28 832
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de start van de bacheloropleiding klinische technologie

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 29 april 2003

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie ondersteunen de wenselijkheid van de totstandkoming van een bacheloropleiding klinische technologie aan de Universiteit van Twente per 1 september 2003. Deze leden achten dit te meer relevant vanwege de toezeggingen die bewindsleden reeds in het voorjaar van 2002 en in januari 2003 aan de instelling hebben gedaan. Het is deze leden echter niet duidelijk waarom een wetswijziging nodig is voor dit bijzondere geval en waarom de toets nieuwe opleiding daarvoor binnen vier weken (in plaats van de gebruikelijke drie maanden) moet worden «afgeraffeld».

De leden van de PvdA-fractie zijn voor het starten van de opleiding klinische technologie op 1 september 2003. Het wetsvoorstel is daartoe een goede aanzet maar naar de mening van deze leden niet voldoende.

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Wel hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de LPF-fractie zijn een warm voorstander van het zo spoedig mogelijk van start laten gaan van de bacheloropleiding klinische technologie aan de Universiteit van Twente. Mede gezien het belang voor het oplossen van de tekortproblematiek in de zorg en de toezeggingen aan de Universiteit van Twente, die in de afgelopen maanden door de bewindslieden zijn gedaan, vinden de leden van de LPF-fractie het daarom belangrijk dat deze wetswijziging zo spoedig mogelijk wordt ingevoerd, zodat de opleiding per 1 september 2003 kan starten. Met betrekking tot de accreditatie van de opleiding zijn deze leden van mening dat, gezien het feit dat de toetsingskaders inmiddels zijn vastgesteld en dat met het accreditatieorgaan is overeengekomen dat de bacheloropleiding klinische technologie versneld zal worden beoordeeld, de kwaliteit van de opleiding vooralsnog voldoende is gewaarborgd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden spreken de wens en verwachting uit dat de nieuw op te zetten opleiding in een behoefte zal voorzien.

Noodzaak start per 1 september 2003

Monumentum

De leden van de CDA-fractie vinden dat opleidingen die een aanvraag indienen voor een nieuwe opleiding gelijk moeten worden behandeld. Zij vragen dan ook waarom het gerechtvaardigd is om via dit wetsvoorstel alleen voor de bacheloropleiding klinische technologie een uitzondering te maken. En zal het, rekening houdend met het criterium van gelijke gevallen gelijke behandeling, bij deze ene uitzondering blijven?

Deze leden vragen of er in het verleden bij de bestaande procedure van de Adviescommissie onderwijsaanbod (ACO) ook sprake is geweest van uitzonderlijke gevallen waarbij instellingen via een versnelde procedure alsnog de mogelijkheid kregen in september met een nieuwe opleiding te starten. Wat hield precies het aangepaste traject van de ACO in dat al voor deze nieuwe bacheloropleiding is doorlopen? Is dit traject in enigerlei mate vergelijkbaar met de normale ACO-procedure voor het starten van een nieuwe opleiding? Is gelet op dit aangepast ACO-traject een toets nieuwe opleidingen via de Nederlandse Accreditatie Organisatie (NAO) nog noodzakelijk, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

Beroepsvereisten

De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat in de werkwijze van toetsing nieuwe opleidingen zoals de NAO die hanteert, wordt aangegeven dat de instelling voor de nieuwe opleiding documenten opstelt die een beeld moeten geven van de nieuwe opleiding. Voor de nieuwe opleiding klinische technologie zal het moeilijk zijn deze documenten te vervolmaken en goed af te stemmen op de onderwerpen en facetten van het toetsingskader en op de beroepsvereisten vanuit het beroepenveld. Met name voor wat betreft de beroepsvereisten ontstaat een spanningsveld, doordat de memorie van toelichting aangeeft dat ervoor is gekozen «al aan de gang te gaan en gaandeweg de beroepsvereisten te laten uitkristalliseren». Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie hierop een reactie van de regering.

