28 837
Goedkeuring van de op 17 juni 2002 te Luxemburg totstandgekomen Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds (Trb. 2002, 143 en Trb. 2003, 141)

28 848
Goedkeuring van de op 22 april 2002 te Valencia totstandgekomen Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Democratische Volksrepubliek Algerije, anderzijds (Trb. 2002, 121)

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 januari 2005

Graag doe ik u hierbij de informatie toekomen gevraagd in de brief van de vaste commissie van Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 1 december 2004 (Kenmerk 04-BuZa-70). In deze brief werd ten behoeve van de voortzetting van de plenaire behandeling van de associatieakkoorden met Algerije en Libanon gevraagd om informatie over:

1. De terrorismebepalingen in met name het associatieverdrag met Libanon en de relatie van deze bepalingen met Syrië.

2. Het standpunt van de Nederlandse regering inzake het opnemen van terugkeerbepalingen van «derdelanders en staatlozen» in huidige en toekomstige internationale verdragen.

3. De opstelling van de andere EU-lidstaten ten aanzien van beide bovengenoemde punten.

Ad. 1: Voor wat betreft de terrorismebepalingen in met name het associatieverdrag met Libanon kan worden medegedeeld, dat sinds de aanslagen van 11 september 2001 de strijd tegen terrorisme integraal onderdeel is geworden van de samenwerking met derde landen. Ondanks het feit dat de onderhandelingen met Libanon op dat moment al in een vergevorderd stadium waren, heeft Nederland in EU-verband stevig ingezet op het alsnog opnemen van een terrorismebepaling in het akkoord met Libanon. Dit stuitte op verzet van een groot aantal lidstaten, die van mening waren dat dit de spoedige afronding van de onderhandelingen over het akkoord in gevaar zou brengen. Het compromis werd gevonden door bij het verdrag met Libanon een briefwisseling te voegen over terrorismebestrijding. Dit was voor de regering acceptabel, omdat het juridisch bindende karakter van een briefwisseling gelijk is aan dat van een terrorismebepaling in het akkoord. Door de briefwisseling verplichten partijen zich om in het kader van de uitvoering van het associatieakkoord, samen te werken bij het bestrijden van terrorisme. Partijen zeggen toe om op basis van VNVR-resolutie 1373 en andere relevante resoluties informatie uit te wisselen over terroristische groeperingen en hun netwerken en ervaringen uit te wisselen over middelen en methoden voor het bestrijden van terrorisme. Wat de Nederlandse regering betreft dient hieronder nadrukkelijk ook de steun te vallen, die vanuit of via Libanon gegeven wordt aan terroristische groeperingen die elders actief zijn. En marge van de Euro-Mediterrane ministeriele bijeenkomst op 29–30 november jl. heb ik hier reeds met mijn Libanese collega, de heer Mahmoud Hammoud, over gesproken. Hij toonde zich bereid de dialoog met de Europese Unie op dit punt te versterken. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap zijn gesprekken begonnen met een aantal Mediterrane landen (Marokko, Algerije en Tunesië) over intensivering van de samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding. Libanon heeft aangegeven eveneens geïnteresseerd te zijn in het intensiveren van de samenwerking met de EU op dit gebied. Om te beginnen zal op basis van het associatieakkoord de politieke dialoog met Libanon op het gebied van terrorismebestrijding geïntensiveerd worden. Daarnaast zal de EU bezien welke mogelijkheden er zijn voor het verlenen van technische assistentie aan Libanon voor de implementatie van verplichtingen onder VN-veiligheidsraadresolutie 1373. In het nog af te sluiten associatieverdrag met Syrië zijn een terrorismebepaling met gelijke strekking en reikwijdte en een sterke non-proliferatie clausule opgenomen.

Ad. 2: Naar aanleiding van de vraag wat het standpunt is van de regering inzake het opnemen van een overnamebepaling van «derdelanders» en «staatlozen» in huidige en toekomstige verdragen, wordt verwezen naar de «notitie inzake de opname van terug- en overnameclausules in bilaterale verdragen» die op 11 februari 2004 (TK 29 344, nr. 20) aan de Tweede Kamer is aangeboden. Deze notitie bevat een overzicht met prioriteitslanden waarbij de regering meent dat bij bilaterale verdragsonderhandelingen met die landen altijd een terug- en overnameclausule wordt voorgesteld. Die clausule bevat de volgende elementen:

1. een verplichting tot terugname van eigen onderdanen; en

2. een verplichting om op verzoek een verdrag te sluiten waarin zowel terugname van eigen onderdanen als overname van «derdelanders» en staatlozen wordt geregeld.

