28 856
Wijziging van de Mediawet in verband met een nieuwe financieringsstructuur voor de regionale publieke omroep

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 september 2003

I. Algemeen deel

1. Nieuwe financieringsstructuur regionale omroep

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over onderhavig wetsvoorstel. De regering is bijzonder verheugd dat de diverse fracties positief tegenover het wetsvoorstel staan. Hierna zal de regering ingaan op de vragen en opmerkingen van de vaste commissie. Omdat de vragen van de diverse fracties op meerdere onderdelen van gelijke strekking zijn zal de regering deze vragen tezamen beantwoorden. De regering hoopt dat met de beantwoording de schriftelijke voorbereiding voldoende zal zijn en dat spoedige behandeling van het wetsvoorstel mogelijk is gelet op de wenselijkheid van inwerkingtreding per 1 januari 2004.

2. Financiële aspecten

Door de leden van de fracties van CDA, PvdA, VVD, LPF, GroenLinks, D66 en ChristenUnie worden vragen gesteld omtrent de bepaling in het wetsvoorstel dat het provinciebestuur dient te zorgen voor een zodanige financiering van regionale omroep, dat een kwalitatief hoogwaardige programmering mogelijk is en dat deze bekostiging in ieder geval de programmaverzorging dient te waarborgen voor het aantal uren zendtijd voor televisie en radio dat de regionale omroepinstelling in het jaar 2001 heeft gebruikt. Zo vragen de leden van de diverse fracties hoe de kwaliteit van de programmering getoetst gaat worden en of het niet beter zou zijn om in plaats van een «uren-norm» voor een financiële norm te kiezen. De leden van de fractie van de LPF wijzen nog op een «addertje onder het gras», namelijk dat een provinciaal bestuur in de verleiding zou kunnen komen nieuwe spelers in het regionale omroepveld toe te laten en aldus de middelen en zendtijd over meerdere spelers te verdelen.

Met betrekking tot een «kwalitatief hoogwaardige programmering» bepaalt de Mediawet in artikel 13c, dat de publieke omroep onder meer tot taak heeft «het op landelijk, regionaal en lokaal niveau verzorgen van een pluriform en kwalitatief hoogstaand aanbod van programma's voor algemene omroep op het terrein van informatie, cultuur, educatie en verstrooiing en deze uit te zenden of te doen uitzenden op open netten». Aan die opdracht is derhalve ook de publieke regionale omroep gebonden. Die algemene opdracht wordt in de Mediawet nader geconcretiseerd door middel van de wettelijke programmavoorschriften; voor regionale omroep betekent dit dat ten minste 50% van de zendtijd via radio en televisie dient te bestaan uit onderdelen van informatieve, culturele en educatieve aard, die in het bijzonder betrekking hebben op de provincie waarvoor het programma bestemd is (artikel 51e Mediawet). Op naleving van deze programmatische verplichtingen oefent het Commissariaat voor de Media toezicht uit. Jaarlijks worden de uitzendingen van alle regionale omroepen op dit aspect gemonitord. Uit die monitoring komt het beeld naar voren, dat de regionale omroepen tot nu toe ruimschoots aan deze programmavoorschriften voldoen. Het is uiteraard de bedoeling om deze situatie ook na invoering van de nieuwe financieringsstructuur te bestendigen.

Er is gekozen voor een «uren-norm» om in ieder geval het bestaande aantal uren zendtijd als minimum te handhaven. Het jaar 2001 is daarbij als «peiljaar» genomen, omdat toen – als uitvloeisel van het verdwijnen van de omroepbijdrage (en de daaraan verbonden mogelijkheid voor een regionale opslag) – gekozen is voor overdracht van de rijksmiddelen voor regionale omroep naar het provinciefonds. Bovendien is een «uren-norm» objectief vast te stellen en geeft op directe wijze uitdrukking aan het minimale niveau van de publieke omroepfunctie in de regio. Een financiële norm is – gelet ook op de aanzienlijke budgettaire verschillen tussen de 13 regionale omroepinstellingen – daartoe minder adequaat.

