28 837
Goedkeuring van de op 17 juni 2002 te Luxemburg totstandgekomen Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds (Trb. 2002, 143 en Trb. 2003, 141)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 november 2003

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal naar aanleiding van het voorstel van wet houdende goedkeuring van bovengenoemd verdrag. De in het verslag gestelde vragen en gemaakte opmerkingen worden hieronder, zoveel mogelijk in de volgorde van het verslag, beantwoord.

In een bijgevoegde nota van wijziging wordt in het wetsvoorstel een verwijzing naar een tweede Tractatenblad opgenomen. Daarnaast wordt in het wetsvoorstel de bepaling inzake de inwerkingtreding van de goedkeuringswet aangepast.

ALGEMEEN

De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP brengen hun zorg naar voren over de invloed van Hezbollah in Libanon.

Hezbollah heeft een reguliere rol in het politieke proces in Libanon, onder andere middels de vertegenwoordiging die zij heeft in het Libanese parlement. Hezbollah heeft daarnaast met name in Zuid Libanon een sterke invloed, onder andere als gevolg van de door de organisatie geleverde sociale voorzieningen aan de inwoners van deze regio die voor een groot deel uit Sji'ieten bestaat en de traditionele achterban van de organisatie vormen. De aanvallen van Hezbollah tegen Israëlische doelen hebben zich sinds de terugtrekking van Israël in 2000 beperkt tot beschietingen van het gebied dat bekend staat als de Shebaa farms. Reden hiervoor is dat dit volgens Hezbollah nog het laatste Libanese gebiedsdeel is dat door Israël wordt bezet. Na de aanval van Israël op een kamp op Syrisch grondgebied op 5 oktober 2003 liepen de spanningen aan de Israëlisch-Libanese grens hoger op en kwam bij beschietingen op 6 oktober een Israëlische soldaat om het leven. Het is echter niet duidelijk of Hezbollah of een Palestijnse groepering binnen Libanon bij dit incident betrokken was. De Libanese regering heeft naar aanleiding van deze gebeurtenissen benadrukt dat zij een oplossing voor de opgelopen spanningen zoekt middels het politieke en diplomatieke proces en verdere escalatie van de situatie wil voorkomen. De Nederlandse ambassadeur in Beiroet heeft herhaalde malen de Libanese regering verzocht bij Hezbollah op matiging van haar gewelddadige acties aan te dringen. Het is niet bekend in hoeverre de Libanese regering aan dit verzoek gevolg heeft gegeven.

De leden van de fractie van de ChristenUnie menen dat het onderscheid tussen plaatsing op een EU-lijst en plaatsing op de lijst bij Gemeenschappelijk Standpunt moeilijk te handhaven is. De leden van de fractie van de ChristenUnie en de SGP bepleiten opname van Hezbollah op de EU-lijst van terroristische organisaties en vragen de Nederlandse regering om zich terzake in te spannen.

De bovenstaande vraagstelling berust waarschijnlijk op een misverstand. De EU beschikt slechts over één lijst van personen en organisaties tegen welke specifieke maatregelen genomen moeten worden, namelijk de lijst die hoort bij Gemeenschappelijk Standpunt 931/2001. Plaatsing op deze lijst impliceert dat de tegoeden van een persoon of organisatie moeten worden bevroren. Daarnaast roept de verordening op tot versterkte justitiële en politiële samenwerking ten aanzien van personen en organisaties die op deze lijst staan. Deze lijst wordt in de pers ook wel aangeduid als «EU-bevriezingslijst». Over plaatsing van een persoon of organisatie op deze lijst wordt door de EU-lidstaten besloten met unanimiteit. Hezbollah is een politieke beweging, die in Libanon onder andere in het parlement vertegenwoordigd is. Daarnaast heeft Hezbollah ook een terroristische tak (Hezbollah External Security Organisation). Nederland steunt plaatsing van Hezbollah External Security Organisation op de lijst bij Gemeenschappelijk Standpunt 931/2001, op basis waarvan de tegoeden van deze organisatie moet worden bevroren Over plaatsing van beide takken op de lijst bestaat in EU-kader echter geen consensus. Binnenkort zal een brief aan de Tweede Kamer worden toegestuurd waarin de Nederlandse positie ten aanzien van Hezbollah zal worden beschreven, conform dezerzijdse toezegging op 1 oktober 2003, tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissie Buitenlandse Zaken over de situatie in het Midden-Oosten.

