Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 28828 nr. 74 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 28828 nr. 74 |
Vastgesteld 2 december 2014
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de brief van 30 september 2014 inzake het geactualiseerd samenwerkingsprotocol Centraal Selectieoverleg Zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 73).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 december 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Vraag 1:
Is met het aangepaste samenwerkingsprotocol glashelder voor alle partijen hoe om te gaan met alle zaken, ongeacht de eventuele samenloop van de rollen van verschillende partijen?
Antwoord vraag 1:
Ja.
Vraag 2:
Hoe wordt gewaarborgd dat dit protocol ook daadwerkelijk wordt nageleefd door de betrokken partijen? Wat is de sanctie van het niet-naleven van dit protocol door een van de betrokken partijen?
Vraag 11:
Wie houdt toezicht op de naleving van het protocol?
Vraag 12:
Wie kan samenwerking afdwingen als die niet goed verloopt, of niet plaatsvindt?
Antwoord op vragen 2, 11 en 12:
De bij het CSO Zorg aangesloten partijen zien gezamenlijk toe op het nakomen van de afspraken uit het geactualiseerde samenwerkingsprotocol, en spreken elkaar hier indien nodig op aan.
Vraag 3:
Het woord «samenloop» wat in de vorige versie van het protocol nog veelvuldig voorkwam, komt in deze versie in het geheel niet meer voor. Wat is hiervan de reden?
Antwoord vraag 3:
Het betreft een redactionele wijziging. De bij het CSO Zorg aangesloten partijen hebben ervoor gekozen om aan te sluiten bij de tekst van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het geactualiseerde samenwerkingsprotocol wordt daarom gesproken over «overtredingen die zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk kunnen worden gesanctioneerd.»
Vraag 4:
Is de Minister van mening dat de casus Antonius, met dit protocol, wel aangemeld zou zijn voor behandeling bij het Centraal Selectieoverleg Zorg (CSO Zorg) zodat het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (FP) hierover had kunnen oordelen?
Vraag 43:
Is de Minister van mening dat, indien de casus Antonius Ziekenhuis langs artikel 4.2.a gelegd wordt, deze aangemeld zou worden voor behandeling in het CSO Zorg?
Antwoord op de vragen 4 en 43:
Dit betreft een hypothetische situatie, want de casus van het Sint Antonius Ziekenhuis is behandeld onder het oude protocol. In artikel 4 lid 2 onder b van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol is door de bij het CSO Zorg aangesloten partijen opgenomen dat gedragingen waarvoor de toezichthouder voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen en die tevens strafrechtelijk kunnen worden gesanctioneerd, in het CSO Zorg worden voorgelegd aan het Functioneel Parket. Ten overvloede zij hier opgemerkt dat onder het oude protocol de Sint Antonius zaak sinds november 2012 in ieder TPO/CSO aan de orde is geweest, eerst in anonieme zin («een ziekenhuis») en vanaf januari 2013 in specifieke zin («het Sint Antonius»). Dit is steeds gebeurd door de voortgang van het proces van het toezichtsonderzoek te bespreken. De NZa heeft in januari 2013 laten weten dat het, aan de hand van enkele signalen, een brede interventiestrategie binnen de ziekenhuisbranche zou gaan uitzetten. Dit met het doel de ziekenhuizen te bewegen tot correct declaratiegedag. De NZa heeft toen aangegeven dat één van de toezichtsonderzoeken het Sint Antonius Ziekenhuis betrof.1
Vraag 5:
Hoe wordt voorkomen dat de betrokken partijen, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat heeft gedaan in de Antonius casus, tot een eigen afweging komen en zelf kunnen bepalen om zaken al dan niet aan te melden bij het CSO Zorg?
Antwoord vraag 5:
Het geactualiseerde samenwerkingsprotocol bevat heldere criteria op basis waarvan een vermoedelijke overtreding van wetgeving binnen de gezondheidszorg door één van de partijen in het CSO Zorg aan het Functioneel Parket wordt voorgelegd.
Vraag 6:
Hoe wordt door het CSO Zorg omgegaan met onduidelijke regelgeving die door de toezichthouders zelf is opgesteld? Kan onduidelijk regelgeving er toe leiden dat gedragingen niet worden aangemeld bij het CSO Zorg? Zo ja, wat impliceert dit voor de door de toezichthouders opgestelde regelgeving?