De zinsnede in het wetsvoorstel «ten minste één regionale omroepinstelling» heeft betrekking op de bestaande situatie, waarin alle provincies één regionale omroep hebben, met uitzondering van de provincie Zuid-Holland die over twee regionale omroepen beschikt: RTV Rijnmond en RTV West. Daarmee wordt het minimum van de zorgplicht tot uitdrukking gebracht. De provincies moeten iedere 5 jaar aan het Commissariaat voor de Media laten weten of de regionale omroep in hun provincie nog voldoet aan de eisen van de Mediawet, waaronder het representativiteitsvereiste: het orgaan dat het programmabeleid van de regionale omroep bepaalt, dient representatief te zijn voor de belangrijkste in de provincie voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen. Zolang zulks het geval is lijkt het niet voor de hand te liggen dat provinciebesturen naast die reeds bestaande representatieve regionale omroep nog een tweede plaatsen. Zo zij daartoe toch mochten besluiten, dan blijft de in de Mediawet opgenomen zorgplicht onverkort van kracht. Daar komt bij dat op grond van artikel 43, tweede lid, van de Mediawet, aan een eventuele tweede regionale omroep alleen dan zendtijd wordt toegewezen, indien het provinciebestuur zich bereid verklaart voor de bekostiging zorg te dragen. Bekostiging van een tweede regionale omroep kan echter geen afbreuk doen aan de zorgplicht om ten minste één regionale omroep te bekostigen zodanig dat ten minste het aantal uren zendtijd op het niveau van 2001 gewaarborgd is.

Tot slot zij nog opgemerkt dat het onderhavige wetsvoorstel bepaalt dat de provincie ten minste één regionale omroepinstelling op een zodanige wijze bekostigt, dat in ieder geval de programmaverzorging gewaarborgd is voor het aantal uren zendtijd voor radio en televisie dat de desbetreffende regionale omroepinstelling in het jaar 2001 heeft gebruikt. Hieruit volgt dat van door de leden van de fractie van de LPF gevreesde deling van zendtijd over meerdere spelers geen sprake kan zijn.

De leden van de fracties van CDA, PvdA, VVD, LPF, GroenLinks en D66 stellen diverse vragen over de geldstroom die vanuit de provincies richting regionale omroepinstellingen gaat. Deze vragen strekken er echter allemaal toe dat deze leden van de regering willen vernemen welke garanties er zijn dat de middelen die voor regionale omroep worden overgeheveld naar het provinciefonds ook daadwerkelijk aan dat doel besteed zullen worden. De leden van de fractie van het CDA zijn van mening dat oormerking gegarandeerd moet worden. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering staat tegenover de gedachte om deze middelen te oormerken voor vijf jaar en dan te evalueren. De leden van de fractie van de VVD vragen wat de regering en het Commissariaat voor de Media kunnen doen indien provincies toch fors bezuinigen op de regionale omroep. Volgens de leden van de fractie van de LPF schuilt in het ontbreken van oormerking een gevaar. De leden van de fractie van D66 zien graag oormerking geregeld.

