28 845
Uitwisseling van opsporings- en terrorisme-informatie

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juli 2004

Naar aanleiding van de discussie met uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg op 5 februari 2004 heb ik toegezegd op een aantal gestelde vragen schriftelijk te reageren. Deze vragen hadden betrekking op ( I ) de rol en de taken van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV), ( II ) de maatregelen ter verbetering van de informatie-uitwisseling.

( I ) De rol en de taken van de Inspectie OOV

De Inspectie OOV is een toezichthouder zonder sanctionerende of corrigerende bevoegdheden en rapporteert aan de minister van BZK en aan de verantwoordelijke besturen (gemeenten, provincies, politie en brandweer), zodat deze de noodzakelijke maatregelen kunnen treffen.

Daarbij geldt dat de minister van BZK als «beheerder op afstand» van de Nederlandse politie verantwoordelijk is voor het scheppen van de benodigde randvoorwaarden waaronder een goede uitwisseling van informatie kan plaatsvinden. Het is aan de politieregio's te zorgen voor een adequate informatie en informatie-uitwisseling binnen de korpsen. De normale, hiërarchische lijn (afdelingschef, districtschef, korpschef) is verantwoordelijk voor het kwaliteitsniveau en is daarop aanspreekbaar.

De eindverantwoordelijkheid ligt bij de korpsbeheerder, als beheerder van het regionale politiekorps.

De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om de Inspectie OOV toezicht te laten houden op informatievergaring, opslag en uitwisseling is als volgt vormgegeven.

De Inspectie OOV doet dit jaar onderzoek naar de informatie-uitwisseling tussen het KLPD en de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) ten aanzien van de terrorisme-informatie en tussen het KLPD en korpsen ten aanzien van de recherche-informatie.

De inspectie sluit met het onderzoek aan bij initiatieven om de operationele informatiehuishouding van de Nederlandse politie te verbeteren, zoals het project Landelijke Informatie Coördinatie. De Inspectie OOV wil vaststellen of de informatiehuishouding van de politie zodanig is ingericht dat er voorwaarden geschapen zijn voor een goede operationele informatie-uitwisseling.

Na onderzoek doet de Inspectie OOV een uitspraak over het presterend vermogen van de politie om de aan haar opgedragen taken uit te voeren. De aanbevelingen van de Inspectie OOV dienen als stimulans voor kwaliteitsverbetering.

Medio 2004 zal de Inspectie OOV het onderzoek afronden. Er worden geen tussentijdse voortgangsverslagen gemaakt.

( II ) maatregelen ter verbetering van de van de informatie-uitwisseling

Uitwisseling van informatie tussen het nationale informatieknooppunt en de regionale informatieknooppunten werkt, zoals ik ook tijdens het algemeen overleg heb aangegeven, naar behoren en wordt de komende tijd verder verbeterd.

Het delen van informatie dient ten eerste onderdeel te worden van de standaard werkwijze van de politie. De gewenste cultuur van het delen van informatie kan zich vormen op basis van een aantal elkaar versterkende ontwikkelingen, die nu al zijn ingezet. Als eerste wordt, mede aangejaagd door de instelling van de nationale recherche, gewerkt aan de totstandkoming van een «informatiegestuurde opsporing».

Ten tweede dient het delen van informatie te worden ondersteund door een landelijke set aan ICT-applicaties. Na uitvoering van het ICT-bestek zullen alle politieapplicaties op elkaar zijn aangesloten en is de gewenste situatie inzake informatie-uitwisseling bereikt. Voor de uitvoering van het Bestek zijn tijdelijk twee coöperaties opgericht, namelijk de Coöperatie Informatievoorziening Politie (CIP) en de ICT-Service Coöperatie Politie, Justitie en Veiligheid (ISC). De CIP («vraagcoöperatie») is verantwoordelijk voor het formuleren van de gemeenschappelijke ICT-behoefte van de politiekorpsen. De ISC («aanbodorganisatie») is verantwoordelijk voor het realiseren van de ICT-behoefte van de politiekorpsen en ketenpartners door het leveren van gemeenschappelijke ICT-voorzieningen (applicaties, registers, computersystemen en netwerken).

Ten derde zal de daadwerkelijke cultuur van het delen van informatie door de politie bevorderd worden door opleiding en permanente sturing van de agenten. Daarnaast dient ook communicatie door lijnchefs en proceseigenaren richting de werkvloer te worden gestimuleerd.

Er wordt ook een monitor ontwikkeld door het Platform van informatie-coordinatoren waarmee de vorderingen met betrekking tot informatie-uitwisseling in beeld kunnen worden gebracht.