Antwoord vraag 6:
Diverse van de bij het CSO Zorg aangesloten partijen stellen beleidsregels op over de uitoefening van hun bevoegdheden. Zo stelt de NZa tarieven en prestaties vast in de zorg. Om te borgen dat dergelijke beleidsregels in de praktijk uitvoerbaar zijn voor professionals in de zorg, worden ze tevoren in de zogeheten NZa-adviescommissies geconsulteerd bij veldpartijen, waarbij aandacht wordt besteed aan zowel de beleidsmatige als technische aspecten. Vanzelfsprekend zal de toezichthouder bij een gebleken onduidelijkheid omtrent regelgeving die door hemzelf is opgesteld, deze verduidelijken.
Vraag 7:
Is het waar dat de NZa de boete aan het Antonius Ziekenhuis na protest van ziekenhuis en onderzoekers is verlaagd?
Antwoord vraag 7:
Het boetebesluit alsmede delen van het boeterapport in de casus van het Sint Antonius Ziekenhuis zijn openbaar gemaakt.2 In het boetebesluit gaat de toezichthouder uitvoerig in op de vaststelling van de boetehoogte. De NZa noemt diverse gronden die in deze zaak tot een verlaging van de boete hebben geleid, zoals het feit dat het ziekenhuis uit eigen beweging schoon schip heeft gemaakt, maatregelen heeft genomen om toekomstige overtredingen tegen te gaan en te hoge declaraties terugbetaalt. Op grond van het informatiestatuut tussen VWS en de NZa3, kan de Minister van VWS niet beschikken over concrete zaaksinformatie, zoals gespreksverslagen of andere stukken die onderdeel uitmaken van het onderzoeksdossier en niet zelf al door de toezichthouder openbaar zijn gemaakt. Het is bij de Minister van VWS niet bekend op welke wijze de gesprekken tussen medewerkers van de NZa en het Antonius ziekenhuis zijn verlopen.
Vraag 8:
Is de werkwijze die in dit geactualiseerde samenwerkingsprotocol staat, ook de werkwijze die in de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden? Is dit de werkwijze zoals die rond de casus van het Antonius Ziekenhuis is gevolgd?
Vraag 13:
Op welke punten wijkt het nieuwe protocol af van het oude protocol, en waarom is daartoe besloten?
Vraag 16:
Hoe gaan de partijen van het CSO Zorg om met «gegroeide praktijk»?
Antwoord op de vragen 8, 13 en 16:
Het geactualiseerde samenwerkingsprotocol wijkt op een aantal punten af van het oude protocol. Zo is het oude protocol aangepast aan de praktijk dat er in plaats van een tripartiteoverleg nu een Centraal selectieoverleg Zorg (CSO Zorg) is waaraan niet alleen de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), het Openbaar Ministerie / Functioneel Parket en de NZa deelnemen, maar ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). In het geactualiseerde samenwerkingsprotocol zijn criteria opgenomen voor het voorleggen van zaken in het CSO Zorg. Ook is in het geactualiseerde samenwerkingsprotocol een informatieoverleg opgenomen, en is opgenomen dat zaken in het CSO Zorg worden voorgelegd met gebruikmaking van een vast sjabloon.
De wijzigingen zijn deels aangebracht om de onder het oude protocol in de praktijk gegroeide werkwijze vast te leggen, en deels vanuit het perspectief van een versterking van de gezamenlijke aanpak, en het streven om met alle partijen gezamenlijk de normnaleving te bevorderen.
Vraag 9:
Is dit samenwerkingsprotocol nog in concept? Zo ja, wanneer wordt deze formeel vastgesteld en in de Staatscourant gepubliceerd?
Antwoord vraag 9:
Het geactualiseerde samenwerkingsprotocol dat u op 30 september jl. heeft ontvangen is door de bij het CSO Zorg aangesloten partijen vastgesteld. Het geactualiseerde samenwerkingsprotocol protocol is op 30 september 2014 in de Staatscourant gepubliceerd.4
Vraag 10:
Wanneer leent een zaak zich meer voor bestuursrechtelijke handhaving, dan voor strafrechtelijke handhaving, wanneer een overtreding zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk kan worden afgedaan?