In EU-kader wordt regelmatig gesproken over eventuele toevoegingen van personen en organisaties aan de bevriezingslijst. Voor wat betreft de politieke tak van Hezbollah is het niet waarschijnlijk dat op korte termijn consensus zal ontstaan voor plaatsing op de lijst.

Ik verwijs in dit verband onder meer naar de antwoorden van de regering op de kamervragen van 17 maart 2003 van het CDA-lid de heer Eurlings (Aanhangsel van de Handelingen, 2002–2003, blz. 1975). Indien Libanon niet aan de Europese eisen voldoet waar het gaat om terrorismebestrijding en het vredesproces, zal de Europese Raad zich over de kwestie buigen en op dat moment besluiten welke consequenties deze tot gevolg heeft waar het gaat om het associatieverdrag.

In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie wat de invloed is van de militaire interventie in Irak op de relatie tussen de Europese Unie en landen als Libanon en Syrië, deelt de regering het volgende mede.

Het militaire optreden tegen Irak heeft geen ingrijpende gevolgen gehad voor de relatie tussen de EU en Libanon, respectievelijk Syrië. Er bestaat in zowel Libanon als Syrië nog steeds veel belangstelling voor nauwere banden met Europa, zowel op politiek vlak als ook op andere gebieden. Wel is het zo dat, aangezien Libanon en Syrië zich steeds een tegenstander hebben betoond van militair optreden tegen Irak, er in beide landen sympathie bestond voor de positie van Europese landen die zich daartegen verzetten, zoals Frankrijk en Duitsland. Met name de banden met Frankrijk, waarmee Libanon toch al een nauwe relatie heeft, zijn de laatste tijd duidelijk aangehaald. Uiteraard bestond er een verschil van mening met landen als het Verenigd Koninkrijk. Echter, de positie van Libanon en Syrië met de Europese Unie als geheel is door het optreden tegen Irak niet gewijzigd.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Preambule

De leden van fractie van D66 vragen of de regering bereid is zich in Europees verband in te zetten voor de oprichting van concrete mechanismen, die de naleving van artikel 2 controleren. De leden van de fractie van PvdA vragen de regering concreet aan te geven hoe ze zelf het associatieverdrag zal hanteren om de politieke dialoog te versterken en daadwerkelijke verbetering van de situatie in Libanon te bewerkstelligen. De leden van de fractie van de PvdA zouden tevens gaarne vernemen op welke wijze de regering het associatieverdrag zal hanteren om de politieke dialoog te versterken en daadwerkelijke verbetering van de situatie in Libanon te bewerkstellingen. De leden van de fractie van de ChristenUnie ontvangen graag een reactie op de vraag, hoe het verdrag een positieve rol kan vervullen bij het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Libanon.

