uitvoeren van een ISOA. Afhankelijk van de specifieke vraag en beschikbare informatie, zijn in veel sectoren volledige of gedeeltelijke ISOA's uitgevoerd: soms op initiatief van Nederland maar vaak ook op initiatief van ontwikkelingspartners zelf of van andere donoren. In 2002 droeg Nederland onder andere bij aan institutionele en/of organisatie analyses in Bangladesh (gender), Jemen (gezondheid, landbouw en milieu), Mali (milieu), Sri Lanka (noodhulp) en Tanzania (gender en private sector). Daarnaast maakte Nederland in 2002 vaak gebruik van de uitkomsten van door anderen geïnitieerde institutionele sector en organisatie analyses.

HIV/AIDS: bestrijden van de epidemie en beperken van de ontwrichtende gevolgen

April 2002 is de beleidsnotitie «Het gevecht tegen Aids. Derde ronde 1998–2001» afgerond en aan de Tweede Kamer aangeboden. Oktober 2002 is een bijeenkomst georganiseerd over de rol van anti-retrovirale therapie in een samenhangend Aids-beleid. Aan deze bijeenkomst namen vertegenwoordigers van andere bilaterale donoren en van de WHO en UNAIDS-deel. HIV/AIDS wordt in toenemende mate gemainstreamd in het werk van het departement en de ambassades.

Op verzoek van het ministerie bracht het Aidsfonds een advies uit over HIV/AIDS en het personeelsbeleid van het ministerie. In 2003 wordt het HIV/AIDS personeelsbeleid geïmplementeerd.

Verhoging aandeel programmahulp bilaterale hulp in de vorm van sectorale programmahulp en macrosteun

→ Belangrijk resultaat in 2002:

• versterking effectiviteit door voortgangsmeting van meerjarige macrosteun.

Het doel van de verhoging van het aandeel van de programmahulp is het vergroten van de voorspelbaarheid van hulpstromen, hetgeen leidt tot groter ownership bij de ontvangende landen en tot lagere transactiekosten. Dit betreft zowel de macrosteun als de sectorale programmahulp.

Nederland verhoogde in 2002 wederom het aandeel macro-georiënteerde programmahulp (macrohulp). Deze toename was echter hoofdzakelijk het gevolg van de fors hogere toerekening aan het OS-budget van de kwijtscheldingen van door de Staat herverzekerde commerciële vorderingen. Deze bedroegen in 2002 EUR 285 miljoen (54% van totale macrohulp). Aan andere vormen van macrosteun, zoals algemene begrotingssteun, co-financieringen van sectoroverstijgende of multi-sectorale programma's en incidentele macrosteun (inclusief bilaterale schuldverlichting) werden minder middelen besteed (ongeveer 45% minder dan in 2001).

Incidentele betalingsbalanssteun is in 2002 niet verstrekt. In drie samenwerkingslanden zijn meerjarige committeringen voor macrosteun afgesloten, waardoor het aandeel macrohulp in die landenprogramma's met een oplopende trend is vastgelegd. Deze meerjarige macrosteun kent een voortgangsmeting. Hieraan heeft de groep «begrotingssteun»-donoren zich gecommitteerd. De voortgangsmeting is een belangrijk instrument voor versterking van de effectiviteit van de hulp en van de eigen budgettaire middelen van de ontvangende overheid.

De sectorale programmahulp bedroeg tussen de 20 en 25 procent van de gedelegeerde middelen. In de Afrikaanse landen zijn zowel de structurele macrohulp als de sectorale programmahulp absoluut en relatief (t.o.v. de totale middelen) gestegen t.o.v. 2001. De exacte cijfers voor alle samenwerkingslanden worden momenteel onderzocht en zullen de Kamer in de «rapportage Programmahulp 2002» toegaan. Het gemiddeld aantal projecten in de 19+3 landen neemt af. Nieuwe projecten staan vooral in het kader van sectorale of PRSP-doelstellingen.

In 2002 is extra aandacht gegeven aan de analyse en ondersteuning van begrotingsmanagement en de institutionele capaciteit hiervoor in landen die (meer) macrohulp ontvangen. In de structurele samenwerkingslanden Ethiopië, Ghana, Vietnam, Nicaragua en Mali hebben de posten gerichte hulpactiviteiten ondernomen en verdergaande werkafspraken gemaakt. Deze zijn gericht op het versterken van het inzicht in de lokale begrotingsstructuur en in het proces van uitvoering. Andere samenwerkingslanden volgen in 2003. Voor dit ondersteuningsprogramma is over de periode 2003–2007 ongeveer EUR 3 miljoen beschikbaar gemaakt.

Voor ondersteuning van het HIPC-initiatief wordt verwezen naar beleidsartikel 9.

Dwarsdoorsnijdende thema's

Voor de thema's goed bestuur, armoede en institutionele ontwikkeling verwijs ik naar de betreffende passages elders in dit hoofdstuk en beleidsartikel 4.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• meer steun aan overheden in samenwerkingslanden bij het gender sensitief inrichten van de begroting;

• meer gender training voor beleidsmedewerkers;

• Albanië en Bhutan toegevoegd aan lijst van milieulanden;

• meer core-financiering voor milieu-NGO's;

• ambassades zijn in staat milieu beter te mainstreamen door actieve ondersteuning door het departement;

• drie nieuwe manuals voor de posten op het gebied van bossen, woestijnbestrijding en stedelijk milieu.

Op het gebied van gender is in 2002 meer aandacht besteed aan de relatie met armoede, macrohulp en begrotingsplanning. Om in aanmerking te komen voor macrosteun moeten ontwikkelingslanden beschikken over een positieve track record. In 2002 is het track record aangepast. Gender- en armoedecriteria vormen nu een integraal onderdeel van het beoordelingskader van de nationale armoedebestrijdingstrategieën (PRSP's).

In een aantal 19+3 landen ondersteunden de ambassades de overheid bij het gender sensitief inrichten van de begroting. Daarbij worden NGO's actief betrokken. De OESO/DAC Reference Guide to Gender Equality in SWAp's (Sector Wide Approaches) is in een verkorte versie verschenen, door de Wereldbank bewerkt en vervolgens onder de ambassades verspreid. Tijdens de workshop van Themadeskundigen Vrouwen en Ontwikkeling (maart 2002) is de toepassing aan de hand van cases onder de loep genomen. De concrete toepassing van de richtlijnen wordt volgend jaar tijdens een door Nederland (als voorzitter van de OESO/DAC Working Party on Gender) te organiseren regionale workshops in Zambia en Ouagadougou besproken met vertegenwoordigers van de overheid, het maatschappelijk middenveld en de donorgemeenschap.

Gender is één van de kernthema's in de basiscursus voor beleidsmedewerkers «Armoedebestrijding door de Sectorale Benadering». De cursus is in 2002 twee keer gegeven. Een aantal medewerkers kreeg een maatwerktraining gender. Verder is in de Leergang Startende Beleidsmedewerkers en de Management Leergang aandacht aan gender gelijkheid en emancipatie besteed.

Op het gebied van milieu is de bilaterale samenwerking verder geïntensiveerd. Albanië en Bhutan zijn aan de lijst van milieulanden toegevoegd. Bilateraal overleg met de Albanese autoriteiten en het Albanees maatschappelijk middenveld is nog gaande. Naar verwachting zal de samenwerking zich concentreren op institutionele versterking, het opruimen van vervuilingshaarden («hotspots»), integraal waterbeheer en het terugdringen van luchtvervuiling. Tevens ondersteunt Nederland het maatschappelijk middenveld. De samenwerking met Bhutan bouwt voort op de basis die is gelegd in het kader van het Duurzame Ontwikkelingsverdrag met dat land.

De kwantitatieve doelstelling van 0,1% BNP voor internationaal natuur- en milieubeleid – en daarbinnen de doelstelling van EUR 68 miljoen voor internationaal bossenbeleid, waarvan een derde voor het tropisch regenwoud – is in 2002 nagenoeg gerealiseerd. In 2002 zijn in Azië en Latijns Amerika regionale bijeenkomsten voor themadeskundigen georganiseerd om ervaringen en de regionale en mondiale beleidsontwikkelingen in het kader van de Rio verdragen uit te wisselen. De terugkoppeling van de ambassades was zeer positief.

De partnerschappen met multilaterale organisaties zijn versterkt. Dit geldt ook voor de core-financiering van milieu-NGO's. Meer algemeen heeft de nieuwe Thematische Medefinanciering goede en vernieuwende resultaten voor milieu opgeleverd. Hiermee is de reeds in gang gezette toename van meer core-financiering doorgezet.

In 2002 zijn de ambassades pro-actief ondersteund bij het mainstreamen van milieu in hun werk voor armoedebestrijding. Zo is het werken met «kopgroepen» (vertegenwoordigers van verschillende ambassades en het departement, gericht op verschillende milieuthema's) voortgezet. Synergie tussen de thema's kreeg dit jaar veel aandacht. In het document «Mainstreaming milieu in OS» staan de strategieën beschreven die posten kunnen volgen om milieu te mainstreamen, onderverdeeld naar milieuland en bilaterale samenwerkingslanden met en zonder milieu als sector. Ter ondersteuning van de posten zijn drie nieuwe handboeken uitgegeven voor bossen, woestijnbestrijding en stedelijk milieu.

In de structurele samenwerkingslanden, waar water als sector is gekozen of waar water een belangrijk onderdeel uitmaakt van de sectoren landbouw, milieu, gezondheid of goed bestuur, is bij de uitvoering aandacht besteed aan één of meer van de zogenoemde zeven uitdagingen van het 2e Wereld Water Forum. Zo richten de waterprogramma's in Mozambique, Zuid Afrika, Jemen en India zich meer op het beschikbaar maken van drinkwater en sanitaire voorzieningen voor de arme bevolking. In Egypte, Bangladesh en Indonesië gaat de aandacht naar het veiligstellen van de voedselvoorziening en het beschermen van ecosystemen. In Mozambique, Bangladesh en Vietnam richt het waterprogramma zich tevens op het beheersen van risico's als overstroming. Het streven naar een deugdelijk waterbeheer («governing water wisely») loopt als rode draad door alle programma's. Alle landen die water als sector hebben gekozen, zijn bij de ontwikkeling en opbouw van institutionele capaciteit ondersteund. In een aantal landen, waaronder de Palestijnse Gebieden, is hiertoe een ISOA uitgevoerd.

Verbetering van monitoring en evaluatie

→ Belangrijk resultaat in 2002:

• actief gebruik nieuw waarderingssysteem van activiteiten en sectoren in de tweede helft 2002.

In de loop van 2002 zijn alle posten in de 19+3 landen afzonderlijk bezocht en getraind in de toepassing van het nieuw ontwikkelde waarderingssysteem van activiteiten en sectoren. Daaraan gekoppeld is het BIS (beleidsinformatiesysteem) geïntroduceerd. De posten in de themalanden kregen groepsgewijs (Afrika, Azië, Latijns-Amerika) dezelfde trainingen. De directies in Den Haag ontvingen deze trainingen in de laatste maanden van 2002 en de eerste maanden van 2003. Zodra een post, respectievelijk een directie, wordt aangesloten op het Piramide-systeem (de «uitrol» van Piramide beslaat de tweede helft van 2002 en het jaar 2003), zullen de bevindingen van het waarderingssysteem en het BIS in Piramide worden ingevoerd. Tot die tijd worden de resultaten handmatig opgesteld en bewaard.

Het BIS maakt het mogelijk voor alle OS-activiteiten de relatie met beleidsdoelstellingen te leggen. In het waarderingssysteem geven de posten en andere uitvoerende budgethouders regelmatig een oordeel over aspecten van de voortgang van bilaterale OS-activiteiten die in uitvoering zijn. De 19+3 posten geven bovendien een oordeel over de voortgang van de samenwerking in de sectoren waarin Nederland in deze landen actief is. De informatie uit het BIS en het waarderingssysteem verschaft de budgethouder een systematisch beeld van de beleidsuitvoering. Op basis hiervan kunnen maatregelen ter verbetering worden genomen. Op hoger managementniveau kan deze informatie aanleiding zijn (geoperationaliseerde) beleidsdoelstellingen bij te stellen.

De staatssecretaris heeft aan de Kamer voor voorjaar 2003 een notitie toegezegd, waarin de opzet en (on-)mogelijkheden van deze monitoringssystemen nader worden uiteengezet, inclusief een validering van de eerste invoer van waarderingen (nulmeting).

Beleidsconclusies

Institutionele versterking wordt voortgezet, onder andere door kennisvergroting over institutionele sector- en organisatieanalyses. Capaciteitsopbouw in het ontvangende land en harmonisatie van donorprocedures moeten hand in hand gaan.

In landen met een strategie voor armoedebestrijding (PRSP) dient de focus van donorcoördinatie geleidelijk te verschuiven van beleidsformulering naar beleidsuitvoering. In dialoog met het lokale maatschappelijk middenveld inclusief de particuliere sector worden de belemmeringen voor het ondernemingsklimaat in kaart gebracht en worden mogelijk aktiepunten ontwikkeld. Coherentiekwesties in de ontvangende landen dienen tijdig gesignaleerd te worden.

De effectiviteit van de hulp kan verder verbeterd worden door de uitrol van het nieuwe BIS en door het waarderingssysteem van activiteiten en sectoren dat inmiddels in uitvoering is.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen:1 560 1341 685 8031 687 2131 348 149339 064
waarvan garanties4 2453 8121 94701 947
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal1 341 5931 471 1561 209 3061 445 340– 236 034
6.1Landenspecifieke sectorale samenwerking721 913693 599771 806826 263– 54 457
6.2Thematische samenwerking76 539185 24581 722110 183– 28 461
6.3Macro-georiënteerde programmahulp374 783455 819242 919376 217– 133 298
6.4Deskundigenprogramma23 56824 78114 21823 892– 9 674
6.5GarantiesInternationale samenwerking23 20021 30911 35615 882– 4 526
6.6Rentesubsidies en apparaatskostenNIO76 43865 28156 25783 986– 27 729
6.7Tijdelijke Middelenvoorziening NIO45 15320 06623 040023 040
6.8Macro-steun niet DAC-landen05 0567 9888 917– 929
      
Ontvangsten88 665107 69192 35923 92968 430
6.20Inkomsten uit leningen OS en garantiebet. NIO19 42047 74625 52315 7539 770
6.21Tijdelijke financiering van de NIO54 95545 15320 066020 066
6.22Diverse ontvangsten OS14 29114 79246 7708 17638 594
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 6 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement9 80110 36314 13715 622
–posten91 30496 52897 113104 545
–totaal101 105106 890111 249120 167

BELEIDSARTIKEL 7 PROGRAMMA'S EN FONDSEN VAN DE EU

A. Algemene doelstelling

De regering streeft naar het bijdragen aan duurzame armoedebestrijding en een duurzame integratie van ontvangende landen in de wereldeconomie, alsmede naar het bevorderen van de rechtstaat.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen

Coherentie/reorganisatie Commissie

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• betere programmering;

• door aanscherping van de regels in het kader van het Negende EOF-programma is de vorming van stuwmeren aan begrotingsgelden aanzienlijk gedaald.

De hervormingen van de Commissie, waartoe de Europese Raad (ER) mei 2000 besloot, krijgen langzaam hun beslag. De verbetering van efficiëntie en effectiviteit, waar Nederland ook het afgelopen jaar onverminderd aandacht voor vroeg, wordt zichtbaar in een betere programmering en in het terugdringen van de stuwmeren aan begrotingsgelden. De delegatie van bevoegdheden naar het veld wordt doorgevoerd. Wanneer alles volgens plan verloopt, worden in 2003 de laatste EU-missies voor een grotere verantwoordelijkheid toegerust. Nederland heeft steeds gehamerd op een serieuze invulling en zichtbare plaats van de coherentie-eenheid van de Commissie, waar deze in de toekomst ook wordt ondergebracht. Dit blijft echter een kwestie van lange adem en vooralsnog leverde dit derhalve nog niet het gewenste resultaat op.

De hervormingen binnen de Commissie lopen parallel met de hervormingen van de Raad. De OS-Raad ging na een besluit van de Europese Raad in Sevilla op in de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekking (RAZEB; zie ook art 5, «Het institutionele kader»). Het voordeel is dat OS meer geïntegreerd wordt in het (buitenlands) beleid. Het Deens voorzitterschap heeft aan deze nieuwe invulling vorm moeten geven. Zoals ook Nederland wenste, streefde Denemarken naar zichtbaarheid van de specifieke OS-onderwerpen in de ER, opdat de monitor rol van de Raad en het bewaken van de coherentie adequaat kunnen worden uitgevoerd. De OS-onderwerpen waren voor een groot deel geclusterd en werden tijdens de RAZEB van november besproken.

Duurzame armoedebestrijding binnen EOF en ALA-programma

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• ratificatie verdrag van Cotonou;

• vastelling van een substantieel deel van de Country Strategy Papers.

In december 2002 ratificeerde Nederland het Verdrag van Cotonou. Daarmee is een noodzakelijke stap gezet voor de inwerkingtreding van het verdrag.

Nederland heeft bij de goedkeuring van de Country Strategy Papers en het projectenprogramma in de daarvoor bestemde Brusselse fora erop toegezien, dat deze aan de centrale doelstelling (duurzame armoedevermindering) bijdroegen. Het OS-agentschap van de Commissie (Aidco) maakt gebruik van een Logical Framework Analyse om de relevantie van de projecten voor de centrale doelstelling te beoordelen.

Country Strategy Papers (CSP's)

CSP's zijn landenbeleidsdocumenten waarin het EU-programma met een partnerland is vastgelegd. Ze bevatten een algemeen kader (economie, politiek etc.) en een omschrijving van de terreinen waarop wordt samengewerkt.

De Commissie is bezig voor alle partnerlanden waarmee wordt samengewerkt, CSP's op te stellen. Nederland heeft hierbij steeds het belang van aansluiting bij de PRSP's benadrukt. Vermeden moet worden dat het partnerland belast wordt met «weer» een bureaucratische exercitie die veel energie en expertise kost. Daarnaast dient het CSP geen «donordriven» document te worden, maar «gedragen» te worden door het partnerland (ownership).

In 2002 is het grootste deel van de ongeveer 130 CSP's afgerond. De Commissie loopt daarmee op schema. Dit is van belang voor de uitputting van de externe programma's.

Van enkele CSP's is goedkeuring/afronding vanwege politieke moeilijkheden uitgesteld. De betrokkenheid van de overheid van het ontvangende land en van de delegaties van de lidstaten in het veld verschilt per regio. De Commissie riep zelf een Interservice Quality Support Group in het leven, die regelmatig over de kwaliteit van de CSP's rapporteert en aanbevelingen ter verbetering doet. Nederland zal dit proces, ook in Raadskader, zorgvuldig volgen en zonodig bijsturen.

0,7% BNI/ODA

In de aanloop naar de Conferentie Financing for Development in Monterrey is door de Europese lidstaten een belangrijke stap gezet. De Europese Raad van Sevilla concludeerde het volgende:

Met het oog op de conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering in Monterrey is de ER ingenomen met het door de ministers van Buitenlandse Zaken bereikte akkoord inzake ODA. Het houdt in dat lidstaten die de VN-doelstelling van 0,7% ODA/BNI nog niet hebben bereikt, uit hoofde van de verbintenis de middelen en het tijdschema te onderzoeken waarmee iedere lidstaat de 0,7% doelstelling zal kunnen bereiken, individueel de toezegging doen – als eerste belangrijke stap – dat zij in het kader van hun respectievelijke begrotingsprocedures hun ODA in de komende vier jaar zullen verhogen. De andere lidstaten zetten hun inspanningen voort om op of boven het streefcijfer van 0,7% ODA te blijven. Zo wordt in 2006 collectief een EU-gemiddelde van 0,39% bereikt. Met dit doel voor ogen, streven alle EU-lidstaten er in ieder geval naar – in het kader van hun respectievelijke begrotingsprocedures – in 2006 ten minste 0,33% ODA/BNI te bereiken.

Nederland heeft zich er tot het uiterste voor ingezet te bereiken dat lidstaten een tijdpad zouden opstellen en een concrete committering zouden doen. Het besluit van de ER is in Monterrey bekrachtigd. Ook de VS heeft daar een relatief kleine verhoging toegezegd van USD 5 miljard per jaar.

Alhoewel uiteindelijk geen collectieve einddatum voor het bereiken van 0,7% is afgesproken, heeft het besluit van de ER in Sevilla verschillende lidstaten in beweging gezet. Ierland heeft aangegeven in 2006 0,7% te willen bereiken, België wil 0,7% halen in 2010, Frankrijk streeft naar 0,5% in 2007 en 0,7% in 2012, het Verenigd Koninkrijk wil in 2004 0,4% bereiken en Finland streeft naar hetzelfde percentage in 2007. Zonder de niet-aflatende Nederlands inspanning zou een dergelijk concreet resultaat wellicht niet gehaald zijn.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 7 Programma's en fondsen van de EU (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen0720 358000
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal101 22843 39181 554122 203– 40 649
7.1Europees Ontwikkelingsfonds101 22843 39181 554122 203– 40 649
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 7 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement1 5931 6841 9842 149
–posten776820798878
–totaal2 3692 5042 7823 027

BELEIDSARTIKEL 8 INSTELLINGEN VAN DE VN

A. Algemene doelstelling

Algemene doelstelling is het bijdragen aan duurzame armoedevermindering via de instellingen van de Verenigde Naties (VN) door middel van financiële bijdragen en beleidsbeïnvloeding.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en resultaten

Bevordering effectiviteit door stabiele financiering en bevordering/intensivering samenwerking tussen VN en Wereldbank

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• verlenging van de partnership programma's met de FAO, ILO en de WHO, afsluiting van een partnership programma met UNEP en voorbereiding van een partnership met HABITAT;

• betere samenwerking tussen VN en Wereldbank (zie beleidsartikel 9);

• door middel van beleidsmatige inbreng en een financiële bijdrage werd UNDP in staat gesteld een leidende rol te vervullen op het gebied van de implementatie en monitoring van de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen (MDG's);

• door middel van het partnership programma met UNDG is bijgedragen aan verbeterde VN-samenwerking in het veld onder andere met de Wereldbank. Zo werden in 2002 de CCA/UNDAF guidelines aangepast (het beleidskader voor alle in een land werkzame VN-organisaties), teneinde de samenwerking beter op de PRSP's af te stemmen;

• operationalisering van de Millennium Development Goals (MDG's); voor de resultaten van de VN Conferentie Financing for Development (Monterrey, maart 2002) verwijs ik naar de betreffende paragraaf in beleidsartikel 1.

Ook in 2002 probeerde Nederland een verdere afname van budgetten van de VN en gespecialiseerde organisaties te voorkomen. Om multilaterale organisaties in staat te stellen hun mandaat naar behoren uit te voeren, steunt Nederland het principe van de reële nulgroei (nulgroei met compensatie voor kostenstijgingen). Een aantal belangrijke contribuanten is echter voorstander van nominale nulgroei (dus zonder compensatie). Van dit principe moet in opwaartse zin afgeweken kunnen worden als dit voor doelmatige uitvoering van een mandaat nodig is. Nederland droeg dit standpunt in 2002 actief uit. Nederland zette zich waar mogelijk in voor de totstandkoming van adequate financiering.

Partnershipprogramma's boden meerjarige zekerheid aan goede organisaties en verminderden de beheerslast. Deze programma's beogen goed functionerende multilaterale organisaties te voorzien van extra financiële ondersteuning. De steun is gericht op het ontwikkelen van de strategische rol van die organisaties en komt in plaats van projectfinanciering. Hierdoor vermindert de beheerslast voor de VN en voor Nederland. Zo kunnen de betreffende VN-organisaties op meerjarige extrabudgettaire financiering langs thematische lijnen rekenen. In 2002 verlengde Nederland zijn partnership programma's met de International Labour Organization (ILO), de World Health Organization (WHO) en de Food and Agricultural Organisation of the United Nations (FAO). Met het United Nations Environment Programme (UNEP) kwam ons land een nieuw partnership programma overeen. Met HABITAT werd een partnership programma voorbereid.

Nederland heeft in de bijeenkomsten van de Uitvoerende Raad van het United Nations Development Programme (UNDP), het United Nations International Children's Emergency Fund (UNICEF) en het United Nations Fund for Population Activities (UNFPA) in 2002 uitdrukkelijk om een billijker lastenverdeling over de verschillende donoren gevraagd. Dit bracht nog weinig resultaat. Nog steeds verstrekken de tien grootste donoren 75–90% van de core bijdragen aan de VN-fondsen en -programma's. Voor een goed functioneren van organisaties is een breed donordraagvlak noodzakelijk. Dit betekent een evenwichtige verdeling van financiële bijdragen onder bestaande donoren en een zo groot mogelijk aantal donoren. Landen die binnenkort tot de EU toetreden, zijn opgeroepen vanuit hun aanstaand EU-lidmaatschap hun verantwoordelijkheid te nemen en vrijwillig aan de algemene middelen van de VN-fondsen en -programma's bij te dragen. Tevens drong Nederland aan op zo spoedig mogelijke sluiting van de VN-kantoren in deze landen, zodat voor de armere landen meer middelen beschikbaar komen.

Nederland maakte zich tijdens de vierde bijeenkomst van de «open-ended ministerial intergovernmental group on international environmental governance» (Montreal, 30 november-1 december 2002) tevens sterk voor een solide en meer voorspelbare financiële basis van UNEP. In Cartagena is vervolgens een voluntary indicative scale geïntroduceerd. De nadrukkelijke verwijzing naar een schaal is een stap voorwaarts die andere VN-leden kan activeren. Een meer voorspelbare basis was niet haalbaar vanwege verzet van enkele grote landen.

Internationaal stond 2002 in het teken van verdere operationalisering van de MDG's. Nederland drong in diverse multilaterale organisaties aan op intensieve samenwerking om zo synergie te bereiken. In OESO/DAC-verband is veel aandacht geschonken aan monitoring, met name aan de keuze en meetwijze van indicatoren. Binnen de VN- en Bretton Woods-instellingen vroeg en kreeg Nederland aandacht voor de gewenste samenhang tussen PRSP's en MDG's.

De Secretaris-Generaal van de VN nam het initiatief tot een omvangrijk MDG Support Programme, dat onder andere een intensieve campagne omvat om het draagvlak voor de MDG's in Noord en Zuid te vergroten. Nederland draagt hier EUR 5 miljoen aan bij. Voorts nam Nederland samen met de Wereldbank het voortouw bij het Fast Track Initiatief (zie kader in beleidsartikel 6). Dit is een eerste concrete uitwerking van de consensus die in Monterrey bereikt werd en levert een bijdrage aan het bereiken van de MDG-doelstelling op het terrein van onderwijs. Omdat als gevolg van de Amerikaanse opstelling binnen de MDG's een doelstelling voor reproductieve gezondheid ontbreekt, heeft Nederland de Posten in de betreffende samenwerkingslanden verzocht om hieraan binnen het nationale proces bilateraal aandacht te geven.

Beïnvloeding beleid Nederlandse beleidsthema's en bevordering ownership en donorcoördinatie

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• doorwerking van Nederlandse beleidsuitgangspunten door middel van regulier overleg en in de partnership programma's;

• uitkomsten van de World Summit on Sustainable Development (WSSD) en het daarop gebaseerde Nederlandse actieprogramma (zie beleidsartikel 1).

Waar in 2002 beleidsoverleg in partnershipprogramma's (UNDP, UNICEF, FAO, ILO en WHO) plaatshad, droeg Nederland zijn visie op de beleidsprioriteiten van de betrokken organisaties uit. Het wees de organisaties stelselmatig op de noodzaak van donorcoördinatie, waar mogelijk door aan te sluiten bij Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP's). Ook drong het aan op activiteiten die leiden tot concrete, meetbare resultaten. Zo is UNICEF duidelijk gemaakt dat de Nederlandse middelen in beginsel bestemd zijn voor de armste landen. Deze dienen waar mogelijk binnen de met het ontvangende land en andere donoren overeengekomen kaders – zoals de PRSP's – besteed te worden. UNICEF zegde toe zich aan deze richtlijnen te zullen houden .

Nederland probeert te voorkomen dat de doelstellingen van opeenvolgende VN-toppen elk hun eigen leven gaan leiden. Ze moeten resulteren in een compact en doelmatig actieprogramma voor de VN-gemeenschap. In dit verband heeft ons land via de EU geprobeerd de coördinerende rol van de Economic Community and Social Council (ECOSOC) te versterken. Dit stuit echter op onwil van een groot deel van de G-77. Deze meent dat de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) het ware representatieve VN-orgaan is en niet in de schaduw van ECOSOC mag staan. Toch bleek het mogelijk een resolutie aan te nemen over de implementatie van FfD (Monterrey). Hierin wordt groot belang gehecht aan de jaarlijkse gezamenlijke bijeenkomst van ECOSOC en de Bretton Woods Instellingen («spring meeting»).

Nederland ging met UNEP in 2002 een partnership programma aan voor drie jaar. Het programma wil een impuls geven aan de dialoog over armoede en milieu en is gericht op de clusters milieu assessment, energie en klimaat, milieuregelgeving, stedelijk milieu en water. Hiermee is in totaal EUR 12.3 miljoen gemoeid. Daarnaast is ook de reguliere bijdrage aan UNEP verhoogd.

Oktober 2002 vonden de 20e bijeenkomst van de Global Environment Facility (GEF) Council en de 2e GEF Assembly plaats. De laatste is afgesloten met de aanvaarding van de Beijing Declaration. Concrete resultaten zijn de wijziging van het mandaat van de GEF door toevoeging van twee nieuwe focal areas (landdegradatie en persistent organic pollutants) en de aanwijzing van de GEF als een financieel mechanisme van de United Nations Convention on Combatting Desertification.

In 2002 droeg Nederland, naast de verplichte bijdrage aan het woestijnbestrijdingsverdrag, vrijwillig bij aan het Global Mechanism. Dit heeft – in het kader van woestijnbestrijding – als mandaat de effectiviteit en efficiëntie van bestaande financiële mechanismen te verhogen en acties voor mobilisatie en kanalisering van financiële middelen te bevorderen. Tevens nam Nederland deel aan de eerste bijeenkomst voor het Verdrag van de «Committee on the Review of the Implementation of the Convention».

Bij de evaluatie van de implementatie van het woestijnbestrijdingsverdrag en ter voorbereiding op de vijfde Conference of Parties, drong Nederland aan op integratie van de nationale plannen tegen verwoestijning in het nationaal beleid (waaronder PRSP). Tevens is een besluit voorbereid de samenhang tussen de Rio-conventies internationaal, nationaal en lokaal te bevorderen. Nederland steunde dergelijke initiatieven door een bijdrage aan het verdragssecretariaat. Daarnaast ondersteunt Nederland een aantal ambassades bij de implementatie van het verdrag door activiteiten in de bilaterale sectorale programma's te integreren.

Meer uniform beoordelingskader voor multilaterale organisaties (uit groeiparagraaf)

Op basis van de resultaten van het beoordelingskader voor multilaterale instellingen (opgezet door Nederland) initiëerde Nederland een overleg met gelijkgezinde landen om tot een uniform beoordelingskader te komen. Dit resulteerde in de oprichting van het Multilateral Organisations Assessment Network (MOPAN). Dit beoogt gezamenlijk een mechanisme te ontwikkelen om beter inzicht te krijgen in het functioneren van multilaterale instellingen. Het is de bedoeling dit mechanisme in 2003 in een aantal landen voor een aantal organisaties uit te testen.

Multilateral Organisations Performance Assessment Network (MOPAN)

Op initiatief van Nederland hebben de MOPAN-leden (een zevental like-minded donoren: Denemarken, Canada, Nederland, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland) in 2002, naast het uitwisselen van informatie, de eerste stappen gezet om te komen tot een gezamenlijk mechanisme om het functioneren van multilaterale instellingen te beoordelen.

Dit mechanisme heeft tot doel om een adequater beeld te krijgen van het functioneren van de organisaties op landenniveau, om zodoende een betere dialoog te kunnen voeren met betrokken organisaties. De MOPAN-leden hebben besloten om in 2003 een proefproject te starten om de ontwikkelde methodologie te testen. Dit proefproject heeft een beperkt karakter en zal worden uitgevoerd in 6 tot 10 landen. Tevens zal slechts het functioneren van vier organisaties (Wereldbank, WHO, UNICEF en de betrokken regionale ontwikkelingsbank) in één sector, de gezondheidssector, worden beoordeeld. Belangrijke aspecten zullen zijn: mate van respect voor ownership, deelname aan hulpcoördinatie, aanpassen van eigen programma's aan PRSP's, armoedefocus en capaciteitsopbouw. De betreffende ambassades van de MOPAN-leden spelen een cruciale rol in deze exercitie. De ambassades zijn verantwoordelijk voor de beoordeling op basis van o.a. eigen kennis en ervaring, gesprekken met vertegenwoordigers van de organisaties, regeringsfunctionarissen en andere betrokkenen, en onderlinge discussie. Deze beoordelingen zullen resulteren in landenrapporten die worden gecomprimeerd tot één syntheserapport per organisatie. Aangezien het een proefproject is om de methodologie te testen ligt de nadruk in 2003 nog niet zo zeer om de uitkomsten, maar meer op de ervaringen van de posten, geleerde lessen en verbeterpunten. Nadien wordt bekeken door de MOPAN-leden op welke wijze de exercitie wordt voortgezet. In ieder geval zal het netwerk voortgaan met de uitwisseling van monitorings- en evaluatie-activiteiten ten aanzien van multilaterale organisaties.

De Kamer periodiek informeren over meerwaarde VN als instrument voor ontwikkelingsdoelstellingen (uit groeiparagraaf)

In 1999 is de Tweede Kamer voor het eerst geïnformeerd over de kwaliteit van de VN als kanaal voor Ontwikkelingssamenwerking (OS). Zoals aan de Kamer toegezegd, wordt in 2004 wederom een dergelijke beoordeling van de kwaliteit van de hulp via VN en Internationale Financiële Instellingen (IFI's) uitgevoerd.

Beleidsconclusies

De Nederlandse inzet voor adequate en stabiele financiering van de VN en andere gespecialiseerde organisaties en voor een billijker lastenverdeling tussen donoren van deze instellingen, leidt op korte termijn niet tot resultaten, maar dient consequent voortgezet te worden.

C. Budgettaire gevolgen van Beleid

 
Beleidsartikel 8 VN-instellingen(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen430 695576 092401 217264 055134 797
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal361 123443 827372 375321 97850 397
8.1UNDP72 60583 95095 02574 87420 151
8.2UNICEF25 53343 50246 93741 9754 962
8.3UNFPA102 28278 05160 53858 5382 000
8.4UNIFEM/Instraw3 4263 8573 7893 993– 204
8.5UNAIDS17 24423 37017 92417 9240
8.6UNCDF6 8077 2617 2617 2601
8.7UNEP2 7234 9927 3922 7234 669
8.8GEF/Montreal Protocol14 18917 89719 22819 579– 351
8.9Verwoestijningsverdrag14717822514580
8.10IFAD6 39014 97510 73812 016– 1 278
8.11Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds15825545140843
8.12Speciale multilaterale activiteiten80 816145 81779 22553 34225 883
8.13Multilateraal deskundigenprogramma28 80419 72223 64229 201– 5 559
      
Ontvangsten8608608608600
8.20Doorberekening UNEP aan andere ministeries8608608608600
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 8 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement2 3622 4983 2933 502
–posten13 38014 14613 76614 929
–totaal15 74316 64417 05918 431

BELEIDSARTIKEL 9 INTERNATIONALE FINANCIËLE INSTELLINGEN

A. Algemene doelstelling

Nederland wil bijdragen aan duurzame armoedevermindering via de Internationale Financiële Instellingen (IFI's) met financiële bijdragen en door beleidsbeïnvloeding.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Beïnvloeding van het beleid van de IFI's, in het bijzonder op het terrein van armoedevermindering, gender, milieu, institutionele ontwikkeling en goed bestuur, en bevordering ownership en donorcoördinatie

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• effectieve en actieve inbreng van de bewindvoerders in de Raden van Bewindvoerders dankzij duidelijke standpunten;

• effectieve inbreng in de jaarvergaderingen van de IFI's, Development Committee (DC) en International Monetary Finance Committee (IMFC), IDA-13 (International Development Association) en AfDF-IX-onderhandelingen (African Development Fund), dankzij onder andere duidelijke Nederlandse posities in interventies en toespraken;

• het verder brengen van de partnership programma's met de Wereldbank (Bank-Netherlands Partnership Program (BNPP)) en de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC) in de richting van Nederlandse OS-prioriteiten onder andere dankzij het halfjaarlijks beleidsoverleg met de Wereldbankgroep en de instelling van een loket voor capaciteitsversterking binnen het BNPP;

• afspraken in Utstein-verband voor strategisch optreden wat betreft het beleid van multilaterale organisaties;

• het in staat stellen van de IFI's, via PRSP-trust funds (en via een strategische detachering bij het World Bank Institute), om ondersteunende activiteiten voor de formulering, uitvoering en monitoring van PRSP's in ontwikkelingslanden uit te voeren en te financieren;

• het verbeteren van de Poverty Reduction and Growth Facility (PRGF) van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), dankzij onder andere Nederlandse druk om de zeven hoofdkenmerken van de PRGF te versterken (bijvoorbeeld het uitvoeren van Poverty and Social Impact Analyses (PSIA's)).

Concrete afspraken tussen de Nederlandse bewindvoerders van het IMF en de Wereldbank en de ambassadeurs uit de 19+3 landen leidden, onder andere dankzij een speciale bijeenkomst tijdens de Ambassadeursconferentie, tot een effectievere beïnvloeding van de Bretton Woods-instellingen (BWI).

Financiering van IDA en AfDF

In 2002 is overeenstemming bereikt over de aanvulling van middelen voor IDA-13. Nederland slaagde er (met andere tegenstanders) echter niet in het schenkingenloket tot de beoogde 10% te beperken. Het kwam uit op 18–21%. Nederland leidde de onderhandelingen over de aanvulling van het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds (AfDF-IX). Deze werden in 2002 succesvol afgerond. Evenals bij IDA-13 leidde dit tot een schenkingspercentage van 18–21% en lukte het Nederland niet het aandeel van de schenkingen te verlagen.

Bevordering intensievere samenwerking en donorcoördinatie tussen de belangrijkste multilaterale instellingen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, met name Wereldbank en VN-instellingen

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• versterkte samenwerking tussen IMF, Wereldbank en regionale ontwikkelingsbanken, onder andere op het terrein van de uitvoering van de MDG's via Nederlandse interventies tijdens twee voorbereidende conferenties in Washington in aanloop naar de FfD-conferentie;

• het management van de IFI's is zich meer bewust van de noodzaak tot samenwerking met andere multilaterale organisaties, doordat Nederlandse bewindslieden hen hier regelmatig op aanspraken;

• in de jaarlijks terugkerende conferentie van de Bretton Woods-instellingen met de ECOSOC (New York) bestaat in toenemende mate overeenstemming over de noodzaak van gezamenlijke actie, (uitvoering Monterrey-consensus); dit is onder andere het effect van Nederlandse interventies in New York en Washington:

• meer coherentie en samenwerking door het zogenaamde «Philadelphia-overleg», het overleg van vertegenwoordigers uit gelijkgezinde landen bij VN (New York) en Bretton Woods Instellingen (Washington), met als doel de coherentie tussen de in Washington en New York ingenomen standpunten te bevorderen.

In 2002 is bovendien voortgang geboekt bij de beoordeling van multilaterale organisaties. De samenwerking van internationale financiële instellingen onderling en met VN-instellingen (en bilaterale donoren) maakten hier deel van uit. Daarnaast is het MOPAN (Multilateral Organizations Performance Assessment Network) opgericht (zie beleidsartikel 8).

Partnerschapprogramma met de Wereldbank

Het Bank-Netherlands Partnership Program (BNPP) vormt het financieel en beleidsmatig kader voor de regionale en wereldwijde samenwerking met de Wereldbank. Het betreft de financiering van niet-landenspecifieke activiteiten met als doel het beleid van de Wereldbank in een door Nederland gewenste richting (bij) te sturen. Daarnaast speelt het BNPP een rol bij de ondersteuning van de PRSP-benadering die Nederland voorstaat. Het programma bestrijkt twaalf sectoren en thema's. Het BNPP is in toenemende mate het kanaal voor Nederlandse cofinanciering van langlopende multi-donor programma's met de Wereldbank op het terrein van onderwijs, gezondheidszorg en energiebeheer.

De financiële uitgaven van het programma zijn de laatste jaren fors gestegen: van EUR 31,6 miljoen in 2000 tot ruim EUR 77,4 miljoen in 2002. Eind 2002 is een evaluatie gestart. Medio 2003 zullen de resultaten bekend zijn.