Antwoord vraag 10:
De criteria die in het kader van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol door de bij het CSO Zorg aangesloten partijen worden gehanteerd bij de afweging of een zaak zich meer leent voor bestuursrechtelijke handhaving dan voor strafrechtelijke handhaving zijn opgenomen in artikel 4 lid 2 onder a en artikel 4 lid 4 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol.
Vraag 14:
Klopt het dat de NZa bij het interne onderzoek bij het Antonius Ziekenhuis betrokken is geweest bij de benoeming van Voetelink en Bruggeman en dat zij heeft meegekeken met het gehele onderzoek?
Antwoord vraag 14:
Op pagina 8 tot en met 10 van het deels openbaar gemaakte boeterapport en pagina 6 tot en met 9 van het openbaar gemaakte boetebesluit licht de NZa het onderzoeksproces toe. Daaruit komt naar voren dat de bevindingen van de onderzoekers Bruggeman en Voetelink, zoals vastgelegd in het rapport, door de NZa zijn geverifieerd. Ook hebben op verzoek van de NZa de belangrijkste zorgverzekeraars de aannemelijkheid van het rapport Bruggeman en Voetelink getoetst aan de hand van eigen controles en onderzoek. Uit het boeterapport en het boetebesluit blijkt niet dat de NZa enige betrokkenheid heeft gehad bij de benoeming van de onderzoekers.
Vraag 15:
Er wordt verwezen naar ketensamenwerking, welke betreft dat?
Antwoord vraag 15:
De bij het CSO Zorg aangesloten partijen kunnen besluiten om te komen tot een gezamenlijke interventiestrategie, waarbij bijvoorbeeld ten aanzien van een specifiek thema afspraken gemaakt worden over de inzet van de verschillende betrokken partijen.
Vraag 17:
Wanneer een overtreding een strafbaar feit is moet deze aan de officier van justitie (OvJ) worden voorgelegd, tenzij anders is overeengekomen. Welke situaties vallen er onder «tenzij anders is overeengekomen» en dient hierover overleg te hebben plaatsgevonden tussen de OvJ en het bestuursorgaan?
Vraag 18:
Welke redenen zouden er kunnen zijn om een strafbaar feit niet voor te leggen aan de officier van justitie?
Vraag 31:
Is het volgens het huidige protocol mogelijk dat de toezichthouder, zonder enig overleg met het Openbaar Ministerie, zelfstandig bepaalt dat een zaak niet wordt doorgeleid aan het CSO Zorg, omdat die vindt dat niet sprake is van opzettelijk handelen?
Antwoord op de vragen 17, 18 en 31:
De bij het CSO Zorg aangesloten partijen hebben in het geactualiseerde samenwerkingsprotocol vastgelegd onder welke criteria één van de partijen een vermoedelijke overtreding van wetgeving binnen de gezondheidszorg in het CSO Zorg aan het Functioneel Parket voorlegt. Indien niet aan deze criteria wordt voldaan, hoeft een vermoedelijke overtreding niet in het CSO Zorg aan het Functioneel Parket te worden voorgelegd.
Vraag 19:
Onderdeel k. Is het niet zinvol om «schriftelijk» toe te voegen? Dus: «tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.»
Antwoord vraag 19:
Het betreft hier een samenwerkingsprotocol van de bij het CSO Zorg aangesloten partijen dat zij gezamenlijk hebben opgesteld. Ik respecteer de eigen verantwoordelijkheid en professionaliteit van de partijen en treed derhalve niet in de precieze formulering van het samenwerkingsprotocol.
Vraag 20:
Onderdeel l. Waarom 13 weken? Waar is dit op gebaseerd? Is de werkdruk van het Openbaar Ministerie (OM) hierin meegenomen?
Antwoord vraag 20:
De termijn van 13 weken sluit aan bij de termijn zoals genoemd in artikel 5:44 van de Algemene Wet Bestuursrecht. De werkdruk van het Openbaar Ministerie is hierbij geen overweging geweest.
Vraag 21:
In het informatieoverleg wordt gesproken over mogelijk betekenisvolle zaken. Wat is de definitie van «betekenisvolle zaken»? Is er sprake van een betekenisvolle zaak wanneer sprake lijkt te zijn van één van de genoemde zaken in artikel 4 lid 2a, of dienen meerdere aspecten aan de orde te zijn?