De bestaande associatieverdragen hebben bijgedragen aan een meer regelmatige inhoudelijke dialoog over mensenrechten met de partnerlanden. Deze verdragen bieden ruimte voor een gecombineerde aanpak, waarbij positieve en negatieve signalen worden afgegeven met daarnaast ondersteuning in de samenwerkingsprogramma's. De mensenrechtensituatie wordt besproken tijdens de jaarlijkse associatieraden en associatiecomités, waarbij verbeteringen worden verwelkomd en schendingen bekritiseerd. Nederland streeft daarbij naar een «brede» dialoog, die zich niet beperkt tot individuele gevallen van (vermeende) schendingen van de mensenrechten, maar waarbij ook aandacht wordt geschonken aan de context waarin de gebeurtenissen plaatsvinden. Dat deze dialoog substantieel is en serieus wordt genomen door de partnerlanden blijkt uit de soms hevige reacties van enkele partnerlanden met wie reeds een associatieverdrag in werking is getreden, zoals Marokko en Tunesië. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de politieke dialoog in het kader van het associatieverdrag – in aanvulling op de activiteiten op dit gebied in VN-verband of anderszins – een positieve bijdrage levert aan de verbetering van de mensenrechtensituatie in deze landen. De Nederlandse regering is echter van mening dat (deels) onvoldoende vooruitgang wordt geboekt op deelgebieden van mensenrechten en democratisering in een aantal Mediterrane landen. Daarom pleit Nederland al enige tijd in Europees verband voor de oprichting van speciale werkgroepen voor mensenrechten en democratisering onder de associatieverdragen, waarin – in aanvulling op bespreking op politiek niveau in de associatieraden – op systematische wijze behandeling van deze onderwerpen plaats kan vinden. Recent heeft de Europese Commissie de Mededeling «De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden» (COM(2003) 104 def, 11/03/2003) en de Mededeling «Een nieuwe impuls voor EU-maatregelen inzake mensenrechten en democratisering met mediterrane partners» (COM(2003) 294 def, 21/05/2003) gepubliceerd, waarin voorstellen worden gedaan om de bestaande afspraken op het gebied van mensenrechten nadrukkelijker te operationaliseren. De Nederlandse regering heeft in EU-verband haar steun uitgesproken voor een aantal voorstellen in deze Mededelingen, die betrekking hebben op de samenwerking op het gebied van mensenrechten en democratisering. Met name de voorgestelde combinatie van het oprichten van werkgroepen over mensenrechten en democratisering onder de associatieverdragen, het overeenkomen van nationale actieplannen en het in enige mate koppelen van prestaties op deze gebieden aan het beschikbaar stellen van EU-financiering voor de betreffende landen zal volgens de Nederlandse regering leiden tot een effectievere dialoog en samenwerking met deze landen. Het biedt bovendien de mogelijkheid om in Europees verband periodieke rapportage over verbetering of verslechtering van de situatie tot stand te brengen. De Nederlandse regering zal zich in EU-verband inzetten om deze voorstellen in samenwerking met de EU-lidstaten en de Mediterrane partnerlanden te realiseren.

Titel I Politieke dialoog

Op verzoek van de leden van de fractie van de PvdA volgt hieronder een overzicht van de actuele situatie met betrekking tot de naleving van de mensenrechten en de democratische beginselen in Libanon en de mate waarin er reeds sprake is van een constructieve politieke dialoog. Het overzicht beantwoordt ook de vragen van de leden van andere fracties daaromtrent, in het bijzonder inzake marteling.

Marteling: Arrestanten die onmiddellijk na hun aanhouding worden ondervraagd, lopen het risico te worden mishandeld of gemarteld om bekentenissen los te krijgen. Dit risico is nagenoeg niet meer aanwezig, nadat een advocaat is ingeschakeld. In de gevangenissen vindt geen mishandeling of marteling plaats. De daders van de mishandeling en marteling zijn veelal agenten en leden van de strijdkrachten. Slachtoffers zijn vooral politieke opponenten, islamitische activisten, buitenlandse arbeiders, illegale immigranten/asielzoekers en verdachten van misdrijven.

Zorgwekkend is de situatie van de Dhinniyah groep, Soennitische activisten verdacht van de opstand tegen het Libanese gezag in januari 2000, die volgens Amnesty International stelselmatig zouden zijn gemarteld. De Libanese Procureur Generaal heeft evenwel aangegeven dat deze beschuldigingen ongegrond zijn.

De EU-ambassadeurs meldden recentelijk dat de situatie met betrekking tot marteling in Libanon minder ernstig is dan elders in de regio. Mishandeling vindt niet plaats op structurele basis. De EU overweegt projecten te ondersteunen ter voorkoming van marteling in Libanon.

Democratie: Op 17 april 2003 is een nieuwe regering aangetreden. Daarbij is slechts lippendienst bewezen aan het grondwettelijke vereiste van parlementaire consultatie bij de formatie. De noodzaak om de fragiele sektarische balans in stand te houden kan in zekere zin afbreuk doen aan het democratische proces.

Vrouwen: Geweld tegen vrouwen komt veelvuldig voor. Buitenlandse vrouwen bijvoorbeeld lopen het risico te worden mishandeld.

