28 832
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de start van de bacheloropleiding klinische technologie

nr. 9
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 28 mei 2003

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 26 mei 2003 overleg gevoerd met staatssecretaris Nijs van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de start van de bacheloropleiding klinische technologie (28 832).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Cornielje

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Kler

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Maandag 26 mei 2003

13.00 uur

De voorzitter: Cornielje

Aanwezig zijn 4 leden der Kamer, te weten:

Aptroot, Tichelaar, Kraneveldt en Jan de Vries,

alsmede mevrouw Nijs, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de start van de bacheloropleiding klinische technologie (28832).

De voorzitter:

Ik open de vergadering en heet de staatssecretaris en de ambtenaren die haar vergezellen en de leden van harte welkom. Ik heb begrepen dat één van de leden, mevrouw Kraneveldt, jarig is. Ik feliciteer haar hiermee van harte. Dit wetgevingsoverleg wordt gehouden ter vervanging van een plenaire behandeling. Als wij het vandaag afronden, kan morgen gestemd worden over het wetsvoorstel. Dan is er nog voldoende tijd voor behandeling in de Eerste Kamer en invoering van de wet in augustus.

De heerAptroot(VVD)

Voorzitter. Allereerst wil ik mevrouw Kraneveldt van harte feliciteren met haar verjaardag.

Voorzitter. Ik meen dat alle fracties voorstander zijn van de start van de bacheloropleiding klinische technologie. Mijn fractie kan derhalve het wetsvoorstel zoals het er ligt steunen. Ik heb mijn twijfels over de haalbaarheid van de termijn voor accreditatie die, naar ik heb begrepen, binnen vier weken zou moeten plaatsvinden. Wij hebben er voorkeur voor dat accreditatie nog plaatsvindt. Als die snelle procedure van accreditatie echter niet lukt, kan de opleiding toch van start gaan via het amendement dat door de heer Tichelaar is ingediend. Dan moet er echter wel sprake zijn van grote zorgvuldigheid. De begeleidingscommissie moet dan goed functioneren. Wij voelen weinig voor een carte blanche voor deze opleiding. Het moet een opleiding zijn die iets biedt wat de bestaande opleidingen niet bieden. Is het tijdschema dat de staatssecretaris heeft voorgelegd nog haalbaar? Wat vindt de staatssecretaris van het voorstel van de heer Tichelaar mocht het tijdschema niet haalbaar zijn? Welke garanties hebben wij dat er dan in plaats van accreditatie een kwaliteitstoets of kwaliteitsbegeleiding plaatsvindt?

De heerTichelaar(PvdA)

Voorzitter. Het wetsvoorstel voor de start van de bacheloropleiding klinische technologie heeft een heel lange voorgeschiedenis. De discussie hierover is gestart bij een motie die is ingediend door de heren De Hoop Scheffer en Melkert in september 2001. Vervolgens is er in mei 2002 gesproken over de wijze waarop die nieuwe opleiding vorm moet krijgen. In september 2002 volgt een voorstel van de Universiteit van Twente. Ook zijn er nog adviezen uitgebracht door de ACO (Adviescommissie onderwijsaanbod), de expertgroep en de commissie die zich beziggehouden heeft met de implementatie van de bachelor-masterstructuur. Vervolgens ontstaat het beeld van urgentie en maatschappelijk draagvlak om de opleiding op het snijvlak van geneeskunde en technologie, in aanvulling op de bestaande beroepenstructuur, te starten. Geprobeerd wordt om draagvlak te creëren voor een start van de opleiding per 1 september 2003. Het venijn zit echter in de staart, want de Kamer wordt geconfronteerd met een wetsvoorstel waarin is getracht om vorm en inhoud te geven aan de goede bedoelingen in het lange traject. De Universiteit van Twente, maar ook de NAO geven echter aan dat de vormgeving van het voorstel niet praktisch uitgewerkt kan worden. Je kunt je afvragen waar dat aan ligt. In ieder geval moet het signaal uit Twente worden opgepakt dat men niet aan de vraag kan voldoen om in een periode van vier weken zaken te toetsen. Wij moeten ons in kennis stellen van de brief van de NAO waarin staat dat de vormgeving anders moet zijn.

In het wetsvoorstel lopen twee zaken door elkaar. In de eerste plaats betreft het de aanvraag voor een toets voor een nieuwe opleiding, maar in de tweede plaats moet de NAO binnen vier weken een advies uitbrengen. Dat blijkt in de praktijk niet mogelijk te zijn. De gevolgen daarvan zijn ernstig. Je kunt dan proberen om de opleiding te doen starten met gebruikmaking van de WHW, waarin de mogelijkheid wordt geboden om accreditatie van rechtswege toe te passen. Dat is echter een verantwoordelijkheid van de Kamer. Dat onderscheid moet helder worden gemaakt ten opzichte van de positie van de Universiteit van Twente, maar ook van de NAO.