De regering wijst er op dat tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet in verband met de afschaffing van de omroepbijdrage (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 707) uitvoerig gedebatteerd is over de vraag of de middelen die naar het provinciefonds en gemeentefonds gingen als compensatie voor het verdwijnen van de mogelijkheid om een lokale dan wel regionale opslag te heffen op de omroepbijdrage geoormerkt zouden moeten worden. De regering heeft toentertijd oormerking nadrukkelijk ontraden en de middelen zijn dan ook zonder oormerking naar het provinciefonds en gemeentefonds gegaan. Voorts is tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor het jaar 2002 een motie met die strekking van het lid Atsma (Kamerstukken II, 2001/2002, 28 000 VIII, nr. 28) verworpen. Ook bij het onderhavig wetsvoorstel, waarbij de middelen voor regionale omroep van de mediabegroting worden overgeheveld naar het provinciefonds, ziet de regering af van oormerking. Dit is gedaan op de volgende gronden. Uit informatie van het Commissariaat voor de Media is gebleken dat de provincies in de afgelopen jaren de middelen waarover zij beschikken ten behoeve van regionale omroep ook integraal (en vaak ook meer) hebben ingezet voor dat doel. De provincies hebben bij monde van het Interprovinciaal Overleg (IPO) met nadruk verklaard dat ze ook in de toekomst alle middelen die ze ten behoeve van regionale omroep ontvangen voor dat doel in zullen blijven zetten. Daar komt bij dat de regering geen voorstander is van het scheppen van nieuwe specifieke uitkeringen. Integendeel, het terugdringen van overtollige regelgeving en toezichtslasten staan bij dit kabinet hoog in het vaandel en daarin past eerder het verminderen c.q. bundelen van specifieke uitkeringen dan het uitbreiden daarvan. Het instrument van specifieke uitkering past ook niet bij de grondslag van het wetsvoorstel, namelijk dat de volledige verantwoordelijkheid voor de financiering van de regionale omroep aan de provincies wordt overgedragen. Provincies hebben nadrukkelijk verklaard dat zij deze verantwoordelijkheid willen dragen. Op genoemde gronden acht de regering oormerking van deze middelen onnodig en ongewenst. Datzelfde geldt voor een tijdelijke oormerking met evaluatie achteraf.

Aan de provincies wordt via de Mediawet een medebewindstaak opgelegd in de vorm van een zorgplicht. Zoals in de memorie van toelichting uiteen gezet is, valt het voldoen aan die medebewindstaak in beginsel onder de toezichthoudende taak van het Commissariaat. Het Commissariaat zal uit dien hoofde het voldoen aan de zorgplicht kunnen monitoren. Om staats- en bestuursrechtelijke redenen heeft het Commissariaat echter geen sanctiemogelijkheden richting provincies. In het uiterste geval kan echter met toepassing van de artikelen 197 en 198 van de Provinciewet de Minister van Binnenlandse Zaken ingrijpen door verplichte uitgaven op de provinciale begroting te zetten.

De leden van de fractie van het CDA is het niet duidelijk op welke wijze de jaarlijkse kostenstijging als gevolg van onder meer de loonontwikkeling wordt gecompenseerd binnen de nieuwe financieringsstructuur. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er, met de eis dat de financiële bijdrage van de provincies net zo hoog moet zijn als in 2001, in algemene zin negatieve effecten zijn te verwachten voor de exploitatiemogelijkheden van de regionale omroepen, mede met het oog op het feit dat in 2002 en 2003 de personeelskosten en vaste kosten voor de regionale omroepen wel zijn gestegen.

Er ontstaat feitelijk geen nieuwe situatie door het wetsvoorstel. Door de provincie, die nu reeds het overgrote deel van de financiering van de regionale omroep voor zijn rekening neemt, wordt een jaarlijkse indexering toegepast. De afgelopen jaren groeiden de uitkeringen aan de regionale omroepen vanuit de provincie met meer dan de uit de mediabegroting uitgekeerde index. De regering gaat er van uit dat met de overheveling van het budget van de mediabegroting naar het provinciefonds geen wezenlijke verandering komt in de jaarlijkse indexering.

Abusievelijk gaan de leden van de fractie van de ChristenUnie er van uit dat de financiële bijdrage net zo hoog moet zijn als in 2001; hiervoor is reeds aangegeven dat 2001 als peiljaar is genomen voor het aantal uren zendtijd dat via radio en televisie ten minste verzorgd dient te worden. De financiële bijdragen van provincies aan regionale omroepen zijn in 2002 en 2003 meegegroeid met een index.

De leden van de fractie van het CDA willen geïnformeerd worden over de verschillende bedragen die provinciebesturen toekennen ter financiering van de regionale omroep. De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen enkele vragen over de verdeling van de gelden over de provincies. Deze leden vernemen graag welke verdeelsleutel wordt gehanteerd tussen de provincies en op welke wijze rekening is gehouden met de dunbevolkte gebieden. Ook verkrijgen deze leden graag nader inzicht in de herverdeeleffecten.