Toets nieuwe opleiding

In het wetsvoorstel wordt in verband met de versnelde invoering toets nieuwe opleiding vermeld dat de procedure voor het studiejaar 2003–2004 is afgerond en dat voor de start van nieuwe opleidingen de eerste mogelijkheid is het studiejaar 2004–2005. Waarom is in dit wetsvoorstel rond de versnelde invoering toets nieuwe opleiding geen gewag gemaakt van de nieuwe bacheloropleiding klinische technologie, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Toen dit wetsvoorstel werd besproken, hadden de bewindslieden immers al toegezegd dat zij zich zouden inspannen om de start van de opleiding per september 2003 mogelijk te maken. Wanneer treedt dit wetsvoorstel rond de versnelde invoering toets nieuwe opleiding overigens in werking, gelet op het feit dat gestelde termijnen en deadlines mogelijkerwijs worden overschreden?

De leden van de CDA-fractie vragen zich ernstig af of de NAO binnen vier weken op basis van incomplete informatie wel een goede toets van de nieuwe opleiding kan uitvoeren. Dit geldt des te meer daar het toetsingskader voor het beoordelen van een nieuwe opleiding nog niet officieel is goedgekeurd. Gelet op de zorgvuldigheid van de procedure stellen deze leden dat voor dit ene uitzonderingsgeval de toets nieuwe opleidingen beter achteraf in plaats van vooraf, dat wil zeggen na 1 september 2003, volgens de gebruikelijke procedure en de gebruikelijke termijnen kan worden uitgevoerd. Is het mogelijk voor de overgangsregeling de toets nieuwe opleidingen achteraf in plaats van vooraf te laten plaatsvinden en een voorwaardelijke inschrijving in het CROHO 2003–2004 te realiseren?

De leden van de CDA-fractie stellen overigens met enige verbazing vast dat de doelmatigheidstoets blijkbaar al uit dit wetsvoorstel zou moeten blijken, terwijl de accreditatietoets alsnog moet worden uitgevoerd. Waaruit blijkt dat de opleiding voldoet aan de doelmatigheidscriteria en hoe ziet dit doelmatigheidskader eruit?

Het wetsvoorstel tracht aan de start van de klinische opleiding een verkorte toetsingsprocedure van het NAO te verbinden. Aangezien én de accreditatiekaders én de daaruit voortvloeiende beroepsprofielen niet gereed zijn, zal de start van de opleiding op 1 september welhaast tot de onmogelijkheden behoren, zo menen de leden van de PvdA-fractie. Deze leden zullen een amendement indienen op artikel 17, lid 1 teneinde de NAO-goedkeuring in de tijd te plaatsen en zodoende formeel voldaan te hebben aan de wet en praktisch gezien het eindoordeel in de tijd te plaatsen.

Kan de regering bevestigen dat er een afspraak is gemaakt met de Universiteit van Twente over een NAO-procedure die een «echte» behandeling mogelijk maakt, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Luidt deze afspraak dat de bacheloropleiding binnen vier jaar aan de NAO zal worden voorgelegd ter accreditatie en de masteropleiding binnen zeven jaar? Dit komt volgens deze leden niet overeen met de passage in de wet. Is de regering bereid om de voorgestelde NAO-procedure uit het wetsvoorstel te halen of in deze zin aan te passen, zo vragen deze leden.

Naar aanleiding van de brief van de Universiteit van Twente stellen de leden van de fractie van de ChristenUnie de volgende vraag. In hoeverre zullen de toetsingscriteria zoals die door het NAO gehanteerd zullen worden een belemmering kunnen opleveren om de opleiding voor het studiejaar 2003–2004 van start te kunnen laten gaan?

Gevoerd overleg

In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel wordt aangegeven dat de opleiding aan een aantal voorwaarden moet voldoen wil deze met ingang van het studiejaar 2003–2004 kunnen worden verzorgd. Wat zijn deze voorwaarden en in hoeverre komen deze voorwaarden overeen met de onderwerpen en facetten van de accreditatiekaders van de NAO, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

De griffier voor dit verslag,

Franke


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), voorzitter, Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Karimi (GL), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Slob (CU), Vergeer-Mudde (SP), Van Bochove (CDA), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Hessels (CDA), De Vries (CDA), Aptroot (VVD), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), ondervoorzitter, Nijs (VVD), Van der Laan (D66), Rutte (VVD), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF) en Van Dam (PvdA).

Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Van der Knaap (CDA), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GL), Lazrak (SP), Tonkens (GL), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Wijn (CDA), Dijksma (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Van der Hoeven (CDA), Sterk (CDA), De Vries (VVD), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Grave (VVD), Van der Ham (D66), Örgü (VVD), Van Beek (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF) en Adelmund (PvdA).

Naar boven