Accreditatie is lastig, ook al omdat er nauwelijks praktijkvoorbeelden zijn en zeker niet van een cohort. Dat moet dus op een andere manier vorm en inhoud krijgen. In ons amendement wordt voorgesteld om een wettelijke mogelijkheid te bieden in het kader van de WHW. Het gaat om een verantwoordelijkheid van de Kamer. Dit voorstel biedt rechtszekerheid en helderheid, ook ten opzichte van de studenten. In de praktijk betekent dit dat in augustus 2006 de accreditatie wordt verkregen zoals in het kader van de NAO is afgesproken. Dan wordt ook de VBI gepositioneerd. Daarna neemt de NAO formeel het besluit over het wel of niet accrediteren. Dat is de weg die wij voorstaan. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris tegen een amendement van deze strekking aankijkt.

Als het amendement draagvlak heeft en ook de Eerste Kamer daarmee instemt, moet het vervolgtraject zorgvuldig worden afgehandeld. De heer Aptroot noemde al de betrokkenheid van OCW, maar ook van VWS. Misschien komt er nog een vervolgrapportage op hetgeen in eerste aanleg door prof. Sminia is gedaan. Maar ook als op een andere wijze hieraan invulling wordt gegeven, is mijn fractie van mening dat de opleiding straks niet de negende geneeskundefaculteit mag zijn. De universiteit, OCW en VWS volgen een gezamenlijk traject. Afspraken moeten worden nagekomen. De afhandeling dient zorgvuldig te zijn. Wij gaan niet zover dat wij ons willen bemoeien met de vorm; wij spreken alleen de wens uit dat alle betrokkenen het traject goed zullen afhandelen. Wij hopen dat wij dan twee zaken kunnen verenigen. Er moet een opleiding komen en dat moeten wij op een zorgvuldige wijze doen. Wij moeten als Kamer kunnen terugkijken op een goed resultaat waarvoor wij de verantwoordelijkheid hebben genomen.

MevrouwKraneveldt(LPF)

Zoals wij in de schriftelijke bijdrage over dit onderwerp hebben gemeld, zijn wij er als fractie van de LPF een warm voorstander van om de bacheloropleiding klinische technologie zo snel mogelijk te laten starten. Wij vinden het belangrijk dat de wetswijziging zo spoedig mogelijk tot stand komt, zodat die opleiding inderdaad per 1 september 2003 kan starten. Ik heb begrepen dat wij daarvoor heel veel stappen hebben gezet en nog zullen moeten zetten, zodat dit inderdaad mogelijk wordt.

Wij plaatsen echter wel een aantal kritische kanttekeningen. De wijze waarop het een en ander tot stand is gekomen, verdient onzes inziens geen schoonheidsprijs. Er is veel mondeling toegezegd en er is het een en ander niet op papier gezet. Dat vinden wij geen goede gang van zaken. Het is ook niet ideaal dat wij met gelegenheidswetgeving bezig zijn. Doordat het allemaal snel moet gaan, kan het ten koste gaan van de zorgvuldigheid. Hoe verhouden het wetsvoorstel en het amendement zich tot elkaar? Wij staan er op zichzelf sympathiek tegenover, maar wij vragen ons af of het allemaal wel mogelijk is. Kunnen wij de garantie krijgen dat de accreditatie zorgvuldig wordt gedaan?

De heerJan de Vries(CDA)

Voorzitter. Buitenstaanders die dit overleg beluisteren of de Kamerstukken beoordelen, vragen zich waarschijnlijk af waarom de Kamer zich op deze wijze bezighoudt met het besturen van het onderwijs.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Dit is een unieke gebeurtenis, want normaal gesproken mogen wij niet eten tijdens een algemeen overleg of wetgevingsoverleg. Het is voor de mensen op de tribune natuurlijk niet plezierig om etende Kamerleden en bewindslieden te zien zitten. Aangezien zij nu zelf ook iets krijgen, van de jarige mevrouw Kraneveldt, denk ik dat wij het voor deze ene keer mogen toestaan.

De heerJan de Vries(CDA)

Voorzitter. Hoewel wij als Kamer eigenlijk op hoofdlijnen besturen, spreken wij nu in een wetgevingsoverleg over het toekennen van een nieuwe opleiding. Wij hebben in het verleden immers afgesproken dat de Kamer daar niet meer over mag gaan. Toch heeft de Kamer haar verantwoordelijkheid genomen. De Kamer heeft al eerder in een motie de wens geuit dat de opleiding klinische technologie snel van start zou moeten gaan. De CDA-fractie heeft daar in de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel ook haar steun voor uitgesproken. Wij kunnen tenslotte niet blijven praten over tekorten in de zorg; wij moeten ook bereid zijn om de opleidingscapaciteit en de inhoud van de opleidingen daarop af te stemmen. Om die reden steunen wij van harte de doelstelling van dit wetsvoorstel.