Tot de fiscalisering van de omroepbijdrage in 2000 werd het provinciale deel van de bekostiging van de regionale omroep gefinancierd uit een opslag op de omroepbijdrage. Grondslag hiervoor was het aantal huishoudens. Dit betekende dat dichtbevolkte provincies meer middelen ter beschikking hadden voor de regionale omroep. Met de fiscalisering van de omroepbijdrage zijn de bedragen toegekend aan het provinciefonds, waarbij de verdeling over de provincies zodanig is gekozen dat zoveel mogelijk is aangesloten bij de historische verdeling. Dit betekende bijvoorbeeld dat Zuid Holland als provincie met de meeste inwoners in 2000 kon rekenen op een bedrag van € 9,7 miljoen (voor 2 regionale omroepen) en Flevoland als provincie met de minste inwoners een bedrag van ruim € 1,1 miljoen kreeg uitgekeerd.

Omdat een deel van de kosten van de regionale omroep een vast karakter heeft, wordt vanuit de mediabegroting aan dunbevolkte provincies een aanvullende bijdrage verstrekt. Deze bijdrage gaat nu mee naar het provinciefonds, waarbij via de herverdeling van deze middelen zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de huidige verdeling vanuit de mediabegroting.

Door de fondsbeheerders en het IPO is een integraal verdeelmodel opgesteld, waarbij is gekozen voor zodanige verdeelsleutels dat de negatieve herverdeeleffecten per inwoner minimaal zijn. Alle provincies hebben ingestemd met dit verdeelmodel. Onderstaand zijn de herverdeeleffecten per provincie in kaart gebracht.

Provincie Herverdeeleffect in € (absoluut)Herverdeeleffect in € (per inwoner)
Groningen-/- 39 131-/- 0,07
Friesland-/- 10 000-/- 0,00
Drenthe-/- 10 305-/- 0,03
Overijssel-/- 79 921-/- 0,07
Gelderland-/- 354 873-/- 0,18
Utrecht3 8010,01
N-Holland707 6730,28
Z-Holland-/- 531 610-/- 0,15
Zeeland-/- 10 000-/- 0,07
N-Brabant391 8940,17
Limburg-/- 130 000-/- 0,11
Flevoland62 4720,13

Hierbij dient nog vermeld te worden dat na de totstandkoming van dit herverdeelmodel nog een bijdrage aan Flevoland is verstrekt van € 0,1 miljoen. Dit heeft voornamelijk tot gevolg dat het herverdeeleffect bij Flevoland vrijwel nihil zal worden.

De leden van de fractie van de PvdA menen dat het naar het provinciefonds over te hevelen bedrag te laag is en vragen hoe zich dit verhoudt tot eerdere uitspraken van de Kamer hierover. De huidige financiering van regionale omroepen kent de nodige knelpunten en deze leden vragen waarom de tekorten afgewenteld worden op de provincies en dus op de omroepen. Ook de leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de huidige knelpunten in de financiering en in hoeverre de provincies met bestaande tekorten worden opgezadeld.

De regering meent dat de middelen waarover provincies na inwerkingtreding van het onderhavig wetsvoorstel zullen beschikken ten behoeve van regionale omroep toereikend zijn om een zogeheten basisvoorziening te bekostigen. Er zijn enkele jaren terug – mede op basis van de zogeheten Quick Scan Regionale Omroep – financiële versterkingen aangebracht, met name voor regionale omroepen in dunbevolkte provincies. Die maatregelen zouden een tijdelijk karakter dragen en eind 2001 worden beëindigd. De regering heeft echter besloten om deze middelen structureel ten goede te laten komen aan regionale omroep en mee te nemen in het aan het provinciefonds over te dragen bedrag. In totaal gaat er in 2004 een bedrag van € 46,3 miljoen over van de mediabegroting naar het provinciefonds.

Het is de regering bekend dat de regionale omroepen ambities hebben om hun dienstverlening te verruimen, met name op terrein van televisie en internet. De regering stelt zich echter op het standpunt dat regionale omroepen zich met die ambities moeten wenden tot de provincies. Het zijn immers de provincies die de financiële verantwoordelijkheid voor regionale omroepinstellingen dragen.

