Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 28848 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 28848 nr. 5 |
Ontvangen 22 oktober 2003
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal naar aanleiding van het voorstel van wet houdende goedkeuring van bovengenoemd verdrag. De in het verslag gestelde vragen en gemaakte opmerkingen worden hieronder, zoveel mogelijk in de volgorde van het verslag, beantwoord.
In een bijgevoegde nota van wijziging wordt in het wetsvoorstel de bepaling inzake de inwerkingtreding van de goedkeuringswet aangepast.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen bij welke andere landen, waarmee de EU een associatieovereenkomst heeft, de politieke dialoog heeft geleid tot verbetering van de mensenrechtensituatie. Indien dat niet het geval is, wat er dan is gedaan om de dialoog effectiever te maken. De leden van de fractie van D66 constateren dat onvoldoende invulling wordt gegeven aan de mensenrechtenclausule en vragen of de regering zich wil inzetten voor het instellen van een evaluatiemechanisme op Europees niveau om bijvoorbeeld jaarlijks een rapportage uit te brengen over de mensenrechtensituatie in de verschillende landen.
De bestaande associatieverdragen hebben bijgedragen aan een meer regelmatige inhoudelijke dialoog over mensenrechten met de partnerlanden. Deze verdragen bieden ruimte voor een gecombineerde aanpak, waarbij positieve en negatieve signalen worden afgegeven met daarnaast ondersteuning in de samenwerkingsprogramma's. De mensenrechtensituatie wordt besproken tijdens de jaarlijkse associatieraden en associatiecomités, waarbij verbeteringen worden verwelkomd en schendingen bekritiseerd. Nederland streeft daarbij naar een «brede» dialoog, die zich niet beperkt tot individuele gevallen van (vermeende) schendingen van de mensenrechten, maar waarbij ook aandacht wordt geschonken aan de context waarin de gebeurtenissen plaatsvinden. Dat deze dialoog substantieel is en serieus wordt genomen door de partnerlanden blijkt uit de soms hevige reacties van partnerlanden met wie reeds een associatieverdrag in werking is getreden, zoals Marokko en Tunesië. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de politieke dialoog in het kader van het associatieverdrag – in aanvulling op de activiteiten op dit gebied in VN-verband of anderszins – een positieve bijdrage levert aan de verbetering van de mensenrechtensituatie in deze landen.
De Nederlandse regering is echter van mening dat (deels) onvoldoende vooruitgang wordt geboekt op het gebied van mensenrechten en democratisering in een aantal Mediterrane landen. Daarom pleit Nederland al enige tijd in Europees verband voor de oprichting van speciale werkgroepen over mensenrechten en democratisering onder de associatieverdragen, waarin – in aanvulling op bespreking op politiek niveau in de associatieraden – op systematische wijze behandeling en rapportage van deze onderwerpen plaats kan vinden. Recent heeft de Europese Commissie de Mededeling «De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden» (COM(2003) 104 def, 11/03/2003) en de Mededeling «Een nieuwe impuls voor mensenrechten en democratisering met Mediterrane partners» (COM(2003) 294 def, 21/05/2003) gepubliceerd, waarin onder andere voorstellen worden gedaan om de bestaande afspraken op het gebied van mensenrechten nadrukkelijker te operationaliseren. De Nederlandse regering heeft in EU-verband haar steun uitgesproken voor een aantal voorstellen in deze Mededelingen, die betrekking hebben op de samenwerking op het gebied van mensenrechten en democratisering. Met name de voorgestelde combinatie van het oprichten van werkgroepen over mensenrechten en democratisering onder de associatieverdragen, het overeenkomen van nationale actieplannen en het in enige mate koppelen van prestaties op deze gebieden aan het beschikbaar stellen van EU-financiering voor de betreffende landen zal volgens de Nederlandse regering leiden tot een effectievere dialoog en samenwerking met deze landen. Het biedt bovendien de mogelijkheid om in Europees verband periodieke rapportage over verbetering of verslechtering van de situatie tot stand te brengen. De Nederlandse regering zal zich in EU-verband inzetten om deze voorstellen in samenwerking met de EU-lidstaten en de Mediterrane partnerlanden te realiseren.