Wij zijn echter ook van mening dat dit alleen bij hoge uitzondering mag gebeuren en dat dit geen precedent mag zijn voor andere opleidingen die ook graag geaccrediteerd willen worden. Overigens vinden wij dat de versnelde toets nieuwe opleidingen voor dit concrete geval niet nodig zou zijn, want als wij de NAO nu vragen die versnelde toets toe te passen, zou dat een wassen neus zijn. Wij wensen de NAO een betere en meer zorgvuldige start van de werkzaamheden bij het beoordelen van nieuwe opleidingen. Bovendien was het ook de bedoeling dat de NAO zich zou richten op opleidingen die starten in het studiejaar 2004-2005. Ik wil hierbij verder nog aantekenen dat je zou kunnen stellen dat de opleiding eigenlijk al specifiek door de ACO is beoordeeld. De opmerking van de regering dat het hier gaat om een opleiding technische geneeskunde is in onze ogen niet relevant, omdat het materieel om dezelfde opleiding gaat. De opleiding is alleen van naam veranderd.

De gehanteerde procedure verdient geen schoonheidsprijs. Ik wil daarom nog een aantal kanttekeningen maken. Wij hebben ons gestoord aan de gang van zaken. Dit geldt allereerst voor de lange periode die is verstreken tussen de toezegging aan de Universiteit van Twente en de formulering van het wetsvoorstel dat nu voorligt. Daarnaast vinden wij het wat vreemd dat de staatssecretaris in januari 2003 een brief verstuurt aan de Universiteit van Twente waarin de voorwaarden voor de start van de nieuwe opleiding zijn opgenomen, terwijl zij later met de nieuwe voorwaarde komt dat op de bacheloropleiding toch nog de accreditatietoets voor de nieuwe opleiding moet worden toegepast. Wij vinden deze handelwijze bestuurlijk niet zorgvuldig.

Wij zijn zeer ontstemd over het afschrift van de brief van de NAO aan de staatssecretaris dat wij op 20 mei jl. hebben ontvangen. De NAO neemt daarin een politieke stelling in die misschien niet zo goed past bij zijn taak en opdracht. De NAO spreekt over een amendement dat de Kamer nog niet kent en spreekt zijn voorkeur uit voor dit amendement. Verder wordt aangegeven dat men het niet eens is met de formulering van het voorliggende wetsvoorstel. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris op deze stellingname. Wij hopen en verwachten dat dit ook een eenmalige gebeurtenis is en dat de NAO zich in de toekomst zal onthouden van dit soort stellingnames en zijn onafhankelijkheid zal waarborgen.

Die brief is echter wel leerzaam en wij hebben er dankbaar gebruik van gemaakt. Uit die brief blijkt dat de NAO de versnelde toets van de nieuwe opleiding niet ziet zitten, omdat de zorgvuldigheid daardoor in het geding komt. Het verbaast ons dat de staatssecretaris in haar antwoord op de schriftelijke vragen van de CDA-fractie hierop zo luchthartig reageert en dat zij schrijft dat de zorgvuldigheid niet in het geding is. Kan zij nog eens toelichten waarom zij van oordeel is dat een beoordeling binnen vier weken wel zorgvuldig zou kunnen geschieden?

Wij kunnen ons vinden in het niet-toepassen van een versnelde toets voor nieuwe opleidingen, gelet op het feit dat zowel de kwaliteitstoets als de doelmatigheidstoets al hebben plaatsgevonden en er toezeggingen zijn gedaan en voorwaarden zijn gesteld. In die zin vinden wij het amendement van collega Tichelaar sympathiek. Ik wil daarover nog wel twee vragen stellen. Kun je überhaupt een opleiding registreren zonder accrediteren zoals het amendement beoogt? Is het daarvoor dan niet nodig expliciet in de wet op te nemen dat de opleiding is geaccrediteerd als nieuwe opleiding? Wij onderschrijven de doelstelling van het amendement, maar ik vraag nu vooral naar de wetstechniek.

Wij spreken hier uitdrukkelijk alleen over de bachelorfase en niet over de masteropleiding. Daarvoor zal te zijner tijd de normale procedure moeten worden gevolgd.