Vraag 24:
Wat wordt verstaan onder «mogelijk betekenisvolle zaken»? Kunnen hiervan voorbeelden worden gegeven?
Vraag 27:
Wie bepaalt wat betekenisvolle zaken zijn zoals benoemd in artikel 3?
Vraag 34
Is een «betekenisvolle zaak» (artikel 3), hetzelfde als een «betekenisvolle overtreding» (artikel 4)? Zo ja, waarom is er dan gekozen voor een verschillende typering? Zo nee, waarin verschillen deze?
Antwoord op de vragen 21, 24, 27 en 34:
Het informatieoverleg zoals genoemd in artikel 3 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol heeft onder meer tot doel het delen van nieuwe signalen en ontwikkelingen, nog voordat er een concreet vermoeden van een strafbaar feit /concreet vermoeden van een overtreding van gezondheidszorgwetgeving is gerezen. Om die reden wordt gesproken van een mogelijk betekenisvolle zaak. Het is aan de bij het informatieoverleg aangesloten partijen om te bepalen of sprake is van een mogelijk betekenisvolle zaak.
In artikel 4 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol worden de schendingen van gezondheidswetgeving benoemd die partijen in het CSO Zorg voorleggen aan het Functioneel Parket. Omdat hier sprake is van een opsomming van schendingen, wordt in artikel 4 in tegenstelling tot in artikel 3 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol niet gesproken van een betekenisvolle «zaak», maar van een betekenisvolle «overtreding».
Over het algemeen zal bij een betekenisvolle zaak / overtreding sprake zijn van opzettelijk handelen. Of het een betekenisvolle zaak betreft die voorgelegd wordt in het CSO Zorg wordt daarnaast ook bepaald aan de hand van in artikel 4 lid 2 onder a van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol genoemde criteria. Deze criteria zijn niet limitatief en niet cumulatief; de bij het CSO Zorg aangesloten partijen behouden derhalve vrijheid en een eigen verantwoordelijkheid om ook andere, volgens hen betekenisvolle, zaken voor te leggen.
Vraag 22:
Wie bepaalt of een zaak of ontwikkeling voor het functioneren van andere partijen binnen dit overleg van belang kan zijn?
Vraag 29:
Naar aanleiding van artikel 2. Wanneer is een zaak voor elkaars functioneren van belang? Is dit niet een vaag begrip? Kan dit niet specifieker worden omschreven?
Antwoord op de vragen 22 en 29:
De bij het CSO Zorg aangesloten partijen bepalen of een zaak of ontwikkeling op basis van de in het samenwerkingsprotocol genoemde criteria voor de andere partijen relevant kan zijn. Het betreft hier een samenwerkingsprotocol van de bij het CSO Zorg aangesloten partijen, dat zij in gezamenlijkheid hebben opgesteld. Ik respecteer de eigen verantwoordelijkheid en professionaliteit van de partijen en treed derhalve niet in de precieze formulering van het samenwerkingsprotocol.
Vraag 23:
In hoeverre nemen dezelfde personen van de verschillende betrokken organisaties deel aan het maandelijks informatieoverleg?
Antwoord vraag 23:
Aan het maandelijkse informatieoverleg nemen in principe vaste vertegenwoordigers van de bij het CSO Zorg aangesloten partijen deel.
Vraag 25:
Kunnen voorbeelden worden gegeven van «nieuwe signalen en ontwikkelingen»?
Antwoord vraag 25:
Het zou bijvoorbeeld kunnen gaan om de ontwikkeling van nieuwe of aangepaste werkwijzen bij het plegen van fraude in de zorg.
Vraag 26:
Wat is het verschil tussen voorleggen en bespreken?
Antwoord vraag 26:
In het informatieoverleg bespreken de bij het CSO Zorg aangesloten partijen in een vroege fase mogelijk betekenisvolle zaken. Er hoeft dan nog geen concreet vermoeden van een strafbaar feit /concreet vermoeden van een overtreding van gezondheidszorgwetgeving te zijn gerezen. Er is sprake van voorleggen als één van de partijen een vermoedelijke overtreding van wetgeving binnen de gezondheidszorg in het CSO Zorg volgens het vastgestelde sjabloon voorlegt aan het Functioneel Parket.