Doodstraf: Het opleggen van de doodstraf is mogelijk voor doodslag met voorbedachte rade en/of onder verzwarende omstandigheden alsmede voor misdrijven tegen de veiligheid van de Libanese staat. De rechter heeft wel de mogelijkheid om met verzachtende omstandigheden rekening te houden. Volgens overheidsbronnen in Beiroet zijn er circa 30 gevangenen die in het verleden ter dood zijn veroordeeld, wier straf nog niet is uitgevoerd. Amnesty International maakt melding van circa 100 gevangenen die in het verleden ter dood zijn veroordeeld en nog altijd in afwachting zijn van uitvoering van het vonnis. Sinds 1998 geldt een de facto moratorium op de uitvoering van de doodstraf. Zowel in bilaterale contacten als in EU-kader wordt regelmatig zorg uitgesproken over het feit dat het opleggen en uitvoeren van de doodstraf nog altijd een optie is onder het huidige Libanese strafrechtssysteem.

Vrijheid van meningsuiting/persvrijheid: In september 2002 werden Murr TV (MTV), een TV zender, en twee radiozenders gesloten door de regering. De zenders zonden politiek-kritische programma's uit. Echter, over het algemeen is de vrijheid van meningsuiting in Libanon redelijk, met name in vergelijking met de meeste andere landen in het Midden-Oosten.

Willekeurige detentie: Niet alle voorschriften omtrent arrestatie en detentie worden in de praktijk nageleefd. Processen zijn niet altijd eerlijk omdat de rechtsgang aan politieke druk onderhevig is.

De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat de Overeenkomst een goed kader biedt om de politieke dialoog aan te gaan over onder andere de mensenrechtensituatie. Wel vragen zij de regering om aan te geven of tijdens de onderhandelingen gesproken is over de actuele situatie in Libanon, met name over stelselmatige martelpraktijken en mishandelingen, verplichtingen die voortvloeien uit de Conventie tegen Marteling, snelrechtprocessen bij militaire rechtbanken, internationale eisen voor eerlijk proces, het gevangenisregime, de Dhinniyyah gevangenen en over de doodstraf.

De onderhandelingen over associatieverdragen, die voor onbepaalde duur worden gesloten, worden door de Europese Commissie gevoerd en gaan over de uitgangspunten van de relatie tussen het partnerland en de EU op de langere termijn, zoals deze in het verdrag zijn neergelegd. Waar mogelijk zijn actuele omstandigheden en concrete mensenrechtenschendingen betrokken bij de onderhandelingen, maar bespreking ervan is niet het hoofddoel van de onderhandelingen over het associatieverdrag geweest. Bij het bespreken van de mensenrechtenclausule in het akkoord zijn vanzelfsprekend de internationale afspraken aan de orde geweest, waarnaar in de clausule wordt verwezen en waaraan beide partijen zich in het verleden hebben gecommitteerd. Het is juist na de inwerkingtreding van het associatieverdrag dat de EU beter in staat is om met partnerlanden een, waar nodig, kritische dialoog te voeren over actuele omstandigheden en partnerlanden aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. Dit neemt niet weg dat de EU gedurende de onderhandelingen Libanon veelvuldig heeft aangesproken op actuele problemen als de doodstraf en mensenrechtenschendingen via de bestaande diplomatieke kanalen, zoals EU-demarches en bilaterale gesprekken.

De leden van de fractie van de SGP vragen welke harde garanties van de Libanese regering gevraagd worden op het gebied van respect voor de mensenrechten. Zij vragen ten slotte welke consequenties de EU op politiek en economisch gebied trekt indien de inzet van Libanon inzake terrorismebestrijding, het vredesproces in het Midden-Oosten en de mensenrechten niet voldoet aan de Europese eisen.

Vooralsnog wordt de vooruitgang in de mensenrechtensituatie in de samenwerking met Mediterrane partners niet concreet getoetst door middel van ijkpunten of actieplannen. De implementatie van voorstellen uit de Commissie Mededeling «Een nieuwe impuls voor EU-maatregelen inzake mensenrechten en democratisering met mediterrane partners» zou hierin verandering kunnen brengen. De samenwerking tussen de EU en Mediterrane partnerlanden kenmerkt zich vooralsnog niet door het vragen van «harde garanties» aan deze landen.