StaatssecretarisNijs

Voorzitter. Allereerst wil ik mijn waardering uiten voor de voortvarendheid van deze commissie, die bereid was om dit overleg vooruit te schuiven. Hierdoor was het mogelijk om nog op tijd het Eerste-Kamertraject af te leggen, waardoor de opleiding klinische technologie in september realiteit kan worden. Voordat ik inga op de geschiedenis, wil ik degenen ondersteunen die vonden dat dit overleg geen normale gang van zaken was en een uitzondering moest blijven. Het tegendeel zal ook niet nodig zijn: een van de redenen voor de uitzondering is het feit dat we ons in een overgangssituatie bevinden. Ik ben het er helemaal mee eens dat wij nu niet anders dan op hoofdlijnen zouden moeten praten over opleidingen in Nederland.

Ik wil verder aandacht vragen voor het belang van deze opleiding. Organisaties in de zorg en patiënten maken keer op keer duidelijk dat in de zorg veel personeelstekorten zijn. Als we het artsentekort alleen zouden willen oplossen door artsen op te leiden, dan zouden we elk jaar ongeveer 3300 studenten moeten laten instromen. Voor een dergelijk aantal is geen plaats. Vandaar dat het een goede zaak is dat er initiatieven komen om een oplossing te bieden aan de tekorten in de zorg, door naast artsen in wezen een nieuw beroep te creëren. De opleiding klinische technologie zal daarin voorzien. Het zal niemand zijn ontgaan dat de technologische mogelijkheden in de geneeskunde enorm zijn toegenomen: je kunt daarbij denken aan alle beeldvormingstechnieken, maar ook aan robotisering – bijvoorbeeld blinde mensen die met een chip in het hoofd een grotere bewegingsvrijheid krijgen, maar ook computergestuurde bewegingen van loopharnassen – tissue engineering voor kunstvaten, kunstorganen, overige weefselvervangingstechnieken – en nieuwe diagnostische mogelijkheden door middel van nanotechnologie. In de artsenwereld bestaat inmiddels het besef dat de regulier opgeleide arts die behandelingen nog wel kan coördineren en begeleiden, maar dat in de naaste toekomst de expertise zal worden gemist om een aantal van deze zeer gespecialiseerde technologieën daadwerkelijk uit te voeren. Het is niet alleen voor het verlichten van de taak van specialisten, maar ook voor de behandeling van patiënten van belang dat de hulp van anderen, zoals klinisch technologen, kan worden ingeroepen.

Over deze opleiding is al veel gesproken. Dit had mede tot gevolg dat het wetstechnische traject in een uitzonderingssituatie terecht is gekomen. De bewindslieden Borst en Hermans, dus Volksgezondheid en Onderwijs, deden al vroeg aan de Universiteit van Twente een toezegging, onder de erkenning dat er inderdaad behoefte is aan een dergelijke opleiding naast de artsenopleiding. Daarna ontstond een discussie over de vraag waaraan die opleiding moest voldoen. Er zijn verschillende adviezen ontvangen, niet alleen een ACO-advies, maar ook van de commissie-Bleumink die zich met de bachelor-masterstructuur bezighield. Het belangrijkste advies – waarop heel lang is gewacht – is echter dat van de expertgroep die is ingesteld door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarin wordt de het gehele beroepenscala van artsen beschouwd, zoals dat nu binnen de zorg geldt. Het advies kwam uit nadat de CROHO-lijst voor het komende schooljaar 2003-2004 al in de wet was vastgelegd. Dit vormde een probleem, wat leidde tot een discussie over het opnemen van de opleiding in Twente. Deze discussie was zodanig dat het absoluut niet gepast was vooruit te lopen op de mening van die expertgroep. Het niet opgenomen zijn in de CROHO-lijst was ook de reden dat er een apart wetsvoorstel moest komen om alsnog deze opleiding te kunnen starten.

De vraag was vervolgens op welke wijze dit moest gebeuren: welke voorzieningen treffen wij in dat kader? Zoals de heer De Vries al heeft gezegd, heb ik de Universiteit van Twente in eerste instantie geschreven dat men de toets nieuwe opleiding niet hoefde te laten doen. Op dat moment was het namelijk absoluut nog niet duidelijk dat de introductie van die toets nieuwe opleiding binnen de gestelde tijd zou kunnen plaatsvinden; het was ons als demissionair kabinet niet duidelijk of die spoedwet al dan niet op tijd klaar zou zijn. Gelukkig heeft de Tweede Kamer daaraan zeer voortvarend meegewerkt. Toen duidelijk was dat de toets nieuwe opleiding wel ingang kon vinden, heb ik gemeend dat zoveel mogelijk bij de bestaande wetgeving moest worden aangesloten. In dat kader heb ik de Universiteit van Twente gemeld dat men de toets nieuwe opleiding toch maar moest accepteren.