Ten aanzien van de vragen van de leden van de fractie van D66 over de mensenrechtensituatie in Egypte acht de Nederlandse regering het nog te vroeg om vast te stellen of een verbetering zich heeft voorgedaan. Nederland zal de mensenrechtensituatie in Egypte nauwgezet blijven volgen en indien de situatie niet verbetert overwegen om passende maatregelen te nemen. Bovendien zal de regering in dat geval – na inwerkingtreding van het verdrag – de in het associatieverdrag omschreven procedure volgen en daarover verslag doen aan de Tweede Kamer. Uit artikel 104 vloeit voort dat wanneer één der partijen van mening is dat de andere partij een verplichting op grond van het verdrag niet is nagekomen, zij passende maatregelen kan treffen. Alvorens dit te doen, behalve in speciaal dringende gevallen, verstrekt zij de associatieraad alle ter zake doende informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie, om een voor de partijen aanvaardbare oplossing te vinden. Bij de keuze van de maatregelen moet voorrang worden gegeven aan maatregelen die de goede werking van het verdrag het minst verstoren. Zij moeten bovendien proportioneel zijn, en in overeenstemming met het internationale recht. De maatregelen worden onmiddellijk ter kennis van de associatieraad gebracht; op verzoek van de andere partij wordt daaromtrent overleg gepleegd in de associatieraad. Onder «passende maatregelen» kan onder meer worden verstaan: opschorting van delen van het verdrag of opschorting van het gehele verdrag. In het uiterste geval kan zelfs het verdrag worden opgezegd.
Voor het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA of de regering concreet kan aangeven hoe ze zelf de associatieovereenkomst zal hanteren om de politieke dialoog te versterken en daadwerkelijke verbetering van de situatie in Algerije te bewerkstelligen, wordt naar de voorgaande antwoorden verwezen.
In antwoord op de vragen van de leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks, D66, de ChristenUnie en de SGP naar de actuele situatie in Algerije, en in bijzonder de situatie ten aanzien van de mensenrechten en de eerbiediging van de democratische beginselen, kan worden opgemerkt dat de transitie in Algerije naar een meerpartijendemocratie met rechtszekerheid voor de burgers onvoltooid is en de mensenrechtensituatie te kort schiet. De openbare orde wordt nog altijd bedreigd door gewapende radicale zogenoemde «islamisten». Het geweld heeft weliswaar niet meer de omvang van dat in de jaren negentig, maar is nog aanzienlijk. De veiligheid blijft daarom prioriteit nummer één. De noodtoestand is nog van kracht. Er blijven voor de veiligheidsdiensten ruime bevoegdheden en voor de burgers beperkingen van politieke en civiele vrijheden. De omstandigheden zijn dus niet gunstig geweest om voortgang te maken bij de transitie. Er zijn geloofwaardige berichten dat bij de opsporing en vervolging van verdachten nog ontsporingen plaatsvinden. Na de presidentswisseling in 1999 is Algerije toch een weg op gegaan waarbij positieve ontwikkelingen zijn te noemen. In 2000 kwam er een amnestie voor circa 3000 «islamisten» die naar de wapenen gegrepen hadden. In 2001 bleek voor het eerst een zekere gevoeligheid voor de roep om verantwoording af te leggen over het optreden van de veiligheidsdiensten. Er werd een onderzoek gelast naar het optreden van de gendarmerie in het onrustige Kabylië. De uitkomst was een rapport met kritische bevindingen die leidden tot de terugtrekking van de gendarmerie uit steden in Kabylië waar zij geen gezag meer genoot. In 2002 was het aantal partijen dat aan de parlementsverkiezingen deelnam groter dan ooit te voren. De verkiezingen leidden tot vervanging van meer dan de helft van de volksvertegenwoordigers en tot een nieuwe regeringscoalitie. De Nederlandse regering zal waar nodig streven naar bespreking in EU-verband van bovengenoemde onderwerpen in de politieke dialoog met Algerije in het kader van de jaarlijkse associatieraad en het associatiecomité.
