28 847
Wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid in verband met een verlaging van het maximale aantal leden van de Raad voor cultuur en een verhoging van het maximale aantal leden van commissies van die Raad

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 22 mei 2003

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslagingen over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat de huidige structuur van de Raad voor cultuur knelpunten oplevert. Als een cultuurnotaperiode afloopt, is er sprake van een te grote piek in belasting van de Raad en de commissies van de Raad.

De leden van de PvdA-fractie hebben de nodige twijfels bij het onderhavige wetsvoorstel. De teruggang van maximaal 25 naar 15 leden met als financiële consequentie dat deze dekkend is voor de uitbreiding van de commissieleden van 35 naar 60 lijkt een nogal functioneel argument voor precies deze aantallen. Het lijkt deze leden verstandiger om te kijken naar de functionaliteit, behoefte en kwaliteitsbehoud binnen de Raad en commissies.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De leden van deze fractie kunnen instemmen met het terugbrengen van het aantal raadsleden.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de wet op het specifieke cultuurbeleid. Zij spreken hun wens uit dat met deze wijziging een begin is gemaakt om te komen tot een Raad voor cultuur die onafhankelijker, transparanter en met meer oog voor de ontwikkelingen en knelpunten in het culturele veld kan opereren. Wel hebben de leden nog enkele vragen en opmerkingen.

2. Omvang en inrichting van de Raad voor cultuur

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de keuze voor minder raadsleden en meer commissieleden een bijdrage zou kunnen leveren in het versneld oplossen van de repeterende pieken in de belasting van de Raad. Zorgen bestaan echter op het vlak van de expertise. Immers, de Raad voor cultuur zelf is het orgaan dat de adviezen voor haar rekening neemt. Is met voorliggende wetswijziging gegarandeerd dat onder de leden van de Raad voldoende expertise ten aanzien van het gehele cultuurveld aanwezig is, zo vragen deze leden.

Tevens hechten de leden van deze fractie bijzonder aan regionale spreiding van de leden van de Raad. Nog steeds is het grootste deel van de leden van de Raad afkomstig uit de randstad. Hoe denkt de regering vorm te kunnen geven aan de oude wens van de CDA-fractie inzake regionale spreiding, als de raad in omvang teruggebracht wordt?

De leden van voornoemde fractie ondersteunen de inzet van de regering dat het zwaartepunt in de politieke besluitvorming en het debat met de Kamer bij de uitgangspuntennota komt te liggen en dat de advisering door de Raad voor Cultuur een meer integraal karakter krijgt. De gedachte om de uitgangspuntenbrief wettelijke status te geven sluit aan bij de opmerkingen in deze richting, zoals gedaan door de leden van de CDA-fractie in een vorige periode. Dat de staatssecretaris zulke ingrepen niet meer voor zijn rekening zal nemen, maar dat wil overlaten aan zijn opvolger is verstandig. Te meer daar deze opvolger op niet al te lange termijn zal aantreden.

Het lijkt de leden van de PvdA-fractie een goede zaak dat er meer mensen in de commissies van de Raad voor cultuur komen om de grote werkdruk te verminderen. Het aantrekken van een commissielid vormt echter op de langere termijn een kleinere investering in kwaliteit dan een raadslid. Het verlies van de raadsleden moet dan ook zeer goed afgewogen worden in het kader van de werkdruk.

Het afnemen van het aantal raadsleden zal als consequentie hebben dat de Raad zijn functie, zoals hij deze nu uitoefent, niet meer naar behoren kan doen. Het is ook de bedoeling dat de Raad zich meer op een integrale advisering op hoofdlijnen gaat richten en de specifiekere advisering overlaat aan de commissies. Dit houdt in dat het profiel voor een raadslid een grote verandering zal ondergaan. Naast inhoudelijke kennis moet een raadslid voortaan ook over managementvaardigheden beschikken. Het lijkt dan ook logisch de gehele zittende Raad opnieuw te screenen en een nieuwe Raad volgens het nieuwe profiel samen te stellen. Dan zal er direct gekeken kunnen worden naar een betere afspiegeling van de moderne multiculturele samenleving en kan meer diversiteit in de Raad worden gebracht. Wat is de visie van de regering hieromtrent, zo vragen de leden van deze fractie.