De heerJan de Vries(CDA)

Ik begrijp de overwegingen van de staatssecretaris. Had zij in haar brief van januari 2003 aan de Universiteit van Twente echter geen voorbehoud kunnen maken? Een voorbehoud in de zin van: mocht die wetgeving tijdig worden afgerond, dan moet u er rekening mee houden dat ook uw nieuwe opleiding klinische technologie aan die voorwaarden moet voldoen. Ik heb de woorden "bestuurlijk onzorgvuldig" gebruikt. Als de staatssecretaris zo'n zware nieuwe voorwaarde – dat is het namelijk – waarvan de uitkomst in formele zin onzeker is, nog te elfder ure toevoegt aan de procedure, vind ik dat een gepaste omschrijving.

StaatssecretarisNijs

Het maken van een voorbehoud in die brief was waarschijnlijk beter geweest. Desalniettemin is er in de contacten met de Universiteit van Twente wel gesproken over de mogelijkheid dat de toets nieuwe opleiding de kansen zou verkleinen. Verder is er natuurlijk een lange voorgeschiedenis. De Universiteit van Twente had ook al een groot deel van het programma – op dat moment onder de naam "technisch geneeskundige" – klaar. Eigenlijk was er geen aanleiding om te zeggen dat dit programma, dat nu natuurlijk moet worden bijgesteld naar aanleiding van het advies van de expertgroep, te veel tijd zou vergen zodat het niet zou kunnen. Aangezien er natuurlijk wel tijdsdruk was, is er overlegd met de NAO. Die heeft aangegeven dat als de Universiteit van Twente de spullen op tijd zou toesturen, er al heel veel werk kon worden verzet, nog voordat de toetsingskaders zouden zijn goedgekeurd. De heer Tichelaar heeft dit ook gevraagd: had de NAO dit in die vier weken kunnen doen? Ja, want die vier weken waren de weken na de goedkeuring, en er zaten nog veel weken voor die goedkeuring. De praktijk is dat de Universiteit van Twente geen plannen heeft neergelegd bij de NAO. De afspraak om alvast, ruim voor het goedkeuren van de kaders, al wat werk te verzetten, heeft helaas in de praktijk tot weinig geleid. Dat is de reden dat de NAO in zijn brief aan mij heeft gezegd: wij hebben nog geen spullen ontvangen, waardoor het moeilijk wordt om alsnog een oordeel te geven binnen vier weken. Ik laat het aan de NAO over op welke wijze zij de correspondentie voert. De heer De Vries zegt echter heel terecht dat het de NAO zal sieren dat zij zich als onafhankelijke partij niet in allerlei politieke zaken mengt. In dit geval was de boodschap evenwel heel erg van belang. Immers, de NAO zou de oorspronkelijke afspraak niet kunnen nakomen.

Ik ben de heer Tichelaar er eigenlijk zeer erkentelijk voor dat hij het venijn in de staart heeft zien aankomen. Hij realiseerde zich ook dat onze goede bedoelingen met dit wetsvoorstel en de afspraken met de NAO in de praktijk wellicht niet zo zouden werken dat de opleiding er in september inderdaad zou kunnen zijn. Hij heeft dan ook gemeend een amendement te moeten indienen met als strekking de accreditatie van rechtswege. Nogmaals, het is heel positief dat de heer Tichelaar namens de PvdA in de Tweede Kamer dit voorstel heeft gedaan. Toch heb ik een lichte voorkeur voor de nieuwe toets van de opleiding op de aangegeven plaats, omdat Twente heel lang de tijd heeft gehad om de opleidingsvoorstellen bij de NAO aan te bieden. Ik ben ook een klein beetje teleurgesteld, omdat Twente dat proces niet heeft kunnen versnellen, in die zin dat de NAO al aan de slag had kunnen gaan met het toetsen van de nieuwe opleiding. Desalniettemin is het van groot belang dat wij, gezien het grote opleidingentekort voor mensen in de zorg, proberen om die opleiding te laten starten. De visie van de Kamer hieromtrent deel ik dan ook ten zeerste.

Eigenlijk alle woordvoerders hebben gevraagd hoe het verder moet, als de opleiding 1 september start. Hoe zorgvuldig kunnen wij zijn en in hoeverre moeten wij nog iets regelen met het oog op de betrokkenheid van Volksgezondheid en van Onderwijs, opdat de opleiding de afgesproken vorm krijgt? Er is dan geen sprake van een medische arts en de opleiding duurt in totaliteit niet langer dan vijf jaar; plus gedurende één jaar een klinische stage. De benaming van de opleiding moet ook heel helder zijn met het oog op de verwachtingen van de studenten dienaangaande. Het gaat dan ook niet om een arts, maar om een klinisch technoloog.