Daar komt bij dat in de periode 2004–2007 in het kader van de efficiencytaakstelling in het Hoofdlijnenakkoord op de mediabegroting een korting is opgelegd van € 40 miljoen in 2004, oplopend tot in totaal € 80 miljoen in 2007. In beginsel geldt deze korting voor alle organisaties en instellingen die uit de mediabegroting worden gefinancierd. Hoewel de groei van het budget van de regionale omroep in de afgelopen jaren hier niet direct aanleiding toe geeft, heeft de regering echter toch besloten de regionale omroepen niet te betrekken bij de bezuiniging. De argumenten hiervoor zijn de stand van zaken van dit wetsvoorstel, waaraan zeer uitgebreid overleg is voorafgegaan, inclusief de minimalisering van de herverdeeleffecten, en de wens van de Kamer, tot uitdrukking gebracht in de motie Jorritsma-Lebbink (Kamerstukken II, 2002/2003, 28 600, nr.88). Ook het bestuursakkoord met het IPO, waarin is overeengekomen dat bij overheveling van budgetten geen korting wordt toegepast, is nadrukkelijk betrokken in de besluitvorming. Het moge duidelijk zijn dat in dit kader eventuele extra middelen ten behoeve van de regionale omroep niet aan de orde zijn.

De leden van de fractie van de LPF vragen of het bedrag voor de Stichting ROOS structureel is en of het bedrag wordt opgehoogd indien zenderkosten van de regionale omroep bij Nozema mochten stijgen.

De regering bevestigt dat het bedrag voor de Stichting ROOS structureel is. Het bedrag wordt meegenomen in de overheveling naar het provinciefonds. De Stichting ROOS sluit namens de regionale omroepen (meerjarige) contracten met Nozema. Het valt derhalve tijdig te voorzien indien de zenderkosten zouden stijgen. Het is dan aan de Stichting ROOS hierover in contact te treden met de regionale omroepen en de provincies, die immers na de overheveling verantwoordelijk zijn voor de financiering van de regionale publieke omroep.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de regering staat ten opzichte van een eventuele korting op de gelden voor de regionale omroep. De leden van de fractie van D66 wijzen erop dat de extra bezuinigingen op de publieke omroep niet mogen doorwerken op de lokale en regionale omroepen.

De regering heeft er nota van genomen dat de Kamer van oordeel is dat de extra bezuinigingen op de publieke omroep niet mogen gelden voor de lokale en regionale omroepen. Wat de lokale omroepen betreft: die komen niet ten laste van de rijksomroepbijdrage en blijven derhalve buiten deze bezuinigingsoperatie.

Wat de regionale omroepen betreft: het onderhavig wetsvoorstel gaat er van uit dat het bedrag dat tot dusverre ten behoeve van regionale omroep op de mediabegroting staat wordt overgeheveld naar het provinciefonds. Zoals hiervoor reeds aangegeven heeft de regering gemeend, mede gelet op de stand van zaken van dit wetsvoorstel, de wens van de Kamer en het bestuursakkoord met het IPO, de regionale omroepen niet te betrekken bij de korting van € 40 miljoen in 2004, oplopend tot in totaal € 80 miljoen in 2007 die in het kader van de efficiencytaakstelling in het Hoofdlijnenakkoord aan de mediabegroting is opgelegd.

De leden van de fractie van D66 wijzen op het risico dat de provinciale overheid te dicht tegen de omroep aankruipt, bijvoorbeeld door eisen aan de programmering te stellen of door oneigenlijke voorwaarden aan de subsidiëring te stellen. Deze leden vragen in hoeverre dit afdoende is geregeld en achten aanscherping op zijn plaats.