Titel II Vrij verkeer van goederen

Overeenkomstig het verzoek van de leden van de fractie van D66 om informatie over de stand van zaken met betrekking tot toetredingsonderhandelingen met Libanon in het kader van de WTO kan worden gemeld dat Libanon's aanvraag voor WTO-lidmaatschap dateert van januari 1999. De werkgroep die over de toetredingsvoorwaarden onderhandelt is in het najaar 2002 voor het eerst bij elkaar gekomen. Bilaterale markttoegangsonderhandelingen met de EU bevinden zich in de oriënterende fase.

De leden van de fractie van D66 vragen waarom op sommige agrarische landbouwproducten beperkingen in het vrijhandelsregime zijn opgelegd. Welke Europese landen hebben beperkingen afgedwongen op bijvoorbeeld mandarijnen en welke redenen zijn hiervoor aangevoerd? De leden van de fractie van D66 vragen voorts of de regering ook voor andere producten, waarvoor niet direct alle beperkingen zijn opgeheven, kan aangeven welke Europese landen op handhaving van deze beperkingen hebben aangedrongen en welke redenen zij hiervoor aanvoerden.

De landbouwonderhandelingen worden door de Europese Commissie gevoerd, waarbij de Raad zich uitspreekt over het onderhandelingsmandaat en het door de Europese Commissie en Libanon overeengekomen eindresultaat. Een belangrijke reden voor het niet volledig opheffen van (tarief)beperkingen heeft te maken met het streven naar (asymmetrische) wederkerigheid in de landbouwonderhandelingen. Dit betekent dat de EU weliswaar meer concessies doet dan Libanon, maar dat er wel sprake moet zijn van een voldoende mate van marktopening door Libanon. Naast wederkerigheid worden de bestaande wederzijdse export en het aanwezige exportpotentieel als uitgangspunten genomen voor de opheffing van de invoerbeperkingen. Via periodieke heronderhandelingen wordt toegewerkt naar een vrijhandelszone in de Euro-Mediterrane regio. De keuze voor het handhaven van invoerbeperkingen is gebaseerd op de gevoeligheid van een product. Zo concurreren de zuidelijke EU-lidstaten direct met de Libanese mandarijnensector. De gefaseerde tariefafbouw voor deze en andere goederen geeft het bedrijfsleven de mogelijkheid om zich aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden en zich beter voor te bereiden op de gevolgen voor de betreffende sector in hun land.

Titel IV Betalingen, kapitaal, concurrentie en andere economische bepalingen

De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering om aan te geven in welke sectoren de Libanese regering tot dusverre een monopoliepositie heeft en aan welke (overheids)ondernemingen bijzondere of exclusieve rechten zijn toegekend. Daarbij rijst ook de vraag wat de stand van zaken is met betrekking tot liberalisering van deze sectoren. Tot slot wordt door dezelfde fractie geïnformeerd naar de wijze waarop de Gemeenschap in het algemeen en Nederland in het bijzonder dergelijke privatiseringsprocessen ondersteunt.

De regering van Libanon heeft monopolieposities in de volgende sectoren: elektriciteitswezen, watervoorziening, vaste telefoonlijnen, (lucht)havens en tabak. Daarnaast heeft zij het exclusieve recht om vergunningen voor het mobiele telefoonnetwerk af te geven aan particuliere ondernemingen, zoals zij in het verleden heeft gedaan aan Libancell en Cellis. Voorts is de Libanese luchtvaartmaatschappij (MEA) geheel in handen van de Libanese regering evenals het casino en één televisiestation (Téléliban). Een aantal particuliere agentschappen op uiteenlopende terreinen heeft exclusieve rechten om goederen in Libanon in te voeren.

De Libanese regering heeft de privatisering hoog in haar vaandel staan. Tot dusverre zijn deze beleidsvoornemens evenwel slechts bij woorden gebleven, zij het dat wetgeving inzake de privatisering gereed dan wel in voorbereiding is. Zo heeft de openstelling van de aanbesteding van de exploitatie van de twee mobiele telefoonnetwerken aan andere telecommunicatiebedrijven dan Libancell en Cellis tot dusverre geen verdere voortgang kunnen vinden. Ook is er aangekondigd de exclusieve posities van de particuliere agentschappen af te schaffen, doch verder dan beleidsvoornemens is het eveneens tot dusverre niet gekomen. In dit kader ondersteunt de EU moderniserings- en privatiseringsprogramma's voor Libanese (staats)bedrijven en programma's voor het ontwikkelen van de private sector in Libanon. De Nederlandse overheid ondersteunt dit proces via het Programma voor Economische Samenwerkingsprojecten (PESP).