In antwoord op vragen van de leden van de fracties van GroenLinks, D66 en de SGP over de verdwijningen, deelt de regering het volgende mede. De verdwijningen in de negentiger jaren vormen een zwarte bladzijde in de Algerijnse geschiedenis. Van staatswege heeft de«Commission Nationale Consultative pour la protection et promotion des droits de l'homme» het vraagstuk van de verdwijningen onderzocht, maar haar bevindingen hebben tot op heden geen tastbare gevolgen gehad voor het regeringsbeleid. De Nationale Commissaris voor de Mensenrechten heeft nu recent aan de President van Algerije voorgesteld een nieuwe commissie in het leven te roepen. In de politieke dialoog met Algerije zijn de verdwijningen de laatste jaren een hoofdpunt geweest. De regering vindt het belangrijk dat de EU blijft vragen naar het lot van met name genoemde individuen. Het streven is voorts in EU-verband te bevorderen dat organisaties van familieleden van verdwenen personen rechtspersoonlijkheid kunnen verkrijgen. Dit is niet alleen belangrijk voor de rechtsbeleving maar kan ook helpen het proces van nationale verzoening een impuls te geven.
In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van D66 naar de exacte reden van het onderbreken en weer hervatten van het onderhandelingsproces deelt de regering mede dat in de periode waarin de onderhandelingen stillagen de veiligheidssituatie in Algerije dermate verslechterd was dat verder onderhandelen niet mogelijk was. Daarnaast speelt mee dat de gespannen binnenlandse situatie vanzelfsprekend de meeste aandacht opeiste van de Algerijnse regering, wat het eveneens moeilijk maakte de onderhandelingen voort te zetten. Nadat de situatie was verbeterd, werd in april 2000 besloten om de onderhandelingen weer te hervatten.
In antwoord op de vragen van de leden van de fracties van D66 en GroenLinks of de toegangverlening tot Algerije van internationale organisaties als het Rode Kruis en de VN-Werkgroep inzake Gedwongen en Onvrijwillige verdwijningen tijdens de onderhandelingen over het associatieverdrag zijn besproken, deelt de regering mede dat niet exact bekend is of over deze specifieke zaken gesproken is. De onderhandelingen over het associatieverdrag tussen de EU en Algerije betroffen uit de aard der zaak het terrein van beide overheden en niet zozeer de verantwoordelijkheid of het terrein van NGO's of VN- organisaties. Vastgesteld kan echter worden, dat sinds de ondertekening van het associatieverdrag verschillende internationale organisaties op humanitair en mensenrechtengebied, zoals het Rode Kruis en ook Amnesty International en Human Rights Watch, toegang hebben gekregen tot Algerije. Zo is de VN-Speciale Rapporteur inzake Vrijheid van geloof in Algiers ontvangen en is in Algerije een vertegenwoordiger van het Rode Kruis gevestigd. Verder heeft de VN sinds eind 2001 een permanente vertegenwoordiger in Algiers. Met betrekking tot verzoeken van de VN-Werkgroep inzake gedwongen en onvrijwillige Verdwijningen, de VN-Rapporteur inzake buitenrechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies en de VN-Rapporteur inzake foltering is de situatie ongewijzigd. Op hun verzoeken om in Algiers te worden ontvangen kwamen geen positieve reacties. Deze onbevredigende stand van zaken is op EU-niveau aan de orde gesteld, zowel bilateraal als in de VN-Mensenrechtencommissie. Deze zaken zullen na inwerkingtreding van het associatieverdrag, evenals de verdwijningen, in de politieke dialoog met Algerije door de EU aan de orde kunnen worden gesteld.
De leden van de fractie van D66 vragen of tijdens de onderhandelingen is gesproken over voorgenomen hervormingsplannen van de Algerijnse regering, of er afspraken zijn gemaakt met de Algerijnse autoriteiten over het doorzetten van de hervormingsplannen en of er een koppeling is gelegd tussen het onderhavige verdrag en het uitvoeren van de hervormingen en of in dit kader ook is gesproken over justitiële instellingen en rechterlijke procedures. Voornoemde leden vragen tevens of de regering in haar antwoord de situatie met betrekking tot de straffeloosheid, de geheime detentie en de martelpraktijken kan betrekken.
De onderhandelingen over associatieverdragen, die voor onbepaalde duur worden gesloten, worden door de Europese Commissie gevoerd en gaan over de uitgangspunten van de relatie tussen het partnerland en de EU op de langere termijn. Het hervormingsbeleid van de Algerijnse regering is daarbij uitgebreid aan de orde geweest is. Voor wat betreft de politieke en institutionele hervormingen zijn uitgangspunten vastgesteld, onder andere op het gebied van de eerbiediging van mensenrechten en democratische beginselen. Hieraan zal uitvoering worden gegeven door middel van het voeren van een politieke dialoog en mogelijkerwijs door samenwerkingsprogramma's op te starten met Algerije ter bevordering van de hervormingen op deze gebieden. Ook is uitvoerig gesproken over economische hervormingen. In het onderhavige verdrag is een groot aantal – ook tijdgebonden – afspraken en verplichtingen vastgelegd met betrekking tot economische maatregelen die neerkomen op fundamentele hervorming van het huidige economische stelsel in Algerije. De EU zal eveneens door middel van samenwerkingsprogramma's een bijdrage leveren aan het economische hervormingsproces. Het associatieverdrag komt erop neer dat van beide partners met name Algerije de verplichting is aangegaan om in de komende jaren vele maatregelen door te voeren. De EU zal in het kader van de dialoog over de economische samenwerking de stand van de hervormingen voortdurend aan de orde stellen en evalueren. Waar mogelijk wordt tijdens de onderhandelingen over concrete mensenrechtenschendingen en actuele omstandigheden gesproken, maar dit is niet het hoofddoel van de onderhandelingen. Het is juist na de inwerkingtreding van het associatieverdrag dat de EU beter in staat is om met partnerlanden een, waar nodig, kritische dialoog te voeren over actuele omstandigheden en de Algerijnse regering aan te spreken op haar verantwoordelijkheden. Voor wat betreft de actuele situatie deelt de regering mede dat sinds enige jaren mensenrechten een integraal onderdeel vormen van de opleiding van de Algerijnse politie en gendarme. Mishandeling en foltering door de veiligheidsdiensten zijn bij de wet verboden, maar komen nog voor. De mate waarin dit gebeurt is echter sterk verminderd, zeker ten opzichte van het begin van de jaren'90 toen de strijd tussen de Algerijnse overheidsdiensten en gewapende islamistische groeperingen in alle hevigheid woedde. Aanhoudingen van verdachten vinden ook nu nog soms dusdanig hardhandig plaats, dat er sprake kan zijn van mishandeling. In sommige gevallen worden, in tegenstelling tot eerdere jaren, functionarissen die zich hebben schuldig gemaakt aan mishandeling of foltering, strafrechterlijk vervolgd. Zo zijn er 24 gendarmes in staat van beschuldiging gesteld na het neerslaan van de opstand in Kabylië voorjaar 2001. Er is, zeker ten opzichte van een aantal jaren terug, een verbetering merkbaar.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de wijzigingen in het wetboek van strafrecht onderdeel worden van de politieke dialoog. De leden van de fractie van D66 vragen of tijdens de onderhandelingen gesproken is over stelselmatige martelpraktijken van onder andere verdachten van door de Algerijnse autoriteiten als terroristische activiteiten aangemerkte handelingen, of de kwestie van geheime en niet-erkende detentie aan de orde is geweest, of er gesproken is over de vrijheid van meningsuiting en de officiële erkenning van de Berbertaal en -cultuur, of er aandacht is geweest voor de verdwenen mannen en vrouwen en of er is gesproken over toegang tot Algerije van internationale organisaties. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een reactie van de regering hoe dit associatieverdrag in positieve zin kan bijdragen aan de verbetering van de vrijheid van godsdienst, de positie van gewapende groeperingen in Algerije, kindsoldaten en de positie van mensenrechtenorganisaties.
De aspecten van het Algerijnse wetboek van strafrecht, de positie van de Berbertaal en -cultuur, de positie van gewapende groeperingen, alsmede de vrijheid van godsdienst zijn, voor zover bij de regering bekend, tijdens de onderhandelingen met Algerije niet aan de orde gesteld. Na inwerkingtreding van het verdrag zal de Nederlandse regering in EU-verband kunnen aandringen op kritische bespreking van deze en andere onderwerpen met Algerije, indien de situatie daar aanleiding toe geeft. Het associatieverdrag legt hiervoor de basis.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de positie van de overheid in Algerije, met name het machtsevenwicht tussen de overheid en de militaire oppositie.
De leden van de fractie van de SGP stellen de vraag welke eisen door de EU gesteld worden aan Algerije betreffende het handhaven van de mensenrechten en de bestrijding van het islamitisch terrorisme op eigen grondgebied. Zij vragen ook of, indien de huidige situatie niet drastisch verbetert, dit consequenties zal hebben voor de economische en politieke relaties tussen de EU en Algerije.
Naast de formele staatsstructuur van Algerije spelen op de achtergrond de strijdkrachten een rol van betekenis. Deze rol vloeit vooral voort uit de brede steun van de bevolking aan de strijdkrachten tijdens en na de onafhankelijkheidsstrijd. Deze steun had het leger ook toen het zich opwierp als bewaker van de stabiliteit in Algerije. Sinds de jaren '90 neemt de populariteit van het de strijdkrachten echter af, deels door de manier waarop de strijd met gewapende «islamistische» groeperingen werd aangegaan. President Bouteflika probeert sinds 1999 een meer van de strijdkrachten onafhankelijke koers te varen. In 2002 beloofde chef defensiestaf Lamari tijdens een persconferentie dat het leger zich zou beperken tot de constitioneel vastgelegde rol, namelijk het verdedigen van Algerije.
Titel II Vrij Verkeer van goederen
De leden van de fractie van D66 vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de toetredingsonderhandelingen met Algerije in het kader van de WTO.
Het Algerijnse toetredingsverzoek voor de GATT van juni 1987 is bij de oprichting van de WTO in 1995 omgezet in een verzoek tot lidmaatschap van de WTO. De onderhandelingsgroep kwam voor het laatst bijeen in maart 2003. Deze multilaterale onderhandelingen over het WTO-lidmaatschap ontwikkelen zich positief. Algerije streeft naar toetreding in 2004. De bilaterale marktoegangsonderhandelingen met de EU zijn inmiddels afgerond.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom op sommige agrarische landbouwproducten beperkingen in het vrijhandelsregime zijn opgelegd. Welke Europese landen hebben beperkingen afgedwongen op bijvoorbeeld citrusvruchten en welke redenen zijn hiervoor aangevoerd? De leden van de fractie van D66 vragen voorts of de regering ook voor andere producten, waarvoor niet direct alle beperkingen zijn opgeheven, kan aangeven welke Europese landen op handhaving van deze beperkingen hebben aangedrongen en welke redenen zij hiervoor aanvoerden.
De landbouwonderhandelingen worden door de Europese Commissie gevoerd, waarbij de Raad zich uitspreekt over het onderhandelingsmandaat en het door de Europese Commissie en Algerije overeengekomen eindresultaat. Een belangrijke reden voor het niet volledig opheffen van (tarief)beperkingen heeft te maken met het streven naar (asymmetrische) wederkerigheid in de landbouwonderhandelingen. Dit betekent dat de EU weliswaar meer concessies doet dan Algerije, maar dat er wel sprake moet zijn van een voldoende mate van marktopening door Algerije. Naast wederkerigheid worden de bestaande wederzijdse export en het aanwezige exportpotentieel als uitgangspunten genomen voor de opheffing van de invoerbeperkingen. Via periodieke heronderhandelingen wordt toegewerkt naar een vrijhandelszone in de Euro-Mediterrane regio. De keuze voor het handhaven van invoerbeperkingen is gebaseerd op de gevoeligheid van een product. Overigens is deze problematiek in het geval van Algerije niet actueel, omdat Algerije, afgezien van olie en gas, zeer weinig exporteert, en voor wat de EU betreft vooral importeur is.
De leden van de fractie van D66 vragen of bij de onderhandelingen over visserijproducten ook de problematiek inzake het leegvissen van de oceanen besproken is. Zo ja, wat is de visie van de Algerijnse regering op dit punt? En is er gesproken over een gemeenschappelijk plan van aanpak? Zo nee, waarom niet en zal er in de toekomst met Algerije over dit probleem worden gesproken?
De inzet van de EU is om een zo evenwichtig mogelijke overeenkomst te sluiten. De onderhandelingen hierover, waarbij zeker gekeken wordt naarde gevolgen voor visserijbestanden, lopen nog. De inzet van Nederland is dat een wetenschappelijke commissie advies uitbrengt over de effecten op de visbestanden. Algerije heeft nog geen definitief standpunt hierover ingenomen. In Algerije is, omdat visserij beperkt is en niet op grote schaal en met moderne technieken wordt bedreven, de problematiek van het leegvissen van de territoriale wateren niet aan de orde.