IDA-13-onderhandelingen

In 2002 kwamen de onderhandelingen voor de middelenaanvulling van de International Development Association (IDA) tot een afronding. Deze waren gecompliceerd en duurden langer dan normaal. Ze resulteerden in een omvang van IDA-13 van 18 miljard Speciale Trekkingsrechten. Dit is een aanzienlijke stijging ten opzichte van IDA-12 (SDR 15,2 miljard) Op het gebied van postconflict, de werkwijze van IDA op landenniveau en aansluiting bij de PRSPs, het allocatiesysteem, de visie van IDA op Afrika en het verschaffen van mondiale publieke goederen, en het sector -en themabeleid zijn belangrijke stappen vooruit gezet. De introductie van een schenkingenloket is een deel van de uitkomsten van de onderhandelingen dat niet bevredigt. De VS wilde een loket voor schenkingen van 50%. Nederland was voorstander van ten hoogste 10%. Na lange discussies en twee additionele onderhandelingsrondes werd een compromis bereikt van 18–21%. Deze schenkingen worden ingezet voor postconflict landen (1,5–4%), wederopbouw na rampen (1%),

HIV/AIDS-programma's (4,5%), arme landen (USD 360 per capita of lager) met een hoge schuld (8%) en overige arme landen (USD 360 per capita of lager). Nederland heeft besloten zijn bijdrage aan IDA op het niveau van 2,6% te handhaven en niet te verhogen tot het historisch gemiddelde van 3,0%, zoals aanvankelijk de bedoeling was. Nederland zal derhalve EUR 373,93 miljoen aan IDA-13 bijdragen.

Revitalisering van het HIPC-initiatief (Highly Indebted Poor Countries), door aandacht te vragen voor financieringsproblemen, bevordering van langere termijn schuldenhoudbaarheid in de betrokken landen door goed schuldenbeheer, realisatie van adequaat toezicht door IMF/WB op de sociaal economische ontwikkelingen om snel ingrijpen bij exogene schokken mogelijk te maken, verstrekking van meer ODA op efficiëntere wijze en het verbeteren van markttoegang voor exporten van HIPC-landen.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• mede dankzij intensieve Nederlandse inspanningen (en aankondiging van een mogelijke bijdrage ad USD 67,51 miljoen) is het financieringsgat van «up to USD 1 billion» in het HIPC Trustfund door donortoezeggingen van in beginsel plm USD 850 miljoen grotendeels gedicht. De Nederlandse bijdrage is toegezegd naar rato van de oorspronkelijke NL-bijdragen aan het HIPC Trust Fund, maar zal pas betaalbaar worden gesteld als andere donoren hun toezeggingen zijn nagekomen;

• op initiatief van Nederland is een met gelijkgezinden (Utstein) afgestemde Joint Position tot stand gekomen en in brede donorkring aanvaard. Hierin werd niet alleen voortgang vastgelegd met betrekking tot de financiering van HIPC, maar werd tevens aandacht besteed aan de langere termijn houdbaarheid van de schuldensituatie in HIPC-landen, beter schuldenbeheer, betere efficiency van ODA (door o.m. ontbinding van hulp) en verbetering van markttoegang;

• ter uitvoering van de gemaakte afspraken heeft Nederland voorstellen ontwikkeld in concept-position papers over markttoegang en ODA-effectiviteit.

Beleidsconclusies

De formuleringsfase van de PRSP's is in 2002 in de meeste landen nagenoeg afgrond. In de volgende fase komen de uitvoering en monitoring centraal te staan. Nederland dient zich in de dialoog met de Wereldbank en het IMF sterk te maken voor een goed IDA-monitoringssysteem en voor voldoende aandacht en middelen voor de Poverty and Social Impact Analysis (PSIA).

Het mede door Nederland opgerichte Philadelphia-overleg blijkt een nuttig instrument voor de bevordering van de coherentie tussen de door de Bretton Woods-Instellingen en de VN uitgedragen standpunten. Nederland streeft naar uitbreiding van dit overleg naar andere VN-hoofdsteden en wil dit concept naar andere groepen landen promoten.

De schuldsanering in HIPC-landen vordert gestaag. Ultimo 2002 hadden 26 landen het HIPC-beslispunt bereikt en 6 hiervan ook het eindpunt waarbij de schuldkwijtschelding onherroepelijk wordt toegekend. De sociaal-economische situatie is in deze landen aantoonbaar verbeterd. Gelet op de potentiële positieve resultaten, zet Nederland zich verder in om de uitvoering van het HIPC-initiatief nieuwe impulsen te geven.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 9 Internationale Financiële Instellingen (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen69 405106 915448 08940 273407 816
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal54 33585 07692 37352 75239 621
9.1WB-partnership Programma31 64170 33177 39932 44544 954
9.2IMF/PRGF10 21010 21110 21110 2101
9.3Speciale Multilaterale Activiteiten IFI's12 4834 5344 76310 097– 5 334
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 9 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement1 9432 0542 1722 335
–posten2 1872 3122 2502 430
–totaal4 1304 3664 4224 765

BELEIDSARTIKEL 10 SAMENWERKING MET MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES

A. Algemene beleidsdoelstelling

Nederland wil het maatschappelijk middenveld (civil society) in ontwikkelingslanden versterken met het oog op duurzame armoedevermindering. Het doet dit via autonome Nederlandse of internationale maatschappelijke organisaties.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Vereenvoudiging subsidiesysteem

Het systeem van subsidieverstrekking aan Nederlandse maatschappelijke organisaties kent drie niveaus:

1. het Medefinancieringsprogramma Breed (MFP-breed) voor de Nederlandse NGO's met een brede alomvattende benadering;

2. de Thematische Medefinanciering (TMF) voor de meer thematisch georiënteerde organisaties;

3. de mogelijkheid voor particulier geïnitieerde kleine projecten.

Binnen dit systeem komt ook beleidsbeïnvloeding door NGO's voor subsidie in aanmerking, mits deze gerelateerd is aan ontwikkelingen in het Zuiden.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• invoering nieuw subsidiesysteem;

• overeenstemming over besteding 5% subsidiegelden aan beleidsbeïnvloeding en educatie door MFO's en VMP;

• sterke groei KPA programma;

• toename betrokkenheid maatschappelijk middenveld bij PRSP's.

Het nieuwe subsidiesysteem treedt in 2003 in werking. De realisatie van wettelijke regelingen is gereed. Met de publicaties in de Staatscourant (december 2001, maart 2002, december 2002) zijn achtereenvolgens het MFP-breed, de TMF en de mogelijkheid voor kleine particuliere initiatieven vastgelegd. De versterking van het Nederlands draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking en de vergroting van directe betrokkenheid blijkt in 2002 uit het nog steeds groeiend KPA-programma van de NCDO. Het beschikbare budget was al in augustus volledig gecommitteerd. In 2003 zal ook het gebruik van de loketten voor kleine burgerinitiatieven bij de MFO's en de NCDO hiervoor een indicator zijn.

In 2002 kregen de medefinancieringsorganisaties (MFO's) en de vakbondsorganisaties FNV Mondiaal en CNV International toestemming om 5% van het toegewezen budget aan educatieve activiteiten en/of beleidsbeïnvloeding te besteden. In het kader van het nieuwe subsidiesysteem zijn de MFO's er in de beschikkingen 2003–2006 op gewezen in overleg met de NCDO te treden. Dit moet leiden tot afstemming en samenwerking wat betreft campagnes voor educatie en beleidsbeïnvloeding.

De participatie van NGO's aan PRSP's neemt langzaam toe. Uit de jaarverslagen van de MFO's en de Posten, almede uit verslagen van onder andere Wereldbank en Eurodad, blijkt dat het maatschappelijk middenveld bij het opstellen van PRSP's steeds meer betrokken wordt, maar dat het daarbij voorlopig vaak méér gaat om het verstrekken van informatie dan om daadwerkelijke consultatie. In enkele landen (Bolivia, Oeganda, Zambia) is, mede door de inspanning van bilaterale donoren (waaronder Nederland) en maatschappelijke organisaties zelf, een belangrijke inbreng van NGO's bij het PRSP-proces verwezenlijkt. In de handreiking aan de ambassades voor de ondersteuning van het PRSP-proces wordt hiervoor expliciet aandacht gevraagd (zie beleidsartikel 6, ondersteuning nationale armoedestrategieën).

Er is nog niet vastgesteld of NGO's een effectievere bijdrage leverden aan internationale lobby voor beleidscoherentie en versterking van de internationale ordening. Eerst wordt de stand van zaken in kaart gebracht. Op basis daarvan kan een eventuele toename worden gemeten. Een en ander zal eind 2003 gereed zijn.

MFP-breed

Het interdepartementaal beleidsonderzoek MFP (IBO MFP) was de aanleiding voor het nieuwe Medefinancieringsprogramma-breed (MFP-breed). Het IBO MFP concludeerde dat er een nieuw beleidskader moest komen. Het inzicht in de doelmatigheid en doeltreffendheid moest verbeteren, de kartelvorming doorbroken worden en het vaste percentage ODA en de verdeling over de organisaties moest niet plaatsvinden op basis van historie, maar op basis van kwaliteit.

Het nieuwe beleidskader kwam eind 2001 tot stand. Een van de afspraken was dat een externe commissie de aanvragen voor het MFP-breed zou beoordelen. De externe en onafhankelijke adviescommissie onder leiding van professor Louk de la Rive Box bracht haar advies «Breed Uitgemeten» op 15 september 2002 uit.

Naast Cordaid, Hivos, ICCO, Novib en Plan trad ook Terre des Hommes toe. De commissie oordeelde dat de kwaliteit van de aanvragen in totaal mager was en kende het minimale percentage van 11% toe. Er valt voor de organisaties nog het nodige te verbeteren op het terrein van taakstelling en resultaatgericht werken.

De zes organisaties werden met elkaar vergeleken. De twee organisaties die beneden het gemiddelde scoorden, Novib en Plan, krijgen een herkansing. Ze mogen in 2004 een verbeterd bedrijfsplan inleveren. De jaarplannen en jaarverslagen zullen elk jaar kritisch worden bekeken. IOB gaat de organisaties evalueren op de resultaten die zij willen bereiken en houdt controle op het monitorings- en evaluatiesysteem van de individuele organisaties. De volgende «toetredingsronde» tot het MFP-breed is in 2006.

Thematische Medefinanciering (TMF)

In 2001 hield het ministerie een beleidsconsultatie over de rollen en verantwoordelijkheden van overheid en maatschappelijk middenveld. Dit resulteerde in het visiedocument «Civil society en structurele armoede bestrijding». Naast het nieuwe beleidskader voor het MFP-breed, vertaalde zich dit ook in een beleidskader voor meer thematische, sectoraal gespecialiseerde organisaties: de Thematische Medefinanciering (TMF). Dit bleek een succes: meer dan 100 organisaties dienden een aanvraag in.

Toelating geschiedde na toetsing op kwaliteit, beheerscapaciteit, beleidsvoornemens en organisatorische groei. Een deel van de organisaties kreeg niet toegekend wat aangevraagd was. Niet vanwege een tekort aan middelen, maar omdat ze onvoldoende scoorden op één of meer criteria. Tot de toegelaten organisaties behoren bekende, die via de oude regeling al subsidie kregen. Verrassend is echter het aantal «nieuwe» organisaties: 14. De relaties van het ministerie hebben zich hiermee verbreed. Niet historische banden bepalen wie toegang heeft, maar de kwaliteit is doorslaggevend.

Inmiddels wordt gewerkt aan een structurele oplossing voor aanvragers op het terrein van de structurele wederopbouw, een onderwerp dat in de eerste TMF-ronde niet aan bod kwam.

Verzelfstandiging SNV

Naar aanleiding van het Interdepartementaal Beleids Onderzoek (IBO) – Personele Uitzending heeft SNV een proces in gang gezet waarbij zij zich van het ministerie heeft losgemaakt.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• SNV was op 1 januari 2002 juridisch zelfstandig;

• de materiële, personele en financiële onafhankelijkheid zijn eind 2002 gerealiseerd;

• aan SNV is een zogenaamde waiver verstrekt, zodat de ambassades laagdrempelig toegang hebben tot de SNV-dienstverlening op het terrein van institutionele versterking (meso-niveau).

Naar aanleiding van de aanbevelingen van het IBO-rapport Personele Uitzending is de ontvlechting van SNV in 2001 in gang gezet. Per 1 januari 2002 werd ze juridisch zelfstandig. De statuten werden gewijzigd en SNV stelde een Raad van Toezicht in. Het proces van verdere ontvlechting kreeg in de loop van 2002 zijn beslag.

Bevorderen resultaatgericht werken

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• jaarplannen MFO's bevatten onderdelen die resultaatgericht zijn uitgewerkt;

• CNV, FNV en VNG hebben een verbetertraject voor resultaatgericht plannen en rapporteren ingezet;

• eindrapport Stuurgroep Evaluaties MFP met concrete aanbevelingen voor verbetering gereed.

De bevordering van effectrapportages vond op verschillende manieren plaats. In de MFO-jaarplannen 2002 werden enkele onderdelen als pilot resultaatgericht uitgewerkt.

In het nieuwe beleidskader MFP-breed zijn resultaatgericht plannen en rapporteren essentiële elementen. De Stuurgroep Evaluaties Medefinancieringsprogramma voerde effectevaluaties uit op het terrein van maatschappijopbouw (Mali, India, Nicaragua en de synthese studie) en directe armoedebestrijding (financiële dienstverlening, certificering, plattelandsontwikkeling Andes en Sahel, en de synthese studie). Deze zijn met een beleidsreactie aan de Kamer aangeboden. Hetzelfde gebeurde met het eindrapport van de Stuurgroep.

Versterking onderzoekscapaciteit en Communicatiemedia/ICT ontwikkelingslanden

→ Belangrijk resultaat in 2002:

• vaststelling beleidskaders voor «Bevordering van onafhankelijke omroepen» en «ICT en Ontwikkeling».

Het onderzoeksprogramma ondersteunt de ontplooiing en versterking van een relevante, eigen onderzoekscapaciteit in ontwikkelingslanden. Het beoogt het gebruik van onderzoek te stimuleren. Nederland wil tevens bevorderen dat internationale financieringsmechanismen voor ontwikkelingsrelevant onderzoek zich meer laten sturen door de vraag vanuit ontwikkelingslanden zelf. Nederland kan dit in de Consultative Group on International Agricultural Research nu effectiever doen, omdat het eind 2002 lid van de Uitvoerende Raad is geworden.

Het communicatieprogramma bevordert de pluriformiteit van de nieuwsgaring en de toegang tot moderne informatie- en communicatietechnologie (ICT) in ontwikkelingslanden. In 2002 gingen twee notities naar de Kamer: één over de bevordering van onafhankelijke omroepen in Afrika en één over ICT en ontwikkeling.

Beleidsconclusies

In hoeverre NGO's daadwerkelijk effectief aan de internationale lobby voor beleidscoherentie en versterking van de internationale ordening bijdragen, dient nader vastgesteld te worden.

Op basis van de eerste TMF-ronde (eind 2002) moeten structurele oplossingen worden uitgewerkt voor een aantal geconstateerde problemen, zoals voor aanvragen op het gebied van de structurele wederopbouw.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 10 Samenwerking met maatschappelijke organisaties (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen1 009 958571 8652 350 873936 3521 414 521
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal511 942547 734627 216568 78558 431
10.1Medefinancieringparticuliere organisaties366 762383 871394 434403 703– 9 269
10.2SNV57 83560 68079 13170 7868 345
10.3Kleine Plaatselijke Activiteiten3 6304 5384 5384 5380
10.4Speciale activiteiten42 19750 914100 42644 06356 363
10.5Voorlichting op het terrein van OS13 40614 63414 73013 3871 343
10.6Communicatieprogramma6 5448 9708 6507 4871 163
10.7Onderzoeksprogramma21 56824 12725 30724 822485
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 10 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement5 1005 3926 7997 299
–posten1 9392 0501 9942 180
–totaal7 0397 4428 7939 479

BELEIDSARTIKEL 11 INTERNATIONAAL ONDERWIJS

A. Algemene doelstelling

Nederland richt zich in zijn internationaal onderwijsbeleid op duurzame capaciteitsopbouw en kennisontwikkeling ten behoeve van armoedevermindering. In het bijzonder wil het hoger onderwijs en scholing van professioneel middenkader in ontwikkelingslanden versterken.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

1. institutionele versterking van hoger onderwijs- en trainingscapaciteit in ontwikkelingslanden

2. vermindering van kwantitatieve en kwalitatieve tekorten aan geschoold middenkader in ontwikkelingslanden

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• herstructurering Internationaal Onderwijsprogramma's (IO), mede op basis van een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO), sluiting van een overeenkomst met het NUFFIC voor uitvoering van nieuwe programma's (NFP en NPT) en verruiming van het Nederlandse aanbod;

• training van 30 fellowship officers van diverse Nederlandse ambassades in de werkwijze van het nieuwe NFP;

• Selectie van eerste zes landen voor het NPT;

• Evaluatie basissubsidie Radio Nederland Training Centre (RNTC) 1997–2001 en start van de besprekingen over een nieuwe financieringsrelatie;

• Evaluatie van het KIT financieringsmodel en start van besprekingen over nieuwe subsidieperiode.

Programma's voor beursverlening (NFP) en institutionele versterking (NPT)

De herstructurering van de IO-programma's startte in 1999 en bleek een langdurig en gecompliceerd proces. Hierbij is rekening gehouden met de belangen van de diverse Nederlandse hoger onderwijsinstellingen. Het Nederlandse opleidingsaanbod is aanzienlijk verruimd. De nieuwe programma's zijn meer vraaggericht, concentreren zich op minder landen en hebben het professionele middenkader in ontwikkelingslanden als doelgroep.

Voor het beheer van deze nieuwe programma's werd eind 2001 de Netherlands Universities Foundation for International Co-operation (NUFFIC) als onafhankelijke intermediaire organisatie geselecteerd. De onderhandelingen vonden juni 2002 hun afronding met het sluiten van een overeenkomst. Hieraan is een notitie toegevoegd over de gewenste monitoring en evaluatie en over de aansturing van NUFFIC. Financiering van NUFFIC vindt plaats op basis van gemaakte kosten, gerelateerd aan vastgestelde normen: een eerste stap naar outputfinanciering. NUFFIC zal tevens de afbouw van de bestaande IO-programma's verzorgen. De besluiten tot mandatering van NUFFIC en tot vaststelling van de subsidieplafonds voor de nieuwe programma's in 2003, verschenen december 2002 in de Staatscourant.

NUFFIC is met de voorbereidende werkzaamheden al ver gevorderd. De eerste overeenkomsten in het kader van NPT en de eerste beursverleningen in het kader van het Netherlands Fellowships Programme (NFP) kunnen de eerste helft van 2003 starten. Het ministerie selecteerde de eerste zes landen voor het NPT en onderhoudt in deze startfase intensief contact met NUFFIC.

Het ministerie organiseerde september 2002 in Den Haag een workshop voor een dertig fellowship officers van ambassades om de nieuwe programma's bekend te stellen en procedures te bespreken.

Programma Samenwerking Internationale Instituten (SII)

Het Programma Samenwerking Internationale Instituten (SII) richt zich op samenwerking met internationale organisaties en instituten. Centrale doelstelling is de opbouw en versterking van de onderwijssector in ontwikkelingslanden. Het SII steunt landenoverstijgende projecten. Nadat de toegang tot dit programma in 2001 was verruimd, is in 2002 een aantal nieuwe aanvragen geïdentificeerd en gehonoreerd. Tevens is een aantal overeenkomsten verlengd of vernieuwd.

Radio Nederland Training Centre (RNTC)

De basissubsidie voor het RNTC over de jaren 1997–2001 is geëvalueerd. Uit de evaluatie blijkt dat de activiteiten van het RNTC en de resultaten hiervan over het algemeen ruimschoots hebben bijgedragen aan de missie van het RNTC1 en aan de doelstellingen van het Nederlands OS-beleid (in het bijzonder de doelstellingen van dit beleidsartikel). Op basis van de evaluatieresultaten zijn in 2002 besprekingen gevoerd over de toekomstige financieringsrelatie.

Bevordering van kennisontwikkeling en kennisuitwisseling

Subsidie Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT)

In 2002 is een bijdrage geleverd aan de evaluatie van de financieringsmodaliteit (outputfinanciering) van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) (in september afgerond). De evaluatie concludeert dat de subsidierelatie BZ-KIT aan transparantie en resultaatgerichtheid heeft gewonnen. Tevens concludeert ze dat het KIT doelmatigheidsinitiatieven heeft genomen en een begin heeft gemaakt met het opstarten van kwaliteitstrajecten en het bepalen van integrale kosten. Het KIT rondde december 2002 een in de evaluatie aanbevolen interne «nulmeting» af. Hiermee kunnen de in de toekomst te hanteren tarieven beter worden onderbouwd. Vanaf september 2002 is een begin gemaakt met inhoudelijk overleg over het productplan voor het overbruggingsjaar 2003 en over de inhoudelijke plannen voor de nieuwe subsidietermijn (2004–2007).

Internationaal Onderwijs: meer flexibel, vraaggericht en in lijn met bilateraal beleid

In 2002 zijn drie nieuwe Internationaal Onderwijsprogramma's gestart: het programma voor institutionele versterking van post-secundair onderwijs- en trainingscapaciteit (NPT) en twee nieuwe beurzenprogramma's (NFP): één voor academische opleidingen, één voor korte cursussen en trainingen op maat. Belangrijkste uitgangspunt van de programma's is de vraaggerichtheid. De identificatie van de ondersteuningsbehoefte geschiedt voortaan door lokale stakeholders in de ontwikkelingslanden. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij beleidsplannen van de landen zelf. Nederlandse instellingen zijn derhalve niet langer betrokken bij de identificatie van te ondersteunen projecten. Bij de beurzenpro-gramma's zal, anders dan tot nu toe, de omvang van de vraag naar opleidingen bepalend zijn voor het aantal beurzen dat per opleiding wordt verstrekt.

De programma's zijn ook flexibeler geworden. Kandidaten van allerlei organisaties in ontwikkelingslanden komen in aanmerking voor beurzen. Projecten zijn niet meer beperkt tot ondersteuning van hoger onderwijsinstellingen alleen. Ook ministeries, NGO's en de particuliere sector kunnen ondersteuning krijgen.

Ook aan de aanbodkant is flexibiliteit gewaarborgd. Zo zijn het aanbod van opleidingen en de uitvoering van projecten niet langer beperkt tot de Nederlandse hoger onderwijsinstellingen. Elke organisatie kan in principe hiervoor in aanmerking komen. Via tenderprocedures wordt het juiste aanbod bij de vraag gezocht. Flexibiliteit komt verder tot uitdrukking in het aanbod van de grote diversiteit aan opleidingen. Dit betreft zowel de duur als de aard van de opleiding. Hetzelfde geldt voor de NPT-projecten. Deze kunnen kortlopend of meerjarig zijn, alles afhankelijk van de behoefte in ontwikkelingslanden.

De programma's sluiten daarnaast beter aan bij het Nederlands bilaterale beleid. Het aantal landen dat voor ondersteuning in aanmerking komt, is verminderd en de landenlijst is in overeenstemming gebracht met die voor de bilaterale samenwerking. Verder sluit het NPT zich vooral aan bij de bilaterale sectoren en thema's. De NFP-beursverlening wordt in toenemende mate gekoppeld aan de institutionele versterking van organisaties. Ook hebben de Nederlandse ambassades nu een grotere rol bij de programma's. Zij zijn vooral betrokken bij het faciliteren van de vraagidentificatie in de ontwikkelingslanden.

Het beheer van de programma's is na een openbare aanbesteding aan NUFFIC gegund, de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs. De overeenkomsten zijn in juni 2002 gesloten.

Beleidsconclusies

Het nieuwe sturingsmodel voor het IO-programma voor de periode 2003/2006 dient er in de praktijk voor te zorgen dat vraaggerichtheid van het programma versterkt wordt en dat het beter aansluit bij de bilaterale OS-programma's.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 11 Samenwerking op het terrein van Internationaal onderwijs(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen120 61124 049115 025128 663– 13 638
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal82 54681 55286 54886 689– 141
11.1Internationaal OnderwijsProgramma82 54681 55286 54886 689– 141
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 11 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement1 1641 2311 4571 550
–posten3 5833 7883 6863 985
–totaal4 7475 0195 1435 535

BELEIDSARTIKEL 12 SAMENWERKING MET HET BEDRIJFSLEVEN

A. Algemene doelstelling

Nederland wil de ontwikkeling van de particuliere sector in ontwikkelingslanden stimuleren. Samenwerking met de particuliere sector zelf is hierbij van groot belang. Verbetering van het ondernemings- en investeringsklimaat vindt plaats door:

– vergroting van markttoegang, schuldverlichting en handelsgerelateerde capaciteitsopbouw;

– bevordering van een voorwaardenscheppend en flankerend beleid ten gunste van de particuliere sector in ontwikkelingslanden;

– investeringsbevordering.

Deze drie beleidsterreinen zijn nader uitgewerkt in de notitie «Ondernemen tegen Armoede» (TK 27 467, nr. 1) en in de aanvulling op deze notitie (TK 27 467, nr. 6).

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Intensiveren samenwerking met de particuliere sector zelf

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• versterkte dialoog met het Nederlands bedrijfsleven;

• consultatie met de particuliere sector in samenwerkingslanden (zie beleidsartikel 6).

De dialoog met het Nederlandse bedrijfsleven heeft in 2002 geleid tot een nog lopend onderzoek naar mogelijke samenwerkingsverbanden en tot een bezoek aan India, samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en een bedrijfslevendelegatie. Vertegenwoordigers van de particuliere sector in samenwerkingslanden zijn geconsulteerd over mogelijke interventies ten behoeve van de verbetering van het ondernemingsklimaat (zie beleidsartikel 6). Internationale activiteiten ter versterking van de particuliere sector zijn gesteund vanuit de partnerschapsprogramma's met de International Finance Corporations (IFC) en de ILO.

Vergroten ondernemerscapaciteit bij bedrijven in ontwikkelingslanden op het gebied van bedrijfsvoering en marktontwikkeling

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• met behulp van PSOM (Programma Samenwerking Opkomende Markten) werden in 2002 additionele investeringen in ontwikkelingslanden gerealiseerd met positieve werkgelegenheids- en inkomenseffecten;

• het PUM (Programma Uitzending Managers) blijkt een relevant programma voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling.

Het PSOM wordt uitgevoerd door Senter en richt zich op het bevorderen van Nederlandse investeringen in een beperkt aantal ontwikkelingslanden door medefinanciering van proefinvesteringen. De uitputting van het programma in 2002 was circa EUR 11 miljoen, waarvan 75% in Afrika. Conform de doelstelling in de begroting 2002 zijn thans 80 projecten in beheer. PSOM is in 2002 tussentijds geëvalueerd. Uit het evaluatierapport (7 november 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden) blijkt dat PSOM daadwerkelijk bijdraagt aan het creëren van banen en het genereren van inkomen (zie ook kader). Op basis van het positief evaluatierapport en gelet op de grote belangstelling van het bedrijfsleven, zowel in Nederland als in de ontwikkelingslanden, is besloten PSOM om te zetten in een structureel programma met een jaarlijks budget van EUR 30 miljoen. Het aantal landen waarvoor het programma openstaat, is uitgebreid van 10 naar maximaal 17. De goedkeuringsprocedures voor PSOM-voorstellen zijn nog eens tegen het licht gehouden en op een aantal cruciale punten vereenvoudigd. Projecten met een hoog«pro poor» gehalte krijgen onder het nieuwe programma extra aandacht.

lProgramma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM). Conclusies tussentijdse evaluatie

1. Het PSOM-programma is er daadwerkelijk in geslaagd private investeringen in ontwikkelingslanden te realiseren die zonder de PSOM-bijdrage vrijwel zeker geen doorgang hadden gevonden vanwege de te hoge risico's, lange payback periode en lage initiële winstgevendheid. Het evaluatieteam concludeerde dat 59% van de bezochte projecten daadwerkelijk additioneel was. Ook de projecten die achteraf minder additioneel bleken, zijn vaak wel succesvolle investeringen gebleken. Bedrijven die van PSOM gebruik maken, behoren vrijwel zonder uitzondering tot het Midden- en Kleinbedrijf.

2. «Pro-poor» effecten zijn met name waargenomen bij de landbouwinvesteringen die veel contractboeren gebruiken of die in minder ontwikkelde regio's uitgevoerd worden. De gemiddelde kosten per gecreëerde arbeidsplaats (EUR 4 472) zijn zonder meer laag te noemen (berekening gebaseerd op de zes afgeronde projecten). Het is nog te vroeg om de werkgelegenheidseffecten van het hele programma in te schatten, maar deze zijn duidelijk positief.

3. Met name in de landbouwsector/agro-industrie heeft een aantal projecten nu al een enorme uitstraling. Het safflower project in Tanzania werkt tijdens de PSOM-investeringsfase (PSOM-bijdrage EUR 490 000) al met 1000 contractboeren en er zijn plannen dit naar 4000 boeren uit te breiden. Het micronutriënten project in China heeft met een PSOM-bijdrage van EUR 400 000 al 600 arbeidsplaatsen geschapen (waarvan 50% voor vrouwen) en leidde tot hogere inkomsten voor de boeren (stijging van 20 à 40%).

4. Projecten houden goed rekening met het milieu.

Doel van het Programma Uitzending Managers (PUM) is de duurzame ontwikkeling van de private sector in ontwikkelingslanden te stimuleren. Stichting PUM heeft in 2002 het midden- en kleinbedrijf in circa 70 ontwikkelingslanden geadviseerd en droeg zo bij aan de kansen voor de betrokken bedrijven. Verder is een begin gemaakt met het versterken van overkoepelende instituties die het bedrijfsleven ondersteunen, zoals Kamers van Koophandel.

Uit de evaluatie van het PUM (2002) bleek dat het een relevant programma voor duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding is. Een aantal aspecten kan echter verbeterd worden. Zo dient de focus meer te liggen op missies binnen de doelgroep van het programma. Ook moet de competentie van de uitgezonden expert beter aansluiten bij de competentie van de lokale organisatie.

Het programma Investeringsbevordering en Technische Assistentie (IBTA), uitgevoerd door de Financieringsmaatschappij Ontwikkelingslanden (FMO), biedt ondersteuning aan bedrijven in ontwikkelingslanden op het terrein van investeringsbevordering en technische assistentie. IBTA heeft zich in 2002 ontwikkeld als een subsidiefaciliteit die complementair is aan de overige FMO-instrumenten, met name op het terrein van het Midden- en Kleinbedrijf. De meeste uitbetalingen (gegevens tot medio 2002) vonden plaats in Afrika (circa 34%). Subsidies zijn verleend aan onder meer lokale financieringsinstellingen en joint ventures tussen Nederlandse en lokale bedrijven in diverse sectoren (agrarisch, delfstoffen, industriële productie, energie/water, infrastructuur, telecom, toerisme en diensten). Hiermee is de ondernemerscapaciteit van het lokale bedrijfsleven versterkt.

Opbouw handelscapaciteit bij ondernemers in ontwikkelingslanden om toegang tot internationale markten te vergroten

→ Belangrijke resultaat in 2002:

• in 2002 heeft het CBI haar activiteiten uitgebreid tot steun aan handelsbevorderende organisaties in ontwikkelingslanden zelf, om zodoende meer lokale capaciteit op dit gebied op te bouwen.

Het CBI (Centrum ter Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden) is het belangrijkste bilaterale instrument om het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden te informeren over export-mogelijkheden op de EU-markten. Zo draagt het CBI bij aan een verbetering van de concurrentiepositie van exporteurs en producenten in ontwikkelingslanden. Deze informatieverstrekking (onder meer over toelatingseisen op de Europese markten) vond ook in 2002 met name plaats via sectorale export promotieprogramma's, workshops, seminars, missies, publicaties, informatiedatabase en de eigen website. Uit een evaluatie in 2002 van de marktinformatie die het CBI verstrekt, bleek dat niet minder dan 79% van de respondenten aangaf dat hun kennis over de EU-markt (sterk) vergroot is. Overigens wordt door bedrijven uit ontwikkelingslanden het internet als informatiebron steeds meer gebruikt. De website van het CBI werd in 2002 vernieuwd hetgeen leidde tot een sterke toename van het aantal «hits».

Voorts heeft het CBI in 2002 ervaringen van exporteurs met technische handelsbelemmeringen (ook wel non-tarifaire handelsbelemmeringen) in kaart gebracht voor acht prioriteitssectoren. In een aantal gevallen heeft het CBI initiatief genomen om deze problematiek binnen de EU aan de orde te stellen. Daarnaast steunde het CBI bedrijven uit ontwikkelingslanden bij het deelnemen aan belangrijke internationale beurzen. Zo hebben in 2002 207 bedrijven uit ontwikkelingslanden kunnen deelnemen aan internationale beurzen in Europa. Ook is in 2002 gestart met het ondersteunen van handelsbevorderende organisaties in ontwikkelingslanden.

Voor een meer uitgebreide terugblik op 2002 wordt verwezen naar de baten-lasten paragraaf in dit jaarverslag.

Vergroting investeringscapaciteit ontwikkelingslanden

→ Belangrijke resultaat in 2002:

• de FMO introduceerde in 2002 twee gespecialiseerde fondsen: één voor bevordering van buitenlandse investeringen in armere DAC-I landen (Nederlands Investerings Matching Fonds; NIMF), één voor het vergroten van de investeringscapaciteit in de infrastructuur in MOL's (MOL Infrastructuur Fonds (MOL-fonds)).

Bij het vergroten van de investeringscapaciteit in ontwikkelingslanden speelt de FMO een belangrijke rol. Zo beheert de FMO de hieronder genoemde instrumenten voor vergroting van investeringscapaciteit van het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden. In het kader van de algemene afspraken met de FMO werd in 2002 een bijdrage van EUR 37,2 miljoen in het FMO Ontwikkelingsfonds gestort om de solvabiliteit van de FMO te versterken. Evenals in 2001 zal het rendement op FMO's eigen vermogen (voor belastingen) in 2002 2,1% bedragen. De beoogde rendementsverhoging tot 5 werd niet gehaald. Dit was het gevolg van de hoge operationele kosten voor de recente versterking van de operationele capaciteit van de FMO en van de afschrijvingen op investeringen in Zuid-Amerika. In de loop van 2002 zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop de FMO aan de verschillende instrumenten uitvoering geeft. Beoogd wordt om vanaf 2003 duidelijker en eenduidiger informatie te krijgen omtrent prestaties en effecten.

Tot medio 2002 zijn bij het Kleinbedrijffonds 10 nieuwe meerjarige projecten goedgekeurd ter waarde van EUR 35 miljoen waarvan 56% in Latijns-Amerika en 28% in Afrika. Het gaat om lange termijn leningen in lokale valuta aan een netwerk van financiële intermediairs voor de financiering van investeringen in lokale bedrijven. Het Kleinbedrijffonds is in 2002 geëvalueerd. Het concept-rapport toont een gemengd beeld en over de concrete aanbevelingen vindt thans nog overleg met de FMO plaats. De Kamer zal medio 2003 over de beleidsconclusies geïnformeerd worden. Het Seed Capital Fonds concentreert zich op deelname middels participaties en achtergestelde leningen in (door-) startende financiële instellingen. Het fonds werkt overwegend in Afrika. Tot eind 2002 werden 15 projecten goedgekeurd en gecontracteerd ter waarde van EUR 13 miljoen, waarvan 60% in Afrika. Het Balkanfonds is in 2002 volledig uitgeput. Hieruit werd onder meer bijgedragen aan het herstel van het betalingsverkeer en aan de opbouw van een gezonde financiële infrastructuur in de Balkanlanden.

Het nieuwe (ongebonden) MOL-fonds is in 2002 opgestart in het verlengde van het OESO-besluit over de ontbinding van de hulp aan de MOL's. Drie financieringen op het gebied van waterkracht en elektriciteitsopwekking werden goedgekeurd voor een bedrag van EUR 34 miljoen. Het MOL-fonds dient op termijn belangrijk bij te dragen aan het betrekken van de private sector bij infrastructuurinvesteringen en -beheer, met name in Afrika. Ook het Nederlands Investerings Matching Fonds (NIMF) ging in 2002 van start. Het fonds dient de drempel voor investeringsplannen van buitenlandse ondernemers in armere DAC-I landen te verlagen. Het doet dit door participaties van buitenlandse ondernemers in lokale investeringen in deze landen te matchen, NIMF heeft tot 1 november 2002, 30 aanvragen voor participaties onderzocht. Drie zijn goedgekeurd voor een waarde van EUR 12,4 miljoen en EUR 3 miljoen uitbetaald. Bij elk fonds betrekt de FMO de PRSP-kaders en de dimensies milieu en maatschappelijk verantwoord ondernemen in haar financieringsbeslissingen.

Het programma Ontwikkelingsrelevante Export Transacties (ORET) en Milieu en Economische Verzelfstandiging (MILIEV) richt zich op versterking van de investeringscapaciteit ter verbetering van de sociale en fysieke infrastructuur. Sinds maart 2002 wordt ook dit programma onder mandaat van FMO/NIO (Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden) uitgevoerd. De uitputting van ORET/Miliev bleef in 2002 beneden de verwachting. Oorzaak hiervoor is de wereldwijde economische teruggang. Deze leidt ertoe dat exporteurs zich terugtrekken en dat overheden in ontwikkelingslanden nieuwe investeringen uitstellen. Uiteindelijk werd circa EUR 63 miljoen uitbetaald.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

Het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is integraal onderdeel geworden van het beleid de private sector in ontwikkelingslanden te stimuleren. Sinds begin 2002 committeren bedrijven die van het ORET/Miliev- of PSOM-programma gebruik maken, zich kennis te nemen van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en deze naar vermogen binnen hun onderneming toe te passen. Het ministerie neemt actief deel in het Nationaal Contactpunt. Dit behandelt onder andere klachten van belanghebbenden over het niet naleven van de OESO-richtlijnen. Het ministerie is ook volop betrokken bij het opzetten van het Kenniscentrum MVO. Milieudefensie gaf met OS-subsidie in 2002 een brochure uit die de richtlijnen voor zuidelijke NGO's toegankelijk maakt.

In het kader van de Thematische Medefinanciering (TMF) is een aantal subsidies toegekend voor activiteiten gericht op MVO en fair trade. Het VMP (Vakbondsmedefinancieringsprogramma) schenkt onder andere aandacht aan het tegengaan van kinderarbeid.

De koffiebranche daagde het ministerie in het kader van MVO uit, meer aandacht aan de positie van de boeren en plantagearbeiders te schenken. Deze worden in grote getale het slachtoffer van de extreem lage wereldmarktprijzen. Een door het ministerie geïnitieerd onafhankelijk onderzoek toonde aan dat individuele bedrijven best bereid zijn wat extra's te ondernemen. De retail sector is al bezig met de invoering van sociale gedragscodes om tot een rechtstreekse duurzame relatie met koffieboeren te komen. De sector verwacht dat koffieboeren sociale en milieunormen hanteren en zorgt op haar beurt voor voorfinanciering en betaalt een betere prijs. Mede onder druk van de supermarkten (afnemers) overwegen koffiebranders hetzelfde te doen.

Beleidsconclusies

De evaluatieresultaten van het PUM dienen in overleg met de Stichting PUM geïmplementeerd te worden. Het gaat daarbij om verdere professionalisering van de stichting als uitvoeringsorganisatie en om meer aandacht voor de effectiviteit van het PUM. Voor het laatste is aanscherping van de selectiecriteria nodig. De FMO dient meer gestroomlijnde informatie te leveren over prestaties en effecten van de door de FMO uitgevoerde instrumenten. Het IBTA dient geëvalueerd te worden.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 12 Samenwerking met het bedrijfsleven(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen137 648362 902437 860245 250192 610
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal153 121154 180186 006246 203– 60 197
12.1Bedrijfslevenprogramma95 12293 05598 463137 058– 38 595
12.2FMO47 22250 59171 04798 516– 27 469
12.3CBI10 77810 53416 49610 6295 867
      
Ontvangsten5450000
12.20Eenmalige uitkering aan moederdepartement5450000
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 12 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement7908351 5031 657
–posten5 9756 3176 1476 630
–totaal6 7657 1527 6508 287

BELEIDSARTIKEL 13 POLITIEKE EN ECONOMISCHE BELANGENBEHARTIGING

A. Algemene beleidsdoelstelling

De politieke en economische belangenbehartiging heeft tot doel bij te dragen aan de verwezenlijking van Nederlandse doelstellingen in relatie tot andere landen. Dit betreft niet alleen het onderhouden van de bilaterale betrekkingen, maar richt zich onder meer ook op het behalen van doelstellingen in multilateraal verband. De samenwerking met landen kan alleen inzichtelijk worden gemaakt als alle onderdelen van het buitenlandbeleid in nauwe samenhang met elkaar worden bezien. In dit artikel wordt met name ingegaan op de bilaterale betrekkingen en economische facetten van het buitenlandbeleid.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Coördinerende rol BZ

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• samenhang in het buitenlandbeleid is op een groot aantal belangrijke dossiers gewaarborgd;

• Nederlandse inspanningen hebben elkaar – waar mogelijk – versterkt.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken gaf ook in 2002 invulling aan de coördinatie van een geïntegreerd buitenlands beleid. Een van de belangrijkste overlegorganen voor interdepartementale afstemming voor grote internationale dossiers is de Coördinatiecommissie voor Internationale Aangelegenheden (CoRIA), een voorportaal van de Ministerraad waarvan het ministerie van Buitenlandse Zaken voorzitter is. De CoRIA kwam in 2002 acht keer bijeen en bereidde onder meer besluitvorming voor over het EU-associatieverdrag met Chili, het Maasverdrag, de nieuwe Nationale Veiligheidsstrategie van de VS, de concept HGIS-nota 2003, de richtlijnen voor de algemene vergadering van de VN, de World Summit on Sustainable Development in Johannesburg en de Europese Handelsbelemmeringen. Dit leidde ertoe dat Nederland op deze terreinen een breed gedragen en samenhangend standpunt kon innemen.