Een andere voorwaarde die is gesteld, is dat Twente heel goed moet meewerken in die zin dat de klinisch technoloog goed gepositioneerd wordt in het beroepenveld van de zorg. De beroepsvereisten voor de klinisch technoloog zijn op het ogenblik echter nog niet volledig helder. Met VWS hebben wij daar lang over gesproken en wij zijn eigenlijk van mening dat het uitgebrachte advies over de klinisch technoloog een vervolg moet krijgen. Wij stellen dan ook een commissie in die toch nog eens naar de beroepsvereisten gaat kijken van de zijde van onder anderen de arts, de klinisch technoloog, de medisch ingenieur. Ik kan de heer Tichelaar dus verzekeren dat er nog een vervolgrapportje komt. Wellicht is het heel zinvol om die commissie een soort begeleidende taak te geven; in ieder geval zal die commissie contact onderhouden met de Universiteit van Twente om inhoudelijk een en ander te kunnen afstemmen. Het gaat erom dat de opleiding straks voldoet aan de beroepsvereisten van klinisch technoloog.

De staatssecretaris van Volksgezondheid en ik hebben gemeend om de Universiteit van Twente en de beoogde voorzitter van de nieuwe commissie voor de beroepsvereisten voor een gesprek uit te nodigen. Daarin kan van gedachten worden gewisseld over de vraag in hoeverre de Universiteit van Twente de komende jaren bij die opleiding begeleid kan worden. Dat moet er niet toe leiden dat er van betutteling sprake is, want uiteindelijk zijn de instellingen autonoom. Wel is het van belang dat de vinger aan de pols gehouden wordt, opdat de opleiding er ook zo uitziet als de afspraken luiden.

Ik denk dit het verhaal is, voorzitter. Er zijn echter nog enkele vragen die ik niet beantwoord heb. Daarbij gaat het om de vraag hoe het nu zit met de ACO en de vraag dat de ACO materieel de opleiding al beoordeeld heeft en er hier alleen maar sprake is van een naamsverandering. Dat zou ik echter niet zo willen zien. De ACO heeft inderdaad de opleiding voor technische geneeskunde beoordeeld, maar het is duidelijk dat de expertgroep een iets andere invulling ziet van die opleiding, een opleiding onder de naam "klinisch technoloog". Nu kan ik mij voorstellen dat iemand zegt: what's in a name? Maar in dit geval zijn er hevige discussies geweest over die naam en daarbij is naar voren gekomen dat de naam "technische geneeskunde" iets te veel wordt geassocieerd met het beroep van arts en daarom is er voor de naam "klinisch technoloog" gekozen. De opleiding zal wel degelijk anders zijn dan die welke de ACO heeft beoordeeld; vandaar dat de Universiteit van Twente nog bezig is om het curriculum vast te stellen.

De heerAptroot(VVD)

Voorzitter. Ik heb goed geluisterd naar de staatssecretaris, maar het antwoord is mij nog niet helemaal duidelijk en daarbij doel ik op het volgende. De staatssecretaris heeft voorkeur voor een toets, nu nog, van een nieuwe opleiding. Voor een goed begrip in dezen zou ik eigenlijk een antwoord van "ja" of "nee" willen hebben, maar het is natuurlijk geen tv-spelletje, want dat past niet in zo'n overleg. Mijn vraag richt zich onder meer op de tijdsdruk, mede naar aanleiding van informatie vanuit de NAO. Ik begrijp daaruit dat als wij het oorspronkelijke wetsvoorstel volgen, de kans groot is dat wij het niet op tijd voor elkaar krijgen; daar zie ik het antwoord "ja" van de staatssecretaris. Voorts begrijp ik dat als wij het zekere voor onzekere willen nemen, met de nodige zorgvuldigheid via de begeleidingscommissie, wij het amendement-Tichelaar zouden moeten volgen. Immers, de kans is anders groot dat er niet op tijd kan worden gestart. Nu, dat is wat ik wilde weten.

De heerTichelaar(PvdA)

Voorzitter. Ik vat het antwoord van de staatssecretaris ook zo op, dat recht wordt gedaan aan een scheiding van verantwoordelijkheden tussen in dit geval de staatssecretaris en de Kamer. Ik wil hier nogmaals gezegd hebben, ook in de richting van de collega van de CDA-fractie, dat bij lezing van de brief van de NAO er ook nog heel andere amendementen vanuit mijn fractie de revue hebben gepasseerd. Hier wordt evenwel gerefereerd aan een ander amendement en daar was ik niet zo gelukkig mee. Dat is nu gezegd en het zal nodig zijn dat men zich in die zin onafhankelijk verklaart...

De heerAptroot(VVD)

Zeker van de PvdA-fractie, zo lijkt mij.

De heerTichelaar(PvdA)

Nu, dat weet ik zo niet.