Vraag 28:
In artikel 3 staat dat in een informatieoverleg informatie uit strafrechtelijke of bestuursrechtelijke onderzoeken wordt gedeeld. Op welke momenten is de casus van het Antonius Ziekenhuis in dit informatieoverleg besproken?
Antwoord vraag 28:
Het geactualiseerde samenwerkingsprotocol, inclusief het in artikel 3 genoemde informatieoverleg, was niet van toepassing op de casus van het Sint Antonius Ziekenhuis: toen was immers het oude protocol nog van toepassing. Voor de momenten waarop de casus van het Sint Antonius Ziekenhuis onder het oude protocol aan de orde is geweest in het TPO/CSO verwijs ik u naar het antwoord op vragen 4 en 43.
Vraag 30:
Kan worden aangegeven of er in het informatieoverleg een concreet wegingsmoment is waarbij de toezichthouder en het Openbaar Ministerie samen bepalen of een zaak bestuurlijk dan wel strafrechtelijk verder onderzocht moet worden?
Vraag 32:
Kan worden aangegeven op welk moment het Openbaar Ministerie precies voor het eerst betrokken wordt bij het wegingsmoment en is dat voor of nadat de NZa heeft besloten dat een zaak bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk kan worden afgedaan?
Antwoord op de vragen 30 en 32:
Er is in het informatieoverleg geen concreet wegingsmoment waarbij de toezichthouder en het Openbaar Ministerie samen bepalen of een zaak bestuurlijk dan wel strafrechtelijk verder onderzocht moet worden. Indien besloten wordt om een zaak in het CSO Zorg voor te leggen aan het Functioneel Parket, beslist het Functioneel Parket op basis van artikel 4 lid 4 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol na afstemming in het CSO Zorg of het in de in het CSO Zorg voorgelegde zaak een strafrechtelijk onderzoek zal instellen.
Vraag 33:
Wordt het Openbaar Ministerie geïnformeerd indien de NZa tot het oordeel komt dat een zaak alleen bestuursrechtelijke afdoening behoeft? Zo nee, waarom niet?
Antwoord vraag 33:
De bij het CSO Zorg aangesloten partijen zijn op basis van artikel 2 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol gehouden elkaar over en weer te informeren over zaken en ontwikkelingen die voor elkaars functioneren van belang kunnen zijn. Het is aan de aangesloten partijen, in dit geval de NZa, om deze afweging te maken. Gedragingen waarvoor de toezichthouder voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen en die tevens strafrechtelijk kunnen worden gesanctioneerd worden op basis van artikel 4 lid 2 onder b van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol in het CSO Zorg aan het Functioneel Parket voorgelegd.
Vraag 35:
Wie wordt bedoeld met «de toezichthouder» in artikelen 4.4, 4.5, 5.3, 6.2, 12? Waarom is «toezichthouder» niet nader benoemd onder artikel 1 (definities)?
Antwoord vraag 35:
Met de toezichthouder wordt in het geactualiseerde samenwerkingsprotocol gedoeld op de toezichthoudende organisaties die zijn aangesloten bij het CSO Zorg. Het betreft hier een samenwerkingsprotocol van de bij het CSO Zorg aangesloten partijen, dat zij gezamenlijk hebben opgesteld. Ik respecteer de eigen verantwoordelijkheid en professionaliteit van de partijen en treed derhalve niet in de precieze formulering van het samenwerkingsprotocol.
Vraag 36:
Worden de voorgelegde zaken gearchiveerd door het CSO Zorg?
Vraag 37:
Wordt de motivatie van het FP, om voorgelegde zaken al dan niet af te doen via het bestuursrecht dan wel het strafrecht, vastgelegd in het verslag van het CSO Zorg?
Antwoord op de vragen 36 en 37:
Hetgeen besproken wordt in het CSO Zorg wordt op basis van artikel 4 lid 6 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol in een verslag vastgelegd. In het verslag wordt onder meer de genomen beslissing naar aanleiding van een voorgelegde casus duidelijk gemotiveerd vastgelegd. Tijdens het daaropvolgende CSO Zorg wordt het definitieve verslag vastgesteld. Tevens stellen de toezichthouders en het Functioneel Parket op basis van artikel 12 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol jaarlijks ten behoeve van het in het geactualiseerde samenwerkingsprotocol genoemde Bestuurlijk overleg een overzicht op van lopende zaken, de genomen afdoeningsbeslissingen en de resultaten daarvan.