Titel IV Betalingen, kapitaal, concurrentie en andere economische bepalingen
De leden van de fractie van D66 vragen in welke sectoren de Algerijnse regering een monopolie heeft, aan welke (overheids)ondernemingen bijzondere of exclusieve rechten zijn toegekend, wat de stand van zaken is met betrekking tot de liberalisering van deze sectoren en op welke wijze de Gemeenschap in het algemeen en Nederland in het bijzonder dergelijke privatiseringsprocessen ondersteunt.
De belangrijkste economische sector waar de Algerijnse regering een monopolie heeft, is die van de energie (productie, commercialisering en distributie van olie, gas en electriciteit). In de energiesector hebben de staatsbedrijven SONATRACH en SONELGAZ nog een exclusieve en geprivilegieerde positie. Daarnaast heeft de staat in de praktijk vooralsnog een monopoliepositie op enkele terreinen, met name watervoorziening /distributie, maritiem transport, sigaretten en tabaksindustrie, staal, cement, wijnproductie en de spoorwegen. De Algerijnse regering handhaaft vooralsnog het standpunt dat de energiesector in staatshanden moet blijven. Er is in 2002 een wetsvoorstel gemaakt dat het staatsbedrijf SONATRACH bij het verkrijgen van vergunningen tot exploratie en exploitatie dezelfde rechten zouden krijgen als buitenlandse ondernemingen, maar dit wetsvoorstel is door de regering ingetrokken. In de overige sectoren bestaan met betrekking tot privatisering geen formele belemmeringen, of tracht de staat zelfs actief privatisering te bevorderen, onder meer door buitenlandse investeerders te interesseren voor overname van staatsbedrijven. Het tempo waarin privatiseringen daadwerkelijk plaatsvinden is echter zeer langzaam. De EU en Nederland ondersteunen liberaliseringsprocessen voornamelijk via het Europese ondersteuningsprogramma voor de Mediterrane regio (beter bekend als het MEDA-programma). In dit kader ondersteunt de EU moderniserings- en privatiseringsprogramma's voor Algerijnse (staats)bedrijven en programma's voor het ontwikkelen van de private sector in Algerije. De Nederlandse overheid biedt de mogelijkheid voor ondersteuning van deze processen via een aantal programma's, zoals het Programma voor Economische Samenwerkingsprojecten (PESP) en het Programma voor Ontwikkelings Relevante Exporttransacties (ORET).
Vervolgens wordt door deze leden de vraag gesteld, welke gevolgen artikel 45 heeft voor de bescherming van persoonsgegevens en of dit artikel aanpassing van de Nederlandse regelgeving vereist.
Artikel 45 van het onderhavige verdrag bepaalt dat de Europese Gemeenschap, haar lidstaten en Algerije maatregelen dienen te nemen ter bescherming van persoonsgegevens. Deze verplichting strekt ertoe eventuele belemmeringen voor het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen partijen op te heffen. Teneinde persoonsgegevens te beschermen en het vrije verkeer van die gegevens te waarborgen binnen de EG, is op 24 oktober 1995 vastgesteld de richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281). In Nederland is deze richtlijn omgezet in de Wet bescherming persoonsgegevens. Door het niveau van bescherming van persoonsgegevens in de lidstaten te harmoniseren, voorkomt de richtlijn dat de lidstaten het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen de lidstaten kunnen beperken of verbieden met een beroep op verschillen in het niveau van bescherming. Voor het verkeer van persoonsgegevens tussen een lidstaat en een derde land kent richtlijn 95/46/EG een apart regime. Artikel 25 van de richtlijn bepaalt dat persoonsgegevens vanuit een lidstaat slechts naar een derde land mogen worden doorgegeven indien het derde land in kwestie een passend niveau van bescherming van persoonsgegevens waarborgt. Indien daarvan in Algerije geen sprake is of zou zijn, ontstaat er een belemmering voor het verkeer van persoonsgegevens vanuit de EG naar Algerije. Krachtens artikel 45 van het onderhavige verdrag dient een dergelijke belemmering te worden opgeheven door het nemen van maatregelen ter bescherming van persoonsgegevens in Algerije. Artikel 45 kan er dus toe leiden dat Algerije maatregelen ter bescherming van of ter verhoging van het niveau van bescherming van persoonsgegevens dient te nemen. Het artikel dwingt niet tot een aanpassing van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Titel V Economische samenwerking
De leden van de fractie van D66 vragen om informatie over het Algerijnse beleid ten aanzien van milieu en natuur.