De coördinatietaak van BZ kwam ook tot uiting in de nauwe samenwerking met het ministerie van Economische Zaken (EZ). Deze heeft tot doel de Nederlandse economische belangenbehartiging in het buitenland zo goed mogelijk vorm te geven, in lijn met het buitenlands beleid. Met EZ vond daartoe op verschillende ambtelijke niveaus periodiek overleg plaats. Ter versterking van de economische functie vond een groot aantal activiteiten plaats. Dit werd gefinancierd uit de extra EUR 4,5 miljoen HGIS-middelen die hiervoor in 2000 ter beschikking zijn gesteld. Ter ondersteuning van het Nederlands bedrijfsleven in opkomende markten zijn in Kunming, Lyon en Krakau nieuwe economische steunpunten (Netherlands Business Support Offices (NBSO's)), geopend. In het kader van de versterking van de economische functie maakte het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) een begin met de opzet van een centrum voor training en technologieoverdracht voor de agri-sector in de Oekraïne. Daarnaast is een trainingsmodule ontwikkeld voor medewerkers die op de posten voor het eerst een economische functie vervullen. In de module zit ook een stage bij het Nederlands bedrijfsleven, zodat de medewerkers beter zijn toegerust voor het vervullen van hun functie. In het kader van de economische versterking van het postennet zijn enkele tijdelijke personele versterkingen uitgevoerd op posten in economisch veelbelovende gebieden.

Inzet instrumenten

Bij de invulling van de bilaterale betrekkingen en het behalen van de verschillende doelstellingen op verschillende fronten staat de regering een aantal instrumenten ter beschikking. Hoe dat geïntegreerd wordt ingezet, is weergegeven in de volgende paragraaf «Inzet bilateraal beleid». Samengevat:

• In 2002 vonden twee inkomende officiële bezoeken plaats: één van de president van Nigeria en één van de president van Kazachstan.

• In 2002 zijn twee nieuwe ambassades geopend: in Malta en Cyprus. Daarnaast is een vertegenwoordiging opgezet in Kabul en werd een Tijdelijk Zaakgelastigde in Bagdad gestationeerd.

• In het kader van het versterken van bilaterale partnerschappen zijn veel activiteiten georganiseerd in het kader van 400 jaar VOC, de 300-jarige betrekkingen met Ghana en de 150-jarige bilaterale relatie met Costa Rica.

• Het Programma Kleine Projecten (PKP) financierde ook in 2002 een gevarieerd scala aan activiteiten op de posten. Het PKP-Algemeen is een gedelegeerd beleidsondersteunend fonds voor alle beroepsposten en strekt zich uit over alle terreinen van het buitenlands beleid. De activiteiten die hieruit worden gefinancierd, liggen grotendeels op het vlak van de «Public Diplomacy» en kleinschalige culturele evenementen.

• Het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB) beoogt de doelstellingen van het Nederlands buitenlands beleid te ondersteunen. Uit dit programma leverde de regering in 2002 onder meer een bijdrage aan de Turkse overheid om de grote OIC-EU Conferentie (Dialoog der Culturen; februari 2002) te helpen organiseren. Daarnaast droeg Nederland bij aan het IMF Trustfund ter bestrijding van de financiering van internationaal terrorisme, ondersteunde het de manifestaties in het kader van 300 jaar Nederland-Ghana en 150 jaar Nederland-Costa Rica. Ook vond financiering van diverse cursussen en leergangen van buitenlandse diplomaten (onder meer uit Iran, Oman, Turks-Cyprioten) aan Clingendael plaats.

Inzet bilateraal beleid

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• gezamenlijk standpunt met België en Luxemburg inzake de Europese Conventie;

• ondertekening van Frans-Nederlandse verklaring voor de versterking van de bilaterale betrekkingen;

• samenwerkingsrelaties met de kandidaat-lidstaten kregen een vaster kader in de notitie «Nieuwe Accenten in een Groter Europa»;

• ondertekening van Memoranda of Understanding met Roemenië en Bulgarije als begin van «Thematische Partnerschappen»;

• ondertekening van drie verdragen met Kazachstan: luchtvaartverdrag, douanebijstandsverdrag en investeringsbeschermingsovereenkomst;

• akkoord voor een regionaal verdrag inzake maritieme samenwerking bij de bestrijding van drugstransport in de Caribische regio;

• gezamenlijke missie van de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Economische Zaken naar India;

• leveren van een bijdrage aan het oplossen van het conflict in het Grote Merengebied in centraal Afrika.

West-Europa

In 2002 werd verder gebouwd aan de versterking van de bilaterale betrekkingen met diverse landen in West-Europa. Dit diende ondermeer om de basis voor coalitievorming, onder andere in de groeiende Europese Unie, te verbreden. Zo hield Nederland met België – toen EU-voorzitter – in Charleroi de tweede Belgisch-Nederlandse Conferentie (over kenniseconomie) en met Duitsland in Potsdam de zesde Nederlands-Duitse Conferentie (over bio-ethische onderwerpen). In Charleroi tekende Nederland ook een samenwerkingsovereenkomst met Wallonië.

Deze conferenties slaagden erin interest groups bijeen te brengen en in de betrokken landen een maatschappelijke discussie over de conferentieonderwerpen te starten. Daarmee werd de basis voor beleidsafstemming, ook op andere terreinen, verbeterd. Nederland bereikte met België (en Luxemburg) in de aanloop naar de ER van Kopenhagen overeenstemming over een BeNeLux-memorandum inzake de Europese Conventie. Met Duitsland vond ondermeer op financiële EU-dossiers nauwe consultatie plaats.

De Nederlandse en Franse minister van Buitenlandse Zaken ondertekenden een Gemeenschappelijke Verklaring, dat een kader bevat voor de versterking van de bilaterale betrekkingen (politiek, ambtelijk en maatschappelijk). De verklaring kondigde voor het maatschappelijke «volet» de instelling van een Samenwerkingsraad aan. Deze zal toezien op de maatschappelijke samenwerking tussen beide landen. Deze activiteiten beogen diepgaander contact, beter onderling begrip en daarmee identificatie van gemeenschappelijke belangen met het oog op gezamenlijke initiatieven in bijvoorbeeld de EU.

In februari vond een ontmoeting plaats tussen de ministers van Buitenlandse Zaken van Nederland en Groot-Brittannië. Zij kwamen overeen de samenwerking te verdiepen en besloten; ondere andere tot een bilaterale conferentie voor jongeren. Deze vindt naar verwachting in 2003 plaats.

Ook zijn de voorbereidingen gestart om de betrekkingen met Italië te intensiveren. Dit moet in 2003 resulteren in de oprichting van een forum voor dialoog over de Italiaans-Nederlandse betrekkingen.

Midden- en Oost-Europa

De samenwerkingsrelaties met de EU-kandidaat-lidstaten kregen in 2002 een vaster kader. De notitie «Nieuwe Accenten in een Groter Europa» (TK 23 987, nr. 12) legde verantwoording af over het sinds 1999 gevoerde bilaterale beleid. Dit was vooral gericht op het EU-uitbreidingsproces (zie «Accenten zetten in Midden-Europa», november 1999, TK 26 800, nr. 20). Naast een terugblik werd aangegeven waardoor de bilaterale relaties met de nieuwe EU-lidstaten in de toekomst zouden worden bepaald. De breed opgezette Utrecht Conferentie met Polen (zie kader) beleefde haar tiende zitting met beide ministers van Buitenlandse Zaken als voorzitter. Nu toetreding van Polen aanstaande is, is besloten de Utrecht Conferentie in enigszins aangepaste vorm voort te zetten. Met middelen uit het Matra-programma voor Departementale Initiatieven en voor Partnerschappen kon steeds een brug worden geslagen tussen de toetredingsonderhandelingen, binnenlandse aangelegenheden (bestuurlijke capaciteit, minderhedenvraagstukken) en de bilaterale betrekkingen. Het gevoerde beleid leidde ertoe dat de betrekkingen met de kandidaat-lidstaten uitstekend zijn. Hierdoor ontstonden goede randvoorwaarden voor vruchtbare samenwerking binnen de uitgebreide EU.

Nederland haalde de banden met Slovenië, Litouwen, Letland en Estland aan. De bilaterale betrekkingen intensiveerden zich dankzij de in 2000 en 2001 geopende ambassades en gesteund door de voortgezette «Matra- en PSO-programma's. In Slovenië werden in 2001 en 2002 speciale, breed opgezette, culturele festiviteiten ontwikkeld. De betrekkingen met de Baltische Staten beleefden een hoogtepunt met het bezoek van de Prins van Oranje en de Prinses der Nederlanden. In november 2002 is de positie van waarnemers bij de Conference of Baltic Sea States, waaronder Nederland, versterkt.

Zuid Oost Europa

Ter gelegenheid van het bezoek van de minister van Buitenlandse Zaken aan Bulgarije en het bezoek van de premier van Roemenië aan Nederland werden Memoranda of Understanding getekend als begin van Thematische Partnerschappen. Op elk beleidsterrein waarover deze landen voor EU-toetreding onderhandelen, vond een inventarisatie plaats over de mogelijkheden voor expertise uitwisseling. Beide landen ontvingen als lid van de Nederlandse kiesgroep bij IMF en Wereldbank een gift ter ondersteuning van hun begroting en betalingsbalans.

Met kandidaat EU-lidstaat Turkije vonden regelmatig gesprekken plaats over onder andere de te volgen Turkse koers richting EU-toetreding. Dit met het oog op besluitvorming tijdens de ER van Kopenhagen. In de enige twee kandidaat EU-lidstaten waar Nederland nog niet was vertegenwoordigd, Cyprus en Malta, werden ambassades geopend. Zoals voorzien in bovengenoemde Accentennotitie, is begonnen met beleidsmatige samenwerking met Cyprus. Nederland financierde een programma om Turks-Cypriotische functionarissen met de EU en haar procedures bekend te maken. Ook droeg Nederland via de VN financieel bij om de pendeldiplomatie van VN-onderhandelaar De Soto te faciliteren. Deze was gericht op het naderbij brengen van een oplossing voor de politieke situatie op Cyprus.

De Utrecht Conferentie

De Utrecht Conferentie is een intensieve ééndaagse samenkomst (twee, drie keer per jaar) van Nederlandse en Poolse departementale experts in werkgroepen op alle deelterreinen van het acquis communautaire van de EU, zoals dat door Polen voor toetreding moet worden overgenomen.

De eerste sessie vond maart 1999 in Utrecht plaats op initiatief van de Poolse minister Geremek en toenmalig minister Van Aartsen. De 10e sessie was op 28 november 2002.

Aan beide zijden wordt het unieke karakter van deze pre-accessie-samenwerking benadrukt. Van Poolse zijde stelt men met geen ander EU-land een dergelijk brede samenwerking te hebben. Nederland vindt de Utrecht Conferentie symbolisch voor de historisch en beleidsmatig bijzondere bilaterale band met Polen. Daarom droeg Nederland ook bij aan een seminar van de Universiteit van Utrecht over de historische en actuele betrekkingen tussen beide landen. Nederland ziet de conferentie vooral als een investering in de relatie met een grote toekomstige EU-partner.

Tot nu toe gaf Polen nadrukkelijk de agenda voor de sessies binnen het Utrecht proces aan. Deze fase van eenzijdige expertiseoverdracht is nu voorbij. De Utrecht Conferentie is als bilateraal, EU-gericht forum echter een waardevol instrument. Beide partijen willen dan ook in aangepaste vorm doorgaan.

Symbolisch voor de verandering in de relatie tussen twee EU-lidstaten is het voorbeeld van de Apeldoorn Conferentie tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Hier wordt jaarlijks over 2 à 3 EU-thema's gediscussieerd: met overheid, captains of industrie en andere maatschappelijke vertegenwoordigers. Zo worden een bredere invulling en meer publiciteit bereikt. De ambtelijke contacten kunnen als het ware meeliften met de jaarlijkse spotlights. Het idee om de Utrecht Conferentie in deze richting te ontwikkelen, zal in 2003 met de Poolse gesprekspartners worden besproken.

Rusland en Centraal Azië

Het geplande inkomende staatsbezoek van de Russische president is vanwege de binnenlandspolitieke situatie in Rusland uitgesteld. Wel werd in 2002 frequenter overleg gevoerd op politiek niveau (in Moskou en en marge van de OVSE ministeriële) en op hoog ambtelijk niveau. Rusland was nauw betrokken bij de voorbereiding van het Nederlands OVSE-voorzitterschap (2003). Het Gezamenlijk Actieprogramma Nederland-Rusland voldoet goed als kader voor bilaterale samenwerking. Thans wordt gewerkt aan uitbreiding en verlenging van dit akkoord met nogmaals drie jaar. Ten slotte is de invulling voorbereid van de Nederlandse bijdrage aan de feestelijkheden in St. Petersburg ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan in 2003 (waaronder de aanbieding van een Nationaal Geschenk).

De voorgenomen intensivering van de bilaterale relaties met de Kaukasus, met name de Zuidelijke Kaukasus, kreeg een belangrijke impuls door de voorbereidingen van het OVSE-voorzitterschap. In 2002 betekende dit frequenter overleg met de betrokken landen op politiek en hoog ambtelijk niveau.

Voor Azerbajdzjan is de mogelijkheid geschapen van enige ondersteuning op het gebied van mensenrechten en goed bestuur. Ook de opening van de ambassade in Tbilisi, Georgië (eind oktober 2001), droeg bij aan de intensivering van de relaties. Voorts zet de post zich in voor de Nederlandse handelsbelangen in de Zuidelijke Kaukasus. Deze bestaat grotendeels uit de doorvoer van olie en gas uit Centraal Azië en de Kaspische Zee.

De groeiende belangstelling voor Centraal Azië leidde mede tot een officieel bezoek van de president van Kazachstan aan Nederland (eind november). Dit bezoek was politiek zinvol in verband met het naderend OVSE-voorzitterschap en dienstig aan de belangen van het Nederlands bedrijfsleven. Tijdens het bezoek werden drie verdragen ondertekend: een luchtvaartverdrag, een investeringsbeschermingsovereenkomst en een douanebijstandsverdrag. Wat betreft de mensenrechten stemde Kazachstan in beginsel in met een onderzoek door onafhankelijke experts in OVSE-kader naar twee concrete mensenrechtengevallen die recent de aandacht trokken.

Westelijk Halfrond

De landen van het westelijk halfrond werden in 2002 geconfronteerd met twee nieuwe ontwikkelingen: de «war on terror» en de wereldwijd dalende economie. De laatste treft Latijns-Amerika zwaar en leidt tot sociale en politieke onrust. Daarnaast bleef drugsbestrijding een rode draad bij de samenwerking in de regio. Het Koninkrijksverband vormde hierbij een bijzondere dimensie.

Zoals voorzien in de begroting leidden de gebeurtenissen van 11 september 2001 tot intensievere bilaterale en transatlantische (EU-VS) samenwerking met de Verenigde Staten op het gebied van terrorismebestrijding. De Amerikaans-Nederlandse dialoog is na een aantal ontmoetingen op politiek en hoog ambtelijk niveau verder geïntensiveerd. Tevens is een consultatiemechanisme ontwikkeld en zijn stappen genomen ter versterking van de publieke diplomatie. De voorziene bijeenkomst van het VS-landenteam werd in het consultatiemechanisme geïncorporeerd. Januari 2003 vindt breed overleg plaats tussen de VS-ambassade en het departement. Veel aandacht ging in 2002 uit naar onderwerpen die in de MvT niet waren voorzien: Amerikaanse bezwaren tegen het Internationaal Strafhof, de behandeling van gevangenen in de strijd tegen het terrorisme en veranderingen in de binnen- en buitenlandse politiek van de VS. In 2002 opende het consulaat-generaal in Miami zijn deuren. Dit heeft vooral economische en consulaire taken en vervult tevens een brugfunctie tussen de Koninkrijksdelen, het Caribische gebied en Noord-Amerika.

De historisch goede relatie met Canada kreeg nieuw elan met de aanvaarding door Mr. Pieter van Vollenhoven van het voorzitterschap van de «Contactgroep». Voor de tweede keer werd het jaarlijks bilateraal veiligheidsseminar gehouden, deze keer in Ottawa. In 2002 zou een grote Canadese delegatie ons land bezoeken in het kader van «Team Canada». Dit bezoek – met een sterk economisch karakter – is uitgesteld tot 2003.

De coördinatie van het buitenlands beleid in Koninkrijksverband werd maart 2002 versterkt met een protocol van samenwerking. Dit voorziet in meer assistentie, uitwisseling van personeel en afstemming van werkzaamheden tussen BZ en de Directies Buitenlandse Betrekkingen in Willemstad en Oranjestad. De Nederlandse Antillen hebben verder invulling gegeven aan regionale samenwerking. Zo werden de banden met de Associatie van Caribische Staten versterkt door de plaatsing van een Antilliaanse diplomaat op de ambassade in Port of Spain. Antilliaanse diplomaten vervullen tevens een nuttige rol bij de gedetineerdenzorg in de VS.

Drugs en drugsbestrijding hebben grote impact in de Caribische regio. April 2002 is een akkoord bereikt over de tekst van het initiatief van het Koninkrijk om tot een regionaal verdrag over maritieme samenwerking bij de bestrijding van drugstransport te komen. Naar verwachting zal dit in 2003 in werking treden. Een Nederlandse delegatie bracht een bezoek aan Mexico om de hierover gerezen bilaterale spanningen weg te nemen. Als gevolg van de politieke situatie in Venezuela vonden in 2002 geen bilaterale consultaties plaats met Caracas. Contacten tussen de kustwachten van het Koninkrijk en Venezuela in het kader van drugsbestrijding vonden wel doorgang. Dit gold ook voor de nauwe samenwerking tussen het Koninkrijk en de Verenigde Staten bij de drugsbestrijding in het gebied en in het kader van de Forward Operating Locations (FOL's) op Aruba en Curaçao. De observaties die vanuit de FOL's zijn ontplooid, droegen bij aan de onderbreking van drugshandelstromen in het gebied en aan inbeslagname van grote hoeveelheden cocaïne en marihuana. De Tweede Kamer ontving in november een evaluatie van deze samenwerking. De XTC-nota leidde tot plaatsing van politiemedewerkers bij de ambassade in Washington en het consulaat-generaal in Miami.

Na een periode van toenemende Nederlandse investeringen in Latijns-Amerika is de belangstelling als gevolg van de economische en financiële crises afgenomen. In afwachting van betere tijden werden de contacten op adequaat niveau gehouden en vonden voorgenomen bezoeken doorgang.

Op 23 oktober keurde de Tweede Kamer de Latijns Amerika notitie goed waarin de contouren voor de bilaterale relaties in de komende jaren zijn uitgezet. Deze zijn operationeel uitgewerkt tijdens de regionale ambassadeursconferentie (Washington, oktober 2002). Rond de conferentie vonden tevens seminars plaats over het Amerikaans strafrecht en over ontwikkelingssamenwerking in de Latijns Amerikaanse regio. De viering van 150 jaar betrekkingen Costa Rica-Nederland stond in het teken van milieu, mensenrechten, economische ontwikkeling en cultuur en werd met een slotmanifestatie in het Vredespaleis (21 november 2002) afgerond. In Colombia stagneerde het vredesproces. Desondanks nam Nederland binnen de EU het initiatief om in 2003 toch te proberen – complementair aan de inspanningen van de VS – aan de opbouw van een rechtstaat en de bestrijding van corruptie en straffeloosheid bij te dragen.

In maart voerde de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken in het kader van de jaarlijkse bilaterale conultaties gesprekken in Paramaribo. Integratie van Suriname in de regio is een van de beleidsprioriteiten van de regering Venetiaan. Het land haalde de banden met de buurlanden aan en vervulde een actieve rol binnen de Caricom. Paramaribo deed in 2002 geen beroep op de Nederlandse bereidheid dit integratieproces te ondersteunen. Versteviging van de rechtstaat en democratie kreeg onder meer gestalte door een intensiever gebruik van het rechtshulpverdrag.

Midden-Oosten

Zoals in de begroting aangegeven, staat de bevordering van betrekkingen met landen in het Midden-Oosten met name in het teken van Nederlandse ondersteuning aan en betrokkenheid bij het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP).

Daaraan is in 2002 intensief gevolg gegeven door regelmatige politieke contacten op ministerieel niveau, onder andere met Israëlische, Palestijnse en Egyptische ministers (bezoek Abu Ala, naaste adviseur Arafat; bezoek Peres; bezoeken van verscheidene Israëlische en Palestijnse delegaties die met het MOVP-dossier zijn belast).

Marokko

In 2002 nam de regering zich voor de relatie met Marokko te intensiveren gezien de aanwezigheid van een omvangrijke Marokkaanse gemeenschap in Nederland en het nabuurschap van Marokko en de EU. Deze aangekondigde intensivering vond zijn weerslag in de bezoeken van de staatssecretarissen Ybema (EZ) en Van der Ploeg (OC&W) aan Marokko. Daarnaast bracht de Marokkaanse minister Achaari van Cultuur en Communicatie een bezoek aan Nederland en bezocht het Presidium van de Tweede Kamer Marokko. Ook stuurde het ministerie een programma van culturele activiteiten in het kader van 400 jaar bilaterale betrekkingen met Marokko aan, waartoe de Universiteit van Leiden het initiatief had genomen. Ten slotte is opvolging gegeven aan de aanbevelingen van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking Buitenlandse Zaken om een extra inspanning te doen voor de departementale en interdepartementale beleidsafstemming over Marokko. Dit heeft geleid tot een driemaandelijks interdepartementaal coördinatieoverleg, inclusief verslaglegging over de beleidsrelevante aspecten.

Golf regio

Het voornemen de banden met staten in de Golf regio aan te halen, kreeg met name vorm door een groot aantal bilaterale bezoeken en overleg in de regio. Hieronder vallen onder meer de jaarlijkse politieke bilaterale consultaties met Oman (gehouden in Den Haag) en het bezoek van minister van Verkeer en Waterstaat Netelenbos aan Oman. De Directeur-Generaal Regiobeleid en Consulaire Zaken heeft consulaire consultaties gevoerd met Iran, in samenwerking met de IND. De Directeur-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen leidde een handelsmissie naar Iran. De Iraanse vice-minister van Buitenlandse Zaken Ahani bracht een bezoek aan Nederland. De Secretaris-Generaal van BZ bracht december 2002 een tegenbezoek aan Teheran. Voorts werd de aangekondigde accreditering van een diplomaat (Tijdelijk Zaakgelastigde) in Bagdad gerealiseerd.

Azië

Nederland zette zich het afgelopen jaar in Europees verband in voor versterking van de regionale samenwerking in Azië. Deze is van groot belang voor de stabiliteit in de regio. De minister-president droeg dit ook uit op de bijeenkomst van Aziatische en Europese leiders in het kader van de Asia-Europe Meeting (ASEM) (september 2002). Nederland droeg verder actief bij aan ASEM-initiatieven op het gebied van cultuur, voedselveiligheid, milieu en het tegengaan van het witwassen van geld. Binnen de EU onderstreepte Nederland het belang van een herwaardering van de samenwerking met de Association of South East Asian Nations (ASEAN) en het Asian Regional Forum (ARF). Hiermee wil het de politieke betrokkenheid van de EU bij de dialoog met Azië stroomlijnen en de inhoud van de samenwerking concretiseren. De discussie hierover wordt begin 2003 voortgezet aan de hand van een dan te verschijnen Commissiemededeling over Zuidoost Azië.

De vredesbesprekingen tussen de regering van Sri Lanka en de LTTE (Tamil Tigers) waren voor Nederland aanleiding om tijdens een donorconferentie in Oslo als steun aan dit vredesproces een schuldverlichting van EUR 10 miljoen toe te zeggen (te spreiden over 2002 en 2003).

In 2002 was het 400 jaar geleden dat de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) werd opgericht. Dit werd herdacht met festiviteiten in onder andere Maleisië, Australië en Sri Lanka. De betrokkenheid van het ministerie hierbij was zeer beperkt, omdat de organisatie en financiering van deze activiteiten grotendeels in particuliere handen waren.

Indonesië

De regering spitste haar samenwerking met Indonesië in 2002 toe op het bevorderen van de overgang naar een pluralistische, gedecentraliseerde en democratische rechtsstaat en het bewaren van de Indonesische territoriale integriteit. Tevens verleende Nederland ondersteuning bij het verminderen en oplossen van binnenlandse spanningen en bij het tegengaan van mensenrechtenschendingen. Dit was des te relevanter nu de samenwerking tussen de Indonesische regering en de VS bij terrorismebestrijding de binnenlandse tegenstellingen in het land heeft verscherpt. Nederland steunde Indonesië bij de ontwikkeling en financiering van een wederopbouwprogramma voor de Molukken. Het deed dat samen met het UNDP. Tijdens een donorconferentie in Tokio over een staakt-het-vuren in Aceh zegde Nederland een bedrag van EUR 1 miljoen toe ter ondersteuning van de monitors die dit proces zullen volgen. Mede naar aanleiding van de aanslag in Bali (oktober 2002) drong Nederland binnen de EU aan op versterkte aandacht voor conflictbeheersing en overleg over samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding.

India

Nederland spande zich in 2002 extra in voor de economische relaties met India. Op basis van economische criteria wordt dit land beschouwd als een belangrijke opkomende markt. Het Nederlands bedrijfsleven toont – om diverse redenen – voor dit land echter minder belangstelling dan voor andere opkomende markten. Daarom brachten de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Economische Zaken november 2002 samen een bezoek aan India. Een delegatie van vertegenwoordigers van 25 bedrijven en (onderwijs)instellingen vergezelde hen. De missie had tot doel inzicht te krijgen in de ontwikkelingen in de particuliere sector in India en in de knelpunten voor lokale en Nederlandse investeerders.

Ook beoogde de missie het Nederlands bedrijfsleven te stimuleren in samenwerking met Indiase counterparts initiatieven te nemen op het vlak van maatschappelijk verantwoord ondernemen en investeren tegen armoede. Het bezoek toonde aan dat het beleid (notitie «Ondernemen tegen armoede») aansluit bij het Indiase streven de armoede te verminderen middels een sociaal-economisch beleid dat gericht is op economische groei. Tijdens de missie bleek dat er ruimte is om de samenwerking tussen Nederlandse ondernemingen en Indiase counterparts verder inhoud te geven.

China

De bilaterale samenwerking met China was in 2002 onverminderd intensief. Deze betrof niet alleen het gebied van handel en investeringen, maar ook kennisuitwisseling, milieu, landbouw, justitie, cultuur, sociale infrastructuur en ontwikkelingssamenwerking. Ook in 2002 was aandacht voor de mensenrechtenproblematiek een integraal onderdeel van het Nederlands beleid ten aanzien van China. In 2002 werd het bilaterale samenwerkingsprogramma op het gebied van mensenrechten en goed bestuur verder uitgebouwd. Inmiddels zijn 20 kleine activiteiten in uitvoering, gericht op versterking van de rechtsstaat. Op handelsgebied werden de betrekkingen in 2002 enigszins overschaduwd door een Chinese ban op een aantal Nederlandse producten van dierlijke oorsprong. Deze was onder andere een reactie op strengere Europese regels voor voedselveiligheid.

Noord-Korea

Nederland nam actief deel aan discussies in de Azië-werkgroep in Brussel. Daarmee droeg het bij aan de vorming van het Europese beleid ten aanzien van Noord-Korea. In 2002 voerde de EU twee keer politiek overleg met dit land. Veiligheidsvraagstukken en humanitaire en mensenrechtenkwesties stonden daarbij prominent op de agenda. De spanning op het Koreaanse schiereiland liep eind 2002 weer op toen Noord-Korea bekendmaakte dat het zich het recht voorbehoudt kernwapens te ontwikkelen en daartoe ook voorbereidingen treft. Bij haar standpuntbepaling hierover onderhoudt de EU nauw contact met de meest betrokken partners (Zuid-Korea, de VS en Japan).

Afrika

In 2002 kregen Afrikaanse landen in conflict- en post conflictsituaties onverminderd aandacht om regionalisering van de conflicten tegen te gaan. Deze aandacht kreeg met name vorm door een actieve multilaterale inzet en door bilaterale bezoeken op politiek niveau. In de Hoorn van Afrika vonden oktober en december 2002 bezoeken plaats door de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking aan Ethiopië, Soedan en Eritrea. Deze resulteerden in afspraken over de Nederlandse inzet in de regio (brief aan Tweede Kamer, 28 oktober 2002). Door financiering van de inzet van Zuid-Afrikaanse troepen in Burundi en met EUR 111 miljoen aan het Wereldbank programma voor Disarmament, Demobilization, Repatriation, Reinsertion and Reintegration (DDRRR) voor het Grote Merengebied, leverde Nederland een bijdrage aan de oplossing van het conflict in centraal Afrika. Voor de beslechting van het conflict in Ivoorkust, dat medio september 2002 oplaaide, betaalde Nederland uit het Vredesfonds EUR 1 miljoen aan de Economic Community of West-African States (ECOWAS) voor de inzet van troepen in Ivoorkust. Voorts trad Nederland toe tot de door de VN ingestelde Ad Hoc Advisory Group on Guinee Bissau om bij te dragen aan een duurzame overgang van de fase van post-conflict naar meer duurzame ontwikkeling in dit land.

In 2002 stelde Nederland EUR 6,5 miljoen ter beschikking aan de landen in Zuidelijk Afrika die het zwaarst door de onvoorziene voedselcrisis getroffen zijn. De landen in de Hoorn van Afrika steunde het met EUR 5 miljoen. Met de autoriteiten van Benin en Rwanda, de toegevoegde landen op de 19+3 lijst, werden aanzetten gegeven voor het structurele OS programma. Naar aanleiding van de ontzetting van Nederlandse boeren in Zimbabwe wees de regering de Zimbabwaanse autoriteiten op de uitvoering van de verplichtingen die uit de bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomst voortvloeien.

De versterking van de economische relaties kende wisselende successen. De annulering van de voorgenomen handelsmissie naar Tanzania (wegens geringe interesse van de Nederlandse agrarische sector) was een tegenslag. De belangstelling voor het bezoek van de Nigeriaanse president met een handelsdelegatie was echter groot, hoewel Nigeria niet meer als «opkomende markt» wordt beschouwd. Het bezoek van president Obasanjo (maart 2002) heeft de betrekkingen met het democratisch Nigeria verstevigd. Belangrijkste gespreksonderwerpen waren de rol van Nigeria als regionale vredesbevorderaar en de mensenrechtensituatie in het land. Over de schuldenproblematiek van Nigeria bleef verschil van mening bestaan. En marge van dit bezoek werden Nederlandse en Nigeriaanse zakenlieden met elkaar in contact gebracht. De handelsmissie naar Zuid-Afrika leidde tot nuttige contracten. Naar aanleiding van de evaluatie van PSOM werd Ethiopië op de PSOM lijst opgenomen. Mozambique, Tanzania, Zuid-Afrika, Ghana en Oeganda handhaafden hun plaats op deze lijst.

Nederland richtte zich ook in 2002 op Afrikaans ownership door Afrikaanse initiatieven en institutionele capaciteit op nationaal en regionaal niveau te ondersteunen. Het New Partnership for Africa Development (NEPAD) is een Panafrikaans initiatief. Hiermee neemt Afrika in verregaande mate zelf verantwoordelijkheid voor de ontwikkelingsagenda voor het Afrikaanse continent. Van de agenda bepaalt het zelf de richting. Het African Peer Review Mechanism (APRM) van NEPAD vormt politiek het meest vernieuwende onderdeel van het initiatief. Het betreft een onderlinge beoordeling door en voor Afrikaanse landen op het gebied van politieke, economische en corporate governance. Het initiatief wordt in hoge mate getrokken door President Thabo Mbeki van Zuid-Afrika en werd inmiddels door de Afrikaanse Unie als ontwikkelingsplan geaccepteerd. Nederland acht het NEPAD van groot belang en ondersteunt initiatieven in Nigeria en Zuid-Afrika voorverbreding van het maatschappelijk draagvlak van het gedachtegoed van dit initiatief. In april werd het werkplan 2002–2004 van de Global Coalition for Africa (GCA) goedgekeurd, samen met een Nederlandse bijdrage hieraan. In 2002 verhoogde Nederland zijn financiële betrokkenheid bij de African Capacity Building Foundation (ACBF)om uitvoering van het strategisch plan 2002–2006 van ACBF mogelijk te maken.

Ghana

De herdenking van driehonderd jaar «diplomatieke betrekkingen» tussen Ghana en Nederland, mondde uit in een scala aan activiteiten. Culturele manifestaties namen een belangrijke plaats in en wederzijds hoog bezoek trok algemene aandacht (zie kader). Doelstelling in Nederland was Ghana meer bekendheid te geven als een Afrikaans land waar het goed gaat en zo ook het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking te versterken. Dit lijkt redelijk gelukt te zijn.

300 jaar Ghana-Nederland

De Nederlandse inzet voor de herdenking van 300 jaar «diplomatieke betrekkingen» met Ghana, was verbreding van het draagvlak voor de ontwikkelingssamenwerking met Ghana en meer in het algemeen met Afrika. De toenmalige Minister van Ontwikkelingssamenwerking heeft hierover na aanvang van de festiviteiten enkele bedenkingen geuit. Culturele manifestaties hadden in het programma een belangrijke plaats. Dat was ongewoon, maar leende zich goed om centrale gedachten uit de OS-relatie (partnerschap en gelijkwaardigheid) te belichten. Zoals op regeringsniveau afgesproken, zijn Ghana en Nederland bij elkaar «op de kaart gezet». In Nederland vonden ruim 20 aparte activiteiten plaats, in Ghana 12. Aan Nederlandse kant is daar ook de relatie met Suriname en de Nederlandse Antillen bij betrokken. De historische verhouding, waarin de slavenhandel in de 17e en 18e eeuw domineerde, is immers driezijdig. De periode waarin de activiteiten plaatsvonden, viel samen met het «Jaar van het slavernijverleden». Dit toeval is gebruikt om contact te houden met organisaties die hierbij betrokken zijn, zoals het Landelijk Platform Slavernijverleden, en enkele activiteiten op elkaar af te stemmen. Ghanese organisaties in Nederland waren bij de plaatselijke en algemene activiteiten belangrijke partners.

De publieke aandacht ging vooral uit naar wederzijds hoog bezoek. De Prins van Oranje en Prinses Máxima brachten april 2002 een zeer succesvol bezoek aan Ghana. Zij bezochten de steden Accra, Elmina en Kumasi. Juni 2002 kwam de Asantehene, de koning van Ashanti, naar Nederland. In het Kindermuseum van het Koninklijk Instituut voor de Tropen trof hij nagebouwde kamers uit zijn eigen paleis aan, waar jonge bezoekers de hofrituelen naspeelden. In Ghana leverde de Ghana Netherlands Business Association een bijzondere bijdrage met een wedstrijd voor de bovenbouw van de middelbare scholen in de ontwikkeling van bedrijfsplannen. De titel «The Lasting Impact» drukt goed uit waar het project over ging.

Het project lijkt goed geslaagd wat betreft de versterking van de onderlinge bekendheid. Hierbij horen ook de historische banden, inclusief de zwarte bladzijden van het slavernijverleden.

Beleidsconclusies

De toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking uitte bedenkingen bij de herdenking van 300 jaar «diplomatieke betrekkingen» met Ghana op het moment dat de festiviteiten al in volle gang waren. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen, zijn nieuwe werkafspraken gemaakt over de politieke betrokkenheid bij manifestaties en herdenkingen. De bewindspersonen worden in een zeer vroegtijdig stadium geraadpleegd.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 13 Politieke en Economische belangenbehartiging (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen19 46919 87217 89918 084– 185
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal16 05717 71314 84918 084– 3 235
13.1Programma kleine projecten6 2006 9088 3178 849– 532
13.2POBB/Algemeen5 3417 2274 2004 279– 79
13.3Voorzitterschappen en Staatsbezoeken3 1042 9021 7624 311– 2 549
13.4Diverse bijdragen361392377418– 41
13.5Internationale Manifestaties1 051284193227– 34
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 13 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement4 5874 8504 7195 134
–posten110 870117 214114 067123 207
–totaal115 457122 064118 786128 341

BELEIDSARTIKEL 14 ASIEL, MIGRATIE EN CONSULAIRE DIENSTVERLENING

A. Algemene doelstelling

Het beleidsterrein kent twee algemene doelstellingen:

• het leveren van een bijdrage aan het reguleren van het vreemdelingenverkeer, zowel van het legale personenverkeer en van migranten, als van de toestroom van asielzoekers

• het verlenen van consulaire diensten aan Nederlanders in het buitenland

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Asiel en Migratie

Het ministerie van Buitenlandse Zaken draagt aan de regulering van het vreemdelingenverkeer bij door een beoordelingsadvies voor de toelating van vreemdelingen en asielzoekers, het tegengaan van illegaal verblijf en – waar nodig – het bevorderen van terugkeer. Voorts levert het een bijdrage aan het ontwerpen van beleid in EU-kader. Dit alles in nauwe samenwerking met het ministerie van Justitie.

a. Toelating vreemdelingen: visumaanvragen

Geoperationaliseerde doelstelling voor 2002: het binnen wettelijke termijnen toetsen van aanvragen voor een visum, het nemen van een kwalitatief verantwoorde beslissing en het klantgericht afwikkelen daarvan.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• gereedkomen globaal functioneel ontwerp nieuw visuminformatiesysteem (NVIS);

• uitgewerkte taakverdeling tussen de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Justitie inzake de bevoegdheidsverdeling voor visumverlening;

• verdere harmonisering visumplichtige nationaliteiten Nederland en Aruba.

Om bij te dragen aan de doelstellingen voor 2002 (toetsing binnen wettelijke termijnen van visumaanvragen, nemen van een kwalitatief verantwoorde beslissing en klantgerichte afwikkeling), is het afgelopen jaar verder gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw visuminformatiesysteem (NVIS). De opdracht voor de realisatie van dit nieuwe systeem is gegund. Er is een plan van aanpak en het functioneel ontwerp voor het systeem kwam in concept gereed. Het systeem zal het bestaande Visum Informatie Systeem (VIS/CONVOS), dat aan het einde van zijn technische levensduur is, vervangen. Met het nieuwe systeem zal de kwaliteit van het proces van visumverlening verbeteren en wordt het mogelijk managementinformatie te genereren om het proces beter aan te sturen.

Daarnaast kwam er in 2002 duidelijkheid over de bevoegdheidsverdeling voor visumverlening tussen de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Justitie. Deze is weergegeven in een aanvulling op de Hoofdlijnennotitie Visumwet en op 18 juli (TK 2002/01, 26 106 nr. 6) aan de Tweede Kamer toegezonden. Een ambtelijke werkgroep, waarin de betrokken ministeries zijn vertegenwoordigd, werkt aan een conceptvoorstel voor een nieuwe Visumwet.

Voor de Koninkrijksdelen worden thans verschillende visumprocedures en niet gelijkluidende lijsten met visumplichtige landen gehanteerd. Dit draagt niet bij aan de transparantie van het visumproces voor het Koninkrijk als geheel. Harmonisatie van het visumbeleid tussen de drie Koninkrijksdelen moet op de posten het proces van visumverlening verbeteren. Daartoe is de lijst met visumplichtige nationaliteiten voor Aruba in 2002 in belangrijke mate geharmoniseerd. Met de Nederlandse Antillen vond overleg plaats. Verwacht wordt dat ook de Nederlandse Antillen de lijst met visumplichtige landen grotendeels zullen harmoniseren. Ter bevordering van de samenwerking op het gebied van de visumverlening tussen de Koninkrijksdelen is een adviseur visumen vreemdelingenzaken voor de Nederlandse Antillen en Aruba in Willemstad geplaatst.

Tabel Prestatie-indicatoren visumverlening
 raming 2002realisatie 2002
Aantal aangevraagde visa425 000403 780
Gemiddelde kosten per visum EUR42,943,80
Totale uitgaven visa EUR mln18,217,7
Aantal verleende visa395 000327 975
Aantal geweigerde visa28 00034 419
Totale ontvangsten visa EUR mln10,49,7

Een van de oorzaken voor het lagere aantal aangevraagde visa dan geraamd is het afschaffen van de visumplicht voor Roemeense burgers in 2002.

b. Toelating asielzoekers: ambtsberichten

De geoperationaliseerde doelstelling voor 2002 betrof het uitbrengen van hoogwaardige algemene en individuele ambtsberichten aan het ministerie van Justitie. De nagestreefde afhandelingtermijn voor de individuele ambtsberichten was drie maanden.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• circa 50 algemene ambtsberichten aan het ministerie van Justitie;

• circa 1550 individuele ambtsberichten aan het ministerie van Justitie.