Op grond van het tweede lid van het voorgestelde artikel 107 Mediawet is het een provinciaal bestuur niet toegestaan voorwaarden aan de bekostiging te verbinden die in strijd komen met de uitgangspunten en bepalingen van de Mediawet. Artikel 13c van de Mediawet bepaalt dat de programma's van de publieke omroep onafhankelijk zijn van overheidsinvloeden. Voorts bepaalt artikel 48 van de Mediawet dat de publieke omroepen zelf inhoud en vorm van hun programma's bepalen en daarvoor zelf verantwoordelijk zijn. Daarbovenop bepaalt artikel 110 van de Mediawet dat de publieke omroepen op onafhankelijke wijze voorzien in publieke omroepprogramma's. Het stellen van voorwaarden die de programmatische autonomie en het onafhankelijk functioneren van de regionale omroep zouden aantasten zou regelrecht in strijd zijn met de wet. Dergelijke besluiten van het provinciaal bestuur kunnen via de rechter worden aangevochten. De regering meent dat daarmee voldoende wettelijke waarborgen bestaan. Uit hoofde van de bekostigingsrelatie kan een provinciebestuur wel gebruikelijke eisen aan de (wijze van) verantwoording over de besteding van de beschikbaar gestelde middelen stellen, zoals dat ook bij andere subsidierelaties het geval is. Het Commissariaat voor de Media kan de praktijk monitoren.

Functie van rampen- of calamiteitenzender

De leden van de fracties van D66, CDA, PvdA, VVD, GroenLinks en LPF hebben vragen ten aanzien van de rampen- of calamiteitenzender. Zij wijzen op de Quick Scan Rampenzender die zou hebben uitgewezen dat de voor dit doel beschikbare middelen ontoereikend zouden zijn. De leden van de fractie van de LPF voegen daaraan toe dat ze naast de rampenzender-functie van de radio graag ook de calamiteiten-functie van televisie gewaarborgd zouden zien, zowel technisch als organisatorisch en financieel.

De regering wijst erop dat de rampenzender-functie van regionale omroepen voorwerp van overleg vormt tussen de provincies (IPO) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit onderwerp valt als zodanig buiten het onderhavig wetsvoorstel. Datzelfde geldt voor de leden van de fractie van de LPF geuite wens om de rampenzender-functie uit te breiden tot regionale televisie.

3. Toezicht

De leden van de fracties van CDA, PvdA, GroenLinks en D66 stellen enkele vragen over de toezichthoudende rol van het Commissariaat voor de Media en de provinciebesturen.

Evenals in de huidige situatie hebben ook in de nieuwe situatie provinciebesturen niet tot taak bestuursrechtelijk toezicht te houden op de naleving van de Mediawet. Het Commissariaat voor de Media is uit hoofde van artikel 134 en volgende van de Mediawet belast met het toezicht op de naleving van mediawettelijke bepalingen door de regionale omroepinstellingen. De andere wijze van financiering brengt hierin geen verandering. De sanctiemogelijkheden van het Commissariaat ten aanzien van regionale omroepinstellingen die zich niet aan de bepalingen van de Mediawet houden (bestuurlijke boete, vermindering of intrekking van zendtijd), blijven intact.

Het voldoen aan de zorgplicht van artikel 107 van de Mediawet door provinciebesturen valt in beginsel onder de toezichthoudende taak van het Commissariaat. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt heeft het Commissariaat vanuit staats- en bestuursrechtelijke overwegingen geen sanctiemogelijkheden richting provincies. Wel kan het Commissariaat het voldoen aan de zorgplicht monitoren en heeft hij daartoe de bevoegdheid om alle benodigde informatie bij provinciebesturen op te vragen.

De leden van de PvdA-fractie wijzen er nog op dat op advies van de Raad van State een clausule in artikel 107, eerste lid is opgenomen «voor zover die kosten niet op andere wijze zijn gedekt». Zij menen dat extra reclame-inkomsten nimmer mogen fungeren als een excuus om de provinciale bijdrage aan regionale omroep te verlagen. Zij willen weten of de regering deze mening deelt.