Behalve voor bilaterale verdragen pleit de regering ervoor dat ook in verdragen van de Europese Unie met derde landen een terug- en overnameclausule wordt opgenomen. Gedurende het Nederlands EU-voorzitterschap heeft de regering bovendien gepleit voor een directere koppeling tussen toekomstige associatieovereenkomsten en het afsluiten van een terug- en overnameovereenkomst met derde landen. Dit heeft geleid tot de opname van een paragraaf met deze strekking in de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 2 november 2004, inzake de prioriteiten voor de succesvolle ontwikkeling van een gemeenschappelijk readmissiebeleid, waarin wordt gesteld dat van geval tot geval moet worden bezien of een direct verband moet worden gelegd tussen de onderhandeling over een associatie- of samenwerkingsovereenkomst en de afsluiting van een terug- en overnameovereenkomst met hetzelfde derde land. Deze mogelijkheid is een aanscherping van het al bestaande EU-beleid om in alle associatie- en samenwerkingsovereenkomsten een terug en overnameclausule op te nemen. Voor de thans voorliggende associatieakkoorden blijft van toepassing dat op basis van de terug- en overnameclausule in het akkoord een terug- en overnameovereenkomst zal worden afgesloten.

Met Nederlandse instemming is overeengekomen dat in Europees verband de nadruk moet liggen op de lopende terug- en overnameonderhandelingen. Voorts heeft de Raad besloten dat voor toekomstige terug- en overnameonderhandelingen de aandacht vooral dient uit te gaan naar de landen direct grenzend aan de EU. De Europese Commissie is in november 2002 door de Raad gemandateerd om met Algerije een Europese terug- en overnameovereenkomst te sluiten. Daartoe is reeds een concept verdragstekst aan de Algerijnse autoriteiten aangeboden, waarbij Algerije heeft aangegeven een terug- en overnameovereenkomst te willen sluiten op basis van de terug- en overnameclausule in het associatieakkoord, dus na ratificatie en inwerkingtreding van het akkoord. Libanon behoort thans niet tot de landen waarmee door de Europese Commissie over een Europese terug- en overnameovereenkomst wordt onderhandeld. Op grond van de prioriteiten zoals neergelegd in de Raadsconclusies van 2 november 2004, zal de Europese Commissie, naar verwachting in 2005, voorstellen doen voor de uitvoering van deze conclusies. Alsdan kan eventuele mandaatverlening aan de Commissie voor onderhandelingen over een EU-terug- en overnameovereenkomst met Libanon aan de orde komen.

Voor wat betreft de verdragen die in multilateraal verband tot stand worden gebracht, geldt zoals reeds medegedeeld dat in relevante EU-verdragen een terugen overnameclausule wordt opgenomen. Nederland, zal eventueel samen met EU lidstaten, ook bij onderhandelingen over andere multilaterale verdragen, wanneer daar steun voor te vinden is bij andere verdragspartijen en wanneer het onderwerp van het verdrag zich ervoor leent, de opname van een terugkeerregeling voor «derdelanders» en staatlozen opbrengen. Een beleid waarbij de opname van dergelijke clausules door Nederland standaard als voorwaarde voor sluiting van dergelijke verdragen wordt gesteld ligt echter niet voor de hand. Onderhandelingen vinden plaats in fora met een groot aantal landen (meestal in VN-verband) waarvan het overgrote deel opname van een dergelijke regeling onacceptabel zal vinden.

Ad.3: Voor zover bekend zijn er geen andere EU-lidstaten die als beleid hebben in hun bilaterale verdragen een terug- en overnameclausule op te nemen. Ook landen met een hoge mate van integratie van migratiebelangen in het buitenlands beleid zoals het Verenigd Koninkrijk en Denemarken kennen dit niet. Het dichtst in de buurt van het Nederlandse beleid komt het EU-beleid. In het EU-beleid is de opname van terug- en overnameclausules echter beperkt tot samenwerkings- of associatieakkoorden.

De algemene opstelling van andere EU-lidstaten ten opzichte van beide associatieakkoorden, inclusief de terrorismebepalingen en de terug- en overnameclausules, is thans als volgt. In het geval van Libanon hebben alle EU-lidstaten, behalve Nederland en Italië, het ratificatieproces inmiddels afgerond. In het geval van Algerije hebben alle EU-lidstaten, behalve Nederland, het ratificatieproces afgerond (informatie per 20 december 2004). Voor wat betreft terug- en overname hebben beide landen tegenover de Nederlandse autoriteiten én in Euromed-kader meerdere malen bevestigd bereid te zijn een terug- en overnameovereenkomst af te sluiten na inwerkingtreding van het associatieakkoord. Nederland zal zich derhalve in een uiterst moeilijke positie plaatsen, zowel in de bilaterale relatie met Algerije en Libanon als in EU-verband, wanneer het ratificatieproces van beide akkoorden in Nederland niet kan worden afgerond.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Naar boven