De Algerijnse regering is zich bewust van de (globale) milieuproblematiek. Het Ministerie van Grondplanning en Milieu heeft in 2002 een Nationaal Milieu Aktie Plan opgesteld. In dit plan zijn de milieuproblemen en prioriteiten in de aanpak weergegeven, onder andere op het terrein van water, grond, de kuststrook en de stedelijke zones. Indien gewenst kan de Kamer een kopie van het plan worden toegestuurd.
Titel VI Samenwerking op sociaal en cultureel gebied
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de fractie van D66 inzake OS-activiteiten gericht op verbetering van de economische situatie in Algerije kan worden opgemerkt dat deze activiteiten genoemd worden in de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, met betrekking tot de toelichting op Titel VII (artikel 79 en 80) bij de samenwerking onder de nieuwe MEDA-verordening. De samenwerking op economisch terrein onder het huidige Nationale Indicatieve Programma richt zich met name op industriële hervorming, structurele aanpassing en ontwikkeling van de financiële sector. De modernisering van het ministerie van Financiën, Landbouw en Transport staat centraal. Een uitgebreid programma is gericht op verbetering van het bestuurlijke en regelgevende klimaat. Meer specifiek beoogt het programma de modernisering van het overheidsapparaat en het instrumentarium voor de uitvoering van de wetgeving op economisch en handelsgebied. Met het programma is een bedrag gemoeid van € 25,0 mln. Voorbeelden van programma's die onder artikel 74 kunnen worden genoemd zijn een programma ter ondersteuning van de hervorming van het onderwijs en het TEMPUS-programma ter ondersteuning van het hoger onderwijs. Een herstelprogramma voor de infrastructuur en bevordering van de terugkeer van de bevolking naar de door terrorisme getroffen gebieden ging dit jaar van start (€ 30,0 mln.). Bij het opstellen van het Strategiedocument 2002–2006, waarbij Algerije een actieve inbreng had, werd niet alleen gecoördineerd met de lidstaten maar ook met internationale organisaties zoals de Europese Investeringsbank, de Wereldbank, het IMF en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank.
Titel VIII Samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken
De leden van de fractie van D66 vragen welke instrumenten de Europese Unie en Nederland kunnen inzetten indien Algerije de bepalingen tot terug- en overname van personen niet naleeft. Welke toezeggingen heeft Algerije gedaan met betrekking tot het afgeven van persoons- en reisdocumenten in het kader van de bepaling over terugen overname van personen?
Na inwerkingtreding van het verdrag zal de Associatieraad periodiek bijeenkomen op ministerieel niveau. De associatieraad zal een deel van haar werkzaamheden delegeren aan het associatiecomité en subcomités daarvan (artikelen 95 en 98). Op een dergelijke manier zijn in 2001 reeds dialogen gestart over sociale aangelegenheden met Marokko en Tunesië, waarin ook asiel en migratie kwesties zijn besproken. In dat kader zal de regering zich inzetten om het onderzoek zoals bedoeld in artikel 84 vorm te geven, waarna het zal worden voorgelegd aan de Associatieraad.
Daarnaast heeft de Europese Raad van Sevilla in 2002 aangegeven dat de betrekkingen met derde landen die niet samenwerken moeten worden geëvalueerd. Indien dit gebrek aan samenwerking verwijtbaar is, kan de Raad in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en op andere beleidsterreinen van de Europese Unie maatregelen of standpunten vaststellen, met inachtneming van de door de Unie aangegane verbintenissen en zonder dat de doelstellingen van eventuele ontwikkelingssamenwerking daarbij in het gedrang komen. De Europese Raad van Thessaloniki heeft aansluitend hierop bepaald dat een evaluatiemechanisme moet worden opgesteld om toezicht uit te oefenen op landen die niet samenwerken. Hieraan wordt op dit moment in EU-verband gewerkt. Uitgangspunt hierbij voor Nederland is dat samen-werking met derde landen op het gebied van migratiebeheer niet vrijblijvend mag zijn.