Uitwisseling van gegevens binnen de politie

De onderdelen binnen de politie die zich uitsluitend met informatie en informatie-uitwisseling bezig houden zijn de infodesks, de criminele inlichtingeneenheden, de regionale inlichtingendiensten en op landelijk niveau – bij het KLPD – de dienst Nationale Recherche Informatie. Het aantal mensen dat bij deze onderdelen werkzaam is fluctueert en verschilt per regio. Dat heeft te maken met maatwerk: in tijden van relatieve rust is er een waakvlamconstructie en zijn dus minder mensen bezig met het stroomlijnen en uitwisselen van gegevens. In geval van een crisis is het binnen 1 uur mogelijk het netwerk van informatiekanalen en mensen te activeren. In ieder geval is er per regio één informatiecoördinator en op landelijk niveau een nationale informatiecoördinator aangesteld die onder meer verantwoordelijk zijn voor de 24-uurs bereikbaarheid en de interne coördinatie.

Bij het KLPD is bovendien bij de dienst Nationale Recherche Informatie het nationaal informatieknooppunt gestationeerd. Zodra er informatie is die een concrete dreiging inhoudt, wordt die informatie gemeld aan dit knooppunt en doorgeleid naar andere relevante instanties. Dit kunnen opsporingsinstanties zijn dan wel instanties die bestuurlijke maatregelen kunnen treffen (zoals het Nationaal Coordinatie Centrum bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).

Het KLPD heeft al sinds 1994 een informatiesysteem beschikbaar voor de verwerking en uitwisseling van terrorisme-informatie en wel het register bijzondere recherchezaken. Dit register is ingesteld met de Samenwerkingsregeling bestrijding terroristische misdrijven van 25 juli 1994. Doel van dit register is het verzamelen, registreren en verwerken van gegevens ten behoeve van voorkoming en opsporing van:

1. misdrijven van terroristische aard;

2. politiek gewelddadig activisme;

3. strafbare feiten die, hoewel op zichzelf niet gewelddadig, hun ernst ontlenen aan de omstandigheid dat zij in datzelfde kader ter bereiking van de onder 1. en 2. genoemde doelen worden begaan.

De verplichting voor regiokorpsen om informatie aan te leveren ten behoeve van de verschillende registers is neergelegd in de Regeling opsporingsinformatie regionale politiekorpsen, welke zijn basis vindt in het Besluit beheer regionale politiekorpsen en in de Politiewet 1993.

De verplichting om regionale zware criminaliteitinformatie van landelijke betekenis aan te leveren aan de nationale criminele inlichtingeneenheid bij het KLPD, onder meer met het oog op analyse, vindt zijn grondslag in de Regeling criminele inlichtingeneenheden. Daarnaast zijn landelijke registraties veelal ingesteld op basis van overeenstemming in de Raad van Hoofdcommissarissen. De aanlevering van informatie is in sommige gevallen nog niet optimaal, doordat (regionale) technische en organisatorische problemen een volledige en/of tijdige informatieaanlevering in de weg staan. Regiokorpsen zijn wel overtuigd van de meerwaarde van informatieaanlevering. Een betere informatievoorziening is afhankelijk van de standaardisering van werkprocessen en producten, het stroomlijnen van de informatie en het invullen van de randvoorwaarden. Aan standaardisering wordt momenteel gewerkt binnen het Abrio-programma. Via dit programma worden ook analyseproducten gemaakt door experts uit de korpsen en de nationale en bovenregionale recherche. De korpsen investeren in Abrio door hun mensen deel te laten nemen aan de expertgroepen en zorg te dragen voor de uiteindelijke implementatie van de gevalideerde analyseproducten.

De gestandaardiseerde werkprocessen en producten vormen de basis voor eerdergenoemde landelijke set aan ICT-applicaties, die in het kader van het ICT-bestek wordt ontwikkeld. Tevens wordt momenteel onderzocht hoe geautomatiseerde aanlevering van gegevens aan het KLPD het best gestalte kan krijgen.

De informatiehuishouding moet, binnen de wettelijke kaders met betrekking tot de diverse informatieaspecten, transparant en overzichtelijk zijn. De organisatie moet dusdanig zijn dat er snel en flexibel ingespeeld kan worden op allerlei ontwikkelingen in de maatschappij.

Om die transparantie en overzichtelijkheid te bereiken zijn alle werkprocessen met betrekking tot informatie binnen de regiokorpsen beschreven. Daarna hebben de korpsen, binnen het project landelijke informatiecoördinatie, met elkaar en andere betrokkenen (zoals het NCC) operationele afspraken gemaakt . De afgesproken paraatheid garandeert dat de informatieorganisatie in het hele land zonodig binnen 1 uur actief is, ongeacht de aard van het onderwerp.

De Algemene Rekenkamer heeft in haar rapport gepleit voor een geautomatiseerde afstemming van gegevens tussen KLPD en AIVD.

Er zal bezien worden of het juridisch en technisch mogelijk is om de in artikel 62 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) bedoelde informatieverstrekking langs geautomatiseerde weg te faciliteren. Het gaat daarbij om de bevoegdheid van de politie om de AIVD mededeling te doen van de haar ter kennis gekomen gegevens. Er is een gezamenlijke werkgroep van AIVD en KLPD die werkt aan het formuleren van oplossingen voor deze in juridisch en technisch opzicht gecompliceerde problematiek. De aandacht richt zich primair op het zogeheten VROS-bestand (Verwijsindex Recherche Onderzoeken en Subjecten). Het streven is erop gericht nog dit kalenderjaar geautomatiseerde gegevensvergelijking met het VROS-bestand mogelijk te maken. De gezamenlijke werkgroep wordt aangestuurd door een stuurgroep waarin het KLPD (de dienst Nationale Recherche Informatie), de AIVD en het openbaar ministerie vertegenwoordigd zijn.