De regering wijst er op dat artikel 107, eerste lid, het minimale niveau van de provinciale zorgplicht beschrijft en dat opneming van de genoemde clausule onverlet laat dat provinciebesturen zelf invulling geven aan hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de bekostiging van regionale omroepinstellingen. De clausule vormt derhalve geen enkele belemmering voor provinciebesturen om tot een ruimer bekostigingsbeleid te komen. De regering deelt de opvatting van de PvdA-fractie, dat eventuele (extra) reclame-inkomsten nimmer mogen fungeren als excuus voor verlaging van de provinciale bekostiging van regionale omroep. Gelet op het belang van een goede regionale publieke omroepvoorziening is een adequate en bestendige financiering uit publieke middelen gewenst; eventuele (extra) reclame-inkomsten kunnen dan dienen voor financiering van incidentele activiteiten.

II. Artikelsgewijze deel

Artikel I, onderdelen D en F

Artikel 107

De leden van de CDA-fractie vragen waarom in het wetsvoorstel gesproken wordt over de bekostiging van ten minste één regionale omroepinstelling in plaats van uit te gaan van het huidige aantal omroepen. Ook de leden van de fractie van de PvdA merken op dat het wetsvoorstel stelt dat het provinciebestuur zorgdraagt voor de bekostiging van ten minste één regionale omroepinstelling. Deze leden vragen waarom het Rijk niet medeverantwoordelijk wordt gemaakt voor de bekostiging van regionale omroepinstellingen

Hier moge worden verwezen naar het antwoord op eerdere vragen van de leden van diverse fracties in paragraaf 2 van deze nota. Uitgangspunt vormt de huidige situatie waarin in elke provincie ten minste één regionale omroep actief is. Daaraan kan worden toegevoegd dat ook de huidige Mediawet er niet aan in de weg staat dat er meerdere regionale omroepen kunnen ontstaan, maar dat dit geen afbreuk kan doen aan de zorgplicht van elk provinciebestuur om ten minste één omroepinstelling zodanig te bekostigen dat minimaal het uitzendniveau van 2001 gewaarborgd is.

Het onderhavige wetsvoorstel maakt duidelijk dat de rijksoverheid verantwoordelijk is en blijft voor het integrale stelsel van publieke omroep, waarvan de regionale omroep deel uit maakt. De financiële verantwoordelijkheid voor regionale omroep berust van oudsher bij de provincies. De provincies hebben ook nadrukkelijk aangegeven volledige financiële verantwoordelijkheid te willen hebben. Het wetsvoorstel beoogt de financieringsstructuur te vereenvoudigen en transparanter te maken.

De leden van de fractie van de PvdA vragen voorts naar de aard van eventuele nadere voorwaarden die betrekking hebben op de verantwoording over de besteding. De leden van de fracties van GroenLinks, LPF en D66 hebben vragen van gelijke strekking.

Zoals in het algemeen deel van deze nota naar aanleiding van vragen van de leden van de fracties van D66 en LPF is opgemerkt, kunnen voorwaarden die betrekking hebben op de algemene verantwoording over de besteding de programmatische autonomie en het onafhankelijk functioneren van de regionale omroepinstelling niet doorkruisen. Om die reden zullen nadere voorwaarden inderdaad slechts betrekking kunnen hebben op de wijze waarop achteraf verantwoording wordt afgelegd over de besteding van de middelen. Overigens is het niet uitgesloten dat een provinciebestuur met een regionale omroep op vrijwillige basis vooraf afspraken maakt over de inzet van middelen. Deze afspraken kunnen de uitgangspunten en bepalingen van de Mediawet echter niet doorkruisen en mogen dan ook niet gebruikt worden om de provinciale overheid bijvoorbeeld invloed te geven in programmatisch/inhoudelijke autonomie van de regionale omroepinstelling.

Artikel 111

De leden van de fractie van de PvdA vragen waar de verantwoordelijkheid komt te liggen voor de verlaging van de rijksomroepbijdrage.

Na aanvaarding van het wetsvoorstel zal de regering zorgdragen voor een budgettaire verlaging van de mediabegroting en gelijktijdig zorgdragen voor een verhoging van het provinciefonds met ditzelfde bedrag.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. C. van der Laan

Naar boven