Vraag 38:
Hoe komt het FP tot zijn beslissing om al dan niet een strafrechtelijk onderzoek in te stellen? Is dit een beslissing die zij geheel zelfstandig kunnen maken?
Vraag 39:
Maakt de bepaling dat alleen het FP over kan gaan tot een strafrechtelijk onderzoek, dat geen van de andere betrokken partijen hierop invloed uit kan oefenen?
Vraag 61:
In artikel 4.4 staat dat het FP uiteindelijk besluit of er een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld. Hoe verhoudt dit zich tot de beleidsvrijheid in dezen van de NZa, zoals genoemd door de Minister in antwoord op vraag 11 in Kamerstuk 28 828, nr. 63?
Antwoord op de vragen 38, 39 en 61:
De NZa heeft bij het bepalen van het inzetten van het beschikbare handhavingsinstrumentarium beleidsruimte. In het geactualiseerde samenwerkingsprotocol is opgenomen op basis van welke criteria één van de partijen, waaronder de NZa, een vermoedelijke overtreding van wetgeving binnen de gezondheidszorg in het CSO Zorg voorlegt aan het Functioneel Parket, opdat het Functioneel Parket kan besluiten of zij strafrechtelijk onderzoek instelt. Na afstemming in het CSO Zorg beslist het Functioneel Parket op basis van artikel 4 lid 4 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol, gelet op de criteria genoemd onder artikel 4 lid 2 onder a van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol en de effectiviteit van de inzet van strafrecht dan wel bestuursrecht, of het in de in het CSO Zorg voorgelegde zaken een strafrechtelijk onderzoek zal instellen. Het Functioneel Parket neemt die beslissing -na afstemming in het CSO Zorg- zelfstandig op grond van artikel 124 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, dat het Openbaar Ministerie belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
Vraag 40:
Wat wordt verstaan onder «betekenisvolle overtredingen»? Kunnen voorbeelden hiervan geven worden?
Vraag 41:
Wordt er met artikel 4.2.a. bedoeld dat er wanneer er geen sprake is van opzet, betrokken partijen zaken niet voor hoeven te leggen bij het CSO Zorg?
Vraag 42:
Kan een overtreding betekenisvol zijn indien er geen sprake is van opzet?
Vraag 44:
Dient artikel 4.2.a zo uitgelegd te worden dat, indien er niet aan alle eisen onder a. wordt voldaan, de schendingen van de gezondheidszorgwetgeving niet voorgelegd hoeven te worden aan het FP?
Vraag 46:
Kunnen partijen ook gedragingen voorleggen aan het CSO Zorg die niet onder artikel 4.2.a, 4.2.b, of 4.2.c vallen?
Vraag 47:
Zijn de benoemde schendingen die opgesomd staan onder 4.2.a apart reden om voorgelegd te worden, of moet een schending aan alle genoemde punten onder 4.2.a voldoen?
Vraag 48:
Wat is een betekenisvolle overtreding (artikel 4.2.a) precies?
Vraag 49:
Wie beslist of een overtreding betekenisvol is (artikel 4.2.a) is?
Vraag 54:
Betekent artikel 4.2.a dat een zaak naast betekenisvol, ook aan de andere punten moet worden voldaan, of is het of/of?
Vraag 62:
Kunt u een definitie geven van «betekenisvolle zaken»?
Antwoord op de vragen 40, 41, 42 en 44, 46, 47, 48, 49, 54 en 62:
Zie ook het antwoord op vraag 21, 24, 27 en 34. Over het algemeen zal bij een betekenisvolle zaak / overtreding sprake zijn van opzettelijk handelen. Of het een betekenisvolle zaak betreft die voorgelegd wordt in het CSO Zorg wordt daarnaast ook bepaald aan de hand van in artikel 4 lid 2 onder a van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol genoemde criteria. Deze criteria zijn niet limitatief en niet cumulatief; de bij het CSO Zorg aangesloten partijen behouden derhalve vrijheid en een eigen verantwoordelijkheid om ook andere, volgens hen betekenisvolle, zaken voor te leggen.