Verder wordt gevraagd of bij de samenwerking op juridisch en justitieel gebied ook de wijze van behandeling en berechting van verdachten wordt betrokken.
Uit artikel 82, het openingsartikel van de titel inzake samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, blijkt dat bijzondere aandacht voor institutionele versterking met betrekking tot de toepassing van het recht en het functioneren van justitie, noodzakelijk wordt geacht. Daarin ligt het besef besloten dat in geval van concrete samenwerking op juridisch en justitieel gebied terdege rekening dient te worden gehouden met de wijze van behandeling en berechting van verdachten. In de praktijk tot op heden is dergelijke samenwerking tussen Nederland en Algerije non-existent en vindt deze slechts zeer beperkt plaats tussen sommige andere EU-lidstaten en Algerije.
Naar aanleiding van de vraag van voornoemde leden wat de houding van Algerije is ten aanzien van het Internationaal Strafhof kan worden vermeld dat Algerije het Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof op 28 december 2000 heeft ondertekend. Algerije heeft dit verdrag evenwel nog niet geratificeerd en is dus nog geen partij.
De leden van de fractie van D66 vragen tevens of er met Algerije is gesproken over de reikwijdte van het begrip «terrorisme» en hoe de term «terrorismebestrijding» in het onderhavige verdrag moet worden geïnterpreteerd.
De EU is met Algerije in vergelijking met eerder afgesloten Euro-Mediterrane verdragen een verdergaande terrorismeclausule (artikel 90) overeengekomen, die de basis kan vormen voor de samenwerking tussen de EU en Algerije bij de bestrijding van terrorisme. Voor de interpretatie van de begrippen terrorisme en terrorismebestrijding in het onderhavige verdrag wordt zoveel mogelijk vastgehouden aan internationaal overeengekomen definities van aan terrorisme gerelateerde delicten, zoals verwoord in de verschillende sectorale VN anti-terrorisme verdragen en relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad.
Naar aanleiding van de vraag van dezelfde leden hoe het zit met corruptie in verschillende sectoren in Algerije en welke maatregelen worden genomen om corruptie tegen te gaan, gebiedt de realiteit te zeggen dat problemen op dit gebied aanzienlijk zijn en wel in alle sectoren en op alle niveaus van de Algerijnse maatschappij. Hoewel er van tijd tot tijd maatregelen worden genomen ziet de regering vooralsnog geen toereikende aanpak van dit endemische probleem in Algerije. De door de EU ondersteunde economische en institutionele hervormingsprocessen kunnen een positieve bijdrage leveren aan het verminderen van corruptie.
Kent Algerije een bankgeheim en zo ja is opheffing voorzien, zo vragen genoemde leden. Ja, het bankgeheim is internationaal geregeld en bestaat ook in Algerije. Er zijn voor zover bekend geen plannen om dit op te heffen.
Titel IX Institutionele, algemene en slotbepalingen
De leden van de fractie van D66 vragen welke bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van de naleving van het verdrag en of de regering van mening is dat deze bepalingen effectief bijdragen aan de naleving daarvan.
Uit artikel 104 vloeit voort dat wanneer één der partijen van mening is dat de andere partij een verplichting op grond van het verdrag niet is nagekomen, zij passende maatregelen kan treffen. Alvorens dit te doen, behalve in speciaal dringende gevallen (bij voorbeeld ernstige schending van de mensenrechtenclausule uit artikel 2), verstrekt zij de Associatieraad alle ter zake doende informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie, om een voor de partijen aanvaardbare oplossing te vinden. Bij de keuze van de maatregelen moet voorrang worden gegeven aan maatregelen die de goede werking van het verdrag het minst verstoren. De maatregelen worden onmiddellijk ter kennis van de Associatieraad gebracht; op verzoek van de andere partij wordt daaromtrent overleg gepleegd in de Associatieraad. Onder «passende maatregelen» kan onder meer worden verstaan: opschorting van delen van het verdrag of opschorting van het gehele verdrag. In het uiterste geval kan het verdrag worden opgezegd. Gelet op het voorgaande is de regering van mening dat deze bepaling een effectieve bijdrage levert aan de naleving van het verdrag.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28848-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.