De communicatielijn tussen regionale inlichtingendiensten en AIVD is in beginsel éénrichtingsverkeer (vanuit politie/KLPD richting AIVD). De verschillende taakstellingen en bijbehorende bevoegdheden van politie en AIVD hebben geleid tot het maken van de afspraken, neergelegd in procedures (het rapport «Informatie-uitwisseling Politie – BVD»), dat indien de AIVD stuit op informatie met betrekking tot strafbare feiten, de AIVD deze informatie middels een ambtsbericht overdraagt aan de Landelijk Officier van Justitie belast met terreurbestrijding. Waarna de informatie verder ten behoeve van de opsporing kan worden aangewend.

De AIVD kan in het belang van de nationale veiligheid gegevens verstrekken aan derden, waaronder politie en justitie. Voorzover het persoons- of organisatiegebonden informatie betreft, wordt dit in de vorm van een zogeheten schriftelijk ambtsbericht verstrekt. Omdat verstrekking van informatie van de AIVD aan politie en justitie onderworpen is aan strenge restricties, voortkomend uit de specifieke bepalingen van de Wiv 2002 waaronder bronbescherming, is deze informatiestroom vanuit de AIVD in de richting van de politie of justitie minder omvangrijk. Dat neemt echter niet weg dat de AIVD ook beschikt over andersoortige informatie die gedeeld kan worden met de politie zoals fenomeenbeschrijvingen of dreigingsanalyses, die behulpzaam kunnen zijn bij het duiden, onderkennen of tegengaan van bepaalde veiligheidsproblemen.

Een bijzondere vorm van dergelijke informatieverstrekking door de AIVD zijn – zoals in het debat van 5 februari jl. door mij genoemd – de lezingen «contraterrorisme» voor politiekorpsen in Nederland. De lezingen zijn met name bedoeld voor wijkagenten en buurtregisseurs waarbij hun rol wordt benadrukt om op wijkniveau zo vroeg mogelijk (ondersteunende activiteiten ten behoeve van) islamitisch terroristische activiteiten te onderkennen. Inmiddels zijn bijna alle korpsen en de Raad van Hoofdcommissarissen geïnformeerd.

Op grond van de Wiv 2002 worden van rechtswege onder meer de korpschefs van de politiekorpsen aangewezen als functionarissen die ten behoeve van de AIVD werkzaamheden verrichten (artikel 60, eerste lid, Wiv 2002). Op grond van artikel 60, tweede lid Wiv 2002 worden politiefunctionarissen aangewezen die worden belast met de feitelijke uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van de AIVD. Zij werken dan onder de verantwoordelijkheid van de minister van BZK en overeenkomstig de aanwijzingen van het hoofd van de AIVD. In de Wiv 2002 zijn een aantal garanties opgenomen om te zorgen dat politie- en inlichtingenwerk gescheiden blijft, zoals gegevensverwerking en het feit dat de art. 60-ambtenaar (tijdelijk) geen opsporingsbevoegdheid heeft.

Om de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de politie en de inlichtingendiensten te bevorderen is sinds 2003 ook een tweetal functionarissen van de Unit Terreur en Bijzondere Taken (UTBT) van het KLPD als artikel 60-ambtenaar werkzaam. De keuze voor het aanwijzen van deze UTBT-ambtenaren houdt verband met de landelijke positie, de netwerken en de kennis en kunde die deze ambtenaren op het terrein van het terrorisme bezitten. De UTBT-ambtenaren verrichten in het kader van artikel 60 van de Wiv 2002 diverse werkzaamheden, zoals het bijlopen van AIVD-onderzoek, teneinde de strafrechtelijke relevantie van door de AIVD verkregen gegevens te beoordelen. Ook vervullen de UTBT-ambtenaren een coördinerende, bemiddelende en stimulerende rol rond het voor de AIVD beschikbaar krijgen van relevante politiegegevens, met name uit lopende opsporingsonderzoeken en daarmee verband houdende aanhoudingen en doorzoekingen. De termijn waarop dit project loopt is te kort om nu reeds een evaluatie te geven.

De uitoefening van de bijzondere bevoegdheden door de AIVD is onderworpen aan de procedurele vereisten die in de Wiv 2002 – per bijzondere bevoegdheid nader uitgewerkt – daaraan zijn gesteld. Of het wenselijk is een bepaalde bijzondere bevoegdheid in het kader van een bepaald onderzoek (teamopdracht) uit te oefenen, zal in beginsel door het voor dat onderzoek verantwoordelijke AIVD-teamhoofd dienen te worden vastgesteld en door deze vervolgens met inachtneming van de daarvoor geldende regels voor goedkeuring aan de daarvoor aangewezen instanties dienen te worden voorgelegd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven