28 878
Wijziging van artikel 94 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het mededelingsvereiste

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 25 juni 2003

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden zien het belang van securitisatie, waarbij financiële instellingen hun activa omzetten in verhandelbare effecten. Deze leden onderkennen ook dat De Nederlandsche Bank (DNB) voordelen ziet in securitisatie en daartoe een memorandum heeft opgesteld. Financiële instellingen kunnen zo een vermindering van het solvabiliteitsvereiste bereiken.

Bestaande praktijk

Kan de regering aangeven op welke schaal tot op heden, overeenkomstig het memorandum van de DNB, gebruik wordt gemaakt van securitisatie, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Of en hoe wordt in die gevallen door de DNB beoordeeld of er sprake is geweest van mededeling aan alle debiteuren? Accepteert de DNB ook de alternatieve methode van uitstel van de juridische levering met daarbij de vestiging van een stil pandrecht als een legitieme methode om te komen tot een vermindering van het solvabiliteitsvereiste? Deze leden vragen ook of bekend is op welke schaal hiervan gebruik wordt gemaakt?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering spreekt over logistieke, commerciële en financiële bezwaren. De onderbouwing daarvan is in de ogen van deze leden echter mager. Zij vragen de regering hier nader op in te gaan en daarbij ook de volgende aspecten te betrekken. Als het mededelingsvereiste vormvrij is, waarom leidt dat dan in alle gevallen tot logistieke, commerciële en financiële bezwaren. De leden van de CDA-fractie kunnen zich voorstellen dat door het gebruik van moderne communicatietechnieken aan deze bezwaren tegemoet kan worden gekomen. Wordt bij vorderingen uit geldleningen (in de regel betreft het dergelijke vorderingen) al niet bij voorbaat in de akte van geldlening een mededeling van de cessie van de vordering gedaan, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij vragen ook of in de regel door financiële instellingen niet wordt gekozen voor overdracht aan een vaste daartoe opgerichte rechtspersoon (SPV), waardoor aan het mededelingsvereiste nog eenvoudiger is te voldoen.

Schrappen mededelingsvereiste

In het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld in artikel 3:94 BW een derde lid in te voegen, waarin het mededelingsvereiste wordt geschrapt. De leden van de CDA-fractie constateren dat daarmee in feite wordt teruggekeerd naar het oude BW. Deze leden vragen waarom in die lijn niet wordt voorgesteld het schrappen van het mededelingsvereiste als regel te hanteren en dus het eerste lid van artikel 3:94 daartoe te wijzigen.

De leden van de CDA-fractie achten het van belang dat er duidelijkheid bestaat over het moment van overdracht en de kenbaarheid van de overdracht. Daarom nemen zij met instemming kennis van het feit dat er sprake moet zijn van een authentieke akte of een geregistreerde onderhandse akte. Is deze akte vormvrij, zo vragen deze leden. Zo niet, wat zijn de vormvereisten? De leden van de CDA-fractie vragen dit ook in het belang van het beschermen van de debiteur of derden. Is het ook zo dat door erkenning van de cessie door de debiteur ook het mededelingsvereiste wordt vervangen? Verder vragen deze leden of het moment van registratie van de akte bepalend is voor de vraag welke cessie voorrang heeft bij een dubbele cessie van dezelfde vordering.

Tenslotte constateren de leden van de CDA-fractie dat de regering veel voordelen ziet in het schrappen van het mededelingsvereiste bij cessie. Zijn er voor zowel de financiële instellingen als voor de debiteuren en derden ook nog nadelen aan het onderhavige voorstel verbonden, zo vragen deze leden. Zo ja, welke en hoe wordt daaraan tegemoetgekomen?

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

De griffier voor dit verslag,

Van Bemmel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), voorzitter, De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Van Fessem (CDA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Visser (VVD) en De Pater-van der Meer (CDA).

Plv. leden: Vacature (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Van der Laan (D66), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Ormel (CDA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer-Mudde (SP), Arib (PvdA), Karimi (GL), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Nawijn (LPF), Joldersma (CDA), Hermans (LPF), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Rijpstra (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA).

Naar boven