Titel V Economische en sectorale samenwerking

In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van D66 naar de stand van zaken inzake het Libanese beleid ten aanzien van milieu en natuur merkt de regering op dat Libanon reeds een aanzienlijke mate van uiteenlopende regelgeving op het gebied van milieubescherming kent. De implementatie hiervan laat echter in vele gevallen te wensen over als gevolg van gebrek aan discipline onder de bevolking en aan daadkracht en financiële middelen van de kant van de overheid. Dit heeft er toe geleid dat het land met ernstige milieuproblemen op velerlei gebieden wordt geconfronteerd. Dit neemt niet weg dat heden ten dage in toenemende mate in Libanon wordt erkend dat milieubescherming een gezamenlijke inspanning van allen vereist. De talrijke non-gouvernementele organisaties, die Libanon op het gebied van het milieu kent, en de media spelen in groeiende mate een rol om het bewustzijn voor het milieu onder de bevolking te verhogen en om «grassroot» activiteiten op het gebied van het milieu te ondersteunen. Onderzoekinstituten en consultant bedrijven zijn ook in toenemende mate actief om het inzicht over het milieu te vergroten. Internationale donoren en fondsen, waaronder de Wereldbank, dragen eveneens bij aan het aanpakken van de milieuproblemen.

Titel VI Samenwerking inzake sociale en culturele vraagstukken

De leden van de fractie van D66 vragen om informatie over het beleid van Libanon ten aanzien van minderheden, de positie van de vrouw en geboorteregeling.

De Libanese samenleving is bijzonder gefragmenteerd. Het land telt in totaal achttien officieel erkende religieuze groepen. Van de bevolking is naar schatting ruim zeventig procent islamitisch, waarvan sjiieten en soennieten de respectievelijk grootste en politiek invloedrijkste groep vormen. Andere belangrijke bevolkingsgroepen zijn de maronieten en Grieks-orthodox christenen. Op basis van de Taif akkoorden is eind jaren tachtig een systeem ontwikkeld waarin de fragiele balans tussen de verschillende bevolkingsgroepen bewaard kan blijven. De Palestijnse vluchtelingen die in Libanon wonen, zijn een minderheid die in verhouding met de rest van de bevolking vrijwel rechteloos is. Het is hen verboden te werken, onroerend goed te bezitten of zich buiten de bestaande vluchtelingenkampen te vestigen.

Libanon is sinds 1997 partij bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (New York, 18 december 1979). Het onderwijsniveau van vrouwen in Libanon is relatief hoog. Vrouwen en mannen participeren vrijwel gelijkelijk in het basisonderwijs, het middelbaar onderwijs en op de universiteit. Participatie in het onderwijs vertaalt zich echter niet volledig naar deelname in het arbeidsproces. Slechts zevenentwintig procent van de beroepsbevolking bestaat uit vrouwen. Het grootste deel van hen (80%) is werkzaam in de dienstensector. In het hogere kader en in bestuurlijke functies zijn vrouwen nog altijd zwaar ondervertegenwoordigd. Het van toepassing zijnde familierecht is afhankelijk van de religieuze achtergrond van de persoon in kwestie. Iedere religieuze groepering heeft zijn eigen rechtssysteem op het gebied van het familierecht. Binnen deze rechtssystemen is de positie van de vrouw niet gelijk aan die van de man. Verschillende Libanese organisaties hebben dan ook aangedrongen op het creëren van een mogelijkheid om ook op basis van civiel recht een huwelijk te sluiten. Dit initiatief stuit echter op verzet bij de leiders van de religieuze groeperingen. Tot op heden is een dergelijk voorstel dan ook nog niet door het parlement aangenomen. Middelen voor geboortebeperking zijn algemeen verkrijgbaar in Libanon. De Libanese overheid staat positief tegenover programma's die tot doel hebben brede lagen van de bevolking bewust te maken van de mogelijkheden tot het gebruik van moderne geboortebeperkingsmiddelen.