Vraag 45:
Waarom is in artikel 4.3.b opgenomen dat de toezichthouder voornemens dient te zijn een boete op te leggen? Waarom is er niet voor gekozen om alle gedragingen die zowel bestuursrechtelijk als stafrechtelijk kunnen worden afgedaan, te allen tijde, voor te leggen aan het CSO Zorg?
Antwoord vraag 45:
Ik begrijp de vraag zo, dat gedoeld wordt op de in artikel 4 lid 2 onder b van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol opgenomen bepaling dat de bij het CSO Zorg aangesloten partijen gedragingen waarvoor de toezichthouder voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen en die tevens strafrechtelijk kunnen worden gesanctioneerd in het CSO Zorg voorleggen aan het Functioneel Parket. Op basis van artikel 4 lid 4 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol beslist het Functioneel Parket, na afstemming in het CSO Zorg, gelet op de criteria genoemd onder artikel 4 lid 2 onder a van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol en de effectiviteit van de inzet van strafrecht dan wel bestuursrecht, of het in de in het CSO Zorg voorgelegde strafrechtelijk onderzoek instelt dan wel afziet van strafvervolging of toepassing van artikel 74 Wetboek van Strafrecht.
Binnen het CSO Zorg is met het oog op een effectieve inzet gekozen voor het uitgangspunt dat inzet van strafrecht in beginsel plaatsvindt in betekenisvolle zaken. In artikel 4 lid 2 onder a van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol is om die reden opgenomen dat betekenisvolle overtredingen van gezondheidszorgwetgeving in het CSO Zorg aan het Functioneel Parket worden voorgelegd. Daarnaast is ervoor gekozen om ook in het geactualiseerde samenwerkingsprotocol op te nemen dat gedragingen waarvoor de toezichthouder voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen en die tevens strafrechtelijk kunnen worden gesanctioneerd in het CSO Zorg worden voorgelegd aan het Functioneel Parket. De ratio hierachter is dat na het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van artikel 243 van het Wetboek van Strafvordering geen strafrechtelijke vervolging meer mogelijk is.
Vraag 50:
Is uit artikel 4.2.b af te leiden dat de NZa beslist welke gedragingen voorgelegd worden aan het FP?
Vraag 60:
In artikel 4.2.b staat dat gedragingen waarvoor de toezichthouder voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen en die tevens strafrechtelijk kunnen worden gesanctioneerd worden voorgelegd aan het CSO Zorg. Betekent dit dat als een dergelijke gedraging voorgelegd wordt, vervolgens in het CSO Zorg besproken wordt of hier een bestuurlijk, of strafrechtelijk gehandeld wordt?
Antwoord op de vragen 50 en 60:
Artikel 4 lid 2 onder b van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol bepaalt dat gedragingen waarvoor de toezichthouder voornemens is een bestuurlijke boete op te leggen en die tevens strafrechtelijk kunnen worden gesanctioneerd in het CSO Zorg worden voorgelegd aan het Functioneel Parket. Het is aan de betrokken toezichthouder tot dat voornemen te komen. Vervolgens beslist het Functioneel Parket op basis van artikel 4 lid 4 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol na afstemming in het CSO Zorg of het in de in het CSO Zorg voorgelegde zaken strafrechtelijk onderzoek instelt dan wel afziet van strafvervolging of toepassing van artikel 74 Wetboek van Strafrecht. In het geval dat afgezien wordt van strafvervolging of toepassing van artikel 74 Wetboek van Strafrecht beslist op basis van artikel 4 lid 5 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol de toezichthouder, onder wiens bevoegdheden de betreffende zaak valt, of zij in de voorgelegde zaken bestuursrechtelijk zal handhaven.
Vraag 51:
Wat gebeurt er met gedragingen als gemeld in artikel 4.2.c? Aan welke gedragingen moet gedacht worden?