Als de Raad teruggaat in ledental bestaat het risico dat hij de vele aanvragen voor subsidies niet meer zal kunnen beoordelen. Op dat moment kunnen verschillende fondsen in beeld komen om subsidies toe te kennen. De beslissingen van deze fondsen vallen echter buiten democratische controle. Daarom zijn de leden van de PvdA-fractie nog niet eraan toe om de beslissingsbevoegdheid op deze manier over te hevelen. Kan de regering haar standpunt in dezen nader toelichten?

Het toelaten van meer «buiten-raadse» commissieleden kan wellicht leiden tot het binnenhalen van een gerichtere expertise, maar het doet geen goed aan de visie die op lange termijn over instellingen gevormd moet worden. Met name bij het adviseren over financiële middelen, hetgeen cruciale gevolgen kan hebben voor een instelling, is het van groot belang niet te snel conclusies te trekken en de instelling voor langere tijd te volgen. Hoe wil de regering dit bezwaar ondervangen, zo vragen deze leden.

Een tweede probleem bij het aantrekken van commissieleden met toegespitste expertise kan zijn dat zij worden gezocht in de betreffende disciplines en vakgebieden. Deze persoonlijke verbondenheid van een commissielid werkt ongetwijfeld een zekere standplaatsgebondenheid in de hand. Er zal op moeten worden toegezien dat in de selectie van commissieleden rekening wordt gehouden met mogelijke persoonlijke en subjectieve gevoelens en belangen die kunnen meespelen bij een expert uit het vakgebied. De leden van de PvdA-fractie menen dat liefde voor een bepaalde culturele discipline niet per se hoeft te betekenen dat mensen daar ook werkzaam zijn. Wanneer men de blik aldus verruimt, kan dat de moeite die het kost om mensen voor de Raad te vinden, aanzienlijk verminderen. Wat is de visie van de regering hierop?

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de cultuurnotasystematiek dreigt dicht te slibben. Deze leden willen dan ook voor de kleinere instellingen af van de zware bureaucratische procedure van de vierjaarlijkse cultuurnota. Gezelschappen die minder dan 250 000 euro subsidie aanvragen en nog geen drie keer een fondssubsidie hebben gekregen, kunnen terecht bij de fondsen, met name het fonds voor de Podiumkunsten. Dit fonds kan veel sneller en flexibeler beslissen. Voorkomen wordt daarmee de rompslomp van de cultuurnotaprocedure, die voor dit soort gevallen toch geen meerwaarde heeft.

Deelt de regering de mening dat de kleine instellingen buiten de cultuurnotasystematiek gehouden kunnen worden en daarmee ook de politieke besluitvorming?

Ten aanzien van het centraal stellen van de uitgangspuntenbrief zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat dit zal leiden tot te veel politieke bemoeizucht. Deze leden willen graag het vooradvies en het advies van de Raad voor cultuur een grotere rol laten spelen. Deelt de regering de mening dat de cultuurnotasystematiek niet primair is bedoeld voor politieke sturing, maar voor het geven van ruimte en voor verantwoording achteraf? Is de regering voornemens om in plaats van de uitgangspuntenbrief het vooradvies en het advies van de Raad voor cultuur centraal te stellen, zo vragen deze leden.

De discussie over de verbetering van de huidige gang van zaken rond de cultuurnota kan niet worden afgedaan met een wijziging van het aantal leden van de raad en een verhoging van de leden van de commissie. De leden van de fractie van GroenLinks dringen er dan ook op aan dat het debat over de taken en verantwoordelijkheden van de Raad voor cultuur snel gevoerd gaat worden. Met de verlaging van het aantal leden van de Raad en een verhoging van het aantal leden van de commissie is het goed functioneren van de Raad nog niet geregeld. Een heldere rolverdeling tussen de verschillende actoren en een grotere transparantie over de wijze van oordeelsvoming vinden de leden van deze fractie van essentieel belang voor een goed functionerende Raad.