De leden van fractie van D66 vragen ook of concrete voorbeelden kunnen worden gegeven van samenwerkingsprojecten die vallen onder artikel 65.

In 2003 is een project van start gegaan ter versterking van de burgerorganisaties in Libanon. Dit project dat gefinancierd wordt uit MEDA, het EU-financieringsprogramma voor de Mediterrane regio, richt zich op een aantal dynamische burgerorganisaties van uiteenlopende signatuur die het veranderingsproces kunnen bevorderen en met name een rol spelen bij de maatschappelijke beginselen en de rechten van de mens. De activiteit omvat onder meer ook maatregelen voor steun aan en integratie van bepaalde kwetsbare groepen in de samenleving (bijvoorbeeld integratie van jongeren die zonder diploma de school verlaten, drugsgebruikers, gehandicapten en opvang van ouderen). Overige activiteiten uit het MEDA-programma ondersteunen de landbouwsector en het midden- en kleinbedrijf.

Dezelfde leden vragen voorts welke instrumenten de Europese Unie en Nederland kunnen inzetten indien Libanon de bepalingen tot terug en overname van personen niet naleeft. Welke toezeggingen heeft Libanon gedaan met betrekking tot het afgeven van persoons- en reisdocumenten in het kader van de bepaling over terugen overname van personen?

Na inwerkingtreding van het verdrag zal de Associatieraad periodiek bijeenkomen op ministerieel niveau. De Associatieraad zal een deel van haar werkzaamheden delegeren aan het Associatiecomité en subcomités daarvan (artikelen 77 en 80). Op een dergelijke manier zijn in 2001 reeds dialogen gestart over sociale aangelegenheden met Marokko en Tunesië, waarin ook asiel en migratie kwesties zijn besproken. In dat kader zal de regering zich inzetten om het onderzoek zoals bedoeld in artikel 70 vorm te geven, waarna het zal worden voorgelegd aan de Associatieraad.

Daarnaast heeft de Europese Raad van Sevilla in 2002 aangegeven dat de betrekkingen met derde landen die niet samenwerken moeten worden geëvalueerd. Indien dit gebrek aan samenwerking verwijtbaar is, kan de Raad in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en op andere beleidsterreinen van de Europese Unie maatregelen of standpunten vaststellen, met inachtneming van de door de Unie aangegane verbintenissen en zonder dat de doelstellingen van eventuele ontwikkelingssamenwerking daarbij in het gedrang komen. De Europese Raad van Thessaloniki heeft aansluitend hierop bepaald dat een evaluatiemechanisme moet worden opgesteld om toezicht uit te oefenen op landen die niet samenwerken. Hieraan wordt op dit moment in EU-verband gewerkt. Uitgangspunt hierbij voor Nederland is dat samen-werking met derde landen op het gebied van migratiebeheer niet vrijblijvend mag zijn.

Titel VIII Institutionele, algemene en slotbepalingen

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de fractie van D66 welke bepalingen er zijn opgenomen over de naleving van het verdrag, verwijst de regering naar artikel 86. Uit dat artikel vloeit voort dat wanneer één der partijen van mening is dat de andere partij een verplichting op grond van het verdrag niet is nagekomen, zij passende maatregelen kan treffen. Alvorens dit te doen, behalve in speciaal dringende gevallen (bijvoorbeeld ernstige schending van de mensenrechtenclausule uit artikel 2), verstrekt zij de Associatieraad alle ter zake doende informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie, om een voor de partijen aanvaardbare oplossing te vinden. Bij de keuze van de maatregelen moet voorrang worden gegeven aan maatregelen die de goede werking van het verdrag het minst verstoren. Zij moeten bovendien proportioneel zijn, en in overeenstemming met het internationale recht (artikel 86, derde lid). De maatregelen worden onmiddellijk ter kennis van de Associatieraad gebracht; op verzoek van de andere partij wordt daaromtrent overleg gepleegd inde Associatieraad. Onder «passende maatregelen» kan onder meer worden verstaan: opschorting van delen van het verdrag of opschorting van het gehele verdrag. In het uiterste geval kan het verdrag worden opgezegd. In het licht van het voorgaande is de regering van mening dat het beschreven artikel effectief bijdraagt aan de naleving van het verdrag.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

Naar boven