Het aantal uitgebrachte algemene ambtsberichten daalde van 58 in 2000 tot circa 50 in 2002 doordat de Immigratie en Naturalisatiedienst minder vaak een beroep deed op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Als uitgangspunt voor de doorlooptijd van een algemeen ambtsbericht geldt een periode van 4 maanden. De werkelijke doorlooptijd is echter afhankelijk van de onderzoekmogelijkheden in het desbetreffende land en van de aard en omvang van de terms of reference. Bovendien wordt een algemeen ambtsbericht pas aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aangeboden, als de kwaliteit hoog genoeg is. Dat houdt in dat het hieraan voorafgaande onderzoek zorgvuldig moet zijn en dat het algemeen ambtbericht voor beleidsdoeleinden en de dagelijkse beslispraktijk bruikbaar moet zijn.

Het aantal afgehandelde individuele ambtsberichten nam fors toe van 1133 in 2000 naar circa 1550 in 2002. De verwachte stijging voor 2001 en 2002 van het aantal door het departement uit te brengen individuele ambtsberichten, kwam slechts ten dele uit. De Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) vroeg minder indentiteitsonderzoeken aan dan voorzien. Bovendien werd in 2001 een pilot in China gestart, waarbij de IND drie Nederlandse vertegenwoordigingen in China rechtstreeks met onderzoeksverzoeken benaderde. De resultaten hiervan gingen zonder tussenkomst van BZ terug naar de IND. Deze werkwijze is in 2002 voortgezet. In dit jaar zijn circa 140 identiteitsonderzoeken zonder bemiddeling van het departement afgehandeld.

Tabel Prestatie-indicatoren ambtsberichten
 raming 2002realisatie 2002
Aantal algemene ambtsberichten6050
Aantal individuele ambtsberichten20001 561

In beginsel wordt ernaar gestreefd een individueel ambtsbericht binnen drie maanden te leveren. Ook hier is de doorlooptijd echter afhankelijk van de onderzoeksmogelijkheden in een land en tevens van de personele capaciteit op een post. Om die reden is er voor gekozen per land aan te geven hoe lang een onderzoek duurt. Ook het ministerie van Justitie wordt in kennisgesteld van een op voorhand bekende afwijkende (langere) onderzoekstermijn. De gemiddelde doorlooptijd in 2002 bedroeg ruim vijf maanden. Als afgeleide daarvan werd – op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) – vaker verzocht om inzage in de onderliggende stukken van individuele ambtsberichten. In 2002 ging het om zo'n 400 verzoeken.

c. Tegengaan van illegaal verblijf in Nederland

De geoperationaliseerde doelstelling voor 2002 beoogde het bevorderen van terugkeer van uitgeprocedeerde en afgewezen asielzoekers naar hun land van herkomst door een inhoudelijke bijdrage aan de totstandkoming van terugkeerregelingen en een financiële bijdrage voor gefaciliteerde terugkeer. Ook in 2003 worden onderhandelingen gevoerd om het aantal landen waarmee Nederland een terug- en overname overeenkomst heeft, uit te breiden.

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• ontwikkeling van doelgroepgerichte terugkeerprogramma's voor Angolese en Afghaanse burgers die niet of niet langer in Nederland kunnen blijven;

• de ondertekening van terug- en overname overeenkomsten met de voormalige republiek Joegoslavië, Slowakije en Hongarije. In 2002 zijn onderhandelingen gestart met Zwitserland, Macedonië, Armenië en Albanië.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken draagt op verschillende manieren bij aan de terugkeer van vreemdelingen, die illegaal in Nederland verblijven, naar hun land van herkomst. Zo kent het ministerie doelgroepgerichte programma's voor vrijwillige terugkeer en onderhandelt het, samen met het ministerie van Justitie, met derde landen over terug- en overname overeenkomsten. Dit laatste gebeurt zowel bilateraal als in Benelux verband. Ook bij de uitvoering van het terugkeerbeleid werkt het ministerie nauw met het ministerie van Justitie samen. In de brief «Stand van Zaken uitvoering terugkeerbeleid», die het ministerie van Justitie op 16 januari 2002 naar de Tweede Kamer stuurde, wordt deze samenwerking nader toegelicht.

De financiële bijdragen van het ministerie aan de doelgroepgerichte terugkeer van vreemdelingen, komen ten laste van de zogenaamde verrekeningsmiddelen en uit het PROBAM-fonds (Programma ondersteuning beleid asiel en migratie). In 2002 heeft het ministerie ca. EUR 450 000 aan deze gefaciliteerde terugkeer uitgegeven. Deze onderuitputting is toe te schrijven aan het feit dat de terugkeer van vreemdelingen in 2002 nog niet naar verwachting verliep.

BZ heeft in samenwerking met Justitie doelgroepgerichte programma's ontwikkeld voor de terugkeer van Angolese en Afghaanse burgers die niet, of niet langer, in Nederland kunnen blijven. Deze samenwerking leidde tot afspraken met de Angolese autoriteiten om met de terugkeer in te stemmen. Ook stelde het ministerie financiële middelen voor een AMA-opvangproject in Luanda beschikbaar. Het project is inmiddels gestart.

Eind 2002 begon Nederland onderhandelingen met Afghanistan en de UNHCR om tot een tripartiete terugkeerovereenkomst te komen. Hierin is een zogenaamde REAN Plus regeling opgenomen (Return and Emigration of Aliens from the Netherlands). Deze is bedoeld als financiële bijdrage voor de herintegratie van een vreemdeling die aan een doelgroepgericht terugkeerprogramma deelneemt. Volgens prognoses van Justitie zullen weinig Afghaanse burgers vóór de zomer van 2003 (of zelfs zomer 2004) uitsluitsel krijgen over hun aanvraag tot verblijf of de verlenging hiervan. Het is daarom nog onduidelijk hoeveel Afghanen op een gefaciliteerde terugkeer naar Afghanistan een beroep zullen doen.

Het ministerie droeg in 2002 financieel bij aan het programma Return of Qualified Afghans (RQA) van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Het gaat hier om een tijdelijke uitzending naar Afghanistan van hooggekwalificeerde Afghaanse burgers met een verblijfstatus in Nederland met het oog op de wederopbouw van hun land.

In 2002 droeg Nederland opnieuw bij aan de reeds bestaande Herintegratiefondsen voor Bosnië en Irak. De IOM is hiervan uitvoerder. Volgens gegevens van de IOM zijn in 2002 circa 45 personen naar Bosnië en 200 mensen naar Irak teruggekeerd.

Verschillende terug- en overnamedossiers boekten in 2002 vooruitgang. Zo tekende Nederland overeenkomsten met de voormalige republiek Joegoslavië, Slowakije en Hongarije. De onderhandelingen met Zwitserland, Macedonië, Armenië en Albanië (nb. niet in Benelux-verband) bevinden zich in een afrondende fase.

Terugkeer naar Noord-Irak via Turkije

Op basis van de ambtsberichten van Buitenlandse Zaken, heeft het ministerie van Justitie Noord-Irak als relatief veilig beoordeeld. Asielzoekers uit Noord-Irak, die in Nederland zijn uitgeprocedeerd en afgewezen, kunnen op basis van vrijwilligheid naar Noord-Irak terug te keren. Deze vrijwillige terugkeer wordt gefaciliteerd door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).

Omdat er geen rechtstreekse (lucht)verbinding tussen Nederland en Noord-Irak is, keren Noord-Irakese asielzoekers terug via de buurlanden van Irak. Om de doorgang over Turks grondgebied mogelijk te maken, startte Nederland intensieve onderhandelingen met Turkije. Tevens zijn met de Noord-Irakese partijen afspraken gemaakt over de terugkeermodaliteiten voor asielzoekers die naar deze de facto autonome regio willen terugkeren.

Oktober 2001 zegden de Turkse autoriteiten definitief hun medewerking toe. De afspraken werden vastgelegd in een protocol tussen de IOM en de Turkse NGO Anatolian Development Foundation (ADF). ADF is namens de Turkse regering verantwoordelijk voor de uitvoering van de gemaakte afspraken. Inmiddels hebben ook Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk zich bij het protocol aangesloten. Sinds de ondertekening hiervan zijn enkele tientallen Noord-Irakese asielzoekers met hulp van de IOM teruggekeerd.

d. Europese samenwerking en overige doelstellingen

Europese samenwerking

De doelstellingen op het terrein van de Europese samenwerking waren het uitvoeren van de conclusies van Tampere, met specifieke aandacht voor het harmoniseren van regelgeving voor de toelating en opvang van asielzoekers, en het formuleren van een geïntegreerd asiel- en migratiebeleid, gericht op landen van herkomst en doortocht. Daarnaast werd ernaar gestreefd terugen overname regelingen met derde landen tot integraal onderdeel van de externe EU betrekkingen te maken.

Met name na de ER van Sevilla is voortgang geboekt bij de harmonisatie van het EU-beleid voor toelating van vreemdelingen, asiel, opvang en terugkeer. Het ministerie leverde een actieve bijdrage aan de EU raadswerkgroep High Level Working Group on Asylum and Migration (HLWG) en de werkgroepen Asiel, Visa, Grenzen en Migratie. Vorderingen zijn gemaakt met de Dublin II verordening, goedkeuring normen voor het verkrijgen van de vluchtelingenstatus, gezinshereniging, de status van langdurig ingezetenen en de gemeenschappelijke normen voor asielprocedures. Ook is in Europees verband meegewerkt aan de uitvoering van de HLWG actieplannen voor de opzet van partnerschap programma's met Afghanistan, Sri Lanka, Marokko, Somalië, Albanië en Irak, en aan terug- en overnameonderhandelingen.

Tevens bereidde de HLWG raadsconclusies voor voor geïntensiveerde samenwerking met derde landen op het gebied van migratiebeheer. Hiertoe behoort ook een standaardclausule, die in alle toekomstige contractuele relaties met derde landen inzake migratiebeheer moet worden geïncorporeerd.

Overige doelstellingen

Voor wat betreft legalisatie en verificatie was het klantgericht en binnen redelijke termijn afwikkelen van legalisatie en verificatieverzoeken de doelstelling. Ook was voor 2002 de indiening van een legalisatiewet voorzien.

Naar aanleiding van de evaluatie van «probleemlanden» is de interdepartementale behandeling van de door BZ opgestelde Legalisatiewet tot na besluitvorming aangehouden. Of de doelstelling om binnen redelijke termijn legalisatieverzoeken af te handelen is behaald, is niet nauwkeurig vast te stellen. Hiervoor ontbreekt het benodigde geautomatiseerd systeem. Voor optimaal inzicht in de aantallen legalisatieverzoeken (op de posten en het departement) wordt een database ontwikkeld. Omdat deze mogelijk aan het NVIS gekoppeld moet worden, is de voortgang van het project vertraagd. Op basis van de periodiek verkregen informatie van de posten kan echter worden vastgesteld dat de redelijke termijn voor afwikkeling van legalisatieverzoeken in het merendeel van de gevallen wordt gehaald.

Tenslotte stelde het ministerie zich ten doel de bezwaarschriften binnen de wettelijke termijn af te handelen. Dit bleek in veel gevallen niet mogelijk. Dat komt met name doordat een deel van de beschikbare personeelscapaciteit moest worden ingezet voor het wegwerken van de achterstanden. Deze werden hierdoor wel deels ingelopen. Om beslissingen op bezwaar verantwoord te kunnen nemen, is het bovendien van belang een balans te vinden tussen kwaliteit en kwantiteit. De procedures in beroep en hoger beroep worden wel steeds op tijd afgehandeld.

Op dit moment kan niet worden gesteld dat de inspanningen van de externe commissie tot een vermindering van het aantal bezwaar- en beroepszaken hebben geleid.

Consulaire dienstverlening

Op de meest uiteenlopende wijzen zijn Nederlanders in 2002 in het buitenland bijgestaan: bijvoorbeeld door verstrekking van een gewoon paspoort of een nooddocument, hulp bij repatriëring na ongevallen of ziekenhuisopname, het verstrekken van reisadviezen, financiële bemiddeling, diplomatieke druk bij kinderontvoeringen, facilitering van het afleggen van examens en notariële handelingen.

a. Afgifte van paspoorten

De geoperationaliseerde doelstelling betrof de invoering van de bepalingen inzake het besluit Nieuwe Generatie Reisdocumenten en het – op basis van de overeengekomen inspanningsverplichting – binnen vijf dagen na aanvraag afgeven van paspoorten op de posten in het buitenland.

→ Belangrijk resultaat in 2002:

• aanvragers in het buitenland bleken binnen een redelijke termijn van een nieuw reisdocument te kunnen worden voorzien.

Sinds de introductie 1 oktober 2001 van de Nieuwe Generatie Reisdocumenten is ruim ervaring opgedaan met de nieuwe regelgeving en het nieuwe aanvraagsysteem. In het algemeen werkte het systeem goed, al bleek de programmatuur voor verbetering vatbaar. De inspanningsverplichting die het ministerie op zich heeft genomen om reisdocumenten binnen vijf werkdagen op de posten te krijgen, is erg kostbaar. Bezien wordt of het middel van extra koerierszendingen voor elke bestemming gehandhaafd dient te blijven. Bij afschaffing hiervan zal de wachttijd op sommige posten oplopen. Daarbij kan zich een maximum van negen dagen voordoen.

Tabel. prestatie-indicatoren paspoortafgifte
 raming 2002realisatie 2002
Aantal paspoorten90 00099 733
Gem. prijs paspoorten39,7038,16
Aantal Europese identiteitskaarten4 0005 785
Prijs Europese identiteitskaarten16,833,68
Totale ontvangsten3,64,4

In 2002 zijn meer reisdocumenten (nationale paspoorten, kinderpaspoorten en zakenpaspoorten) afgegeven dan aanvankelijk geraamd. Met name het aantal kinderpaspoorten steeg aanzienlijk: zo'n 5 000 méér dan in 2001. Dit verklaart tevens de gedaalde gemiddelde prijs van de verstrekte reisdocumenten. Kinderpaspoorten zijn namelijk goedkoper dan andere soorten reisdocumenten.

b. Gedetineerdenbegeleiding

Geoperationaliseerde doelstelling voor 2002: het verlenen van adequate consulaire begeleiding aan in het buitenland gedetineerde Nederlanders.

→ Belangrijk resultaat in 2002:

• per 1 januari 2002 is een aantal nieuwe normen voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland van kracht geworden.

Deze normen zijn een uitvloeisel van de in 2001 georganiseerde rondetafelconferentie en vormen een nadere invulling van de zorgnorm voor gedetineerden waarom de Tweede Kamer in een motie verzocht. Zo ontvangt sinds 1 januari 2002 buiten Europa elke gedetineerde Nederlander iedere maand dertig Euro door tussenkomst van de posten. Voorts is een specifieke training georganiseerd voor medewerkers van de posten, zowel uitgezonden als lokale, die dagelijks met deze taak zijn belast.

c. Overige doelstellingen

De overige doelstellingen betroffen een snelle en adequate dienstverlening aan Nederlanders in nood, de uitvoering van de nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap en een bijdrage aan het zo betrouwbaar mogelijk houden van de Gemeentelijke Basisadministratie.

De meeste posten verleenden ook in 2002 hulp aan Nederlanders in nood. Een aantal rampen sprong bijzonder in het oog: het busongeluk bij Metz, de gijzeling in Moskou, de aanslag op Bali en de ondergang van een veerboot bij Senegal. In alle gevallen is uitgebreide consulaire ondersteuning geboden.

Het uitstel van de introductie van fase 2 van de nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap naar 1 april 2003 bracht met zich mee dat de voorlichtingscampagne door de posten werd doorgeschoven naar begin 2003.

Documentfraudebestrijding werd versterkt door formulering van wet- en regelgeving. Het beleid inzake legalisatie/verificatie werd gepubliceerd en ook aan de totstandkoming van een nieuw Sociaal Zekerheidsverdrag met Marokko werd een bijdrage geleverd.

Groeiparagraaf

Met de geplande aanpassing van het geautomatiseerde systeem voor de monitoring van bezwaar- en beroepszaken (centrale registratie van doorlooptijden en van gewonnen en verloren zaken) is in november 2002 begonnen. Afronding is voorzien voor juli 2003.

De evaluatie van de besteding van de extra middelen die bij Voorjaarsnota van 1999 ter beschikking zijn gesteld, vond in 2002 geen doorgang en is doorgeschoven naar 2003.

Beleidsconclusies

Het streven naar klantgerichtheid en het tijdig afhandelen van onder meer visumaanvragen, legalisatieverzoeken, individuele ambtsberichten en bezwaarschriften zal in 2003 een vervolg krijgen. Inspanningen zullen in dit kader zijn gericht op efficiëntere processen en de ontwikkeling van systemen die hieraan een bijdrage kunnen leveren. Ook zal indiening van de visumwet en de legalisatiewet in 2003 zijn beslag dienen te krijgen.

De conclusies van de Europese Raad van Sevilla hebben de aanzet gegeven voor nieuwe initiatieven inzake het Europees asiel- en migratiebeleid. De invulling hiervan zal in 2003 door Nederland nadrukkelijk worden nagestreefd in de verschillende EU-werkgroepen.

Belangrijk aandachtspunt in 2003 is het Nederlands terugkeerbeleid. Aanvullende inspanningen zijn in 2003 benodigd om hier beter invulling aan te geven.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen181 154170 46097 133179 202– 82 069
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal180 662170 32796 533179 202– 82 669
14.1Opvang asielzoekers176 345163 46889 538167 327– 77 789
14.2Asielen migratie1 1641 4261 0481 788– 740
14.3Consulaire dienstverlening3892 0261 1512 042– 891
14.4Gedetineerden begeleiding4107031 1531 180– 27
14.5Overig2 3532 7043 6436 866– 3 223
      
Ontvangsten19 34020 29419 48518 859626
14.20Kanselarijrechtenen paspoortgelden19 34020 29419 48518 859626
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 14 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement11 16111 80111 48311 991
–posten123 712130 790127 279137 894
–totaal134 873142 591138 762149 885

BELEIDSARTIKEL 15 INTERNATIONAAL CULTUURBELEID

A. Algemene beleidsdoelstellingen

De algemene doelstellingen van het Internationaal Cultuurbeleid (ICB) zijn de versterking van het internationaal cultureel profiel van Nederland en de verdieping van de culturele betrekkingen met een aantal prioritaire landen en regio's. Een succesvol ICB ondersteunt tevens het behalen van de overige buitenlandspolitieke doelstellingen.

Naast regionale accenten en versterking van de culturele functie op de posten kent het ICB een aantal thematische doelstellingen:

• het bevorderen van Nederlandse cultuuruitingen in het buitenland

• het in het buitenland meer bekendheid geven aan Nederland als ontmoetingsplaats van culturen en de kunstwereld: Nederland vrijhaven

• het behoud en beheer van het materiële en immateriële gemeenschappelijk cultureel erfgoed

• het bevorderen van de zichtbaarheid van de Nederlandse cultuurinbreng.

B. Geoperationaliseerde beleidsdoelstellingen en instrumenten

Aan de doelstelling het profiel van de Nederlandse cultuur in het buitenland te versterken en de culturele betrekkingen te verdiepen, is met de volgende instrumenten invulling gegeven:

Samenwerking met culturele fondsen en instellingen

In 2002 kregen de afstemming en samenwerking met de professionele culturele instellingen (fondsen, overkoepelende en uitvoerende instellingen) opnieuw veel aandacht. De rol van de fondsen bij de besteding van de HGIS-cultuurmiddelen heeft inmiddels vaste vorm gekregen. Daartoe zijn met de fondsen en sectorinstituten de meerjarige afspraken voor 2001 en 2002 verlengd voor 2003–2004.

Inzet wetenschappelijke instituten in het buitenland

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken heeft, in aanvulling op zijn brief van 18 mei 2001 (TK 27 400 V, nr. 75) op 3 april 2002 (TK 28 000 V, nr. 51) antwoord gegeven op de vragen (2001) van het lid Van Baalen over het niet oprichten van nieuwe culturele instituten in het buitenland. In deze brief deelde de staatssecretaris de resultaten mee van een onderzoek naar de eventuele inzet van Nederlandse wetenschappelijke instituten. Samenwerking op ad hoc basis is mogelijk, maar gezien de wetenschappelijke kerntaak van de instituten is de inbreng in samenwerking met prioritaire posten vooral waardevol indien deze aanvullend en ondersteunend is

Erfgoed onder water

In hun brief van 26 april 2002 aan de Tweede Kamer (TK 28 000 V, nr. 62) formuleerden de staatssecretarissen voor Europese Zaken, Cultuur en Financiën een beleidskader voor historische scheepswrakken in buitenlandse wateren. Dit bevat uitgangspunten bij de Nederlands standpuntbepaling over hoe een specifiek historisch scheepswrak, veelal van de VOC, in buitenlandse kustwateren zou moeten worden beheerd.

ICB-Evaluatie

Voorts stuurden de staatssecretarissen voor Europese Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op 11 oktober 2002 een brief aan de Tweede Kamer waarin zij hun reactie gaven op het evaluatierapport van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB). Het IOB rapport bevat de bevindingen van een evaluatieonderzoek naar het ICB in de periode 1997–2000. De IOB onderschrijft het gevoerde beleid in grote lijnen. Zij stelt dat de diverse doelstellingen van het ICB zijn behaald, zij het in uiteenlopende mate, en pleit voor verdere operationalisering van de doelstellingen en voor een grotere effectiviteit in de uitvoering. Met de opvolging van de aanbevelingen is inmiddels begonnen. Hieronder vallen een betere monitoring van het beleid en resultaatmeting, en een grotere landen- en sectorspecifieke invulling.

Bevordering van Nederlandse cultuuruitingen in het buitenland en versterking van de culturele infrastructuur

→ Belangrijke resultaten in 2002:

• Cultuurconferentie 2002 leidt tot aanpassing van het beleid naar een meer landen- en sectorspecifieke uitwerking van het ICB;

• verscheidene projecten ter versterking van de culturele infrastructuur.

De culturele functie op dertien prioritaire posten (Berlijn, Boedapest, Jakarta, Londen, Madrid, Moskou, New York, Ottawa, Parijs, Praag, Pretoria, Rome en Tokio) is versterkt. Dit gebeurde onder andere door analyses van de culturele infrastructuur in de diverse landen en door ondersteuning van activiteiten via gerichte doelsubsidies. Ook zetten deze posten de overige ICB-instrumenten in, zoals de bezoekersprogramma's en het Programma Culturele Ambassade Projecten (PCAP). De Nederlandse culturele fondsen en sectorinstellingen zijn zoveel mogelijk bij de uitvoering van het ICB betrokken, mede met het oog op versterking van het draagvlak voor het ICB in de culturele wereld.

De uitkomsten van de Cultuurconferentie 2002 voor de culturele functionarissen (november 2002) indiceren dat een landen- en sectorspecifieke uitwerking van het internationaal cultuurbeleid geboden is. Deze bevindt zich op de grotere posten (bv. New York, Parijs, Berlijn) al in een vergevorderd stadium. Ook de personeelsmatig minder ruim bezette posten proberen, bijvoorbeeld met ad hoc opdrachten aan externe experts, landen- en sectorspecifieke plannen voor de uitvoering van het ICB te maken.

In 2002 werd voor de versterking van de culturele infrastructuur EUR 222 000 (bijvoorbeeld cultuurbalie, bezoekersprogramma cultuurmedewerkers) gereserveerd en EUR 4,88 miljoen aan 23 projecten in prioritaire gebieden. Aan de fondsen en sectorinstellingen is EUR 8,39 miljoen gedelegeerd. Voorbeelden van projecten die plaatsvonden zijn optredens van Hollandia met De Bacchanten in Brussel, een buitenlandeditie van De Parade, een rondreizend cultureel podiumkunstenfestival in Barcelona, een Nederlandse presentatie en publicatie in het Institut Néerlandais in Parijs tijdens de Mois de la Photo (november 2002), een podiumkunstenfestival met groepen uit Midden- en Oost-Europa in meerdere steden in Nederland en een gebundelde extra inspanning podiumkunsten en beeldende kunst in Rusland.

Het in het buitenland meer bekendheid geven aan Nederland als ontmoetingsplaats van culturen en de kunstwereld

→ Belangrijk resultaat in 2002:

• de toegenomen rol en bekendheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken bij het ICB droeg positief bij aan de uitvoering van het programma «Nederland vrijhaven».

Deze doelstelling is uitgewerkt in het programma «Nederland vrijhaven». Hieronder vallen vele soorten projecten in de diverse disciplines (dans, theater, muziek mime, fotografie, film, festivals). In 2002 werden binnen dit thema 14 projecten goedgekeurd voor een totaalbedrag van EUR 2,11 miljoen. Ze betroffen activiteiten in veel disciplines (muziek – klassiek, modern, contemporain, incl. popmuziek – , theater, dans, literatuur, film, nieuwe media, beeldende kunsten) en bereikten in eenmalige en seriële producties en festivals een groot publiek. Subsidies worden alleen verleend als (streef-)cijfers over bezoekersaantallen bij de verantwoording kunnen worden gestaafd. De (naam)bekendheid van het departement is bij het grote publiek door de actieve betrokkenheid en inbreng van BZ (samen met OC & W) via de ICB-ondersteuning zeer toegenomen.

Behoud en beheer van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed (GCE)

→ Belangrijk resultaat in 2002:

• implementatie van het beleidskader door start wederopbouw nationaal archief in Paramaribo.

Nederland en Suriname kwamen in 2001 een gezamenlijk beleidskader GCE overeen. Met de andere GCE-landen zijn deze landenbeleidskaders in voorbereiding. Vooruitlopend hierop zijn in diverse prioriteitslanden projecten gestart (Suriname, Ghana, Sri Lanka, Zuid-Afrika). Hieraan is een totaalbedrag van EUR 1,23 miljoen toegekend. Zo is onder andere een project gestart ter ondersteuning van de wederopbouw van het Nationaal Archief in Paramaribo (trekker Nationaal Archief, Den Haag) en subsidie verleend ter finalisering van de Atlas of Mutual Heritage. Hierin worden de VOC en WIC-collecties toegankelijk gemaakt. Dit dient samenwerking en onderzoek door nationale en internationale instellingen te bevorderen, evenals de kennis (in Nederland en daarbuiten) over plaatsen en objecten van gemeenschappelijk cultureel erfgoed. De Atlas is internationaal uniek en maakt gebruik van meerdere media, waaronder internet, om de databestanden voor instellingen en het grote publiek, te openen.

Bevorderen van de zichtbaarheid van de Nederlandse cultuurinbreng

Geconcentreerde inspanningen van OC&W, BZ, culturele fondsen en instellingen en culturele instituten in het buitenland bevorderen het culturele profiel van Nederland buiten onze grenzen. Ook is een aanzienlijke hoeveelheid activiteiten ontplooid die vaak door individuen zijn geïnitieerd, al dan niet in samenwerking met buitenlandse partners.

Conferentie Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed

Van 27 februari-1 maart 2002 vond in Bandung de tweede Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed (GCE) conferentie plaats, georganiseerd door de ministeries van OC&W en BZ. Aanwezig waren vertegenwoordigers van de posten uit de GCE-prioriteitslanden, de betrokken departementen en erfgoedinstellingen uit Sri Lanka, Zuid-Afrika, Suriname en Indonesië. De ontwikkeling van de landenspecifieke GCE beleidskaders was de rode draad

van de conferentie. De noodzaak van de landenspecifieke benadering werd opnieuw onderschreven. Voor Nederland blijft het uitgangspunt dat deze landenspecifieke raamwerken met de nationale overheid van de prioriteitslanden wordt afgesloten. Gezien het belang van immaterieel erfgoed in een aantal prioriteitslanden werd geconcludeerd dat dit onderwerp binnen het beleidsterrein meer aandacht verdient. Naast de bilaterale contacten tussen Nederland en de prioriteitslanden werd tevens het belang van samenwerking tussen prioriteitslanden onderling onderschreven.

Project North Sea Jazz Capetown

Het North Sea Jazz Festival in Kaapstad (naar aard en op termijn naar omvang vergelijkbaar met het Nederlandse North Sea Jazz Festival) is goed op weg naar volledige zelfstandigheid. In 2002 deed het voor de derde en laatste keer een beroep op de HGIS-cultuurmiddelen. Verwacht wordt dat het festival na de editie 2002 geheel op eigen benen kan staan. Het project past goed in het HGIS-Cultuurbeleid voor prioriteitsland Zuid-Afrika. Het festival versterkt de culturele uitwisseling tussen Nederland en Zuid-Afrika structureel, er sprake van een grote mate van vraaggerichtheid, het draagvlak binnen Zuid-Afrika en de belangstelling vanuit het bedrijfsleven nemen toe en het festival komt steeds meer «op de kaart» te staan. De stijgende lijn in bezoekersaantallen, inkomsten uit sponsoring en toezeggingen van sponsoren, maakt het aannemelijk dat het festival het vanaf 2003 zonder HGIS-Cultuurbijdrage kan stellen. Dit wordt onderstreept door het relatief lage percentage dat in 2002 is gevraagd (slechts 8% van de begroting).

Beleidsconclusies

De Cultuurconferentie van november 2002 was vooral een exercitie in kennisuitwisseling en lessons learned. Kortheidshalve wordt voor een volledig antwoord naar de resultaten verwezen. Meest saillant was de conclusie dat een landen- en sectorspecifieke invulling van het ICB-werk nu absoluut geboden is.

De IOB rondde begin 2002 een evaluatie van het ICB af. De hoofdbevindingen worden zoveel mogelijk betrokken in de beleidsontwikkeling van het deel van het ICB dat in dit artikel wordt verantwoord. De IOB evalueerde ook het programma cultuur en ontwikkeling. Deze evaluatie is, met de beleidsreactie van de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, december 2002 aan de Tweede Kamer toegezonden.

De Raad voor Cultuur is de aangewezen instantie in Nederland om vanuit een multidisciplinaire invalshoek een gedegen inhoudelijk oordeel te vellen over de artistieke merites van culturele producties en evenementen. In 2002 is hij gestart met de voorbereidingen van de mid term review van het ICB die in 2003 zal plaatsvinden. Voor wat betreft de rol als monitor van de SICA (Stichting Internationale Culturele Activiteiten) is nog overleg gaande over hoe deze zo afdoende mogelijk invulling kan krijgen.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Beleidsartikel 15 Internationaal Cultuurbeleid (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen11 38816 49919 30912 5486 761
      
Uitgaven:     
Programma-uitgaven totaal12 42611 03313 32412 548776
15.1Internationaal cultuurbeleid11 1649 58611 60211 140462
15.2Bijdragen aan instituten1 2621 4471 7221 408314
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 15 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement2 6742 8272 7512 852
–posten23 00324 32023 66625 673
–totaal25 67827 14726 41828 525

6. NIET BELEIDSARTIKELEN

Niet -beleidsartikel 16 Geheim

Budgettaire gevolgen

 
Artikel 16 Geheim (EUR1000)20002001Begroting 2002Jaarverslag 2002
1.Verplichtingen0500
     
2.Uitgaven0500

Niet-beleidsartikel 17 Nominaal en onvoorzien

Budgettaire gevolgen

 
Artikel 17 Nominaal en onvoorzien (EUR1000)20002001Begroting 2002Realisatie 2002
1.Verplichtingen3 6762627 36366
     
2.Uitgaven:3 6762627 36366
17.1HGIS-indexering0027 2270
17.2Onvoorzien3 6762613666

Niet-Beleidsartikel 18 Algemeen

Dit artikel behandelt de apparaatsuitgaven van zowel het departement in Den Haag als het postennet. Het omvat de verplichtingen en uitgaven aangaande het ambtelijk personeel, overige personele uitgaven, materieel en voorlichting.

Het ambtelijk personeel betreft de algemene leiding van het departement (inclusief de minister en de staatssecretarissen), de beleidsdirecties, de ondersteunende diensten, het uitgezonden personeel op de posten, inclusief themadeskundigen en het lokaal aangenomen personeel op de posten. Daarnaast worden in dit artikel de buitenlandvergoedingen aan uitgezonden personeel, overige vergoedingen en diverse overige personele uitgaven verantwoord. Tevens zijn de uitgaven ten behoeve van het post-actieve personeel van het ministerie opgenomen.

De materiële uitgaven hebben betrekking op de uitgaven voor de exploitatie van en investeringen in het departement in Den Haag en de posten in het buitenland. Hieronder vallen onder andere de verplichtingen en uitgaven voor huur van kanselarijen, residenties, personeelswoningen en het gebouw in Den Haag, beveiligingsmaatregelen, automatisering en communicatiemiddelen, klein onderhoud en bouwkundige projecten.

Op de personele en materiële kosten zijn de jaarlijkse (reguliere) loon-, prijs-, en koersontwikkelingen van toepassing. Deze ontwikkelingen dekt Buitenlandse Zaken af binnen de daarvoor in de HGIS getroffen voorziening. Loonkostenstijgingen vloeien met name voort uit afgesloten CAO's; de prijsstijgingen waarmee Buitenlandse Zaken te maken heeft passen binnen het kader van algehele (mondiale) inflatie. Daarnaast spelen koersfluctuaties tussen met name de euro en de Amerikaanse dollar een belangrijke rol.

De voorlichtingsuitgaven die betrekking hebben op de algemene informatievoorziening over het buitenlands beleid van Nederland, de nieuwsvoorziening van het ministerie en de informatie over Nederland in het buitenland worden ook in dit artikel verantwoord.

Tot slot wordt hier vermeld dat door vertraging van de invoer van het nieuwe financiële systeem Piramide in 2002 uitgaven en verplichtingen in vreemde valuta nog niet gerapporteerd werden op basis van een vooraf vastgestelde omrekenkoers (corporate rate).

Totaaloverzicht toerekening apparaatsuitgaven 2002 (extracomptabel)
 Raming totaalRealisatie totaalRealisatie dep. Realisatie postenToerekening
1.Internationale ordening38 01941 0572 87438 1836,2%
2.Vrede, veiligheid en conflictbeheersing17 01918 3911 83916 5522,8%
3.Humanitaire hulp3 9644 2582 25720010,6%
4.Goed best., mensenrecht. en vredesopb.7 0947 6822 6894 9931,2%
5.Europese integratie36 15639 0478 59030 4575,9%
6.Bilaterale ontwikkelingssamenwerking111 249120 16715 622104 54518,2%
7.Programma's en fondsen van de EU2 7823 0272 1498780,5%
8.VN-instellingen17 05918 4313 50214 9292,8%
9.Internationale financiële instellingen4 4214 7652 3352 4300,7%
10.Samenwerking met maatschap. organisaties8 7949 4797 2992 1801,4%
11.Samenwerking oht van intern. onderwijs5 1435 5351 5503 9850,8%
12.Samenwerking met het bedrijfsleven7 6508 2871 6576 6301,3%
13.Politieke en econ. belangenbehartiging118 786128 3415 134123 20719,5%
14.Asiel, migratie en consul. dienstverlening138 762149 88511 991137 89422,7%
15.Internationaal cultuurbeleid26 41828 5252 85225 6734,3%
      
18.Algemeen67 02772 46772 467011,0%
Totaal apparaatsuitgaven610 343659 343144 806514 538100,0%

De toerekening van de apparaatskosten over 2002 is gebaseerd op de percentages uit het schattingsonderzoek van begin januari 2002. Als gevolg hiervan zijn de effecten die voortvloeien uit de wijzigingen in de bezetting over 2002 niet verwerkt in bovenstaande toerekeningstabel

Kengetallen

In de tabel op de volgende pagina worden de bij ontwerpbegroting 2002 geraamde uitgaven aan personeel en materieel afgezet tegen de realisaties. Hetzelfde geldt voor de bezettingscijfers.

Hieronder volgt een korte toelichting.

Personeel departement

De bezetting is bijna 3,5 procent hoger uitgevallen dan de ruimte bij ontwerpbegroting. Dit komt ondermeer door uitbreidingen in het kader van de skill mix, de Taskforce OVSE en de Taskforce ICC. Samen met een stijging van de gemiddelde prijs (met name CAO-effecten en pensioenpremies) leidt dit tot een hoger toegelicht begrotingsbedrag.

Personeel posten

De gemiddelde bezetting van het uitgezonden personeel op de posten is ruim 1,5 procent lager uitgevallen. CAO-effecten en pensioenpremies liggen ook hier ten grondslag aan een gemiddelde prijs die hoger uitvalt dan was geraamd. Tezamen leidt dit tot een gerealiseerd toegelicht begrotingsbedrag dat ruim EUR 3,2 miljoen hoger ligt dan het geraamde bedrag.

Themadeskundigen

Vanwege een lager dan geraamde bezetting valt het gerealiseerde begrotingsbedrag lager uit.

Vergoedingen

Ondanks een iets lagere bezetting zijn de uitgaven voor vergoedingen hoger uitgevallen. De verklaring hiervoor is met name gelegen in koerseffecten: de dollar is tot medio 2002 gestegen, terwijl de ontwerpbegroting 2002 in de eerste helft van 2001 is opgesteld.

Lokaal personeel

Het hoger dan verwachte begrotingsbedrag kan met name worden verklaard door koerseffecten en door een bezetting die bijna 3,5% boven de verwachte bezetting is uitgekomen. Voor dit laatste is een aantal redenen: de opening van nieuwe posten, de omzetting van uitgezonden naar lokaal personeel en de gestegen inhuur van lokaal personeel ten behoeve van vakdepartementen. Dit laatste punt leidt overigens bij Buitenlandse Zaken tot een meerontvangst: vakdepartementen krijgen de kosten doorberekend.

Materieel

De totale materiële uitgaven vielen in 2002 hoger uit dan verwacht. Dit heeft verschillende oorzaken. Door de uithuizing van een aantal directies van Buitenlandse Zaken moesten extra kosten gemaakt worden. Daarnaast stegen wegens prijsbijstellingen de kosten voor materieel in zowel Den Haag als op de posten. Verder diende voor een goede accommodatie van de computersystemen de bandbreedte vergroot te worden waardoor de kosten voor de ICT-verbindingen toenamen.

Overige apparaatsuitgaven

Aan overige apparaatsuitgaven heeft Buitenlandse Zaken iets minder uitgegeven dan geraamd bij de ontwerpbegroting 2002. De meeruitgaven voor automatiseringsinvesteringen werden ruimschoots gecompenseerd door minderuitgaven elders (o.a. wachtgelden en werving & selectie).

(bedragen x EUR1000) Tabel Kengetallen personeel en materieel
 Raming 2002Realisatie 2002
Personeel departement  
Loonkosten  
Gemiddelde bezetting1 8171 878
Gemiddelde prijs5155
Toegelicht begrotingsbedrag91 846103 456
   
Personeel posten  
Loonkosten  
Gemiddelde bezetting1 2301 209
Gemiddelde prijs5963
Toegelicht begrotingsbedrag72 87076 138
   
Themadeskundigen  
Loonkosten  
Gemiddelde bezetting7259
Gemiddelde prijs7170
Toegelicht begrotingsbedrag5 1474 105
   
Vergoedingen  
Gemiddelde bezetting1 3021 268
Gemiddelde kosten4757
Toegelicht begrotingsbedrag61 32172 167
   
Lokaal personeel  
Loonkosten  
Gemiddelde bezetting1 9562 022
Gemiddelde prijs3033
Toegelicht begrotingsbedrag59 46267 175
   
Materieel  
Gemiddelde bezetting (incl att.)5 3825 438
Gemiddelde kosten4649
Toegelicht begrotingsbedrag249 645267 431
   
Toegelicht begrotingsbedrag540 291590 472
   
Overige apparaatsuitgaven*70 05268 871
   
Totaal apparaatsuitgaven610 343659 343

*Overige apparaatsuitgaven hebben o.a. betrekking op bedrijfsvoering posten, opleidingen, vernieuwing personeelsbeleid, wachtgelden en investeringen in automatisering. (Exploitatie automatisering valt onder materieel.)

Misbruik en Oneigenlijk gebruik problematiek ten aanzien van de BTZR en de wachtgelden

Het Besluit Tegemoetkoming Ziektekosten Rijkspersoneel (BTZR) is in principe gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O). De hoogte van de uitkering is immers afhankelijk van de opgave van de betrokkene zelf. In 2002 is in totaal EUR 7,5 miljoen uitgekeerd. Het controlebeleid is ten eerste gericht op de onderbouwing van mutaties met bewijsstukken (de polis voor de ziektekostenverzekering). Ten tweede wordt gebruik gemaakt van de rapportages van de Dienst Informatievoorziening Overheidspersoneel die bestandskoppelingen heeft gemaakt om onderzoek te kunnen doen naar eventuele dubbele uitkeringen bij overheidspersoneel. Tenslotte voorziet het controlebeleid in een additionele steekproefsgewijze controle binnen risicogroepen. Deze controle is over 2002 niet uitgevoerd. Op basis van de bevindingen bij de controles in de afgelopen bedraagt de M&O-problematiek circa 3% van de uitgaven.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor de uitvoering van de regelingen voor wachtgelden, WW-uitkeringen en bovenwettelijke uitkeringen. De feitelijke uitvoering vindt plaats door de USZO. De genoemde regelingen zijn gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O), omdat voor de aspecten van het arbeidsverleden en neveninkomsten gebruik wordt gemaakt van de gegevens van de betrokkene zelf. De USZO heeft hiervoor een controlebeleid ontwikkeld. De declaraties van de uitgekeerde bedragen uit hoofde van de wachtgeldregeling zijn als voorschot aan de USZO voldaan en in de extra-comptabele voorschottenadministratie opgenomen. De definitieve vaststelling zal plaatsvinden op basis van een bij de jaarstukken van de USZO behorende accountantsverklaring. Over 2001 is een goedkeurende verklaring afgegeven.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

 
Artikel 18 Algemeen (EUR1000)20002001Begroting 2002Realisatie 2002
1.Verplichtingen587 229611 140600 816656 723
     
2.Uitgaven:581 906596 799610 733660 715
18.1Apparaatsuitgaven581 765595 899610 343659 343
18.2Koersverschillen1409003901 372
     
3.Ontvangsten12 98411 1879 52312 018
Apparaatskosten(extracomptabel) bij beleidsartikel 18 (x EUR1000)
 200020012002realisatie 2002
–departement65 14668 87667 02872 467
–posten0000
–totaal65 14668 87667 02872 467

7. Mededeling over de Bedrijfsvoering

Inleiding

In het verleden werd in de bedrijfsvoeringsparagraaf gerapporteerd over een aantal vaste onderwerpen. Dit jaar doet voor het eerst rapportage over de bedrijfsvoering in de vorm van een mededeling zijn intrede. Deze mededeling heeft een uitzonderingskarakter. Alleen de knelpunten in de bedrijfsvoering en de daarvoor te treffen maatregelen, plus belangrijke kwaliteitsverbeteringen worden in de mededeling gemeld.

Echter, deze eerste mededeling dient te worden gezien als een overgangsmededeling. Voor de bedrijfsprocessen financieel en materieelbeheer wordt de mededeling afgegeven, met inachtneming van een aantal aandachtspunten. Voor de rapportage over belangrijke kwaliteitsverbeteringen wordt terug gegrepen op de «vaste bedrijfsvoeringsonderwerpen».

De Mededeling

De minister van Buitenlandse Zaken verklaart hierbij als volgt. In het verslagjaar is, uitgaande van de Baseline financieel en materieelbeheer, op een gestructureerde wijze aandacht besteed aan het financieel beheer, het materieelbeheer en de daartoe bijgehouden administraties bij het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Een en ander heeft in het verslagjaar geresulteerd in beheerste bedrijfsprocessen. Daarbij is een aantal punten van aandacht naar voren gekomen ten aanzien waarvan verbeteracties zijn of worden gestart.

Uit de vergelijking van de Baselines Financieel en Materieel Beheer met de interne regelgeving zijn de volgende aandachtspunten naar voren gekomen:

– de kwaliteitstoetsing op uitvoerbaarheid en controleerbaarheid van nieuwe wet- en regelgeving is nog onvoldoende;

– het beleid ter voorkoming en bestrijding van «Misbruik en Oneigenlijk Gebruik» (M&O-beleid) wordt niet in samenhang gecommuniceerd;

– het centrale Besluit Materieel Beheer vindt nog onvoldoende uitwerking in de BZ-regelgeving;

– het materieel beheer (voorraden) wordt niet centraal vastgelegd.

Naar aanleiding van deze punten zijn c.q. worden onderstaande verbeteracties gestart:

Financieel beheer: Kwaliteitstoets regelgeving

De toetsing op uitvoerbaarheid en controleerbaarheid van nieuwe wet- en regelgeving wordt op dit moment «slechts» impliciet door de proceseigenaren uitgevoerd. In 2003 zal deze toetsing worden gestructureerd en geëxpliciteerd, door het proces zo in te richten dat de proceseigenaren verplicht worden de toetsing uit te voeren en hierover te rapporteren aan de directie FEZ. Verder zal de directie FEZ steekproefsgewijs ondermeer de processen op het terrein van het financieel beheer toetsen op uitvoerbaarheid en controleerbaarheid. Per jaar zal hiertoe een aantal processen belicht worden zodat binnen enige tijd de gehele regelgeving is getoetst.

Financieel beheer: M&O-beleid

In 2002 heeft Buitenlandse Zaken het M&O-beleid voor subsidies – de belangrijkste groep M&O-gevoelige regelingen – in kaart gebracht. De conclusie was dat BZ voor subsidies over een samenhangend M&O-beleid beschikt (regelgeving, controlebeleid, sanctiebeleid en evaluatie), maar het beleid niet als M&O-beleid en niet in samenhang naar de organisatie communiceert. Het M&O-beleid is verweven in verschillende kaders, procedures en instrumenten die via het Handboek Bedrijfsvoering Buitenlandse Zaken (HBBZ) aan de organisatie worden aangeboden. Gekeken wordt naar mogelijkheden om meer samenhang en transparantie te brengen in de M&O-elementen die op dit moment nog op verschillende plekken in het HBBZ aangeboden worden.

Materieel beheer: Besluit Materieel Beheer

Buitenlandse Zaken heeft het Besluit materieelbeheer 1996 integraal opgenomen in haar regelgeving. Hierbij is niet gekeken of de specifieke BZ-situatie een vertaling en aanvulling van de regelgeving nodig maakt. Wel is het materieelbeheer vertaald in de kwaliteitstoets bedrijfsvoering, een instrument dat aan de organisatie wordt aangeboden om risico's in de bedrijfsvoering in kaart te brengen. Inmiddels wordt door het ministerie van Financiën gewerkt aan een herziening van het Besluit materieelbeheer 1996. Wanneer dit Besluit wordt geformaliseerd worden de consequenties voor Buitenlandse Zaken onderzocht en zal de BZ-regelgeving hier navenant op worden aangepast.

Materieel beheer: centrale vastlegging

In 2002 is het informatiesysteem Piramide in gebruik genomen. Het materieelbeheer maakt nog geen deel uit van deze eerste operationele versie. De verwachting is dat op zijn vroegst in 2004 het centrale materieelbeheer kan worden opgenomen in Piramide. Wel is reeds een inventarisatie gemaakt van de informatiesystemen waarmee materieel wordt geregistreerd. Alle afzonderlijke toepassingen voor het materieelbeheer zijn geïdentificeerd en er zijn acties ondernomen om risico's en knelpunten met betrekking tot het materiaalbeheer binnen deze systemen te verminderen. Verder wordt inmiddels extra aandacht aan materieelbeheer geschonken via een service level agreement met de interne accountantsdienst door controles naar het materieelbeheer uit te laten voeren (opzet, werking in de praktijk) en is extra aandacht verzocht voor het materieelbeheer tijdens missies van de interne inspectie eenheid.

Naast bovengenoemde ontwikkelingen wil de minister van Buitenlandse Zaken melding maken van een aantal kwaliteitsverbeteringen in de navolgende bedrijfsprocessen. Voor een uiteenzetting over het financieel beheer bij het CBI wordt verwezen naar de Agentschapparagraaf. In de bijlage AR wordt ingegaan op de invoering van de nieuwe richtlijnen voor het voorschottenbeheer.

Vernieuwing personeelsbeleid

De organisatie van Buitenlandse Zaken begint langzaam maar zeker de vruchten te plukken van de vernieuwing van het personeelsbeleid, die enkele jaren geleden is ingezet. Lijnchefs en medewerkers raken vertrouwd met instrumenten op dit terrein. Medio 2002 trad het vernieuwde Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ) in werking. Voor alle medewerkers geldt voortaan het uitgangspunt van mobiliteit en plaatsing in een functie voor bepaalde tijd. Het rechtspositionele onderscheid tussen overplaatsbare, niet-overplaatsbare en tijdelijke ambtenaren is komen te vervallen. Buitenlandse Zaken onderzoekt verder welke instrumenten uit het vigerende personeelsbeleid voor lokale medewerkers kunnen worden gebruikt (eventueel aangepast aan de lokale omstandigheden). Daarnaast heeft Buitenlandse Zaken een begin gemaakt met management development trajecten. De werving is, net als in 2001, voortvarend ter hand genomen, onder meer om capaciteitsproblemen op het terrein van OS terug te dringen (zie kader).

In 2002 startten ontwikkelassessments en persoonlijke ontwikkelplannen voor medewerkers in consulaire, financiële en administratieve functies. Ruim 100 beheersmedewerkers hebben aan een ontwikkelingsassessment meegedaan. Op basis van een daaruit afgeleid persoonlijk ontwikkelplan zijn zij gestart met een verbetering van specifieke vaardigheden ter optimalisering van hun functioneren. Behalve de aandacht voor verbetering van gedragsvaardigheden is ook een strategisch opleidingsplan ontwikkeld, gericht op vergroting van de vakinhoudelijke en procedurele kennis bij beheersmedewerkers.

Het jaar 2002 markeerde ook een kentering. Mede onder invloed van de ongunstige conjunctuur besloot het nieuwe kabinet tot een taakstelling voor de Rijksoverheid. De voortdurende uitbreiding van taken (onder meer door de uitbreiding van de Europese Unie, het Europees Strafhof en voorzitterschappen van de OVSE, EU en Raad van Europa) dwingt tot een steeds scherpere prioriteitenstelling, waarbij pijnlijke keuzes, waaronder de sluiting van enkele posten, niet langer te vermijden zijn.

Personeel BZ: maatwerk!

Om het capaciteitsprobleem op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking terug te dringen zijn in 2002 binnen het ministerie 68 nieuwe functies gecreëerd. Een aantal hiervan is voor de algemene versterking van overbelaste afdelingen (waaronder de regiodirecties) en posten. De meeste nieuwe functies zijn echter gericht op het vullen van lacunes in specialismen waar het Nederlandse OS-beleid en internationale ontwikkelingen om vragen, waaronder echte OS-specialismen als Public Finance Management en Milieu & Armoede. Maar het gaat ook om functies die gestalte geven aan de toenemende integratie van armoedebestrijding en de overige hoofddoelstellingen van het beleid, zoals de functie van Themadeskundige Islam, of de Coherentie-eenheid die zich richt op beleidscoherentie vanuit het perspectief van ontwikkelingslanden. De meeste functies werden intern vervuld. Voor een aantal functies, waarvoor de nodige kennis en ervaring niet intern aanwezig of beschikbaar waren, is extern geworven.

In het bestaand personeel werd geïnvesteerd via opleidings- en ontwikkelingsprogramma's. Zo loopt op enkele posten in ontwikkelingslanden een pilot-programma «leren en ontwikkelen», gericht op verdere professionalisering op basis van de postspecifieke situatie. In 2003 wordt bezien of en hoe het programma wordt voortgezet. Op het departement is een opleidingsdeskundige aangetrokken die de ontwikkeling van eigentijdse leermogelijkheden op OS-gebied ter hand heeft genomen.

Ook strategische detacheringen, onder meer bij de Wereldbank en de VN, hebben in 2002 een hernieuwde impuls gekregen en er zijn stappen gezet om de samenwerking met kennisinstituten te verbeteren.

Automatisering/Piramide

Ter verbetering van de informatievoorziening is het informatiesysteem Piramide in productie genomen. Gelet op de omvang en complexiteit is de implementatie opgedeeld in drie sporen, waarvan spoor 1 en 2 in 2002 zijn ingezet. Spoor 3 (implementatie op het departement en resterende posten) vindt in 2003 plaats. De strategische keuze om de gehele implementatie binnen het begrotingsjaar 2003 af te ronden heeft in 2002 geleid tot extra projectactiviteiten en additionele kosten. In het kader van spoor 1 en 2 hebben opleidingen in verschillende regio's wereldwijd plaatsgevonden. Met name de zorgvuldige omzetting van financiële gegevens en het streven naar een juiste en volledige openingsbalans vergt veel tijd en flexibiliteit.

Resultaatgericht management

Ook in 2002 is het project Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording (VBTB) voortvarend ter hand genomen. Stond 2001 in het teken van de inhoudelijke verbetering van de begrotings- en jaarplancyclus, in 2002 stond het praktisch gebruik van deze instrumenten centraal: het «resultaatgericht» werken. Er is een begin gemaakt met het digitaliseren van het jaarplan voor de bedrijfsvoeringaspecten (o.a. de budgetaanvragen, budgettaire verantwoording en de kwaliteitstoets op de bedrijfsvoering) middels een elektronisch sjabloon. Verder is de ondersteuning verbeterd door plaatsing van «best practices» op intranet. Daarnaast is in 2002 wederom geïnvesteerd in het trainen van budgethouders, zowel in het opstellen van jaarplannen als het op hoofdlijnen en op resultaten beoordelen van de jaarplannen en -verslagen. De evaluatie van de jaarplancyclus 2001/2002 laat zien, dat de directies en posten die de trainingen hebben gevolgd, beduidend beter scoren op VBTB-gehalte (84% resp. 73%) dan de directies en posten die niet zijn getraind (70% resp. 60%). Het uiteindelijke doel dat tenminste 75% van de jaarplannen voldoende tot goed scoren, is net niet door posten gehaald.

Punt van aandacht is nog steeds het helder in beeld brengen van resultaten. In 2002 is gebleken dat nog niet alle beleidsartikelen volledig door beleidsevaluaties worden afgedekt. Daarnaast zijn niet alle beleidsdoelstellingen evalueerbaar en voldoen nog niet alle decentrale onderzoeken aan de eisen van de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek. Inmiddels zijn diverse activiteiten opgestart om de verantwoordingsinformatie over de kwantiteit en kwaliteit van beleidsprestaties en de realisatie van beleidsdoelstellingen te verbeteren.

Tot slot is invulling gegeven aan een Audit Committee nieuwe stijl (zie kader).

Audit Committee nieuwe stijl

Eind februari 2002 heeft de minister van Financiën – mede namens de minister van Binnenlandse Zaken – het kwaliteitsplan voor de audit-functie binnen de Rijksoverheid aan de Tweede Kamer aangeboden. Het kwaliteitsplan besteedt specifiek aandacht aan de versterking van de regierol van het Audit-Committee (AC) en de instelling van departementale audit-diensten.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken verwacht grote voordelen van een sterk AC en een departementale audit-dienst en is zorgvuldig te werk gegaan met de uitwerking van het kwaliteitsplan.

Op 4 november 2002 is de rol, positie en samenstelling van het AC nieuwe stijl bij het ministerie van Buitenlandse Zaken vastgesteld.

Het AC nieuwe stijl vormt de kwaliteitscounterpart van het SG/DG-beraad. Centrale taak van het AC nieuwe stijl is het op hoofdlijnen borgen van de kwaliteit van de departementale processen. Om deze taak te kunnen vervullen is de centrale regie van de audit-functie en de evaluatiefunctie bij het AC belegd. De samenstelling van het AC nieuwe stijl vloeit logisch voort uit de brede taken en verantwoordelijkheden. De samenstelling AC nieuwe stijl is breed en zal onder andere bestaan uit de SG (voorzitter), de plaatsvervangend SG, de audit-diensten (zoals de accountantsdienst en de inspectiediensten), enkele beleids DG's en FEZ.

Financieel & Consulair Beheer

In 2002 heeft de directie Financieel Economische Zaken de in 2001 ingezette ontwikkeling van de risicoanalyse voortgezet. De risicoanalyse behoort inmiddels tot de reguliere werkzaamheden van de Directie FEZ. Van alle budgethouders is een actueel risicoprofiel voorhanden, waarmee een goed inzicht in de kwaliteit van de bedrijfsvoering met de bijbehorende beheersrisico's bestaat. De budgethouder wordt, door het in kaart brengen van de beheersrisico's, in staat gesteld indien nodig tijdig de maatregelen te treffen, om deze risico's tot een acceptabel niveau terug te brengen. Naar aanleiding van de uitkomsten van de risicoanalyse worden door de budgethouder en de Directie FEZ gezamenlijk vervolgstappen vastgesteld om zo te hoog geachte risico's terug te brengen. Eind 2002 is de notitie «Normering risicoanalyse» afgerond. Hierin zijn normen uitgewerkt die moeten bijdragen aan een nog meer objectiveerbare risicoinschatting. De verwachting is dat deze normering in 2003 kan worden toegepast. Daarnaast zal de directie FEZ in 2003 veel energie steken in een organisatiebrede communicatie over risicoanalyse als instrument om zicht te krijgen op risico's die het behalen van beleidsdoelstellingen in de weg staan.

2002 heeft tevens in het teken gestaan van de verbetering van de consulaire processen en het toezicht op de visumverlening. Er is verder gewerkt aan de ontwikkeling van het nieuwe visum informatie- en consultatiesysteem. Oplevering hiervan wordt voorzien eind 2003. In aanvulling op de hoofdlijnennotitie Visumwet is een notitie aan de Tweede Kamer gezonden waarin voorstellen zijn gedaan voor de bevoegdhedenverdeling tussen de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Justitie. Tenslotte heeft Buitenlandse Zaken ook in 2002 via de Stuurgroep Keten Informatisering samengewerkt met de Nederlandse partners in de vreemdelingenketen. Hierin is met name zorggedragen voor een goede afstemming tussen het nieuwe visumsysteem en de overige ontwikkelingen op het terrein van automatisering in de vreemdelingenketen.

Externe relaties

Het subsidiebeleid van Buitenlandse Zaken is in 2002 verder aangepast aan de nieuwe vormgeving van financiering via het particuliere kanaal en aan de verschuiving richting «corefunding» in het kader van het streven naar doelmatigheid en doeltreffendheid. Dit heeft zich ondermeer vertaald in een vernieuwd beleidskader en een subsidieregeling voor thematische medefinancieringsorganisaties.

In het beleidskader is scherp gedefinieerd onder welke voorwaarden Nederlandse en internationale organisaties in aanmerking komen voor subsidie. De autonome positie van de medefinancieringsorganisaties wordt in de subsidieregeling versterkt, hetgeen zich ondermeer uit in de groei van subsidiëring op basis van instellingsubsidie en programmasubsidie. Hierdoor zal het gebruik van subsidies voor kleine activiteiten en projecten verminderen.

In 2001 heeft het kabinet besloten tot een traject, lopend tot medio 2005, waarbij alle verantwoordelijke ministers onder coördinatie van Binnenlandse Zaken de eigen toezichtarrangementen evalueren (zelfevaluaties). Buitenlandse Zaken heeft ervoor gekozen de zelfevaluaties te koppelen aan de ontwikkeling van een kader voor organen die bestuurstaken voor Buitenlandse Zaken uitvoeren. In september 2002 is een projectgroep gestart met het in kaart brengen van het rijksbrede, beleidsmatige kader voor sturing en toezicht. Tevens is een aantal cases bekeken om een indicatief beeld te krijgen van taken die in de periferie van Buitenlandse Zaken uitgevoerd worden. In 2003 wordt het rijksbrede normenkader op basis van de praktijk vertaald naar een op Buitenlandse Zaken toegesneden omgang met externe uitvoering van bestuurstaken.

Om het inkopen en aanbesteden te professionaliseren is een aantal acties uit het actieplan van 2001 verder ter hand genomen. In 2002 is de nadruk gelegd op het versterken van de interne organisatie van inkoop binnen de directie Financieel Economische Zaken door het beschrijven van de procedures, het geven van interne cursussen en het ontwikkelen van databanken om de monitoring rol van FEZ goed te kunnen vervullen. De rol van de Coördinerend Directeur Inkoop (plv. directeur FEZ) is versterkt en het departementale inkopersoverleg vindt nu structureel plaats. Daarnaast is het aantal aanbestedende diensten teruggebracht. Dit maakt de inkoop overzichtelijker en sluit beter aan bij de organisatie van BZ en het gedachtegoed achter de Europese Richtlijnen voor overheidsopdrachten.

Integriteit en BZ: onlosmakelijk verbonden

In 2002 is veel aandacht besteed aan bevordering van de bespreekbaarheid en bewustwording van thema's met betrekking tot integriteit. De totstandkoming van een gedragscode, waarin de gemeenschappelijke normen en waarden van Buitenlandse Zaken worden verwoord, speelt hierin een belangrijke rol. Als start voor de discussie is aan alle medewerkers een concept-gedragscode – de zogenaamde startcode – gestuurd, voor lokale medewerkers ook in een vertaalde versie. Alle managers zijn verzocht de code en samenhangende integriteitvraagstukken in bijeenkomsten met alle medewerkers ter sprake te brengen. Om hen daarbij te ondersteunen is tegelijk met de startcode onder het motto «Grens!nzicht» een tool box aangeboden, waarin hulpmiddelen worden aangereikt voor het in gang zetten van deze discussie. De opmerkingen en reacties die uit de besprekingen naar voren komen, worden gebruikt om de startcode in de loop van 2003 verder te ontwikkelen tot een volwaardige gedragscode, toegesneden op de praktijk bij Buitenlandse Zaken.

Crisismanagement

In 2002 is het Project Crisismanagement dat in 2001 was opgestart, afgerond met een eindrapport waarmee het SG/DG-Beraad op 13 september heeft ingestemd. Met het eindrapport zag tevens een eerste versie van het Handboek Crisisbeheersing het licht. Het eindrapport doet twintig aanbevelingen ter verbetering van het crisismanagement bij BZ. De uitwerking van een aantal van deze aanbevelingen, onder andere door directies en posten, vergt nog enige tijd.

Wel is inmiddels de bereikbaarheidsregeling opnieuw vorm gegeven, als eerste voorwaarde om in crisissituaties snel en adequaat te kunnen reageren. Daarnaast is, om de aandacht voor crisismanagement in de organisatie te verankeren, de functie van Centrale Coördinator Crisismanagement ingesteld, rechtstreeks ressorterend onder de plaatsvervangend SG. Deze coördinator is het eerste aanspreekpunt voor alle directeuren en ambassadeurs inzake crisissituaties, verantwoordelijk voor de afstemming van uitvoeringsrichtlijnen, checklists en dergelijke, en vertegenwoordiger van Buitenlandse Zaken in het interdepartementaal overleg over crisismanagement.

Huisvesting in het buitenland

In het afgelopen jaar is de nieuwe organisatiestructuur van de Directie Huisvesting Buitenland praktisch ingevuld. Hierdoor konden alle projecten worden uitgevoerd en kon een kaderstellend huisvestingsbeleid worden opgesteld en geïmplementeerd. Niet alle huisvestingsknelpunten konden echter worden aangepakt, vooral door organisatorische oorzaken. Dit was aanleiding de processen hieromtrent tegen het licht te houden en de systematiek van de normbudgetten te evalueren. Met de invoering van een nieuw systeem voor materieelbeheer en een verder ontwikkelde inzet van het regionaal steunpunt technische zaken, zal ook een beter inzicht ontstaan in de financiële consequenties van het uit te voeren planmatig onderhoud.

JAARREKENING

8. VERANTWOORDINGSSTATEN

8.1 Verantwoordingsstaat 2002 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken

Bedragen in eur 1000
  (1)(2)(3)=(2)–(1)
 OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
  verplich-tingenuitgavenontvang-stenverplich-tingenuitgavenontvang-stenverplich-tingenuitgavenontvang-sten
 TOTAAL 10 440 360883 488 9 000 403763 478 – 1 439 957– 120 010
           
 Beleidsartikelen 9 802 264873 965 8 339 622751 460 – 1 462 642– 122 505
1Internationale ordening80 12773 7427475 91465 14074– 4 213– 8 6020
2Vrede, veiligheid en conflictbeheersing29 82529 82590532 16531 3259182 3401 50013
3Humanitaire hulp202 558202 55832271 592259 4023269 03456 8440
4Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw58 84259 246 69 20974 920 10 36715 674 
5Europese Integratie6 381 7386 383 109829 3065 132 2245 128 751637 732– 1 249 514– 1 254 358– 191 574
6Bilaterale ontwikkelingssamenwerking1 348 1491 445 34023 9291 687 2131 209 30692 359339 064– 236 03468 430
7Programma's en fondsen van de EU0122 203 081 554 0– 40 649 
8VN-instellingen264 055321 978860401 217372 375860137 16250 3970
9Internationale Financiële instellingen40 27352 752 448 08992 373 407 81639 621 
10Samenwerking met maatschappelijke organisaties936 352568 785 2 350 873627 216 1 414 52158 431 
11Samenwerking op het terrein van internationaal onderwijs128 66386 689 115 02586 548 – 13 638– 141 
12Samenwerking met het bedrijfsleven245 250246 203pm437 860186 0060192 610– 60 1970
13Politieke en Economische belangenbehartiging18 08418 084 17 89914 849 – 185– 3 235 
14Asiel, migratie en consulaire dienstverlening179 202179 20218 85997 13396 53319 485– 82 069– 82 669626
15Internationaal cultuurbeleid12 54812 548 19 30913 324 6 761776 
 Niet-beleidsartikelen 638 0969 523 660 78112 018 22 6852 495
16Geheimpmpm 00 00 
17Nominaal en onvoorzien27 36327 363 6666 – 27 297– 27 297 
18Algemeen600 816610 7339 523656 723660 71512 01855 90749 9822 495

Mij bekend,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

8.2 Samenvattende verantwoordingsstaat 2002 inzake baten-lastendienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V)

Bedragen in EUR1000
  (1)(2)(3)=(2)–(1)
Art.OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en vastgestelde begroting
01Agentschap CBI   
     
 Totale baten10 88314 8213 938
 Totale lasten10 88314 8083 925
 Saldo van baten en lasten01313
     
 Totale kapitaalontvangsten9117079
 Totale kapitaaluitgaven9116170

Mij bekend,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

9. FINANCIELE TOELICHTING BIJ DE VERANTWOORDINGSSTATEN

9.1 TOELICHTING BIJ DE BELEIDSARTIKELEN

Beleidsartikel 1 Het bevorderen van de internationale ordening

 
Beleidsartikel 1 Internationale ordening(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen49 76155 00375 91480 127– 4 213
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal49 73553 57565 14073 742– 8 602
1.1Verenigde Naties42 41245 16352 91443 9648 950
1.2OESO3 7033 9784 5874 175412
1.3Bijdragen internationaal recht3 2723 8174 8472 3932 454
1.4AIV348454566431135
1.5Overige bijdragen016329691205
1.6Internationaal strafhof001 93022 689– 20 759
      
Ontvangsten867474740
1.20Restituties contributies VN/OESOpm00pm0
1.21Doorberekening AIV aan Defensie867474740

Verplichtingen

Door vertraging van een aantal activiteiten die samenhangen met de komst van het strafhof werden minder verplichtingen aangegaan dan bij aanvang van het jaar gepland. In 2002 werd wel de verplichting voor de huur voor de komende vijf jaar aangegaan. Dit verklaart het verschil in realisatie op verplichtingen ten opzichte van de kasrealisatie.

Uitgaven

Artikel 1.1 Verenigde Naties

Ten opzichte van de ontwerpbegroting is de realisatie op dit sub-beleidsartikel EUR 8,9 miljoen hoger dan was geraamd. De koersstijging van de dollar verklaart de helft van de stijging van de contributies van de VN-instellingen. Daarnaast is de stijging het gevolg van loon- en prijseffecten en van stijging van de Nederlandse contributiepercentages (onder meer doorwerking van besluiten in 2000 over verlaging VS-percentage).

Artikel 1.3 Bijdragen internationaal recht (Carnegiestichting)

In het begin van het jaar is de subsidie aan de Carnegiestichting verhoogd met EUR 2,5 miljoen. Dit bedrag bestaat deels uit de verhoging van de subsidie EUR 1,7 miljoen nadat evaluatie en accountantsonderzoek hebben aangetoond dat er geen redenen meer zijn de subsidie aan de Carnegie-stichting te beperken. De aanbevelingen van de evaluatie en het accountantsonderzoek worden thans doorgevoerd. Een ander deel van de verhoging betreft EUR 0,8 miljoen voor de restauratie van het Vredespaleis.

Artikel 1.6 Internationaal Strafhof

Per 1 januari 2002 is de Taskforce International Criminal Court van start gegaan om de taken van Nederland als zetelstaat en als verdragspartij ten uitvoer te brengen. Gedurende het jaar werd meer inzicht verkregen in de procedurele en inhoudelijk vereisten verbonden met de bouw van bijvoorbeeld de rechtzaal en de beveiligingsmaatregelen. Met veel activiteiten bleek meer tijd gemoeid te zijn dan verwacht.

De vertraging in de uitgaven voor het strafhof werden reeds bij eerste en tweede suppletore begroting voorzien en aangekondigd. Dit jaar werden voor de tijdelijke huisvesting in de ARC in Voorburg uitgaven gedaan voor computers en een telefooncentrale voor de 100, in het Nederlandse bod toegezegde, werkplekken. Ook werden verplichtingen aangegaan voor de huur voor de komende vijf jaar, meubels en een vrijwillige bijdrage aan het Internationaal Strafhof. Dit verklaart het relatief grote verschil in realisatie tussen uitgaven en verplichtingen. In 2002 heeft de Taskforce ICC zich ook ingezet voor de voorspoedige ratificering van het verdrag via projecten gericht op voorlichting of ondersteuning bij aanpassingen in nationale wetgeving. Veel voor 2002 geplande activiteiten zullen door genoemde procedurele vertragingen pas in 2003 plaatsvinden.

Beleidsartikel 2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing

 
Beleidsartikel 2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen17 93129 71432 16529 8252 340
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal17 86925 77131 32529 8251 500
2.1NAVO4 1283 8084 1947 348– 3 154
2.2WEU1 2471 7198781 281– 403
2.3OVSE4 8844 2715 8515 478373
2.4OPCW1101 0051 202927275
2.5CTBTO1 3481 3841 6931 963– 270
2.6Vredesfonds08 06910 1956 8073 388
2.7POBB/VB3 4462 6424 2953 352943
2.8Subsidies en bijdragen2 7062 8733 0172 669348
      
Ontvangsten2 8021 10691890513
2.20Doorberekening subsidies en bijdragen aan andere ministeries2 6208168168160
2.21Restituties contributies vrede, veiligheid en conflictbeheersing1822901028913

Verplichtingen en uitgaven

Artikel 2.1 NAVO

De begroting van de NAVO was dit jaar beperkter van omvang dan verwacht en daarmee ook de Nederlandse contributie aan de NAVO. De gereserveerde middelen voor de NAVO nieuwbouw kwamen wegens vertraging grotendeels (EUR 1,3 miljoen) niet tot uitgaven.

Artikel 2.6 Vredesfonds

Tijdens de behandeling van de ontwerpbegroting 2002 is de motie Koenders aangenomen. In deze motie wordt het kabinet verzocht de in 2000 onbestede middelen van het Vredesfonds ad EUR 6,8 miljoen toe te voegen aan de budgetten van 2002 en 2003. Deze motie is uitgevoerd en dus zijn in 2002 voor EUR 3,4 miljoen extra projecten uit dit fonds gefinancierd. Voor het soort projecten wordt hier verwezen naar het beleidsverslag van beleidsartikel 2.

Artikel 2.7 POBB/VB

De projecten van het POBB worden verantwoord bij de (thematische) doelstellingen waar zij aan bijdragen. In 2002 kwam ten aanzien van deze projecten een grotere nadruk op het thema veiligheid te liggen vanwege een groot project voor vernietiging van chemische wapens in Gorny, Rusland.

Beleidsartikel 3 Humanitaire hulp

 
Beleidsartikel 3 Humanitaire hulp(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen231 962247 110271 592202 55869 034
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal218 096250 218259 402202 55856 844
3.1NoodhulpOntwikkelingslanden115 597144 176151 731115 71436 017
3.2Noodhulpniet-DAClanden6 3204 3384 4354 538– 103
3.3Ontmijnings- en kleine wapen fonds16 27316 05615 63815 882– 244
3.4VN-Vluchtelingenprogramma's54 77658 24960 19839 02521 173
3.5Wereldvoedselprogramma24 95827 22727 22727 2270
3.6Internationaal Comite Rode Kruis1721721731721
      
Ontvangsten1533232320
3.20Doorberekening ICRC aan Defensie1533232320

Verplichtingen

In 2002 is het verplichtingenbudget voor humanitaire hulp verhoogd in verband met de extra bijdrage aan de VN-Vluchtelingenorganisaties en voor noodhulp aan Afghanistan en in mindere mate vanwege de honger in Zuidelijk Afrika.

Uitgaven

Artikel 3.1 Noodhulp ontwikkelingslanden

De uitgaven voor noodhulp zijn verhoogd voor Afghanistan en vanwege de honger in Zuidelijke Afrika. De hulpverlening aan Afghanistan verloopt voornamelijk via de hulporganisaties van de VN, waarbij de Nederlandse prioriteiten vooral liggen bij ontmijning, terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, landrehabilitatie en onderwijs. Vanwege de noodsituatie in Zuidelijk Afrika en Kaap-Verdië als gevolg van extreme droogte is het budget voor noodhulp verhoogd met EUR 6 miljoen.

Artikel 3.4 VN-Vluchtelingenprogramma's

Deze verhoging is ingezet om de vrijwillige bijdrage aan de UNHCR te verhogen met EUR 18,7 miljoen: EUR 13,7 miljoen structureel en EUR 5 miljoen eenmalig om te voorkomen dat de UNHCR aan het eind van het jaar in de financiële moeilijkheden zou komen. Daarnaast is bij de tweede suppletore begroting de vrijwillige bijdrage voor hulp aan de Palestijnse vluchtelingen via de UNRWA verhoogd met EUR 2,5 miljoen.

Beleidsartikel 4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw

 
Beleidsartikel 4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen86 00291 84669 20958 84210 367
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal42 39360 23974 92059 24615 674
4.1Centraal programma GMV in Ontwikkelingslanden17 42026 16038 78823 59715 191
4.2Matra/goed bestuur21 79030 65432 42732 246181
4.3POBB/MR68788493690828
4.4Gemeente Initiatieven2 4962 5412 7692 496273

Verplichtingen

Het budget is verhoogd voor het opstarten van een aantal nieuwe activiteiten in het kader van vredesopbouw en goed bestuur.

Uitgaven

Artikel 4.1 Centraal Programma GMV in ontwikkelingslanden

Voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw is het budget bij eerste suppletore wet met EUR 10 miljoen verhoogd vanwege het internationaal gefinancierde DDR Grote Meren programma. Bij tweede suppletore begroting zijn deze uitgaven (EUR 10 miljoen) overgeheveld naar beleidsartikel 9.1, het Partnership Programma van de Wereldbank, die het programma beheert en uitvoert.

Bij eerste suppletore wet zijn de uitgaven verhoogd in verband met de wederopbouw in Afghanistan. Het betreft hier de EUR 5 miljoen als onderdeel van de in Tokio toegezegde EUR 70 miljoen voor Afghanistan. Bij eerste suppletore wet zijn de uitgaven daarnaast met EUR 2,7 miljoen verhoogd voor activiteiten in de Balkan.

Bij tweede suppletore wet zijn de uitgaven met circa EUR 7 miljoen verhoogd om goed bestuur en vredesopbouw te bevorderen in een aantal landen waarmee Nederland ontwikkelingsrelaties onderhoudt. Extra bijdragen worden geleverd aan het Bujumbura Peace Programma in Burundi en het Forum on Early Warning and Early Response (FEWER). Laatst genoemde organisatie heeft als doelstelling Peace and Conflict Impact Assessment (PCIA). Landen van uitvoering zijn daarbij Georgia, Guatemala, Kenia, Sri Lanka en Oeganda.

Beleidsartikel 5 Europese Integratie

 
Beleidsartikel 5 Europese Integratie (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen1 812 5721 701 5085 132 2246 381 738– 1 249 514
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal1 805 9651 699 4475 128 7516 383 109– 1 254 358
5.1Vierde eigen middelEU1 790 5981 681 4272 267 7012 979 633– 711 932
5.2BTW-afdrachten1 241 4031 289 283– 47 880
5.3Landbouwheffingen258 690272 268– 13 578
5.4Invoerrechten1 339 8611 820 566– 480 705
5.5Matra/pre accessie7 7209 94112 93313 110– 177
5.6Raad van Europa7 2177 3387 4127 782– 370
5.7Europese bewustwording431741751468283
      
Ontvangsten102637 732829 306– 191 574
5.20Restituties contributie RvE010282pm82
5.21Vergoeding voor inning landbouwheffingen97 675108 907– 11 232
5.22Vergoeding voor inning invoerrechten539 975720 399– 180 424

Verplichtingen

De afdrachten aan de Europese Unie hebben een gelijk kas/verplichtingenritme. De mutatie hiervoor staat toegelicht onder de uitgaven. Daarnaast is de realisatie van verplichtingen voor Matra pre-accessie hoger uitgevallen omdat voor het Cross/ADEPT programma een verlenging meerjarig in plaats van voor 1 jaar heeft plaatsgevonden. Dit is een programma voor stafontwikkeling ten behoeve van overheden in toetredingslanden met het oog op toetredingsrelevante onderwerpen.

Uitgaven

Artikel 5.1–5.4

De verlaging van het Vierde eigen middel is veroorzaakt door het overschot op de EU-begroting in 2001 dat is teruggegeven aan de lidstaten. De afname voor invoerrechten is te verklaren door een daling van de Nederlandse import in 2002. Ook de afname van landbouwheffingen is een gevolg van mondiale marktontwikkelingen. De afname van de BTW-afdracht wordt met name veroorzaakt door een lager dan geraamde consumptiegroei in Nederland, hetgeen leidt tot een verkleining van de grondslag waarover de BTW-afdracht wordt geheven.

Ontvangsten

Door een lagere import zijn minder invoerrechten aan Brussel afgedragen. De vergoeding voor de inning van de invoerrechten aan Nederland is navenant gedaald.

Beleidsartikel 6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking

 
Beleidsartikel 6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen1 560 1341 685 8031 687 2131 348 149339 064
waarvan garanties4 2453 8121 94701 947
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal1 341 5931 471 1561 209 3061 445 340– 236 034
6.1Landenspecifieke sectorale samenwerking721 913693 599771 806826 263– 54 457
6.2Thematische samenwerking76 539185 24581 722110 183– 28 461
6.3Macro-georiënteerde programmahulp374 783455 819242 919376 217– 133 298
6.4Deskundigenprogramma23 56824 78114 21823 892– 9 674
6.5GarantiesInternationale samenwerking23 20021 30911 35615 882– 4 526
6.6Rentesubsidies en apparaatskostenNIO76 43865 28156 25783 986– 27 729
6.7Tijdelijke Middelenvoorziening NIO45 15320 06623 040023 040
6.8Macro-steun niet DAC-landen05 0567 9888 917– 929
      
Ontvangsten88 665107 69192 35923 92968 430
6.20Inkomsten uit leningen OS en garantiebet. NIO19 42047 74625 52315 7539 770
6.21Tijdelijke financiering van de NIO54 95545 15320 066020 066
6.22Diverse ontvangsten OS14 29114 79246 7708 17638 594

Verplichtingen

Op het verplichtingenbudget is sprake van een substantiële overschrijding. Deze overschrijding is grotendeels veroorzaakt door extra committeringen in de landen waarmee Nederland een structurele ontwikkelingsrelatie heeft. De grootste committeringen zijn gedaan in Ghana, Tanzania en India. Tevens is de hogere verplichtingenrealisatie mede veroorzaakt door het saldo ten laste van de NIO op de rekening-courant van de NIO bij de Staat op 31 december 2002.

Uitgaven

Artikel 6.1 Landenspecifieke sectorale samenwerking

Het budget voor landenspecifieke samenwerking werd in de eerste suppletore begroting met een bedrag van EUR 90 miljoen verlaagd. Dit was in het licht van de realisatie een realistischer raming. In de tweede suppletore begroting is het budget opgehoogd met EUR 35 miljoen tot EUR 771 miljoen. om de bijdrage aan de opbouw van Afghanistan te kunnen faciliteren. De uiteindelijke realisatie van EUR 772 miljoen wijkt nauwelijks af van dit laatste budget.

Artikel 6.2 Thematische samenwerking

et budget voor thematische samenwerking is zowel in de eerste als de tweede suppletore begroting verlaagd. Deze verlagingen lagen in lijn met het in de begroting 2002 verwoorde streven om de thema's van dit artikel te integreren in de landenprogramma's of, via core funding en partnerships, onder te brengen bij particuliere en multilaterale organisaties. De afwijking tussen de laatste begrotingsstand van EUR 81,3 miljoen en de uiteindelijke realisatie van EUR 81,7 miljoen is relatief klein.

Artikel 6.3 Macrogeoriënteerde programmahulp

De realisatie op dit beleidsartikel is EUR 133 miljoen lager dan was geraamd bij de ontwerpbegroting. Dit heeft te maken met het feit dat naast geraamde uitgaven aan macrosteun en schuldverlichting op dit beleidsartikel ook de meerjarige groei van het ODA-budget als gevolg van de BNP-groei was geparkeerd. Het totale geraamde bedrag in de ontwerpbegroting was EUR 376 miljoen.

Bij de eerste suppletore begroting is het bedrag verlaagd met EUR 100 miljoen, omdat in de reallocatie de groei van het ODA-budget andere bestemmingen heeft gekregen (met name Education For All, Global Fund to Fight Aids, TB and Malaria en humanitaire hulp Afghanistan). Bij de tweede suppletore begroting is het bedrag nogmaals verlaagd met EUR 31,8 miljoen tot EUR 244 miljoen omdat een aantal committeringen pas in 2003 tot uitgaven zouden leiden. De uiteindelijke realisatie van EUR 243 miljoen wijkt hier nauwelijks vanaf.

Artikel 6.4 Deskundigenprogramma

Dit programma wordt afgesloten. Er worden geen nieuwe contracten meer afgesloten, waardoor enerzijds het artikel verlaagd kon worden en anderzijds een deel van het budget kon worden overgeheveld naar het artikel 8.13 «multilaterale deskundigen programma». In totaal is de realisatie op dit artikel voor kas en verplichtingenbudget hierdoor circa EUR 10 miljoen lager dan was geraamd bij de stand ontwerpbegroting.

Artikel 6.5 Garanties Internationale Samenwerking

In 2002 is door de NIO minder aanspraak gemaakt op de garantievoorziening dan er ruimte was op deze stelpost van EUR 15,9 miljoen.

Artikel 6.6 Rentesubsidies en apparaatskosten NIO

De lagere realisatie betreft met name de rentesubsidies die door de lage rente en de afname van de leningenportefeuille lager zijn uitgekomen.

Artikel 6.7 Tijdelijke financiering NIO

Het saldo ten laste van de NIO op de rekening-courant van de NIO bij de Staat bedroeg op 31 december 2002 iets meer dan EUR 23 miljoen. In 2003 wordt het saldo aangezuiverd. Dit zal worden verantwoord op het ontvangstenartikel 6.21. De begrotingswijziging die hierop betrekking heeft zal bij eerste suppletore wet worden verwerkt.

Artikel 6.8 Macro-steun niet DAC-landen

De uitgaven zijn lager uitgevallen in verband met een opgetreden vertraging in de overeenkomst tussen de Wereldbank en Oekraïne alsmede een vertraging in het opstarten van activiteiten waardoor de geplande macrosteun niet in 2002 maar eerst in 2003 zal plaatsvinden.

Ontvangsten

Artikel 6.20 Inkomsten uit leningen OS en garantiebetalingen NIO

De meerontvangst wordt met name veroorzaakt door het betalen van achterstallige aflossingen en rente op kapitaalmarktleningen door Peru en Kenya.

Artikel 6.21 Tijdelijke financiering NIO

Het saldo ten laste van de NIO op de rekening-courant bij de Staat bedroeg per ultimo 2001 iets meer dan EUR 20 miljoen. In 2002 werd dit saldo door de NIO aangezuiverd en op dit artikelonderdeel verantwoord als ontvangst.

Artikel 6.22 Diverse ontvangsten OS

De raming voor dit artikelonderdeel is een stelpost. De ontvangsten zijn terugstortingen op eerder met OS-middelen verrichte betalingen. Er was sprake van een hogere terugvordering van restfondsen bij internationale organisaties.

Beleidsartikel 7 Europees Ontwikkelingsfonds (EOF)

 
Beleidsartikel 7 Programma's en fondsen van de EU (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen0720 358000
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal101 22843 39181 554122 203– 40 649
7.1Europees Ontwikkelingsfonds101 22843 39181 554122 203– 40 649

Uitgaven

De Europese Commissie heeft in 2002 voor het Europees Ontwikkelingsfonds wederom minder afgeroepen dan was geraamd, hoewel de doorstroming wel is verbeterd. Het aantal beslissingen tot committering nam in 2002 toe, de betalingen bleven echter achter. Deels had dit te maken met de voorziene aanvulling eind 2002 van de fondsen van de Europese Investeringsbank (EIB) ten behoeve van het HIPC initiatief. Omdat de implementatie van HIPC langzamer gaat dan voorzien, zal deze betaling pas in 2003 plaatsvinden. De EIB betaalt pas grotendeels als in aanmerking komende landen het «completion point» hebben bereikt.

Beleidsartikel 8 VN-instellingen

 
Beleidsartikel 8 VN-instellingen(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen430 695576 092401 217264 055137 162
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal361 123443 827372 375321 97850 397
8.1UNDP72 60583 95095 02574 87420 151
8.2UNICEF25 53343 50246 93741 9754 962
8.3UNFPA102 28278 05160 53858 5382 000
8.4UNIFEM/Instraw3 4263 8573 7893 993– 204
8.5UNAIDS17 24423 37017 92417 9240
8.6UNCDF6 8077 2617 2617 2601
8.7UNEP2 7234 9927 3922 7234 669
8.8GEF/Montreal Protocol14 18917 89719 22819 579– 351
8.9Verwoestijningsverdrag14717822514580
8.10IFAD6 39014 97510 73812 016– 1 278
8.11Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds15825545140843
8.12Speciale multilaterale activiteiten80 816145 81779 22553 34225 883
8.13Multilateraal deskundigenprogramma28 80419 72223 64229 201– 5 559
      
Ontvangsten8608608608600
8.20Doorberekening UNEP aan andere ministeries8608608608600

Verplichtingen

In 2002 zijn voor EUR 135 miljoen meer verplichtingen aangegaan dan begroot. Het betreft met name UNICEF, partnershipprogramma's met UNEP, ILO, WHO en het deskundigenprogramma. Bij UNICEF betreft het een correctie op de stand uit de begroting, waarin de vrijwillige bijdrage die jaarlijks wordt aangegaan abusievelijk alleen op kasbasis en niet op verplichtingenbasis was opgenomen. Voorts was sprake van een nieuw partnership programma met UNEP en van verlenging van het partnership programma met ILO met vier in plaats van twee jaar en een verhoging van het partnership programma met de WHO. De voorstellen hiervoor werden pas na indiening van de begroting 2002 ontvangen. De extra verplichtingen voor het multilateraal deskundigenprogramma betroffen een overheveling uit het beleidssubartikel 6.4 bilateraal deskundigenprogramma.

Uitgaven

Artikel 8.1 UNDP

De overschrijding op dit artikel met EUR 20,1 miljoen wordt enerzijds veroorzaakt door verhoging van het budget (EUR 18,2) voor UNDP vanwege het in 2001 aangegane partnership programma met deze organisatie. Daarnaast is het MDG (Millennium Development Goals) support programma onder gebracht op dit artikel omdat UNDP dit programma uitvoert, waardoor het budget met EUR 2 miljoen is opgehoogd.

Artikel 8.2 UNICEF

Bij de eerste suppletore begroting is de bijdrage aan UNICEF verhoogd met EUR 1,7 miljoen ter financiering van het partnership programma met UNICEF.

Daarnaast is EUR 3,6 miljoen extra uitgegeven aan het via UNICEF lopende deel van de Global Alliance for Vaccines and Immunization (GAVI). Bij de tweede suppletore begroting kon het budget verlaagd worden met EUR 0,4 miljoen aangezien een geplande bijdrage ten behoeve van de secretariaatskosten bij GAVI niet doorging, waardoor de overschrijding ten opzichte van de ontwerpbegroting op circa EUR 5 miljoen kwam.

Artikel 8.3 UNFPA

De overschrijding met EUR 2 miljoen op dit beleidsartikel is het resultaat van een additionele bijdrage aan de algemene middelen van UNFPA ter ondersteuning van het hervormingstraject waarin deze organisatie zich bevindt.

Artikel 8.7 UNEP

Dit jaar heeft Nederland met UNEP een meerjarig partnership programma afgesloten. Hiervoor is het kasbudget bij de eerste suppletore begroting verhoogd met EUR 2,4 miljoen. Tegelijkertijd is een structurele verhoging van de vrijwillige bijdrage van EUR 2,3 miljoen doorgevoerd in de begroting. In totaal is EUR 4,7 miljoen meer kasbudget uitgegeven dan was voorzien bij de ontwerpbegroting.

Artikel 8.9 Verwoestijningsverdrag.

Naast de verplichte bijdrage aan het Verwoestijningsverdrag (begroot voor EUR 145 000) is in 2002 een bijdrage van EUR 113 000 gegeven aan het Global Mechanism van het UN Convention to Combat Desertification. Omdat de verplichte uitgave aan het verdrag iets lager uitviel dan was begroot (namelijk EUR 33 000) is de realisatie op dit artikel EUR 225 000.

Artikel 8.10 IFAD

Vooral door koersstijging van de euro is een meevaller ontstaan van EUR 1,3 miljoen op dit artikel.

Artikel 8.12 Speciale Multilaterale Activiteiten

Dit artikel heeft een overschrijding ten opzichte van de ontwerpbegroting van EUR 26 miljoen. Dit is het saldo van een verhoging van het uitgavenbudget voor speciale multilaterale activiteiten (onder meer GAVI en partnership programma WHO) met EUR 29 miljoen bij de eerste suppletore begroting en een verlaging met EUR 1,2 miljoen bij de tweede suppletore begroting. Tenslotte is er ten opzichte van het laatst toegekende budget een onderuitputting van EUR 2,3 miljoen ontstaan. Deze onderbesteding is het gevolg van het niet doorgaan van de bijdrage 2002 aan het IFAD Consultancy Trust Fund (wegens onvoldoende onderbouwing van het betaalverzoek) en aan UNDCP vanwege twijfel over capaciteit van de organisatie.

Artikel 8.13 Multilateraal deskundigen programma

Wegens het nieuwe budgethouderschap van dit beleidsartikel hebben enkele mutaties en overhevelingen plaatsgevonden. Bij de eerste suppletore begroting is het budget voor het multilaterale deskundigen programma structureel verlaagd met EUR 9 miljoen. Bij de tweede suppletore begroting is budget overgeheveld uit artikel 6.4 «bilateraal deskundigen programma» naar artikel 8.13 «multilaterale deskundigen programma». Het ging hier om EUR 6,8 miljoen.

Per saldo leiden de mutaties tot een onderuitputting van EUR 5 miljoen ten opzichte van de ontwerpbegroting. Deze onderuitputting wordt grotendeels verklaard door het niet overmaken van EUR 3,1 miljoen vanwege onvolledige betaalverzoeken van een aantal organisaties.

Beleidsartikel 9 Internationale Financiële instellingen

 
Beleidsartikel 9 Internationale Financiële Instellingen (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen69 405106 915448 08940 273407 816
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal54 33585 07692 37352 75239 621
9.1WB-partnership Programma31 64170 33177 39932 44544 954
9.2IMF/PRGF10 21010 21110 21110 2101
9.3Speciale Multilaterale Activiteiten IFI's12 4834 5344 76310 097– 5 334

Verplichtingen

Het verplichtingenbudget is aanzienlijk gestegen van EUR 40 miljoen bij de ontwerpbegroting tot EUR 448 miljoen bij de slotwet. Het betreft hier het Wereldbank Partnership Programma. Om invulling te geven aan de motie Hessing (TK 28 000 V nr. 32) is besloten een bijdrage te geven aan het International Fund Education for All (EFA). Daarnaast is de mutatie van het verplichtingenbudget voor een groot deel te verklaren door de meerjarige bijdrage van Nederland aan het Global Fund to Fight Aids, TB and Malaria (GFATM). Derde factor van de stijging van het verplichtingenbudget is de overheveling van verplichtingenbudget van het programma DDR Grote Meren uit artikel 4.1.

Uitgaven

Artikel 9.1 Wereldbank Partnership Programma

De uiteindelijke uitgaven zijn aanzienlijk hoger dan was voorzien bij de ontwerpbegroting (verschil EUR 45 miljoen). Bij de eerste suppletore begroting was extra budget (EUR 54 miljoen) toegekend voor met name EFA, GFATM, het Nile Basin Initiatief, het partnershipprogramma met IFC en een programma op het gebied van drinkwater en sanitatie.

Bij tweede suppletore begroting zijn de uitgaven (EUR 10 miljoen) verhoogd vanwege het internationaal gefinancierde DDR Grote Meren programma. Het betreft een overheveling van artikel 4.1 «Centraal programma GMV in ontwikkelingslanden» naar beleidsartikel 9.1 dat het programma beheert en uitvoert.

Bij de tweede suppletore begroting bleek per saldo minder budget (EUR 5 miljoen) nodig te zijn, mede omdat door vertragingen dit jaar geen geld nodig was voor het EFA en verder omdat de helft van de betaling aan het GFATM niet betaalbaar hoefde te worden gesteld.

Ten opzichte van het laatst toegekende budget ad EUR 81 miljoen is EUR 4 miljoen niet uitgegeven.

De onderbesteding wordt veroorzaakt doordat de bank geen gebruik heeft gemaakt van de voorziening voor «Urgent Projects» van EUR 2,3 miljoen en een koersverschil van EUR 1,2 miljoen.

Artikel 9.3 Speciale multilaterale activiteiten IFI's

De onderuitputting van EUR 5,4 miljoen ten opzichte van de ontwerpbegroting is een resultante van de vertraagde uitvoering van de PRSP's bij de Asian Development Bank en de African Development Bank (de planning ten tijde van de ontwerpbegroting was EUR 7,9 miljoen en de realisatie is EUR 0,8 miljoen), het nog niet opstarten van de vervolgfase van het European Bank for Reconstruction and Development trustfund (geplande activiteiten EUR 0,5 miljoen) en het uitvoeren van een tweetal nog niet voorziene activiteiten: IMF/AFRITAC en IMF/Post-conflict emergency subsidy (EUR 2,2 miljoen).

Beleidsartikel 10 Samenwerking met maatschappelijke organisaties

 
Beleidsartikel 10 Samenwerking met maatschappelijke organisaties (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen1 009 958571 8652 350 873936 3521 414 521
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal511 942547 734627 216568 78558 431
10.1Medefinancieringparticuliere organisaties366 762383 871394 434403 703– 9 269
10.2SNV57 83560 68079 13170 7868 345
10.3Kleine Plaatselijke Activiteiten3 6304 5384 5384 5380
10.4Speciale activiteiten42 19750 914100 42644 06356 363
10.5Voorlichting op het terrein van OS13 40614 63414 73013 3871 343
10.6Communicatieprogramma6 5448 9708 6507 4871 163
10.7Onderzoeksprogramma21 56824 12725 30724 822485

Verplichtingen

Het verplichtingenbudget is met EUR 1,4 miljard verhoogd. Het merendeel van deze verhoging betreft de medefinanciering van particuliere organisaties en Thematische Medefinanciering. Daarnaast zijn voor de NCDO, het programma Kleine Plaatselijke activiteiten en enkele onderzoeksprogramma's meer verplichtingen aangegaan.

De afgelopen jaren zijn door het ministerie veranderingsprocessen in gang gezet voor een aantal organisaties in het Nederlands maatschappelijk middenveld. Met enkele van deze organisaties zijn nieuwe subsidieovereenkomsten overeengekomen, zoals voor het Medefinancieringsprogramma en PSO. Daarnaast is door het aangaan van een nieuwe subsidieovereenkomst met de NCDO (voor de periode 2003–2006) het verplichtingenbudget verder verhoogd. In de nieuwe subsidieovereenkomst zijn afspraken vastgelegd over de invulling van het programma voor het VMDO programma en de uitvoering van een front office, waar de afhandeling plaatsvindt van kleine aanvragen van particulieren/particuliere organisaties die bij het ministerie binnen komen. Hierdoor zal ook meer budget beschikbaar zijn voor het programma Kleine Plaatselijke Activiteiten.

De lopende subsidierelaties zijn voortijdig beëindigd en nieuwe overeenkomsten zijn in 2002 afgesloten. De ramingen van het verplichtingenbudget moesten hierdoor worden aangepast.

De verdere verhoging van het verplichtingenbudget betreft Thematische Medefinanciering. In dit nieuwe subsidiesysteem is gesteld onder welke voorwaarden Nederlandse en internationale ontwikkelingsorganisaties in aanmerking komen voor instellingssubsidie of programmafinanciering. De ronde 2003 heeft geleid tot het toekennen van een groot aantal aanvragen, die vanaf 2003 tot uitgaven zullen leiden. Hiervoor worden nu reeds verplichtingen aangegaan.

Ook zijn er meer verplichtingen aangegaan omdat in 2002, meer dan gemiddeld, enkele meerjarige vraaggerichte onderzoekprogramma's en Noord-Zuid samenwerkingsprogramma's zijn verlengd.

Uitgaven

Artikel 10.1 Medefinanciering particuliere organisaties

Aangezien het budget van de MFO's gekoppeld is aan het BNP, is het budget door lagere BNP-ramingen naar beneden bijgesteld. Daarentegen had PSO meer budget nodig om de inflatie van haar personele kosten te compenseren en kreeg CNV International meer budget voor het uitvoeren van zijn beleid in het kader van het Vakbondsmedefinancieringsprogramma. Per saldo is op dit beleidsartikel EUR 9 miljoen minder uitgegeven dan was begroot bij de ontwerpbegroting.

Artikel 10.2 SNV

In de subsidieovereenkomst is een zekere groei van het budget van SNV afgesproken in verband met de autonome kostenstijging (lonen en prijzen). Vandaar dat bij de eerste suppletore begroting het budget voor 2002 is verhoogd met EUR 2 miljoen. Ten slotte is in verband met de extra kosten met betrekking tot de materiële en financiële ontvlechting het budget met EUR 6 miljoen verhoogd.

Artikel 10.4 Speciale activiteiten

Het budget is in de loop van het jaar verhoogd ten behoeve van de thema's sociale ontwikkeling (o.a. reproductieve gezondheidszorg in Afrika), milieu (o.a. voorbereidingstrajecten van CoP 6 en de Biodiversiteitconventies) en cultuur en ontwikkeling (o.a. filmfondsen en het Nederlandse Centrum voor Inheemse Volken). Dit is grotendeels gerealiseerd door een verschuiving van middelen voor deze thema's uit het bilaterale beleidssubartikel 6.2 (thematische samenwerking), als uitvloeisel van de beleidslijn om deze vormen van samenwerking meer te financieren via particuliere organisaties.

Artikel 10.5 Voorlichting op het terrein van OS

De verhoging van het budget voor 2002 (EUR 1,3 miljoen) betreft enerzijds de versterking van de capaciteit en het blad Internationale Samenwerking en anderzijds de hogere bijdrage aan de NCDO ten behoeve van het project Voorlichting Meningsvorming Duurzame Ontwikkeling (inclusief Loon Prijs Index). Laatst genoemde verhoging is bedoeld voor projectaanvragen van maatschappelijke organisaties.

Artikel 10.6 Communicatieprogramma

Het budget voor het International Institute for Communication and Development (IICD) is structureel verhoogd. Het IICD helpt ontwikkelingslanden bij de identificatie en implementatie van hun eigen ICT-strategieën voor duurzame armoedebestrijding. De belangstelling voor het ICT programma neemt toe. Met het IICD is in 2001 een nieuw vijfjarige overeenkomst afgesloten voor de periode 2002–2006, waarin vraaggerichtheid en lokaal ownership nadrukkelijk tot uiting komen.

Beleidsartikel 11 Samenwerking op het terrein van internationaal onderwijs

 
Beleidsartikel 11 Samenwerking op het terrein van internationaal onderwijs(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen120 61124 049115 025128 663– 13 638
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal82 54681 55286 54886 689– 141
11.1Internationaal OnderwijsProgramma82 54681 55286 54886 689– 141

Verplichtingen

Het verplichtingenbudget is per saldo lager uitgekomen omdat een verwachte meerjarige verplichting met het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) nog niet kon worden aangegaan, terwijl voor het programma Samenwerking Internationale Instellingen (SII) en voor programma's voor het Internationaal Onderwijs hogere verplichtingen zijn aangegaan.

Uitgaven

De uitgaven voor internationaal onderwijs zijn bij de tweede suppletore begroting verhoogd in verband met een extra bijdrage aan het KIT voor het project Erfgoed Extra Project (EUR 1,68 miljoen). Dit project is gericht op het behoud van de historische collecties uit het Zuiden. De activiteiten zijn gericht op het wegwerken van conserveringsachterstanden uit de collectie van het KIT. Daarnaast zijn de uitgaven voor het programma SII verlaagd (1,25 miljoen).

Beleidsartikel 12 Samenwerking met het bedrijfsleven

 
Beleidsartikel 12 Samenwerking met het bedrijfsleven(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen137 648362 902437 860245 250192 610
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal153 121154 180186 006246 203– 60 197
12.1Bedrijfslevenprogramma95 12293 05598 463137 058– 38 595
12.2FMO47 22250 59171 04798 516– 27 469
12.3CBI10 77810 53416 49610 6295 867
      
Ontvangsten5450000
12.20Eenmalige uitkering aan moederdepartement5450000

Verplichtingen

De hogere verplichtingenrealisatie betreft voornamelijk het ORET/MILIEV-programma en het NIMF. Deze programma's werden uitbesteed aan de FMO en in dit verband werden meerjarige verplichtingen aangegaan. In de ontwerpbegroting 2002 werd nog uitgegaan van een aan te gane verplichting voor het MOL-fonds. Aangezien deze echter reeds eind 2001 tot stand kwam werd de hiervoor bestemde verplichtingenruimte voor 2002 niet gebruikt. In de loop van 2002 werd de verplichtingenbegroting verhoogd met het oog op de intensivering van het PSOM-programma en het verwachte aangaan van een verplichting voor het Emerging Africa Infrastructure Fund (EAIF, voorheen APIFF). De verplichting ten behoeve van het EAIF zal eerst in 2003 worden aangegaan (zie de brief aan het Parlement van 13 november 2002, TK 2002–2003, 28 603, nr. 4). Voor PSOM zijn in 2002 extra verplichtingen aangegaan voor het lopende programma (met name het opnemen van Indonesië). De continuering van het PSOM zal zich pas in 2003 in nieuwe verplichtingen vertalen (zie de brief aan het Parlement van 7 november 2002, TK 2002–2003, 28 600V, nr. 8).

Uitgaven

Artikel 12.1 Bedrijfslevenprogramma

De lagere realisatie op het bedrijfslevenprogramma is met name toe te schrijven aan het ORET/MILIEV-programma. Er waren voldoende kwalitatief goede voorstellen voor leveranties van kapitaalgoederen in behandeling en het aantal projecten in uitvoering was eveneens voldoende. Met name door de wereldwijde economische teruggang in 2002 zijn verschillende activiteiten echter getemporiseerd en werd het opstarten van nieuwe activiteiten uitgesteld.

Artikel 12.2 FMO

De lagere uitputting betreft voor het leeuwendeel het MOL-fonds. Het MOL-fonds is in 2002 opgestart in het kader van het OESO-besluit over de ontbinding van de hulp aan de MOL's. Hoewel er in 2002 direct voldoende voorstellen in portefeuille waren, leidden deze niet tot het uitgavenniveau dat in eerste aanleg werd verwacht. Daarnaast werd de subsidie voor het FMO-Kleinbedrijffonds vanwege de ruime liquiditeitspositie niet toegekend.

Artikel 12.3 CBI

De verhoging van het artikelonderdeel heeft een drietal oorzaken. De opdrachtgever (DGIS) heeft in 2002 binnen de bestaande vijf hoofdproducten meer activiteiten van het CBI afgenomen dan gepland. Daarnaast zijn de programma's van het CBI steeds meer «tailor made» geworden en als zodanig duurder dan de standaardprogramma's. Tevens is sprake geweest van een uitbreiding van de formatie van het CBI.

Beleidsartikel 13 Politieke en economische belangenbehartiging

 
Beleidsartikel 13 Politieke en Economische belangen- behartiging (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen19 46919 87217 89918 084– 185
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal16 05717 71314 84918 084– 3 235
13.1Programma kleine projecten6 2006 9088 3178 849– 532
13.2POBB/Algemeen5 3417 2274 2004 279– 79
13.3Voorzitterschappen en Staatsbezoeken3 1042 9021 7624 311– 2 549
13.4Diverse bijdragen361392377418– 41
13.5Internationale Manifestaties1 051284193227– 34

Uitgaven

Artikel 13.1 Programma kleine projecten

Dit programma bestaat uit vele naar de posten gedelegeerde budgetten. Op de posten zijn in 2002 minder activiteiten ontplooid door prioriteitsstelling op de posten. Zo kregen de posten te maken met de introductie van een nieuw financieel systeem, inzet van overige programmabudgetten en verdere invoering van de sectorale benadering.

Artikel 13.3 Voorzitterschappen en staatsbezoeken

Het beeld dat ontstaat bij dit sub-artikel is dat er aanzienlijk minder uitgaven zijn geweest in 2002 dan geraamd. Dit beeld is echter vertekend doordat de personele inzet voor het OVSE voorzitterschap na overheveling naar de P-begroting worden gerealiseerd op artikel 18 «apparaatsuitgaven». Wel is het zo dat een aantal projecten die gepland stonden voor 2002 niet meer in dat jaar ten uitvoer konden komen. De geplande uitgaven voor deze activiteiten beliepen ongeveer een half miljoen Euro.

Beleidsartikel 14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening

 
Beleidsartikel 14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening(EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen181 154170 46097 133179 202– 82 069
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal180 662170 32796 533179 202– 82 669
14.1Opvang asielzoekers176 345163 46889 538167 327– 77 789
14.2Asielen migratie1 1641 4261 0481 788– 740
14.3Consulaire dienstverlening3892 0261 1512 042– 891
14.4Gedetineerden begeleiding4107031 1531 180– 27
14.5Overig2 3532 7043 6436 866– 3 223
      
Ontvangsten19 34020 29419 48518 859626
14.20Kanselarijrechtenen paspoortgelden19 34020 29419 48518 859626

Verplichtingen en uitgaven

Artikel 14.1 Opvang en terugkeer asielzoekers

Op basis van de lagere ramingen van de instroom van asielzoekers is de toerekening van de directe kosten van eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen verlaagd.

Artikel 14.2 Asiel en migratie

De uitvoering van terugkeerprojecten heeft vertraging opgelopen, waardoor geplande tranches niet konden worden uitbetaald. Daarnaast is er in 2002 minder gebruik gemaakt van vertrouwensadvocaten.

Artikel 14.3 Consulaire dienstverlening

Aangezien de invoering van de Rijkswet op Nederlanderschap is uitgesteld tot 2003, zijn ook de uitgaven, onder andere voor informatiecampagnes, in dit kader uitgesteld. Tevens waren de onderhoudskosten voor NGR in 2002 lager dan geraamd. Daarnaast is er een meevaller op het budget voor Tweede Kamerverkiezingen, vanwege het teruggebrachte advertentievolume in buitenlandse kranten.

Artikel 14.5 Overig

Door de tijdelijke sluiting van de posten in Islamabad en Karachi zijn minder verificatieonderzoeken uitgevoerd. Daarnaast is er een meevaller op het budget voor opleidingen aangezien conferenties in dit kader goedkoper zijn uitgevallen dan geraamd. Tot slot wordt een bedrag van EUR 3 miljoen doorgeschoven naar 2003 als gevolg van vertraging in de uitvoering van automatiseringsprojecten op consulair gebied.

Ontvangsten

In 2002 zijn de opbrengsten verkregen uit kanselarijrechten, paspoortgelden en consulaire handelingen per saldo hoger dan geraamd. Dit is het gevolg van meerontvangsten voor paspoortkosten enerzijds en minder ontvangsten voor consulaire handelingen

Beleidsartikel 15 Internationaal Cultuurbeleid

 
Beleidsartikel 15 Internationaal Cultuurbeleid (EUR1000)RealisatieVastgestelde begrotingVerschil
20002001200220022002
Verplichtingen11 38816 49919 30912 5486 761
      
Uitgaven     
Programma-uitgaven totaal12 42611 03313 32412 548776
15.1Internationaal cultuurbeleid11 1649 58611 60211 140462
15.2Bijdragen aan instituten1 2621 4471 7221 408314

Verplichtingen

De mutatie op het verplichtingenbudget betreft een verhoging van het budget voor het Institut Néerlandais en het Erasmushuis te Jakarta. Daarnaast zijn eind 2002 enkele grote meerjarige verplichtingen aangegaan met onder meer het fonds voor de Amateur- en Podiumkunsten en de Mondriaan Stichting.

Uitgaven

Artikel 15.1 Internationaal Cultuurbeleid

Bij de eerste suppletore begroting is het budget voor Internationaal Cultuurbeleid vooral verhoogd in verband met het doorschuiven van onbestede middelen uit 2001 naar 2002.

Bij de 2e suppletore begroting is het budget met EUR 1,5 miljoen verlaagd in verband met een lagere liquiditeitsbehoefte bij fondsen en uitvoeringsorganisaties op het internationaal cultuurbeleid.

Artikel 15.2 Bijdragen aan instituten

Het budget is verhoogd voor de commissie Vlaanderen-Nederland ter nadere invulling van het culturele verdrag tussen Vlaanderen en Nederland en ter compensatie voor loon- en prijsbijstellingen van de afgelopen jaren. Daarnaast is het budget verhoogd vanwege een exploitatietekort bij het Institut Néerlandais en voor een opknapbeurt bij het Erasmushuis.

9.2 Toelichting bij de niet-beleidsartikelen

Artikel 16 Geheim

 
Artikel 16 Geheim (EUR1000) Geheim20002001Begroting 2002Realisatie 2002
1.Verplichtingen0500
     
2.Uitgaven0500

Artikel 17 Nominaal en onvoorzien

 
Artikel 17 Nominaal en onvoorzien (EUR1000)20002001Begroting 2002Realisatie 2002
1.Verplichtingen3 6762627 36366
     
2.Uitgaven3 6762627 36366
17.1HGIS-indexering0027 2270
17.2Onvoorzien3 6762613666

Verplichtingen en uitgaven

Artikel 17.1 HGIS-indexering

De beginstand op dit artikel was ruim EUR 27 miljoen. Bij eerste suppletore begroting werd een positieve mutatie verwerkt die diende om dit artikelonderdeel te verhogen tot het niveau dat nodig was om overboekingen naar diverse begrotingen en artikelen op de begroting van Buitenlandse Zaken te realiseren in verband met loon-, prijs- en koersontwikkelingen. In het totaal werd het artikelonderdeel opgehoogd met EUR 10,3 miljoen. Het na de ophoging beschikbare bedrag van EUR 37,5 miljoen werd eveneens bij eerste suppletore begroting afgeboekt.

Artikel 18 Algemeen

 
Artikel 18 Algemeen (EUR1000)20002001Begroting 2002Realisatie 2002
1.Verplichtingen587 229611 140600 816656 723
     
2.Uitgaven581 906596 799610 733660 715
18.1Apparaatsuitgaven581 765595 899610 343659 343
18.2Koersverschillen1409003901 372
     
3.Ontvangsten12 98411 1879 52312 018

Verplichtingen en uitgaven

Artikel 18.1 Apparaatsuitgaven

In 2002 zijn de uitgaven op dit artikel bijna EUR 50 miljoen hoger uitgevallen dan was voorzien in de ontwerpbegroting 2002. Dit verschil is de uitkomst van een groot aantal positieve en negatieve bijstellingen gedurende het jaar. Een belangrijke ophoging betreft EUR 36,3 miljoen als gevolg van loon-, koers- en prijsontwikkelingen. Deze doen zich voor op de lonen van personeel op het departement en uitgezonden personeel op de posten, op de buitenlandvergoedingen en op de materiële bedrijfsvoeringbudgetten van posten en departement.

Verder is dit artikel opgehoogd met EUR 4,1 miljoen voor de invulling van CAO-afspraken. Het saldo van de uiteindelijke meeruitgaven, te weten ruim EUR 9 miljoen, kan voornamelijk verklaard worden door verschillende bouwkundige projecten op ambassades en residenties (met name het wegwerken van achterstallig onderhoud), toegenomen beveiligingskosten voor diverse posten en bewindslieden, automatiseringsprojecten en overboekingen van andere artikelen ter dekking van personeelskosten.

Artikel 18.2 Koersverschillen

De forse overschrijding op koersverschillen is vooral te wijten aan herwaarderingen van saldi liquide middelen die ten gevolge van de overwegend neerwaartse beweging van de Amerikaanse dollar en daaraan gerelateerde valuta's ten opzichte van de euro koersverliezen hebben opgeleverd.

Ontvangsten

De meerontvangsten kunnen hoofdzakelijk verklaard worden door vermindering van de loonheffing voor scholingskosten en terugontvangsten op teveel betaalde loonbelasting. Verder vallen de ontvangsten als gevolg van de doorberekening van lokaal personeel in dienst van andere ministeries hoger uit. Dit geldt ook voor de terugbetalingen van eerder verstrekte aanloopvoorschotten aan uitgezonden personeel. Tenslotte is sprake van positieve mutaties op diverse ontvangsten.

9.3 Toelichting bij de Baten en lasten-diensten

Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)

1. Algemeen

De opdracht van het CBI is het scheppen van voorwaarden voor de versterking van de concurrentiepositie van exporteurs en producenten in ontwikkelingslanden op de internationale en met name de West Europese markt. Doelgroepen zijn: exporteurs en Bedrijfsondersteunende Organisaties (BSO's) in ontwikkelingslanden, alsmede importeurs in West-Europa.

Het CBI wil mondiaal herkend en erkend worden als de leidende organisatie voor bedrijven en bedrijfsondersteunende organisaties in ontwikkelingslanden bij het verwerven, consolideren en uitbreiden van marktaandeel op de EU markten.

2. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Het CBI verleent concrete en tastbare assistentie die bijdraagt aan de opbouw van productiecapaciteit in ontwikkelingslanden, met name de exportcapaciteit. Dit gebeurt in de vorm van zijn vijf hoofdproducten (sectorale exportpromotieprogramma's, kennisoverdracht, institutionele ondersteuning, marktinformatie en bedrijfsbemiddeling). De dagelijkse CBI praktijk wijst uit dat aan deze assistentie grote en toenemende behoefte bestaat. Dit is mede het gevolg van aangescherpte EU regelgeving, internationale standaarden en snelle ontwikkelingen in de markt.

Op programmagebied stond 2002 in het teken van verdere kwaliteitsimpulsen. Deze waren onder andere geïnspireerd door de uitkomsten van het IOB evaluatierapport van 1998. Ook het streven naar doeltreffendheids- en doelmatigheidwinst en dynamische marktontwikkelingen vergen voortdurend aanpassingen. Belangrijke kwaliteitsverbeteringen waren onder andere het totstandkomen van een samenhangend systeem van het meten en interpreteren van het CBI werk. Voortbouwend hierop werden voorbereidingen getroffen voor de introductie van Logical Framework Analysis en de definiëring van de theoretische basis van de zogenaamde «objectief verifieerbare indicatoren» in het kader van de resultaatsmeting. Programma's zijn meer afgestemd op de individuele behoeften van de deelnemers, waardoor steeds meer maatwerk wordt geleverd. De selectie van deelnemers is aangescherpt.

Voor 2002 zijn de volgende kengetallen gerealiseerd:

 
HoofdproductenBegroting 2002Realisatie 2002
 pqp x qpqp x q
Sectorale Exportpromotie programma's219,5265 706,8338,4217 106,2
Human Resources Development programma's95,1141 331,269,4292 012,4
Marktinformatieprogramma's30,5581 770,830.7591 812,6
Bedrijfsbemiddelingsprogramma279,61279,6172,01172,0
Business Promotion Organisation Development programma's108,63325,7274,83824,5
Totaal hoofdproducten  9 414,1  11 927,7

Sectorale Export promotieprogramma's

Het aantal meerjarige exportpromotieprogramma's is niet gehaald. De oorzaak hiervan is tweeledig. Ten eerste kon de benodigde menskracht niet worden aangetrokken waardoor drie programma's niet konden worden opgestart. De gemiddelde prijs werd door het niet-opstarten van deze drie programma's opgedreven: uitgaven voor nieuw op te starten programma's zijn relatief laag ten opzichte van lopende programma's. Ten tweede zijn vier programma's in twee programma's samengevoegd. Daarnaast is de assistentie aan BSO en exporteurs binnen de bestaande programma's geïntensiveerd. Ook deze ontwikkelingen dreven de gemiddelde jaaruitgaven per exportpromotieprogramma omhoog.

Voortbouwend op de uitkomsten van een onderzoek naar de evaluatiemethodiek, waarmee de theoretische basis voor een samenhangend systeem voor het meten en interpreteren van het CBI-werk beschikbaar kwam, zal in 2003 een vervolgstap worden gezet door te sturen op objectief verifieerbare indicatoren op resultaat- en effectniveau.

Human Resource Development programma

In 2002 zijn binnen de zeven categorieën programma's (FAME, Market Intel, Capita, Int-Tourfair, Topix, Commercial Attaché programma en workshops) de trainingen grosso modo gerealiseerd zoals gepland. Wel werden een extra FAME training en twee extra Market Intel trainingen op locatie uitgevoerd. De uitvoering van Topix is doorgeschoven naar 2003. Deze training zal om de twee jaar worden uitgevoerd omdat Topix een in omvang beperkte doelgroep heeft en omdat telkenmale een nieuw curriculum moet worden ontwikkeld. Er zijn in totaal 18 in plaats van zes workshops gerealiseerd. Dit is een gevolg van het grote aantal verzoeken dat het CBI heeft bereikt. Deze sterke toename kon worden gerealiseerd door de workshops te standaardiseren.

Marktinformatie

Voor 2002 zijn de volgende aantallen publicaties/hits/bezoekers gerealiseerd:

 
 Begrootgerealiseerd
 kengetalAantallenKengetalaantallen
Marktstudies25oplage 49 50038oplage 33 800
Strategische marketinggidsen20oplage 21 00010oplage 10 150
Manuals4oplage 12 0002oplage 6 700
CBI news bulletins6oplage 39 0006oplage 32 500
Accessguide136 000 hits112 500 hits
Website160 000 hits1115 000 hits
Handelsdocumentatiecentrum1500 bezoekers1300
 58 59 

De oplage van de publicaties (studies, gidsen, manuals en bulletins) is over de gehele linie lager dan begroot. Dit komt door de opschoning van de mailinglist en de mogelijkheid publicaties via internet te downloaden. Tevens nam het aantal bezoekers aan het Handelsdocumentatiecentrum (HDC) af. Dit heeft eveneens relatie met de mogelijkheid om via internet de informatiebronnen te benaderen.

De website werd in 2002 vernieuwd hetgeen leidde tot een sterke toename van het aantal «hits». Het aantal bezoekers van de Accessguide, een in 2002 in de website geïntegreerde database over technische handelsbelemmeringen, is achtergebleven: 12 500 hits in plaats van 36 000 hits. Aangenomen wordt dat deze terugval een technische oorzaak heeft. Door de integratie van de Accessguide in de website en een fout in het management informatieprogramma zijn bezoekers aan de Accessguide die via de hoofdpagina van de website kwamen niet meegeteld.

De evaluatie van het product Marktinformatie in 2002 was positief. Niet minder dan 79% van de respondenten gaf aan dat hun kennis over de EU markt (sterk) vergroot is.

Zoals aangekondigd in de Memorie van Toelichting 2002 heeft het CBI ervaringen van exporteurs met technische handelsbelemmeringen (ook wel non-tarifaire handelsbelemmeringen) in kaart gebracht voor acht prioriteitssectoren. In een aantal gevallen, waaronder problemen met de «Novel Foods» richtlijn van de EU, heeft het CBI initiatief genomen om de problematiek binnen de EU aan de orde te laten stellen.

Bedrijfsbemiddeling

Slechts een beperkt aantal bedrijven is bemiddeld. Dit werd veroorzaakt door capaciteitsproblemen (ziekte en vacature). Deze capaciteitsproblemen hadden ook tot gevolg dat de in de Memorie van Toelichting 2002 aangekondigde kwaliteitsimpuls niet is gerealiseerd.

Business Promotion Organisation development programma's

De kostprijs van de drie programma's is hoger uitgevallen dan was verwacht. De onderzoeks- en ontwikkelingskosten van nieuwe programma's blijken beduidend hoger te liggen dan bij de start van deze programma's werd verwacht. Daarnaast heeft de versnelde uitvoering van de programma's geleid tot hogere kosten. De programma's hebben plaatsgevonden in Ecuador, Zuid Afrika en Cuba. Voor het programma in Honduras bleek onvoldoende «ownership» te zijn; het programma werd niet gestart.

Overige

Het CBI treedt ook op als budgethouder van het Ministerie. In dit kader is de bijdrage aan het Netherlands Trust Fund bij het International Trade Center te Geneve, gebruikt voor projecten die de concurrentie positie van de LDC's in de globale economie bevorderen of regionale samenwerking ondersteunen. Opdrachten die aan de European Fair Trade Association (EFTA) zijn verstrekt hebben onder andere betrekking op koffiehandel in Latijns Amerika.

3. Financieel

Het CBI baseert zijn financiële bedrijfsvoering op het stelsel van baten en lasten, overeenkomstig de Comptabiliteitswet en de daarop gebaseerde regelgeving.

De Directeur Generaal Internationale Samenwerking (DGIS) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in het verslagjaar producten met een totale waarde van EUR 14.6 miljoen afgenomen van het CBI en was hiermee zijn enige opdrachtgever. De liquiditeitspositie van het CBI is het afgelopen jaar verbeterd. Dit is onder andere veroorzaakt doordat het CBI gebruik heeft gemaakt van de leenfaciliteit die het ministerie van Financiën aan agentschappen biedt en doordat reeds financiering heeft plaatsgevonden van het onderhandenwerk.

Evenals in het voorafgaande verslagjaar heeft de opdrachtgever in 2002 zijn bijdrage aan het Netherlands Trust Fund van het International Trade Centre (ITC) in Geneve van EUR 1 361 000 «geoormerkt» ter beschikking gesteld aan het CBI. Het CBI heeft het budget voor de bijdrage aan het ITC volledig en conform planning uitgegeven.

Daarnaast heeft de opdrachtgever ook een bijdrage van EUR 225 000 «geoormerkt» ter beschikking gesteld voor het Global Trust Fund (GTF) van het ITC. Dit bedrag is niet overgemaakt in verband met misverstanden over te volgen procedures. Het verslagjaar van het GTF loopt van juni tot mei en de bijdrage zal alsnog worden geëffectueerd in 2003.

Op de volgende pagina's worden overzichten gegeven die nadere financiële informatie over het verslagjaar 2002 verschaffen. Het betreft:

• een baten-lastenoverzicht

• een kasstroomoverzicht

• een balans

• een overzicht vermogensontwikkeling

Voor de verschillende overzichten zijn de volgende waarderingsgrondslagen gebruikt:

• De baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben.

• Voor zover niet anders vermeld, worden activa en passiva verantwoord tegen nominale waarde (inclusief BTW).

• Materiele vaste activa worden gewaardeerd tegen aanschaffingsprijs en lineair afgeschreven op basis van de verwachte economische levensduur.

• De voorraden betreffen voornamelijk onderhandenwerk en worden gewaardeerd tegen nominale waarde onder aftrek van een eventuele voorziening voor voorziene verliezen. Op de voorraden worden tevens in mindering gebracht de aan de opdrachtgever en aan derden vooruit gefactureerde bedragen. Indien de vooruit gefactureerde bedragen hoger zijn dan de uitgaven, wordt het onderhanden werk gepresenteerd aan de creditzijde van de balans. Met ingang van 2001 zijn in het onderhandenwerk ook de directe arbeidskosten met een opslag voor indirecte kosten opgenomen.

• Debiteuren worden gewaardeerd tegen nominale waarde en, indien noodzakelijk, onder aftrek van een voorziening voor mogelijke oninbaarheid.

Baten-lastenoverzicht 2002 (EUR1000)
 (1)(2)(3)=(2)–(1)
OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Baten   
opbrengst moederdepartement10 62814 5573 929
opbrengst overige departementen000
opbrengst derden18223553
Rentebaten7329– 44
buitengewone baten000
Exploitatiebijdrage000
Totaal baten10 88314 8213 938
    
Lasten   
Apparaatskosten   
*personele kosten1 3611 913552
*materiële kosten9 35412 7383 384
Rentelasten148– 6
Afschrijvingskosten   
*materieel143129– 14
*immaterieel000
dotaties voorzieningen11209
buitengewone lasten000
Totaal lasten10 88314 8083 925
    
Saldo van baten en lasten01313

Baten

Opbrengst moederdepartement

Gedurende 2002 is met de opdrachtgever DGIS overeengekomen een grotere productie te leveren. Dit heeft geleid tot een grotere opbrengst in vergelijking met de verwachte opbrengsten die staan vermeld in de begroting 2002.

Opbrengst derden

Voor bepaalde producten die het CBI levert, zijn (niet kostendekkende) eigen bijdragen verschuldigd. Door de hierboven genoemde productie aanpassing, hebben meer bedrijven en organisaties deelgenomen aan activiteiten waarvoor zo'n eigen bijdrage is verschuldigd. Zodoende heeft zich in deze opbrengst categorie een stijging voorgedaan.

Lasten

Doordat met de opdrachtgever is overeengekomen de productie op te voeren zijn de personele en materiele kosten navenant toegenomen.

De afschrijvingskosten zijn lager uitgevallen dan begroot, doordat investeringen op een later tijdstip hebben plaatsgevonden.

Kasstroomoverzicht 2002 (EUR1000)
 (1)(2)(3)=(2)–(1)
OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
1.Rekening courant RIC 1 januari 20021 316– 40– 1 356
    
2.Totaal operationele Kastroom1452 8632 718
    
3a.–/– totaal investeringen– 91– 883
3b.+/+ totaal boekwaarde000
Desinvesteringen   
3.Totaal Investeringskasstroom– 91– 883
    
4a.–/– eenmalige uitkering aan000
Moederdepartement   
4b.+/+ eenmalige storting door000
Moederdepartement   
4c.–/– aflossingen op leningen– 73– 730
4d.+/+ beroep op leenfaciliteit9117079
4.Totaal Financieringskasstroom189779
    
5.Rekening courant RIC 31 december 20021 3882 8321 444
(=1+2+3+4)   
(maximale roodstand 0,5 miljoen Euro)   

Toelichting mutatie Rekening courant RHB

Het CBI heeft in 2002 zijn liquiditeitspositie sterk zien verbeteren. Dit wordt onder andere veroorzaakt doordat investeringen in materiële vaste activa zijn gefinancierd met vreemd vermogen (leenfaciliteit van het ministerie van Financiën). Het CBI verbouwt momenteel zijn kantoor. Het gedeelte van de leenfaciliteit dat daarvoor was gereserveerd is nog niet geheel besteed. De verbouwing wordt in 2003 afgerond.

Daarnaast is een sterke toename te zien van de operationele kasstroom. Deze heeft kunnen plaatsvinden, doordat een gedeelte van het onderhandenwerk reeds is voorgefinancierd door het moederdepartement. Dit laatste betreft een bedrag van EUR 2 361 920.

Balans per 31 december 2002 (in EUR1000)
 Balans 31/12Balans 01/01
Activa  
Immateriële activa  
Materiële activa  
*grond en gebouwen6391
*installaties en inventarissen8780
*overige materiële vaste activa145164
Voorraden01 052
Debiteuren6259
Nog te ontvangen1 7201 657
Liquide middelen2 83813
Totaal activa4 9153 116
   
Passiva  
Eigen vermogen341341
*exploitatiereserve00
*verplichte reserves00
*onverdeeld resultaat130
Leningen bij het MvF222125
Voorzieningen00
Crediteuren435345
Nog te betalen3 9042 305
Totaal Passiva4 9153 116

Activa

Materiële activa
 Verbouwing EURInventaris Installaties EURHard- en Software EURTotaal EUR
Aanschaffingsprijs per 01/01/02162 878268 318268 930700 126
Cumulatieve afschrijvingen(71 651)(188 487)(104 578)(364 716)
     
Boekwaarde per 01/01/0291 22779 831164 352335 410
     
Mutaties boekjaar:    
Bij: investeringen12 06839 39736 96588 430
Af: afschrijvingen(40 716)(32 543)(55 771)(129 030)
Totaal mutaties(28 648)6 854(18 806)(40 600)
     
Aanschaffingsprijs per 31/12/02174 946307 715305 895788 556
Cumulatieve afschrijvingen(112 367)(221 030)(160 349)(493 746)
     
Boekwaarde per 31/12/0262 57986 685145 546294 810
     
Afschrijvingspercentage25%/20%20%/10%33%/20% 

Debiteuren

Het CBI heeft een bedrag van EUR 35 127 opgenomen als voorziening voor dubieuze debiteuren die in mindering is gebracht op de post debiteuren. Incasso van de dubieuze debiteuren zal naar alle waarschijnlijkheid niet tot resultaat leiden bij enkele debiteuren in ontwikkelingslanden. Deze lieten zonder geldige reden verstek gaan bij een door het CBI voor hen gereserveerde en gefactureerde plaats op een internationale vakbeurs.

 
 EUR
Stand voorziening dubieuze debiteuren per 1 januari 200215 345
Bij: dotatie voorziening 200219 782
Af: in 2002 afgeboekte debiteuren0
Stand 31 december 200235 127

Nog te ontvangen

De nog te ontvangen en vooruitbetaalde bedragen betreffen voornamelijk voorschotten/te verrekenen bedragen met betrekking tot het Netherlands Trust Fund bij het ITC en nog te betalen kosten van programma's over 2002.

Liquide Middelen
 31.12.200231.12.2001
 EUREUR
Rekening courant Rijkshoofdboekhouding2 832 0170
Kasgelden6 20513 230
 2 838 22213 230

Per 31 december 2001 had het CBI een schuld in rekening courant met de Rijkshoofdboekhouding. Deze kortlopende schuld is gepresenteerd aan de creditzijde van de balans.

De verbetering in de rekening courant Rijkshoofdboekhouding per 31 december 2002 met EUR 2 871 642 staat in relatie met de post «Vooruitontvangen op OHW» dat onderdeel uitmaakt van «Nog te betalen» en dat een credit saldo heeft van EUR 2 361 920. Zie aldaar voor een toelichting.

Passiva

Eigen vermogen/Onverdeeld resultaat

Het onverdeelde resultaat over het jaar 2002 bedraagt EUR 13 196 en wordt toegevoegd aan het eigen vermogen.

Leningen bij het ministerie van Financiën

De leenfaciliteit van het ministerie van Financiën wordt aangewend ter financiering van de materiële vaste activa.

Saldo per 1.1.2002 124 970

Bij: in 2002 aangegane leningen 170 000

Af: in het boekjaar afgelost –/– 73 152

Saldo per 31.12.2002 221 818

Het rentepercentage op deze leenfaciliteit wordt halfjaarlijks door het ministerie van Financiën vastgesteld en is gelijk aan het effectief rendement op staatsleningen.

Het openstaande saldo wordt afgelost volgens het volgende schema:

 
 EUR
200381 115
200446 703
200538 000
200628 000
200728 000
 221 818

Nog te betalen

1) Vooruit ontvangen op OHW

Het betreft hier onderhandenwerk (OHW) en heeft met name betrekking op betalingen/ontvangsten in 2002 voor deelname van het CBI aan internationale vakbeurzen in 2003. De specificatie per 31/12/2002 luidt:

• Gedane uitgaven 1 135 947

• Ontvangen bijdragen derden (74 852)

• Ontvangen van opdrachtgever* (2 361 920)

Totaal OHW/voorraden (1 300 825)

* Ontvangen van opdrachtgever

In het jaar 2002 heeft het CBI voor EUR 16 496 000 aan bijdragen van het moederdepartement ontvangen, waarvan voor EUR 14 556 798 aan producten is geleverd. Rekening houdende met de ontvangen programmabijdragen die in 2001 nog niet waren aangewend, EUR 422 718, heeft het CBI per 31/12/2002 reeds EUR 2 361 920 ontvangen ter financiering van het onderhandenwerk. Dit bedrag is gerechtvaardigd aangezien een bedrag van EUR 1,1 miljoen aan onderhanden werk reeds tot uitgaven heeft geleid en een bedrag van EUR 1,2 miljoen niet uit de balans blijkende verplichtingen aanwezig is.

2) Ministerie van Buitenlandse Zaken

De bijdrage van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan het ITC waarover nog verantwoording moet worden afgelegd, is onder deze post geplaatst. Aan de activa zijde van de balans onder de post «Nog te ontvangen» staat de tegenwaarde vermeld. Daarnaast betreft het een teruggestorte bijdrage van het ITC die nog aan het moederdepartement moet worden overgemaakt.

Bijdrage ITC waarover nog verantwoording verschuldigd is (1 678 828)

Afrekening ITC (115 357)

Uit te keren i.h.k.v. 5% vermogensregeling (6 807)

Totaal (1 800 992)

3) Overige (802 017)

Deze schulden hebben betrekking op nog te ontvangen rekeningen over 2002, alsmede een reservering voor de overlopende vakantiedagen en vakantiegeld.

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

De niet uit de balans blijkende verplichtingen betreffen het huurcontract voor de kantoorruimte. Dat loopt tot 31 december 2003. De jaarlijkse huurpenningen bedragen EUR 213 000. Verder is het CBI in 2002 voor een bedrag van EUR 1,2 miljoen verplichtingen aangegaan op het onderhandenwerk. Deze verplichtingen zullen in 2003 worden afgewikkeld.

Overzicht vermogensontwikkeling 1998–2002
EUR100019981999200020012002 begroot2002 realisatie
1)Eigen vermogen per 1/19521 032429447441341
2)saldo van baten en lasten800180013
3a)uitkering aan moederdepartement – 545 – 7 0
3b)bijdrage moederdepartement ter versterking van eigen vermogen     0
3c)Overige mutaties in eigen vermogen – 59 – 99 0
3.Totaal directe mutaties in eigen vermogen 604 – 106 0
4)Eigen vermogen per 31/12 (1+2+3)1 032429447341441354

10. SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2002 EN TOELICHTING

Ministerie van Buitenlandse Zaken (V)

ISaldibalans per 31 december 2002    
      
  EUR1000  EUR1000
      
1Uitgaven ten laste van de begroting9 000 3622Ontvangsten ten gunste van de begroting763 477
      
3Liquide middelen19 6674aRekening-courant RHB8 261 215
      
5Intra-comptabele vorderingen19 4436Intra-compt abele schulden14 780
      
Intra-comptabele activa9 039 472Intra-comptabele passiva9 039 472
      
8Extra-comptabele vorderingen426 5418aT.r. extra-comptabele vorderingen426 541
      
10Voorschotten4 158 83010aT.r. voorschotten4 158 830
      
11aT.r. garantieverplichtingen1 365 67011Garantieverplichtingen1 365 670
      
12aT.r. openstaande verplichtingen7 969 15312Openstaande verplichtingen7 969 153
      
Extra-comptabele activa13 920 194Extra-comptabele passiva13 920 194
      
Totaal activa22 959 666Totaal passiva22 959 666

II INLEIDING

1. Algemeen

De saldibalans is een financiële staat waarop de standen van de intra- en extra comptabele rekeningen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden verantwoord.

Het intra-comptabele deel van de saldibalans geeft inzicht in de kasstromen. Het gaat hier met name om de uitgaven en ontvangsten van dienstjaar 2002, die nog met het Ministerie van Financiën moeten worden verrekend. Na goedkeuring van de Rijksrekening vindt de verrekening plaats. De tegenrekening van de uitgaven en ontvangsten is de post «Rijkshoofdboekhouding» (RHB), de rekening-courant tussen de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën. Onder het intra-comptabele deel zijn ook de liquide middelen van het ministerie opgenomen. De uitgaven en ontvangsten buiten begrotingsverband, die met derden zullen worden verrekend en niet ten laste c.q. ten gunste van de begroting zijn gebracht, zijn verantwoord onder de intra-comptabele vorderingen en schulden.

Het extra-comptabele deel van de saldibalans geeft enerzijds inzicht in de standen van de uitstaande vorderingen en voorschotten die in het verleden tot kasstromen hebben geleid (ten laste c.q. ten gunste van de begrotingen van voorgaande jaren). Anderzijds bevat dit deel van de saldibalans de post openstaande verplichtingen. Deze post geeft inzicht in de toekomstige kasstromen. Openstaande verplichtingen kunnen leiden tot uitgaven ten laste van begrotingen van volgende jaren. De extra-comptabele rekeningen worden met behulp van diverse tegenrekeningen in evenwichtsverband geboekt.

De saldibalans en de toelichting daarop zijn opgesteld conform de richtlijnen in het HAFIR.

2. Waarderingsgrondslagen

De intra-comptabele activa en passiva, die luiden in vreemde valuta, zijn gewaardeerd tegen de geldende administratiekoersen per 31 december 2002. Deze zijn een afspiegeling van de werkelijke koersen per die datum.

De voorschotten, die luiden in vreemde valuta, zijn per activiteit gewaardeerd tegen de administratiekoers die gold op de einddatum van de laatst verwerkte financiële verantwoording van de desbetreffende activiteit.

De waardering van de verplichtingen, die luiden in vreemde valuta, is afhankelijk van het soort verplichting. Committeringen worden gewaardeerd tegen de op het moment van aangaan van de betreffende verplichting geldende committeringskoers. Deze is enigszins hoger dan de op dat moment geldende administratiekoers. De verplichting wordt verminderd met de betalingen luidend in vreemde valuta die omgerekend worden tegen de administratiekoers per betaaldatum. Wijzigingen van de committeringskoers die een bepaald percentage (15%) overschrijden resulteren bij verplichtingen luidend in vreemde valuta in herwaardering van het resterende saldo.

De overige verplichtingen worden tegen de administratiekoersen van het moment van aangaan van de betreffende verplichting geboekt. Betalingen worden tegen de geldende administratiekoers op het moment van betaling in mindering gebracht op de verplichting.

De overige in de saldibalans en de toelichting opgenomen bedragen zijn gewaardeerd tegen de historische waarde.

III TOELICHTING OP DE SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2002 (IN EUR1000)

1. Uitgaven ten laste van de begroting (debet 9 000 362 x EUR1000)

Onder deze post zijn de gerealiseerde uitgaven opgenomen van het jaar 2002. Na goedkeuring van de slotwet door de Staten-Generaal wordt dit bedrag verevend met het Ministerie van Financiën. Het saldo is als volgt opgebouwd:

Te verevenen uitgaven 2001 5 712 041

Af: In 2002 verevende uitgaven dienstjaar 2001 –/– 5 712 041

Bij: Uitgaven dienstjaar 2002 9 000 362

Te verevenen per 31 december 2002 9 000 362

2. Ontvangsten ten gunste van de begroting (credit 763 477 x EUR1000)

Onder deze post zijn de gerealiseerde ontvangsten opgenomen van het jaar 2002. Na goedkeuring van de slotwet door de Staten-Generaal wordt dit bedrag verevend met het Ministerie van Financiën. Het saldo is als volgt opgebouwd:

Te verevenen ontvangsten 2001 141 345

Af: In 2002 verevende ontvangsten dienstjaar 2001 –/– 141 345

Bij: Ontvangsten dienstjaar 2002 763 477

Te verevenen per 31 december 2002 763 477

3. Liquide middelen (debet 19 667 x EUR1000)

De liquide middelen omvatten girale en chartale gelden, alsmede gelden onderweg en hebben betrekking op het Departement en de Vertegenwoordigingen in het buitenland. Het treasury-beleid is er, met betrekking tot de gelden van Hoofdstuk V van de Rijksbegroting, op gericht te komen tot een optimale beheersing van de geldomvang en een kostenminimalisatie ten aanzien van bankkosten en rentederving. Hierbij spelen aspecten als liquiditeitenbeheer, valutarisicobeheer, debiteuren- en crediteurenbeheer een grote rol.

 
Specificatie x EUR100031 december 200231 december 2001
3.1 Kassaldi2 3352 738
3.2 Banksaldi19 15124 712
3.3 Girosaldi1212
3.4 Gelden onderweg– 1 831– 6 637
Totaal19 66720 825

3.1. Kassaldi (debet 2 335 x EUR1000)

Uit oogpunt van een adequaat liquiditeitenbeheer wordt ernaar gestreefd de hoogte van de kassaldi zoveel mogelijk te beperken. Naast de normale kassaldi worden op 26 Vertegenwoordigingen (vorig jaar: 22) contanten in voorraad gehouden in verband met eventuele calamiteiten. Per 31 december 2002 bedroegen deze Noodreserves EUR 1,0 mln. Enkele Vertegenwoordigingen worden regelmatig voorzien van contanten, omdat giraal bankverkeer niet mogelijk is. Het merendeel van de kassaldi wordt in vreemde valuta bijgehouden.

3.2. Banksaldi (debet 19 151 x EUR1000)

 
Specificatie x EUR100031 december 200231 december 2001
Banksaldi buitenland19 82622 527
Banksaldi binnenland– 6752 185
Totaal19 15124 712

Van de banksaldi binnenland betreft EUR 168,4 mln. de Vertegenwoordigingen en EUR –/– 169,1 mln. het Departement. De bankrekeningen die de Vertegenwoordigingen in Nederland aanhouden zijn tezamen met een van de bankrekeningen van het Departement ondergebracht in een pool waarbij saldo nul het uitgangspunt is. De Vertegenwoordigingen kunnen op basis van een vooraf ingediende liquiditeitsplanning zelfstandig gelden uit de pool overtrekken naar de lokale bankrekeningen. Van de in het buitenland aanwezige bankgelden bedroeg het tegoed in euro's EUR 6,1 mln. en het equivalent van het saldo in vreemde valuta EUR 14,2 mln.

3.4. Gelden onderweg (credit 1 831 x EUR1000)

 
Specificatie x EUR100031 december 200231 december 2001
Betalingsopdrachten binnenland140
Kruisposten3346
Overmakingen van het Departement naar de Vertegenwoordigingen1 006– 4 972
Betalingsopdrachten Vertegenwoordigingen– 2 884– 1 711
Totaal– 1 831– 6 637

Betalingopdrachten Vertegenwoordigingen betreft gelden onderweg die zijn verantwoord in het chequedagboek van de Vertegenwoordigingen.

4. Rekening-courant RHB (credit 8 261 215 x EUR1000)

Op de Rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding is de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën weergegeven.

 
Specificatie x EUR100031 december 200231 december 2001
4.1 Rekening-courant RHB8 261 2155 593 328
4.2 Te verrekenen RHB00
Totaal8 261 2155 593 328

Het verschuldigde saldo op de Rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding is in overeenstemming met de opgave van de RHB.

5. Intra-comptabele vorderingen (debet 19 443 x EUR1000)

Onder deze post zijn de vorderingen opgenomen, die zijn ontstaan als gevolg van uitgaven ten behoeve van derden.

 
Specificatie x EUR100031 december 200231 december 2001
5.1 Ministeries2727 661
5.2 Persoonlijke rekeningen423512
5.3 Externe debiteuren1 9471 310
5.4 Overige vorderingen16 8018 052
Totaal19 44317 535

Van de totale EUR 19,4 mln. aan vorderingen is per 31 december 2002 EUR 2,1 mln. opgenomen in de debiteurenadministratie, in 2001 bedroeg dat saldo EUR 1,1 mln. Dit betreft vorderingen voor de categorieën Ministeries, Persoonlijke rekeningen en Externe debiteuren.

De afname van het saldo Ministeries per 31 december 2002 ten opzichte van het saldo ultimo 2001 wordt veroorzaakt doordat met ingang van 2002 de invordering bij andere ministeries niet meer uitsluitend centraal via het Departement maar direct via de Vertegenwoordigingen verloopt. De toename van de post Overige vorderingen wordt gedeeltelijk verklaard door invorderingen bij andere ministeries via de Vertegenwoordigingen.

Onderstaand overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de intra-comptabele vorderingen en de ouderdom.

 
Specificatie x EUR1000Totaal2002200120001999 en ouder
–Direct opeisbaar ministeries272289– 1700
–Direct opeisbaar persoonlijke rekeningen15210432160
–Direct opeisbaar externe debiteuren1 8591 6911261824
–Direct opeisbaar overige vorderingen16 55915 80974721
Totaal Direct opeisbare vorderingen18 84217 8938883625
Geconditioneerde vorderingen513    
Op termijn opeisbare vorderingen88  
Totaal19 443    

5.1. Ministeries (debet 272 x EUR1000)

 
Specificatie x EUR100031 december 200231 december 2001
Nog in te vorderen– 467 016
Ingevorderd318645
Totaal2727 661

5.3. Externe debiteuren (debet 1 947 x EUR1000)

Deze categorie vorderingen heeft betrekking op derden zoals particulieren, bedrijven en dergelijke. Het betreft onder meer vorderingen die ontstaan zijn met betrekking tot uitgaven in het kader van dienstverlening dan wel afrekeningen van projecten in de OS-sector. Deze vorderingen ontstaan zowel op het Departement als op de Vertegenwoordigingen in het buitenland. De invordering vindt plaats op het Departement via de debiteurenadministratie.

 
Specificatie x EUR100031 december 200231 december 2001
Vorderingen op bedrijven139125
Diverse vorderingen1 8081 185
Totaal1 9471 310

5.4 Overige vorderingen (debet 16 801 x EUR1000)

Onder deze categorie worden vorderingen opgenomen die niet in de overige categorieën vallen. Hieronder vallen ook vorderingen ontstaan naar aanleiding van een uitgave, die ter plaatse op de Vertegenwoordiging verrekend wordt.

 
Specificatie x EUR100031 december 200231 december 2001
Te vorderen BTW3 7643 150
Ter plaatse te verrekenen uitgaven buitenland5 9801 960
Overlopende rekeningen oude boekjaar2 3902 308
Diverse vorderingen4 667634
Totaal16 8018 052

De toename van de post Diverse Vorderingen wordt gedeeltelijk verklaard doordat de invordering bij andere Ministeries direct via de Vertegenwoordigingen verloopt. Dit is ook de voornaamste verklaring voor de toename van de post Ter plaatse te verrekenen uitgaven buitenland, waarop het ingevorderde deel van de verrekening is opgenomen.

6. Intra-comptabele schulden (credit 14 780 x EUR1000)

Hieronder vallen schulden ontstaan door ontvangsten en inhoudingen die met derden verrekend zullen worden.

 
Specificatie x EUR100031 december 200231 december 2001
Loonheffing en premies8 39812 114
Overlopende rekeningen oude boekjaar558301
Ter plaatse te verrekenen1 057471
Diverse overige schulden4 7672 842
Totaal14 78015 728

Loonheffing en premies zijn op de salarissen van december 2002 ingehouden en zijn begin 2002 afgedragen.

De post Diverse overige schulden bestaat voor een bedrag van EUR 4,3 miljoen uit de zgn. Escrow-regeling. Via deze, door de VN ingestelde regeling, wordt het Irak – onder bepaalde voorwaarden – mogelijk gemaakt om in Nederland aangeschafte goederen te financieren.

Navolgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de intra-comptabele schulden en de ouderdom.

 
Specificatie x EUR1000Totaal2002200119991998 en ouder
Direct opeisbare schulden14 78012 8751 90050

8. Extra-comptabele vorderingen (debet 426 541 x EUR1000)

Dit betreffen vorderingen die reeds ten laste van de begroting zijn gebracht en extra-comptabel worden bewaakt. Deze vorderingen hebben vaak een langdurig karakter.

 
Specificatie x EUR100031 december 200231 december 2001
Te ontvangen aflossingen op begrotingsleningen271 506228 084
Verrichte garantiebetalingen NIO88 84796 457
Stichting ECDPM18 37818 378
Diverse extra-comptabele vorderingen47 81064 563
Totaal426 541407 482

Onderstaand overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de extra-comptabele vorderingen en de ouderdom.

 
Specificatie x EUR1000Totaal2002200120001999 en ouder
–Op termijn opeisbaar begrotingsleningen271 50653 19952 10755 637110 563
–Op termijn opeisbaar overige vorderingen3 7060003 706
Totaal op termijn opeisbare vorderingen275 21253 19952 10755 637114 269
      
–Direct opeisbaar garantiebetalingen88 84711 91910 57010 02756 331
–Direct opeisbaar overige vorderingen39 00315 69815 3031 1196 883
Totaal direct opeisbare vorderingen127 85027 61725 87311 14663 214
Geconditioneerde vorderingen23 479  
Totaal426 541    

Te ontvangen aflossingen op begrotingsleningen

Saldo per 1 januari 2002 228 084

Bij: Consolidaties 2002 53 199

Af: Kwijtscheldingen 1 020

Af: Aflossingen in 2002 8 757

Saldo per 31 december 2002 271 506

De begrotingsleningen zijn voornamelijk met OS-landen afgesloten. Overeenkomstig het in de leningovereenkomsten vastgestelde aflossingsschema zal het saldo per 31 december 2002 in de volgende jaren worden afgelost. Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele toekomstige kwijtscheldingen en nog op te nemen begrotingsleningen (consolidaties).

2003 8 842

2004 6 779

2005 7 457

2006 6 466

2007 6 466

na 2007 235 496

271 506

Verrichte garantiebetalingen Ned. Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO)

Saldo per 1 januari 2002 96 457

Bij: Overmakingen aan de NIO in 2002 114 933

Af: Ontvangsten van de NIO in 2002 13 293

Af: Kwijtscheldingen in 2002 59 964

Af: Consolidaties 49 286

Saldo per 31 december 2002 88 847

Stichting ECDPM

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft in 1986 besloten in totaal EUR 18,4 miljoen ter belegging aan de Stichting European Centre for Development Policy Management ter beschikking te stellen. De opbrengst van de belegde middelen zal worden aangewend ter dekking van de personeels- en exploitatiekosten van de Stichting. Het is de Stichting verboden de beschikbaar gestelde bedragen te beleggen in risicodragend vermogen. De overeenkomst met het Centrum liep oorspronkelijk tot 31 december 2001 en is inmiddels verlengd tot 31 december 2006. Bij beëindiging van deze overeenkomst staan de belegde middelen ter beschikking van de Staat.

Diverse extra-comptabele vorderingen

Diverse extra-comptabele vorderingen bestaat uit:

Restfondsen bij de Wereldbank en VN-organisaties 22 279

Te ontvangen rente op begrotingsleningen en garantiebetalingen 14 744

Vorderingen RSS 3 706

(huur) Waarborgsommen 3 161

Ingevorderde voorschotten 1 980

Achtergestelde lening SNV 1 815

Buiteninvordering gestelde vorderingen 125

47 810

Het saldo restfondsen bij de Wereldbank en VN-organisaties betreft het daar fysiek aanwezige saldo.

Niet uit de saldibalans blijkende extra-comptabele vorderingen

Het ministerie stelt geld beschikbaar voor de vorming van fondsen. Deze fondsen dienen voor lange termijn financiering van OS-gerelateerde activiteiten. Bij beëindiging van het fonds vloeien de resterende middelen terug naar de Staat. Aangezien de einddatum van het fonds niet is bepaald en ook de vordering niet vooraf is te bepalen, worden deze vorderingen niet in de saldibalans opgenomen.

10. Extra-comptabele voorschotten (debet 4 158 830 x EUR1000)

Dit betreffen nog openstaande voorschotten, waarvan de uitgaven reeds ten laste van de begroting zijn gebracht. Afwikkeling vindt plaats op basis van ontvangen verantwoordingen.

 
Specificatie x EUR100031 december 200231 december 2001
Voorschot subsidies instellingen en organisaties2 395 9412 124 640
Voorschot subsidiebeschikking1 085 028872 907
Voorschotten aan lokale organisaties392 172232 941
Werkvoorschotten consultants97 50128 361
Medefinancieringsorganisaties (MFO's)22 96623 581
Voorschot RVM-1 niet via de NIO66 76833 188
Voorschot RVM-1 via de NIO75 04763 860
Diverse voorschotten23 40728 222
Totaal4 158 8303 407 700

Voorschottenstand

Ten opzichte van 2001 is de voorschottenstand toegenomen met EUR 751,1 miljoen. De belangrijkste oorzaak van deze stijging is de gewijzigde systematiek als gevolg van het in 2002 geïntroduceerde nieuwe voorschotten beheer en -beleid. Voorschotten die door de uitvoerende organisatie wel verantwoord zijn maar waarop nog geen accountantsverklaring is ontvangen worden in tegenstelling tot voorgaande jaren nog in de voorschottenstand opgenomen. Dit zijn de zgn. «zachte» voorschotten. Ultimo 2002 beloopt dit specifieke saldo EUR 272,3 miljoen.

Specificatie voorschotten naar «hard» – «zacht»
Specificatie x EUR100031 december 2002Waarvan «hard»Waarvan «zacht»
Voorschot subsidies instellingen en organisaties2 395 9412 321 88574 056
Voorschot subsidiebeschikking1 085 0281 011 30673 722
Voorschotten aan lokale organisaties392 172310 29581 877
Werkvoorschotten consultants97 50196 1371 364
Medefinancieringorganisaties (MFO's)22 96616 2926 674
Voorschot RVM-1 niet via de NIO66 76861 4765 292
Voorschot RVM-1 via de NIO75 04745 72929 318
Diverse voorschotten23 40723 4070
Totaal4 158 8303 886 527272 303

Analyse voorschotten

De huidige geautomatiseerde financiële systemen bieden geen ondersteuning bij het opstellen van een ouderdomsanalyse zoals deze is voorgeschreven in de Geïntegreerde Rijksbegrotingaanschrijving en -voorschriften. Bij het vervangen van de Ministeriële Financiële Administratie (MFA) zullen voorzieningen worden getroffen voor het ondersteunen van het opstellen van een ouderdomsanalyse.

Door middel van accountmanagementrapportages voor de voorschotten is het wel mogelijk inzicht te geven in de actualiteit van de voorschotten.

Onderstaand overzicht geeft inzicht in de actualiteit van de voorschotten (exclusief voorschotten NIO en een deel van de diverse voorschotten).

 
Bedragen x EUR1000 Activiteiten 2002Bedrag 2002Activiteiten2001Bedrag 2001
Actueel3 1383 101 9592 8542 412 507
Rapportage in behandeling per 15 december 2002636397 044550303 073
Achterstand bij organisatie met betrekking tot indienen rapportage, wel gerappelleerd424265 770425289 935
Achterstand bij organisatie met betrekking tot indienen rapportage, nog niet gerappelleerd237167 633187116 251
Overige219127 988243199 413
Totaal:4 6544 060 3944 2593 321 179

Toelichting:

– Actueel wil zeggen: geen achterstand in ontvangst, beoordeling en verwerking van rapportages en de daarmee samenhangende verwerking in de voorschottenadministratie.

– Rapportage in behandeling per 15 december 2002 wil zeggen: de rapportage is ontvangen en per 15 december 2002 nog niet beoordeeld en derhalve nog niet verwerkt in de voorschottenadministratie.

– Achterstand bij organisatie met betrekking tot indienen rapportage, wel gerappelleerd wil zeggen: de betreffende rapportages zijn niet door de organisatie ingediend en BZ heeft hiervoor een rappel verzonden.

– Achterstand bij organisatie met betrekking tot indienen rapportage, nog niet gerappelleerd wil zeggen: betreffende rapportages zijn niet door de organisatie ingediend en BZ heeft hiervoor nog geen rappel verzonden.

– Onder Overige is onder andere opgenomen: voorschotten waarbij er sprake is van nog niet opgeloste problemen en/of restfondsen, of voorschotten waarvan de ontvangen rapportage niet akkoord is.

De specificatie van de openstaande voorschotten (> EUR 25 miljoen) per 31 december 2002 is als volgt:

WHO Partnership Programma 190 043

Partnership Programma NL – Wereldbank 154 366

MFP-subsidie NOVIB 2001–2002 100 170

MFP-subsidie ICCO 2001–2002 91 823

MFP-subsidie CORDAID 2001–2002 91 823

SNV-subsidie 2002–2006 73 707

Wereldbank Trust Fund 1999 68 294

FMO uitvoering Oret-Miliev programma 2002–2004 66 426

MFP-subsidie HIVOS 2001–2002 50 085

Wereldbevolkingsfonds 46 013

Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden (PSO-subsidie 2001–2002) 38 665

Afghan Reconstruction Trust Fund 35 000

Macrosteun Wereldbank 27 891

WB-programma Scholarships for education (Indonesië) 2002–2004 27 249

UNDP Partnership Programma 27 227

Rehabilitatiesteun Mozambique 27 053

WB co-financieringsprogramma Onderwijsontwikkeling (Mozambique) 26 647

HIPC trustfund 25 726

Overige openstaande voorschotten (< EUR 25 miljoen) 2 990 622

Totaal 4 158 830

11. Openstaande garantieverplichtingen (credit 1 365 670 EUR1000)

Dit betreffen door de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingssamenwerking (NIO) onder staatsgarantie verstrekte kapitaalmarktleningen aan ontwikkelingslanden, de garantstelling inzake Suriname (raffinaderij Staatsoliemaatschappij en de in 2001 aangegane garantie t.o.v. het Ministerie van Financiën van Suriname) en de garantstelling inzake de levering van Fokkers aan Ethiopië.

Opbouw garantieverplichtingen:

Garantieverplichtingen per 1 januari 2002 1 554 430

Aangegane verplichtingen in 2002 + 1 946

Tot betaling gekomen verplichtingen 2002 –/– 11 355

Negatieve bijstellingen aangegane verplichtingen uit jaar voor 2002

– Aflossingen ontwikkelingslanden 68 472

– Consolidaties in 2002 43 104

– Kwijtscheldingen Ontwikkelingslanden 47 001

– Garantstelling Fokkers Ethiopië 4 762

– Garantstelling Ministerie van Financiën Suriname 13 772

– Garantstelling Raffinaderij Suriname 2 240

–/- 179 351

Garantieverplichtingen per 31 december 2002 1 365 670

De specificatie van de garantieverplichtingen (> EUR 25 miljoen) per land per 31 december 2002 luidt als volgt:

Indonesië 417 010

India 407 815

Egypte 57 285

Pakistan 46 257

Jamaica 40 294

Kenia 36 206

China 34 350

Angola 34 044

Sri Lanka 26 351

Peru 25 215

Overige landen (< EUR 25 mln. per verplichting)73 674

Subtotaal 1 198 501

Garantstelling Ministerie van Financiën Suriname 123 953

Garantstelling Raffinaderij Suriname 20 160

Garantstelling Fokkers Ethiopië 23 056

Totaal 1 365 670

12 Openstaande verplichtingen (credit 7 969 153 x EUR1000)

Opbouw openstaande verplichtingen:

Openstaande verplichtingen per 1 januari 2002 5 675 023

Aangegane verplichtingen in 2002 + 11 810 529

Tot betaling gekomen verplichtingen 2002 –/– 8 989 007

Negatieve bijstellingen aangegane verplichtingen uit jaar voor 2002 –/–   527 392

Openstaande verplichtingen per 31 december 2002 7 969 153

De oorzaken van de negatieve bijstellingen zijn:

– In verband met de overdracht van het Oret/Miliev-programma naar de FMO zijn negatieve bijstellingen voor EUR 232,4 miljoen op lopende activiteiten doorgevoerd. Financiering van de FMO vindt vanaf 2002 plaats op basis van een in 2002 opgenomen verplichting van EUR 336,5 mln.

– de bijstelling van de NIO-rentesubsidie (EUR 60,1 miljoen). Bij het aantrekken van nieuwe financiering door de NIO wordt een aanzienlijk lagere rente gerealiseerd dan de gemiddelde rente op uitstaande financiering waartegen de toekomstige fundingbehoefte aan de NIO wordt berekend;

– bij de reguliere beëindiging van een aantal projecten zijn de totale kosten verbonden aan de uitvoering lager uitgevallen dan oorspronkelijk begroot;

– een aantal projecten werd voortijdig beëindigd;

– bij een aantal projecten vonden projectonderdelen geen doorgang;

– betalingen in vreemde valuta die in totaal kleiner zijn dan het gecommitteerde bedrag, waarna de resterende committering wordt gedecommitteerd;

– herwaardering van de resterende verplichting in vreemde valuta.

De specificatie van de openstaande verplichtingen (> EUR 25 miljoen) per 31 december 2002 luidt als volgt:

Medefinancieringsorganisaties 1 773 099

Waarvan:

– Icco 477 065

– Hivos 261 218

– Novib 420 822

– Cordaid 467 941

– Plan Nederland 124 037

– Terre des Hommes 22 016

Europees ontwikkelingsfonds 1 286 186

Partnershipprogramma wereldbank 482 077

Begrotingsmiddelen SNV 330 343

FMO/ORET-MILIEV 2002–2004 266 103

NIO rentesubsidie 234 959

FMO infrastructuurfonds voor de MOL's 159 070

PSO subsidie 2003–2006 112 700

Begr. Middelen financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden 109 215

Global Environment Facility 85 385

Programma voorlichting meningsvorming duurzame ontwikkeling 2003–2006 74 808

Global Alliance for Vaccines and Immunisation 62 622

Club van Parijs/Indonesie 58 631

Ghana/gezondheidsector 2002–2006 55 435

Bangladesh/verbetering electriciteits voorziening 40 800

Tanzania/macro steun PRSP 39 915

Nederlands Investerings Matching Fonds (NIMF) 39 000

India/Green Hyderabad Environment Programme 2002–2006 36 612

Partnershipprogramma ILO 34 597

Bijdrage ESAF/IMF 34 034

Tanzania/Onderwijssteun Ministerie van Onderwijs en Cultuur 33 930

India/aardbeving reconstructie RWSS 32 952

Tanzania/Onderwijssteun cofinanciering via Wereldbank 32 853

Programma Samenwerking Opkomende Markten 32 775

Prins Claus Fonds 31 332

KPA-activiteiten 29 192

India/Steun modernisering v/d overheid en fiscale hervormingsprogr. Kerala 28 828

Partnershipprogramma WHO 28 134

Bangladesh/small scale water resources development sector project 27 431

Overige openstaande verplichtingen (< EUR 25 miljoen) 2 376 135

Totaal 7 969 153

Niet uit de saldibalans blijkende verplichtingen:

– Rente/Aflossing leningenportefeuille NIO

De NIO financiert haar leningenportefeuille met opgenomen obligatieleningen, onderhandse leningen en «Medium Term Notes». De Staat der Nederlanden heeft zich garant gesteld voor de betaling van rente en aflossing. De nominale waarde hiervan bedroeg per 31 december 2002 EUR 1 455 miljoen (31 december 2001 EUR 1 649 miljoen). Deze verplichting is niet in de saldibalans opgenomen aangezien de door de NIO verstrekte leningen en de toekomstige rentesubsidies reeds als garantieverplichting respectievelijk als acute verplichting zijn opgenomen.