Aan de andere kant is het wel zo dat ik mij zorgen maak over hetgeen heel scherp in de brief van de NAO doorklinkt en vandaar dat wij aan de slag zijn gegaan met het amendement zoals het er nu ligt. Je voelt namelijk, ofschoon het niet beschreven staat, dat zij dachten: zometeen hebben wij hier een klus en daar kijkt heel Nederland naar. Op basis daarvan is dan de beeldvorming over de NAO volledig: dien maar wat in en het wordt toch wel goedgekeurd. Nu goed, dat is hun verantwoordelijkheid.

Uit het antwoord van de staatssecretaris leid ik af dat zij zegt: ik heb een wetsvoorstel en eigenlijk heeft dat mijn voorkeur. Zij ziet daar wel een aantal praktische problemen en ik laat het nu graag aan de beoordeling van de Kamer over wat er daarna gebeurt met het amendement.

De heerJan de Vries(CDA)

Voorzitter. De staatssecretaris spreekt over een lichte voorkeur voor de nieuwe toets voor de nieuwe opleiding. Dat verbaast mij. Eerder sprak zij namelijk met begrip voor de standpuntbepaling van de NAO ten aanzien van de korte termijn, de termijn van vier weken. Nu zegt zij dat die vier weken eigenlijk te kort zijn om tot een zorgvuldige beoordeling te kunnen komen, zeker omdat de stukken er nog niet zijn. Dat signaal richting Universiteit van Twente heb ik goed begrepen. Echter, hoe kan zij enerzijds zeggen dat de vier weken te kort zijn voor een zorgvuldige beoordeling en anderzijds vasthouden aan een voorkeur voor een beoordeling van de toets voor de nieuwe opleiding?

De heer Tichelaar legt de woorden van de staatssecretaris zo uit dat het oordeel aan de Kamer wordt gelaten. In tweede termijn wil ik echter meer scherpte in het antwoord van de staatssecretaris. Ontraadt zij aanneming van het amendement-Tichelaar? Of laat zij het oordeel aan de Kamer? Dat is voor onze fractie namelijk een relevant gegeven.

Voorzitter. Dan wil ik iets zeggen over de staart, ook die van de eerste termijn van de staatssecretaris. Die gaat over de beroepsvereisten. In mijn eerste termijn sprak ik over zorgvuldig bestuur ten aanzien van de nieuwe vereisten, maar het lijkt erop dat de staatssecretaris nu zegt dat zij in overleg met VWS tot een andere conclusie komt en dat zij weer afwijkt van het gestelde in haar brief van 20 januari. Als voorwaarde heeft zij daarin onder punt 3 opgenomen dat ten aanzien van de positionering van het beroep in het zorgbestel en de beroepsvereisten het advies van de expertgroep het uitgangspunt is. Nu komt de staatssecretaris hier echter op terug. De beroepsvereisten van de expertgroep vindt zij bij nader inzien toch niet zo gelukkig geformuleerd. Ze wil daarover een nader advies. De staatssecretaris zegt niet betuttelend over te willen komen en niet te veel in de verantwoordelijkheid van de instelling zelf te willen treden. Hoe moet ik dan dit voornemen beoordelen? Waar zit de pijn? Zit de pijn in de scheiding met geneeskunde? Hebben de geneeskundige opleidingen zich geroerd? Hoe moeten wij deze houding beoordelen?

Verder wil ik weten hoe de staatssecretaris dit wil formaliseren. Komt er een registratie onder nieuwe voorwaarden of moeten wij hierbij vooral denken aan een informeel advies aan de instellingen zelve om verder te werken aan de beroepsvereisten? In dat geval zou de staatssecretaris niet zelf een commissie hoeven in te stellen.

Ik heb nog een wetstechnische vraag gesteld. Met het amendement-Tichelaar wordt de registratie geregeld. Is het niet nodig ook de accreditatie van de nieuwe opleiding te regelen? Het antwoord op deze vraag is van belang voor een goede beoordeling van het amendement-Tichelaar.

StaatssecretarisNijs

Voorzitter. De heer Tichelaar heeft heel goed begrepen wat ik in mijn eerste termijn heb beoogd te zeggen. Ik wil nu nog even terugkomen op de techniek. De heer De Vries had namelijk nog een vraag over het CROHO.

Met het amendement wordt de accreditatie van rechtswege voor deze opleiding gegeven. Daarmee is zij dus geaccrediteerd en kan zij in het CROHO worden opgenomen. Technisch is er dus niets aan de hand.