De leden van voornoemde fractie merken op dat er onduidelijkheid is over hoe de Raad van State en hoe de regering het doel van de wetswijziging ziet. De Raad van State wijst er op dat de mogelijkheid om nadere, niet-artistiek-inhoudelijke criteria te formuleren niet bijdraagt aan de met het wetsvoorstel beoogde verduidelijking van verantwoordelijkheden. De regering geeft aan dat het wetsvoorstel de verantwoordelijkheden niet beoogt te verduidelijken en dat deze verantwoordelijkheden naar haar mening reeds duidelijk zijn. De leden van deze fractie vinden dit wel een belangrijk punt en vragen daarom of duidelijker kan worden aangegeven hoe deze verantwoordelijkheden liggen en op welke wijze de niet-artistieke-inhoudelijke criteria wel of geen rol spelen in het advies van de Raad voor cultuur.

Deze leden willen eveneens weten door wie en op welk moment wordt bepaald of de Raad voor Cultuur bij zijn advies, zowel bij de voorbereiding van het cultuurbeleid als bij de uitvoering daarvan, zich zou moeten kunnen beperken tot advisering over de artistieke inhoud. De Raad van State wijst erop dat de Raad voor cultuur in zijn advies over het huidige stelsel heeft bepleit een scheiding te maken tussen het artistiek-inhoudelijke oordeel en de andere beleidsoverwegingen en de daarop gerichte geldstromen. In hoeverre wordt aan deze wens gehoor gegeven, zo informeren deze leden.

De leden van de fractie van GroenLinks willen dat voorkomen wordt dat de Raad voor cultuur belast wordt met de financiële zorgen van de regering en dat de verantwoordelijke staatssecretaris zich inhoudelijk te veel gaat bemoeien met de taak van de Raad. Hoewel aangegeven wordt dat dit wetsvoorstel niet beoogt de verantwoordelijkheden van de bewindspersoon en de Raad voor cultuur te verduidelijken willen de leden van deze fractie graag weten op welke wijze deze verantwoordelijkheden worden geregeld en openbaar gemaakt.

In verband met de uitbreiding van de commissie vragen de aan het woord zijnde leden aandacht voor een versterking van de rol van de benoemingenadviescommissie Raad voor cultuur met betrekking tot de benoeming van commissieleden. Op welke wijze kan het veld meer inzicht krijgen in de samenstelling van de Raad en zijn commissie? Kan het veld ook invloed uitoefenen op de samenstelling? De leden van deze fractie pleiten ervoor dat met de uitbreiding van het aantal commissieleden gestreefd wordt naar meer diversiteit in samenstelling. Ook vertegenwoordigers van nieuwe generaties allochtonen en kunstenaars mogen niet ontbreken.

De leden van voornoemde fractie sluiten zich aan bij het advies van de Raad van State om in de uitgangspuntennota te verantwoorden of en zo ja, in hoeverre, gebruik is gemaakt van het vooradvies van de Raad van State. Daarnaast vinden deze leden het wenselijk om de uitkomsten van het parlementair debat te verduidelijken door middel van een nadere nota. Dit aangepaste voorstel kan duidelijkheid creëren aan het veld en instellingen die een subsidieverzoek willen indienen. Tegelijkertijd kan daarmee gehoor gegeven worden aan de roep om meer te investeren in de kwaliteit van de dialoog met de culturele instellingen, zo menen de leden. Zij hebben al eerder geconcludeerd dat de cultuurnotaprocedure opnieuw moet worden geordend en daarvoor voorstellen gedaan. Met deze wetswijziging wordt volgens deze leden nog onvoldoende bereikt. De leden vragen of aangegeven kan worden wanneer en op welke wijze deze discussie zal worden voortgezet teneinde een versterking van de positie van kunst en cultuur in de samenleving te realiseren.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

De griffier van de commissie,

De Kler


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), voorzitter, Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Karimi (GL), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Slob (CU), Vergeer-Mudde (SP), Van Bochove (CDA), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Hessels (CDA), de Vries (CDA), Aptroot (VVD), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), ondervoorzitter, Nijs (VVD), Van der Laan (D66), Rutte (VVD), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF) en Van Dam (PvdA).

Plv. leden:, Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Van der Knaap (CDA), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GL), Lazrak (SP), Tonkens (GL), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Wijn (CDA), Dijksma (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Van der Hoeven (CDA), Sterk (CDA), De Vries (VVD), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Grave (VVD), Van der Ham (D66), Örgü (VVD), Van Beek (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF) en Adelmund (PvdA).

Naar boven