– Verdragsmiddelen Suriname

Het restant van de verplichting uit hoofde van de verdragsmiddelen Suriname bedraagt EUR 170,2 miljoen per 31 december 2002. Voor dit restant zijn nog geen activiteiten gecommitteerd.

– Hervestigingsfonds

In 2002 is als gevolg van de vijfde kapitaalsuitbreiding van de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa het bedrag waarvoor Nederland garant staat toegenomen tot EUR 119,3 miljoen. De ophoging is deels een overheveling uit de reserves van de Bank.

Mutatieoverzicht verplichtingen in EUR (x 1 000)
SUB BELEIDSARTIKELopenstaande verplichtingen 1 jan. 2002aangegane verplichtingen in 2002uitgaven t.l.v. de begroting 2002negatieve bijstellingenopenstaande verplichtingen 31 dec. 2002
1.Internationale Ordening     
01Verenigde Naties052 91352 91300
02OESO04 5864 58600
03Bijdragen Internationaal Recht1 6234 0354 8460812
04AIV056656600
05Overige Bijdragen184522950175
06Internationaal Strafhof013 3581 929011 429
Totaal Beleidsartikel 11 64175 91065 135012 416
      
2.Vrede, Veiligheid en Conflictbeheersing     
01NAVO04 5784 1930385
02WEU0916877390
03OVSE05 8505 85000
04OPCW01 2011 20100
05CTBTO01 6931 69300
06Vredesfonds3 99910 66610 19404 471
07POBB/VB1 7443 9384 294921467
08Subsidies en bijdragen2 4693 3183 01602 771
Totaal Beleidsartikel 28 21232 16031 3189608 094
      
3.Humanitaire Hulp     
01Noodhulpontwikkelingslanden22 353162005151 7302 89229 736
02Noodhulpniet-DAClanden4164 4154 43546350
03Ontmijnings- en kleine wapensfonds5 60617 57315 6377476 795
04VN-Vluchtelingenprogramma's060 19860 19800
05Wereldvoedselprogramma027 22727 22700
06Internationaal Comité Rode Kruis017217200
Totaal Beleidsartikel 328 375271 590259 3993 68536 881
      
4.Goed Bestuur, Mensenrechten en Vredesopb.     
01Cent. Programma GMV in Ontw.30 86431 67938 7873 65620 100
02Matra/Goed Bestuur58 67133 75132 4262 47357 523
03POBB/MR3391 0099351412
04Gemeente-initiatieven02 7682 76800
Totaal Beleidsartikel 489 87469 20774 9166 13078 035
      
5.Europese Integratie     
01Vierde Eigen Middel EU02 267 7002 267 70000
02BTW-afdrachten01 241 4031 241 40300
03Landbouwheffingen0258 690258 69000
04Invoerrechten01 339 8611 339 86100
05Matra/Pré Accessie17 38516 32212 9321 37919 396
06Raad van Europa07 4117 41100
07Europese Bewustwording368347510119
Totaal Beleidsartikel 517 4215 132 2215 128 7481 37919 515
      
6.Bilaterale Ontwikkelingssamenwerking     
01Landenspec. Sect. Samenwerking1 159 8001 150 988771 80678 9201 460 062
02Thematische Samenwerking126 815149 59181 72224 240170 444
03Macro-georienteerde Programmahulp106 303345 575242 9181 478207 482
04Deskundigenprogramma12 7035 46514 2182 1371 813
06Rentesubs. & App.kn NIO349 8132 10556 25760 108235 553
07Tijdelijke Middelenvoorziening NIO023 03923 03900
08Macro-steun niet DAC-landen3 7548 5007 98804 266
Totaal Beleidsartikel 61 759 1881 685 2631 197 948166 8832 079 620
      
7.Programma's en Fondsen van de EU     
01Europees Ontwikkelingsfonds1 367 740081 55401 286 186
Totaal Beleidsartikel 71 367 740081 55401 286 186
      
8.VN-Instellingen     
01UNDP27 22779 87595 025012 077
02UNICEF38 06528 36146 937019 489
03UNFPA060 53860 53800
04UNIFEM/INSTRAW03 7893 78900
05UNAIDS017 92417 92400
06UNCDF07 2607 26000
07UNEP017 2927 39209 900
08GEF/Montreal Protocol104 613019 228085 385
09Verwoestijningsverdrag110338224110114
10IFAD21 223010 738010 485
11Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds1 758374501401 205
12Speciale multilaterale activiteiten103 826110 87479 22457135 419
13Multilateraal deskundigenprogramma59 75374 92623 64248 31362 724
Totaal Beleidsartikel 8356 575401 214372 37148 620336 798
      
9.Internationale Financiële Instellingen     
01WB-Partnership Programma114 758444 71877 3990482 077
02IMF/PRGF44 244010 210034 034
03Speciale multi. activiteiten IFI's7 9613 3714 76306 569
Totaal Beleidsartikel 9166 963448 08992 3720522 680
      
10.Samenwerking met Maatschappelijke Org.     
01MedefinancieringParticuliere Organisaties437 4781 894 419394 43318 3331 919 131
02SNV409 2929 43979 1315 242334 358
03Kleine plaatselijke activiteiten14 56632 1424 53810 48231 688
04Speciale activiteiten195 297290 828100 4265 533380 166
05Voorlichting op het terrein28 62379 13114 72918 15974 866
06Communicatieprogramma31 0451 3408 64995022 786
07Onderzoeksprogramma49 60643 57025 3071 33666 533
Totaal Beleidsartikel 101 165 9072 350 869627 21360 0352 829 528
      
11.Samenwerking o/h/t/v Internationaal Onderw.     
01Internationaal Onderw. Programma31 657115 02486 5472260 112
Totaal Beleidsartikel 1131 657115 02486 5472260 112
      
12.Samenwerking met het Bedrijfsleven     
01Bedrijfslevenprogramma276 183405 48098 463232 637350 563
02FMO330 54015 88271 0470275 375
03CBI016 49616 49600
Totaal Beleidsartikel 12606 723437 858186 006232 637625 938
      
13.Politieke en Economische Belangenbehartiging     
01Programma Kleine Projecten09 3518 31701 034
02POBB/Algemeen1 9044 2614 2002651 700
03Voorzitterschappen en Staatsbezoeken03 7161 76101 955
04Diverse Bijdragen037637600
05Internationale Manifestatie019319300
Totaal Beleidsartikel 131 90417 89714 8472654 689
      
14.Asiel, Migratie en Consulaire Dienstverlening     
01Opvang Asielzoekers089 53789 53700
02Asielen Migratie3381 0491 047161179
03Consulaire Dienstverlening01 1511 15100
04Gedetineerdenbegeleiding441 1371 153028
05Overig2194 2573 64246788
Totaal Beleidsartikel 1460197 13196 530207995
      
15.Internationaal Cultuurbeleid     
01Internationaal Cultuurbeleid12 18116 14511 60244516 279
02Bijdragen aan Instituten03 1631 72201 441
Totaal Beleidsartikel 1512 18119 30813 32444517 720
      
16.Geheim     
01Geheim00000
Totaal Niet-beleidsartikel 1600000
      
17.Nominaal en Onvoorzien     
01HGISindexering00000
02Onvoorzien0656500
Totaal Niet-beleidsartikel 170656500
      
18.Algemeen     
01Apparaatsuitgaven60 061655 351659 3426 12449 946
02Koersverschillen01 3721 37200
Totaal Niet-beleidsartikel 1860 061656 723660 7146 12449 946
      
Totaal acute verplichtingen5 675 02311 810 5298 989 007527 3927 969 153
      
Stand saldibalans     
      
6.Bilaterale OntwikkelingssamenwerkingGarantieverplichtingen     
05GarantiesInternationale Samenwerking1 554 4301 94611 355179 3511 365 670
Totaal Beleidsartikel 61 554 4301 94611 355179 3511 365 670
      
Totaal garantieverplichtingen1 554 4301 94611 355179 3511 365 670
Totaal verplichtingen7 229 45311 812 4759 000 362706 7439 334 824

11. BIJLAGEN

BIJLAGE 1

VERDIEPINGSBIJLAGE

Verdiepingsbijlage: Budgettaire geschiedenis 2002 per begrotingsartikel

 
Totaal beleidsartikel 1 t/m artikel 18 (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)10 553 84510 440 360883 488
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)251 110– 1 000 416– 58 772
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)638 923– 371 332– 35 192
4.Vast te stellen mutatie slotwet368 633– 68 209– 26 046
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)11 812 5119 000 403763 478
 
Beleidsartikel 1 Internationale ordening (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)80 12773 74274
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)1 3058 340 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)947– 12 573 
4.Vast te stellen mutatie slotwet– 6 465– 4 369 
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)75 91465 14074
 
Beleidsartikel 2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)29 82529 825905
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)5 0585 092 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)– 1 584– 1 85613
4.Vast te stellen mutatie slotwet– 1 134– 1 736 
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)32 16531 325918
 
Beleidsartikel 3 Humanitaire hulp (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)202 558202 55832
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)44 01144 011 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)13 40013 400 
4.Vast te stellen mutatie slotwet11 623– 567 
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)271 592259 40232
 
Beleidsartikel 4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)58 84259 246 
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)114 78319 247 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)– 93 704– 4 398 
4.Vast te stellen mutatie slotwet– 10 712825 
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)69 20974 920 
 
Beleidsartikel 5 Europese Integratie (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)6 381 7386 383 109829 306
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)– 900 282– 900 717– 100 159
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)– 302 361– 301 211– 47 457
4.Vast te stellen mutatie slotwet– 46 871– 52 430– 43 958
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)5 132 2245 128 751637 732
 
Beleidsartikel 6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)1 348 1491 445 34023 929
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)– 201 382– 222 38241 387
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)3 859– 27 69611 500
4.Vast te stellen mutatie slotwet536 58714 04415 543
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)1 687 2131 209 30692 359
 
Beleidsartikel 7 Programma's en fondsen van de EU (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)0122 203 
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)– 62 158  
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)21 509  
4.Vast te stellen mutatie slotwet   
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)081 554 
 
Beleidsartikel 8 VN-instellingen (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)264 055321 978860
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)81 28450 070 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)12 3743 855 
4.Vast te stellen mutatie slotwet43 504– 3 528 
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)401 217372 375860
 
Beleidsartikel 9 Internationale Financiële Instellingen (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)40 27352 752 
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)183 92651 402 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)229 294– 7 866 
4.Vast te stellen mutatie slotwet– 5 404– 3 915 
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)448 08992 373 
 
Beleidsartikel 10 Samenwerking met maatschappelijke organisaties (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)936 352568 785 
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)767 02530 683 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)622 77532 093 
4.Vast te stellen mutatie slotwet24 721– 4 345 
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)2 350 873627 216 
 
Beleidsartikel 11 Samenwerking op het terrein van internationaal onderwijs (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)128 66386 689 
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)– 1 250612 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)5 000  
4.Vast te stellen mutatie slotwet– 17 388– 753 
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)115 02586 548 
 
Beleidsartikel 12 Samenwerking met het bedrijfsleven (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)245 250246 2030
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)190 4547 481 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)164 515– 68 150 
4.Vast te stellen mutatie slotwet– 162 359472 
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)437 860186 0060
 
Beleidsartikel 13 Politieke en Economische belangen- behartiging (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)18 08418 084 
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)– 227– 227 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)– 137– 1 432 
4.Vast te stellen mutatie slotwet179– 1 576 
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)17 89914 849 
 
Beleidsartikel 14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)179 202179 20218 859
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)– 60 825– 60 825 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)– 19 822– 19 822– 402
4.Vast te stellen mutatie slotwet– 1 422– 2 0221 028
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)97 13396 53319 485
 
Beleidsartikel 15 Internationaal Cultuurbeleid (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)12 54812 548 
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)1921 917 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)305– 1 247 
4.Vast te stellen mutatie slotwet6 264106 
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)19 30913 324 
 
Artikel 16 Geheim (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)00 
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)   
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)   
4.Vast te stellen mutatie slotwet   
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)00 
 
Artikel 17 Nominaal en onvoorzien (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)27 36327 363 
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)– 27 227– 27 227 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)   
4.Vast te stellen mutatie slotwet– 70– 70 
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)6666 
 
Artikel 18 Algemeen (EUR1000)VerplichtingenKasuitgavenKasontvangsten
1.Vastgestelde begroting (Stb. 2002 312)600 816610 7339 523
2.Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002 324)54 26554 265 
3.Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (kmst. 28 699, nr 1)4 0624 0621 154
4.Vast te stellen mutatie slotwet– 2 420– 8 3451 341
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)656 723660 71512 018

BIJLAGE 2

AANBEVELINGEN ALGEMENE REKENKAMER

Op basis van haar rechtmatigheidsonderzoek 2001 heeft de Algemene Rekenkamer (AR) wat betreft Buitenlandse Zaken bijzondere aandacht gevraagd voor drie punten. Daarbij is de verwachting uitgesproken dat geconstateerde onvolkomenheden in 2003 zijn weggewerkt.

1. Voorschottenbeheer

De AR constateert terecht dat met de invoering van de nieuwe richtlijnen voor het voorschottenbeheer een basis is gelegd voor de goede afwikkeling van voorschotten. Het afgelopen jaar heeft het ministerie vooral aandacht besteed aan het handhaven en goed toepassen van de nieuwe regeling. Middels een specifieke themacontrole en accountmanagement rapportages is de administratieve verwerking van voorschotten gecontroleerd. Over de eerste helft van 2002 waren de resultaten nog van dien aard dat specifieke follow-up acties voor een beperkt aantal budgethouders noodzakelijk waren.

Met het oog op de beleidsmatige aspecten van het voorschottenbeleid is het toezicht op de naleving van de regelgeving met betrekking tot ex-ante toetsing c.q. het opstellen van een risicoanalyse middels Checklist Organisational Capacity Assessment (COCA) aangescherpt. Dientengevolge is de toepassing van COCA's inmiddels verbeterd en wordt het instrument in toenemende mate als (integraal) onderdeel van de ex-ante beoordeling gezien. Over het geheel genomen is de uitvoering echter nog onder de maat. Om die reden zal het verscherpte toezicht het komend jaar worden gecontinueerd en zal in de sfeer van opleidingen extra aandacht aan dit aspect worden gegeven.

De bouw van een centrale database met objectieve informatie over de beheerscapaciteit van de geldontvangende organisaties heeft inmiddels de benodigde prioriteit gekregen van de departementsleiding en is momenteel in ontwikkeling.

2. Automatisering

De AR merkt op dat het van groot belang is dat het geïntegreerde managementsysteem Piramide in 2003 volledig te implementeren.

Piramide

Piramide is het nieuwe informatiesysteem voor de ondersteuning van de activiteiten- en financiële administratie. Piramide is in 2002 conform planning in productie genomen. Gelet op de omvang en complexiteit is de implementatie opgedeeld in drie sporen, waarvan spoor 1 en 2 in 2002 zijn afgerond. Opleidingen hebben in het kader van spoor 1 en 2 in verschillende regio's wereldwijd plaatsgevonden.

De departementsleiding besloot in december 2002 over te gaan tot de volledige implementatie (spoor 3) van het Piramide systeem. Dit besluit is gebaseerd op een zorgvuldig vormgegeven evaluatieen adviestraject op basis van de evaluatie van Spoor 1 en 2. In deze evaluatie zijn zowel de functionaliteit van het Piramide systeem, als de wijze van invoering door de projectorganisatie onderzocht.

VIR

In 2002 zijn de laatste grote Afhankelijkheid- en Kwetsbaarheidanalyses van de belangrijkste systemen afgerond. In augustus is de gedragscode Internetgebruik en Gebruik E-mail van kracht geworden. Daarnaast zijn voor acht dienstonderdelen quick scan analyses uitgevoerd. De hieruit voortkomende benodigde ICT-maatregelen worden vastgelegd in het Masterplan Informatiebeveiliging ICT. Met dit plan worden in 2003 de belangrijkste maatregelen geïmplementeerd, mede ter voorbereiding voor het koppelen van BZ met internet in 2003.

Voor het informatiesysteem Piramide is de Kwetsbaarheidanalyse nog niet uitgevoerd. Dit zal gebeuren in de eerste helft van 2003. Bij de ontwikkeling van Piramide is echter, vooruitlopend op deze analyse, al uitgegaan van strakke functiescheiding in het systeem en verhoogde beschikbaarheidniveaus.

3. Sectorale benadering

De AR merkt op dat het gevaar bestaat dat de verdere ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de sectorale benadering zullen worden belemmerd, indien niet op korte termijn intensief wordt gewerkt aan het optimaliseren van een adequate uitvoerings- en toezichtstructuur.

De Nota Beheer en Toezicht zal ook voor macrosteun, subsidiebeleid, sectorhulp en het sanctiebeleid verder worden uitgewerkt in het Handboek Bedrijfsvoering Buitenlandse Zaken (HBBZ) tot een transparante en samenhangende regelgeving voor de budgethouders. De Nota Beheer en Toezicht is de afgelopen jaren reeds in een groot aantal notities en handreikingen uitgewerkt voor verschillende financieringsmodaliteiten. Een voorbeeld hiervan is het beoordelingskader voor macrosteun dat in 2002 gereed kwam. Eventuele omissies zullen worden nagegaan en alsnog worden opgevuld, zoals een aantal aspecten van het sanctiebeleid. BZ erkent het belang dat alle procedurele aspecten van deze notities en handreikingen op samenhangende wijze worden gebundeld in het HBBZ. Hier zal in 2003 een begin mee worden gemaakt.

Waar mogelijk vinden met de gelijkgezinde donoren reeds diverse initiatieven plaats om de geconstateerde overeenkomsten in normen, procedures en richtlijnen in praktijk toe te passen. Deze initiatieven betreffen, naast sectorsteun, in toenemende mate ook samenwerkingsverbanden op het gebied van macrosteun. Via internationale fora, zoals OESO/DAC, worden Good Practices met betrekking tot harmonisatie geformuleerd. Ten slotte zal het initiatief van de Rekenkamers van de Utstein-partners, waarin de AR een actieve rol vervult, in belangrijke mate bijdragen aan een geharmoniseerde aanpak van audits. Door deze harmonisatiepraktijken bereiken donoren een afname in de transactiekosten voor het ontvangende land. Bovendien worden ownership en accountability op deze wijze bevorderd.

BIJLAGE 3

SANCTIES EN MALVERSATIES

In de nota «Beheer en toezicht» die in 1998 aan de Tweede Kamer werd voorgelegd (kamerstuk nr. 25 860, nr. 1), is toegezegd dat het parlement bij de jaarlijkse rekening van het ministerie van Buitenlandse Zaken geïnformeerd zal worden over de bij het ministerie aangemelde gevallen van malversaties en onregelmatigheden, en over gevallen waarbij wederpartijen hun contractuele of subsidieverplichtingen niet zijn nagekomen. Ter uitvoering van deze toezegging werd de directie Juridische Zaken van het ministerie aangewezen als centraal meldpunt.

Ook in 2002 is een aantal gevallen van «wanprestatie» onder de aandacht van de directie Juridische Zaken gebracht, zowel m.b.t. contractpartijen als t.a.v. subsidieontvangers. Over het algemeen betrof het tekortkomingen in de verantwoordingsverplichting. Veelal kwamen de betreffende wederpartijen na het uitsturen van één of meerdere rappellen alsnog hun verplichtingen na. In enkele gevallen werd besloten tot het instellen van een accountantsonderzoek. Ook moest in enkele gevallen worden overgegaan tot ontbinding van de overeenkomst, of intrekking van de subsidiebeschikking, alsmede tot terugvordering van verleende voorschotten. Enkele zaken zijn nog in behandeling. In dit verband zij aangetekend dat het terugvorderen van subsidiebedragen overigens geen sinecure is. Betrokkene kan tegen het geheel of gedeeltelijk intrekken van een subsidieverlening bestuursrechtelijk opkomen, door het voeren van een bezwaar-c.q. beroepsprocedure. Het sanctiebeleid werd overigens zowel ten aanzien van privaatrechtelijke als van volkenrechtelijke wederpartijen en overheden toegepast.

Gedurende 2002 werden door budgethouders ook enkele gevallen aangemeld waarbij sprake was van (vermeende) malversaties/corruptie. Aangetekend dient te worden dat het in sommige gevallen moeilijk is een onderscheid te maken tussen (vermeende) malversaties/corruptie en tekortschietend financieel beheer.

Met betrekking tot het sanctiebeleid kan in algemene zin worden geconstateerd dat de uitwerking en de opname daarvan in de interne regelgeving, alsmede het actief uitdragen van het sanctie- (en integriteits) beleid via interne cursussen aanzienlijk heeft bijgedragen tot een betere bewustwording bij de budgethouders en onder hen werkzame beleids- en beheersmedewerkers van de noodzaak tot een zorgvuldig contracten activiteitenbeheer.

BIJLAGE 4

PERSONEELSSAMENSTELLING per 31/12/2002

Naar locatie en geslacht
 MannenVrouwenTotaalPercentage
Departement1 0829742 05662
Uitgezonden naar een post7804751 25538
Totaal1 8621 4493 311 
Percentage5644  
Naar rang/salarisschaal
Rang/salarisschaalMannenVrouwenTotaalPercentage
01 t/m 05541221765
06 t/m 093746591 03331
10 t/m 1144033777724
12 t/m 1469830099830
15 t/m 202952932410
N.t.b. 1230 
Totaal1 8621 4493 311 
Percentage5644  

N.t.b. = Nader te bepalen.

BIJLAGE 5

AFKORTINGENLIJST

ADEPTAccession-oriented Dutch Proficiency Training Programme
AfDFAfrican Development Fund
AIVAdviesraad Internationale Vraagstukken
ALAAzië en Latijns-Amerika
ASEANAssociation of South East Asian Nations
ASEMAsia Europe Meeting
AVVNAlgemene Vergadering van de Verenigde Naties
BISBeleids Informatie Systeem
BOFBeleidsondersteuningsfonds
BWBiologische Wapens
CAPConsolidated Appeal Process
CARDSCommunity Assistance Programme for Reconstruction, Development and Stabilisation
CBICentrum voor de Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden
CDMClean Development Mechanism
CFCCommon Fund for Commodities
CoRIACoördinatie Commissie voor Internationale Aangelegenheden
CSEConventionele Strijdkrachten in Europa
CSPCountry Strategy Paper
CSPCountry Strategy Paper
CTBT(O)Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty (Organisation)
CTCCounter Terrorism Committee
CTCCounter Terrorism Committee
CWVConventionele-Wapensverdrag
DACDevelopment Assistance Committee
DDRDisarmament, Demobilisation and Reintegration
DDRRRDisarmament, Demobilisation, Repatriation, Reinsertion, and Reintegration
DOVDuurzaam ontwikkelingsverdrag
EAIFEmerging Africa Infrastructure Fund
EBRDEuropean Bank for Reconstruction and Development
ECHOEuropean Commity Humanitarian Office
ECOSOCEconomic Community and Social Council
EFAInternational Fund Education for All
EGEuropese Gemeenschap
EIBEuropese Investeringsbank
EOFEuropees Ontwikkelings Fonds
EREuropese Raad
ERWExplosive Remnants of War
EUPMEuropese Unie Politie Missie
EVDBEuropees Veiligheids- en Defensiebeleid
EVVAEuropese Voedsel Veiligheids Autoriteit
FAOFood and Agricultural Organisation of the United Nations
FAQFrequently Asked Question
FEWERForum on Early Warning and Early Response
FfDFinancing for Development
FMOFinancieringsmaatschappij Ontwikkelingslanden
FRJFederale Republiek Joegoslavië
GBVBGemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid
GCAGlobal Coalition for Africa
GCEGemeenschappelijk Cultureel Erfgoed
GEFGlobal Environment Facility
GFATMGlobal Fund to Fight Aids, TB en Malaria
GLBGemeenschappelijk Landbouw Beleid
GMEFGlobal Ministerial Environment Forum
GMISGeïntegreerd Management Informatie Systeem
GMVGoed bestuur, Mensenrechten en Vredesopbouw
GREBGlobale Richtsnoeren voor Economisch Beleid
HGISHomogene Groep Internationale Samenwerking
HIPCHeavily Indebted Poor Countries
IAEAInternational Atomic Energy Agency
IBOInterdepartementaal Beleidsonderzoek
IBTAInvesteringsbevordering en Technische Assistentie
ICBInternationaal Cultuurbeleid
ICCInternational Criminal Court
ICOCInternational Code of Conduct against Ballistic Missile Proliferation
ICRAFInternational Center for Research on Agroforestry
ICRCInternationaal Comité van het Rode Kruis
ICTInformatie- en Communicatietechnologie
IDAInternational Development Association
IDEAInstitute for Support of Democracy and Electoral Assistance
IDEAInternational Institute for Democracy and Electoral Assistance
IFADInternational Fund for Agricultural Development
IFIInternationale Financiële Instellingen
ILOInternational Labour Organization
IMDInstitute for Multi-party Democracy
IMFInternational Monetary Fund
INDImmigratie- en Naturalisatie dienst
IOInternationaal Onderwijs
IOBInspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie
IOMInternationale Organisatie voor Migratie
ISAFInternational Security Assistance Force
ISAFInternational Security Assistance Force
ISOAInstitutionele Sector en Organisatie Analyse
JBZJustitie en Binnenlandse Zaken
KAPKleine Ambassade Projecten
KITKoninklijk Instituut voor de Tropen
KmarKoninklijke Marechaussee
KPAKleine Plaatselijke Activiteiten
M&OMisbruik en Oneigenlijk gebruik
Matra(Programma) Maatschappelijke Transformatie
MDGMillennium Development Goal
MFAMinisteriële Financiële Administratie
MFOMedefinancieringsorganisatie
MFPMedefinancieringsprogramma
MILIEVMilieuen Economische Verzelfstandiging
MND SWMultinationale Divisie Zuid West (SFOR)
MOLMinst Ontwikkeld Land
MOVPMidden Oosten Vredes Proces
MTCRMissile Technology Control Regime
MTRMid-Term Review
MVOMaatschappelijk Verantwoord Ondernemen
NAVONoordatlantische Verdragsorganisatie
NCDONationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling
NCPNational Contact Point
NEPADNew Partnership for Africa Development
NGONiet-Gouvernementale Organisatie
NIMFNederlands Inversterings Matching Fonds
NIONederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden
NPVNon Proliferatie Verdrag
NRFNATO Response Force
NVIS/CONVOSNieuw Visum Informatie Systeem
OCHAOffice for the Coordination of Humanitarian Affairs
ODAOfficial Development Assistance
OESOOrganisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
OPCWOrganization for the Prohibition of Chemical Weapons
ORETOntwikkelingsrelevante Exporttransacties
OVSEOrganisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa
PCAPProgramma Culturele Ambassade Projecten
PCIAPeace and Conflict Impact Assessment
PKPProgramma Kleine Projecten
POBBProgramma Ondersteuning Buitenlands Beleid
PRGFPoverty Reduction and Growth Facility
PRSPPoverty Reduction Strategy Papers
PSCPolitical and Security Council
PSOProgramma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden
PSOMProgramma Samenwerking Opkomende Markten
PUMProject Uitzending Managers
RAZEBRaad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen
RNTCRadio Nederland Training Centre
SCOStichting Communicatie Ontwikkelingssamenwerking
SFORStabilisation Forces
SGPStabiliteits- en Groeipact
SIISamenwerking Internationale Instituten
SPAStrategic Partnership with Africa
TFFTask Force Fox
TMFThematische Mede Financiering
TRIPTrade Related Intellectual Property rigths
UNAIDSAidsprogramma van de Verenigde Naties
UNDPUnited Nations Development Programme
UNEPUnited Nations Environment Programme
UNFPAUnited Nations Fund for Population Activities
UNHCRUnited Nations High Commissioner for Refugees
UNICEFUnited Nations International Children's Emergency Fund
UNMEEUnited Nations Mission in Ethiopia and Eritrea
UNMOOUnited Nations Monitors
USARUrban Search and Rescue-team
VBTBVan Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording
VNGVereniging van Nederlandse Gemeenten
VNVRVerenigde Naties Veiligheids Resolutie
WEUWest-Europese Unie
WFPWorld Food Programme
WHOWorld Health Organization
WSSDWorld Summit on Sustainable Development
WTOWorld Trade Organization

BIJLAGE 6

TREFWOORDENREGISTER

ACS 65

Afrika 6, 17, 26, 28, 36, 37, 40, 41, 43, 44, 47, 50, 51, 53, 54, 70, 76, 77, 78, 88, 89, 95, 99, 100, 102, 107, 113, 114, 115, 147, 157, 166

AIDS 73, 75, 90

Algemene Rekenkamer 5, 7, 8, 51, 196

Ambtsbericht 6, 118, 119, 120, 124

Apparaatskosten 12, 31, 42, 48, 55, 67, 79, 82, 87, 91, 95, 98, 104, 116, 125, 130, 132, 135, 150, 151, 167

Armoedevermindering 17, 18, 68, 88, 92, 96

ASEAN 64, 112, 200

ASEM 64, 112, 200

Asiel 5, 15, 59, 60, 117, 120, 121, 124, 132, 142, 160, 189, 194

Asielzoekers 60, 117, 118, 119, 120, 121, 124, 160, 189

Balkan 16, 32, 33, 43, 54, 61, 63, 64, 68, 102, 148

Basisonderwijs 16, 17, 68, 69, 70

Bedrijfslevenprogramma 103, 158, 188

Bedrijfsleven 5, 15, 18, 50, 62, 99, 100, 101, 103, 105, 109, 113, 129, 132, 142, 158, 188, 194

Bedrijfsvoering 5, 7, 11, 99, 134, 135, 136, 138, 139, 166, 197

Bilaterale betrekkingen 13, 18, 105, 106, 107, 108, 111

Bilaterale ontwikkelingssamenwerking 5, 68, 79, 132, 142, 150, 193

CARDS 61, 64, 200

CBI 101, 103, 137, 144, 158, 159, 163, 164, 165, 166, 167, 168, 169, 170, 171, 172, 188, 200

China 23, 49, 60, 64, 100, 113, 119, 184

CIMIC 32

Clingendael 106

Coherentie 15, 17, 18, 25, 27, 28, 36, 63, 65, 78, 80, 89, 90, 93, 95, 138

Conflictbeheersing 5, 42, 112, 132, 142, 146, 187, 192

Conflictpreventie 17, 18, 52, 54, 55

Consulaire dienstverlening 5, 122, 124, 142, 160, 194

CORDAID 183

Corruptie 27, 51, 74, 111, 198

Crisisbeheersing 18, 35, 36, 42, 141

CTBTO 38, 42, 146, 187

DAC 27, 48, 76, 79, 84, 101, 102, 147, 150, 151, 160, 187, 197, 200

Democratisering 50, 51, 70

Deskundigenprogramma 79, 87, 150, 151, 152, 153, 187, 188

Donorcoördinatie 70, 72, 73, 78, 84, 85, 88, 89

ECHO 45, 47, 200

Economische steunpunten 105

ECOSOC 85, 89, 200

ECOWAS 37, 114

EHRM 66

EOF 80, 152, 200

Europese Commissie 59, 152

Europese integratie 5, 13, 18, 56, 132

Evaluatie 11, 42, 47, 50, 60, 62, 73, 78, 85, 86, 89, 93, 94, 96, 97, 99, 100, 101, 103, 110, 114, 121, 124, 127, 129, 136, 139, 140, 145, 163, 164, 165, 196, 201

EVDB 16, 34, 35, 63, 200

FAO 83, 85, 200

Financieel beheer 8, 136, 137, 198

Financing for Development 6, 16, 24, 65, 81, 83, 200

FMO 100, 101, 102, 103, 158, 183, 185, 188, 200

Garanties 79, 150, 151, 189

GBVB 63, 200

Gedetineerdenbegeleiding 123, 189

GEF 29, 85, 87, 152, 188, 201

Gender 76, 77

Gezondheidszorg 69, 70, 89, 156

Global Coalition for Africa 114, 200

GMV 49, 54, 55, 148, 155, 187, 201

Goed bestuur 5, 6, 27, 30, 49, 50, 55, 68, 73, 76, 77, 88, 109, 113, 142, 148, 192, 201

HGIS 10, 105, 126, 129, 131, 162, 189, 201

HIVOS 183

Humanitaire hulp 5, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 132, 142, 147, 151, 192

IBTA 100, 103, 201

ICC 93, 132, 146, 183, 201

ICT 16, 32, 64, 94, 95, 133, 157, 197, 201

IMF 72, 73, 88, 89, 90, 91, 101, 102, 106, 108, 154, 155, 158, 186, 188, 201, 202

Indonesië 23, 70, 77, 112, 128, 158, 184

Institut Néerlandais 127, 161

Institutionele capaciteit 74, 76, 78, 114

Internationaal cultuurbeleid 5, 127, 130, 132, 142, 161

Internationaal strafhof 31, 145

International Criminal Court 145, 201

Internationale financiële instellingen 5, 89, 132

Internationale ordening 5, 13, 16, 18, 19, 21, 28, 31, 93, 95, 132, 142, 145, 192

IOB 50, 93, 127, 129, 163, 201

ISOA 74, 75, 78, 201

Jaarplancyclus 11, 12, 138, 139

Justitie 56, 70, 117, 118, 119, 120, 140, 201

Kanaalfinanciering 45, 46, 47

Kanselarijrechten 124, 160

KIT 96, 97, 157, 201

Kosovo 16, 33, 40, 68

Landbouwbeleid 14, 15, 25, 65

Landmijnen 41

Macrohulp 75, 76

Marokko 111, 121, 123

Massavernietigingswapens 34, 38, 39

Medefinanciering 72, 77, 92, 93, 95, 99, 103, 140, 155, 156, 182, 185, 188, 201

Medefinancieringsprogramma 17, 18, 92, 93, 103, 156, 201

Mensenrechten 5, 23, 24, 30, 49, 50, 52, 54, 55, 109, 111, 112, 113, 114, 142, 148, 187, 192, 201

MFP 92, 93, 94, 183, 201

Midden- en Oost-Europa 49, 107, 127

Midden Oosten 14, 201

Migratie 5, 15, 16, 59, 60, 65, 117, 118, 119, 120, 121, 124, 132, 142, 160, 189, 194, 201

Milieu 17, 19, 26, 27, 28, 29, 30, 34, 60, 68, 69, 70, 75, 76, 77, 85, 88, 100, 102, 103, 111, 112, 113, 138, 157, 201

Natuurrampen 43

Nederlandse Antillen en Aruba 118

NGO 43, 44, 45, 46, 47, 51, 72, 76, 77, 92, 93, 95, 98, 103, 121, 202

Nieuwe Generatie Reisdocumenten 122

NIO 79, 102, 150, 151, 180, 181, 182, 183, 184, 185, 186, 187, 202

Non-proliferatie 38, 39

Noodhulp 43, 44, 45, 46, 48, 54, 75, 147, 187

NOVIB 183

OCHA 44, 45, 46, 47, 202

OESO 24, 25, 26, 27, 31, 74, 76, 84, 102, 103, 145, 158, 187, 197, 202

Onderwijs 5, 53, 57, 62, 69, 70, 71, 74, 84, 89, 96, 97, 98, 113, 127, 132, 142, 147, 157, 184, 186, 194, 201

Onderzoek 7, 21, 35, 47, 57, 60, 70, 81, 93, 94, 95, 96, 99, 103, 109, 118, 119, 126, 127, 128, 132, 134, 137, 139, 145, 155, 156, 160, 164, 165, 188, 196, 198, 201

Ontheemden 44, 147

Ontmijning 36, 43, 48, 147, 187

Ontwapening 40, 52, 53

Ontwikkelingsdoelstellingen 65, 83, 86

ORET/MILIEV 158

Ownership 14, 44, 73, 75, 81, 84, 86, 88, 114, 157, 166, 197

Particuliere sector 17, 18, 68, 70, 72, 78, 98, 99, 113

Partnerschapprogramma 89

PCAP 127, 202

PKP 54, 106, 202

Plattelandsontwikkeling 69, 70, 94

POBB 42, 55, 106, 116, 146, 147, 148, 159, 187, 189, 202

Postennet 60, 106, 131

Pre-accessie 49, 62, 108, 149

PRSP 17, 26, 68, 71, 72, 73, 74, 76, 78, 81, 83, 84, 85, 86, 88, 89, 90, 92, 93, 102, 155, 186, 202

PSC 63, 202

PSOM 99, 100, 103, 114, 158, 202

PSO 108, 156, 184, 185, 202

PUM 99, 100, 103, 202

Raad van Europa 23, 51, 54, 66, 138, 149, 186, 187

Racisme 23

Rechtsorde 19

Rusland 16, 29, 37, 38, 39, 42, 50, 52, 62, 64, 109, 127, 147

Sancties 5, 11, 37, 42

Schuldverlichting 72, 75, 99, 112, 151

Sectorale benadering 17, 68, 70, 72, 73, 159, 197

SFOR 16, 32, 33, 201, 202

SICA 129

SNV 94, 95, 155, 156, 181, 183, 185, 188

Sub-Sahara Afrika 73

Subsidie 17, 26, 42, 46, 52, 58, 62, 79, 92, 93, 96, 97, 100, 103, 127, 128, 136, 140, 145, 146, 150, 151, 156, 158, 182, 183, 184, 185, 186, 187, 197, 198

Suriname 40, 68, 111, 115, 128, 184, 186

Themalanden 78

Twinning 50, 61

Uitbreiding 6, 14, 15, 26, 34, 39, 47, 58, 60, 61, 62, 64, 90, 107, 109, 132, 138, 159, 186

UNAIDS 75, 87, 152, 188, 202

UNCDF 87, 152, 188

UNDP 37, 83, 84, 85, 87, 112, 152, 153, 184, 188, 202

UNEP 83, 84, 85, 87, 152, 153, 188, 202

UNFPA 84, 87, 152, 153, 188, 202

UNICEF 46, 71, 84, 85, 86, 87, 152, 153, 188, 202

UNIFEM 87, 152, 188

Utstein 50, 51, 88, 90, 197

Veiligheid 5, 6, 13, 14, 16, 18, 19, 29, 32, 33, 34, 35, 36, 38, 39, 40, 42, 49, 54, 56, 59, 63, 105, 113, 132, 142, 146, 147, 187, 192, 200, 202

Veiligheidsraad 19, 20, 38, 54, 63

Verenigde Staten 14, 21, 110

Vierde eigen middel 66, 149

Visumaanvragen 117, 124

Visumverlening 117, 118, 140

VN-instellingen 87, 89, 132, 142, 152, 193

VOC 106, 112, 126, 128

Voedselveiligheid 26, 27, 58, 59, 60, 112, 113

Voorzitterschap 16, 30, 33, 34, 37, 39, 40, 41, 44, 57, 58, 65, 66, 80, 109, 110, 116, 138, 159, 189

Vredesfonds 17, 36, 37, 42, 53, 114, 146, 187

Vredesopbouw 5, 49, 52, 55, 142, 148, 192, 201

Vredesoperaties 32, 35, 36, 54

Vredes 49, 54

Wapenbeheersing 39, 40, 41

Waterbeheer 69, 77

Wereldbank 16, 27, 46, 51, 53, 70, 71, 72, 73, 74, 76, 83, 84, 86, 88, 89, 90, 92, 108, 114, 138, 148, 151, 154, 155, 181, 183, 184, 186

WEU 42, 146, 187, 202

WHO 75, 83, 85, 86, 153, 154, 183, 186, 203

WTO 24, 25, 26, 28, 63, 64, 203

Zuid-Afrika 17, 37, 53, 114, 128, 129


XNoot
1

Stabiliteitsprogramma: de lidstaten zijn onder het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) verplicht jaarlijks stabiliteitsprogramma's aan de Commissie ter beoordeling voor te leggen. Hierin beschrijven de lidstaten hun begrotingspolitiek van het voorbije jaar en hun beleidsvoornemens voor de komende drie jaar. Het gaat hierbij om de SGP-doelstelling om op middellange termijn een begrotingssituatie nabij evenwicht of in overschot te bereiken.

XNoot
1

De in de tabel opgenomen informatie is niet direct ontleend aan de centrale financiële administratie maar is samengesteld door de posten. Derhalve is op de tabel geen accountantscontrole toegepast.

XNoot
1

Missie van het RNTC: het leveren van een bijdrage aan de bevordering, de ondersteuning en de verbetering van de rol die de media spelen in communicatieprocessen die van belang zijn voor het onderwijs en de ontwikkeling van groepen en groeperingen in ontwikkelingslanden.

Naar boven