Wellicht is het goed nog eens scherper aan te geven wat mijn visie op het amendement en het wetsvoorstel is. Ik vind het van belang dat wij in het algemeen zoveel mogelijk aansluiten bij de normale wetgeving. Als dat maar enigszins kan, moeten wij dat doen. Ik vind het niet correct uitzonderingsposities te creëren. Dat schept alleen maar precedenten en daar ben ik niet voor. Dat is ook de reden waarom ik de voorkeur geef aan een toets nieuwe opleiding en waarom wij na januari dat nieuwe vereiste aan de Universiteit van Twente hebben doorgegeven. Ik vind het evenwel van belang ons ervan te vergewissen dat de toets nieuwe opleiding op een zorgvuldige manier door de NAO kan worden uitgevoerd. Uit overleg hierover met de NAO is naar voren gekomen dat de vier weken die genoemd worden, gelezen moeten worden als vier weken nadat de accreditatiekaders goedgekeurd zijn. Dat is formeel immers het eerste moment waarop de accreditatie of de toets nieuwe opleiding aangevraagd kan worden. Het was de bedoeling – dat was ook de afspraak met de Universiteit van Twente – dat de NAO vele weken daaraan voorafgaand alle stukken zou hebben en daar met het concepttoetsingskader in de hand al het nodige werk voor zou kunnen verrichten. Welnu, dat is niet gebeurd. De NAO geeft aan dat zij deze klus niet in vier weken kan klaren. Ik kan mij ook voorstellen dat de NAO voorts zegt dat zij als onafhankelijk instituut absoluut niet de schijn wil wekken dat zij bepaalde dingen in vier weken kan doen, terwijl daar normaliter vier maanden voor uitgetrokken worden. De NAO wil ook niet de indruk wekken dat zij iets goed te keuren krijgt waarvan al vaststaat dat het goedgekeurd moet worden. Ik begrijp die uitspraken van de NAO heel goed. Wanneer het onderhavige amendement evenwel niet door de Kamer was ingediend, had het praktisch gezien wellicht niet meer tot de mogelijkheden behoord om in september te starten met de opleiding klinische technologie. Wat dat betreft, wil ik alleen maar herhalen dat ik blij ben dat de heer Tichelaar dit amendement heeft ingediend. Het is goed dat de Kamer die verantwoordelijkheid neemt. Ik laat het oordeel over het amendement dan ook aan de Kamer over.

Ik kom nog even te spreken over de beroepsvereisten. De heer De Vries heeft gevraagd of ik, omdat ik na mijn brief van 20 januari teruggekomen ben op de toets nieuwe opleidingen, ook teruggekomen ben op de uitgangspunten van de positionering in die brief. Dat is niet het geval. Het rapport van de expertgroep, zoals dat er nu ligt, is echt het uitgangspunt voor de positionering van die klinisch technoloog. Het is alleen niet een positionering die ten opzichte van bijvoorbeeld een medisch ingenieur staat. Er is dus nog wel wat werk te verzetten om de voorstellen voor een opleiding voor de verschillende nieuwe beroepen keurig netjes naast elkaar te zetten, zodat zij straks in de Wet BIG gezet kunnen worden. En dat is wat die commissie nu gaat doen. Vervolgens kunnen wij de discussie die daar plaatsvindt, afstemmen met de ontwikkeling van de opleiding waaraan de Universiteit van Twente nu vorm gaat geven.

De heerJan de Vries(CDA)

Begrijp ik het goed dat u de Universiteit van Twente om die reden eigenlijk adviseert om door te gaan met het aanscherpen van de beroepsvereisten en dat u formeel niet kunt treden in de verantwoordelijkheid van de instelling zelf?

StaatssecretarisNijs

Het is allereerst de verantwoordelijkheid van het ministerie van VWS om vorm te geven aan die beroepsvereisten. Het eerste advies van de expertgroep is op dit moment nog niet voldoende uitgewerkt om het te kunnen vertalen in specifieke opleidingseisen. De hoofdlijnen liggen er dus wel, maar de specifieke invulling nog niet. Het is echter van belang – daarom willen wij graag die klinisch technoloog – dat het aansluit bij de beroepsvereisten. De uitwerking van het eerste advies moet dus afgestemd worden met de Universiteit van Twente.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het einde van dit wetgevingsoverleg gekomen.

Ik stel voor, morgen over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 13.50 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), voorzitter, Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Karimi (GroenLinks), Van Bommel (SP), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Slob (ChristenUnie), Vergeer-Mudde (SP), Van Bochove (CDA), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Hessels (CDA), Jan de Vries (CDA), Aptroot (VVD), Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), ondervoorzitter, Nijs (VVD), Van der Laan (D66), Rutte (VVD), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF) en Van Dam (PvdA).

Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Van der Knaap (CDA), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Lazrak (SP), Tonkens (GroenLinks), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Wijn (CDA), Dijksma (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Van der Hoeven (CDA), Sterk (CDA), De Vries (VVD), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Grave (VVD), Van der Ham (D66), Örgü (VVD), Van Beek (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF) en Adelmund (PvdA).

Naar boven