Antwoord vraag 51:
De gedragingen genoemd in artikel 4 lid 2 onder c van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol worden in het CSO Zorg voorgelegd aan het Functioneel Parket. Na afstemming in het CSO Zorg beslist het Functioneel Parket of het in de in het CSO Zorg voorgelegde zaak een strafrechtelijk onderzoek zal instellen. De bepaling is in het geactualiseerde samenwerkingsprotocol opgenomen met het oog op vermoedens van commune strafbare feiten binnen het zorgstelsel, zoals bijvoorbeeld PGB fraude.
Vraag 52:
Worden gedragingen als gemeld onder 4.2.c gemeld aan de wetgever?
Antwoord vraag 52:
Individuele gedragingen worden niet gemeld aan de wetgever. Wel worden door toezichthouders en opsporingsdiensten regelmatig bestuurlijke signalen opgesteld, waarmee zij het bestuur informeren over de ontwikkeling van nieuwe of aangepaste werkwijzen bij het plegen van fraude in de zorg en andere trends.
Vraag 53:
Waarom wordt afgeweken van de Algemene Wet Bestuursrecht waarin wordt gesteld dat alle overtredingen die ook strafrechtelijk vervolgd kunnen worden, moeten worden voorgelegd?
Antwoord vraag 53:
Artikel 5:44 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat indien een overtreding tevens een strafbaar feit is, deze door het bestuursorgaan (toezichthouder) aan de officier van justitie moet worden voorgelegd, tenzij anders is overeengekomen. Er wordt dus niet afgeweken van de Algemene wet bestuursrecht.
Vraag 55:
Is het sjabloon al ontwikkeld en hoe ziet dat eruit (artikel 4.3)
Vraag 57:
Is het «sjabloon» waar in artikel 4.3 over gesproken wordt, vergelijkbaar met de «matrix» die in het oude (concept-)samenwerkingsprotocol stond?
Vraag 58:
Is het bestaan van het sjabloon gebaseerd op een bepaling volgend uit de WMG?
Antwoord op de vragen 55, 57 en 58:
Het sjabloon dat is vermeld in artikel 4 lid 3 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol is reeds ontwikkeld en is gebaseerd op de binnen het Openbaar Ministerie ontwikkelde werkprocessen. Het sjabloon is niet vergelijkbaar met de matrix die in het oude protocol vermeld stond.
Vraag 56:
Wie stelt vast dat een overtreding bewust is?
Antwoord vraag 56:
De partij die overweegt een zaak in het CSO Zorg voor te leggen aan het Functioneel Parket betrekt bij die overweging op basis van artikel 4 lid 2 onder a van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol onder meer de mate van bewust en calculerend gedrag. Indien een overtreding wordt voorgelegd in het CSO Zorg wordt de mate van bewust en calculerend gedrag op basis van artikel 4 lid 4 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol, na afstemming in het CSO Zorg, ook door het Functioneel Parket betrokken bij de beslissing of het Functioneel Parket in de in het CSO Zorg voorgelegde zaak een strafrechtelijk onderzoek zal instellen.
Vraag 59:
Is er in de casus van het Antonius Ziekenhuis gebruik gemaakt van een ingevuld sjabloon dat voorafgaand aan het CSO Zorg dient te worden ingebracht?
Antwoord vraag 59:
De casus van het Sint Antonius Ziekenhuis is behandeld onder het oude protocol. Daarin was het nu ontwikkelde sjabloon nog niet opgenomen.
Vraag 63:
Welke juridische kennis heeft de NZa om te bepalen of iets ook strafrechtelijk vervolgd kan worden?
Vraag 64:
Welke middelen, expertise en bevoegdheden heeft de NZa om te bepalen of een overtreding moet worden voorgelegd of niet?
Antwoord op de vragen 63 en 64:
De medewerkers van de NZa beschikken over voldoende kennis en ervaring om de criteria uit het geactualiseerde samenwerkingsprotocol te kunnen toepassen, en daarmee om te bepalen of een vermoedelijke overtreding in het CSO Zorg moet worden voorgelegd aan het Functioneel Parket. Na afstemming in het CSO Zorg beslist het Functioneel Parket of het in de in het CSO Zorg voorgelegde zaken een strafrechtelijk onderzoek zal instellen.
Vraag 65:
Wanneer is sprake van een urgente situatie? Is dit aan de beoordeling van de toezichthouder of andere betrokken partij om dat te bepalen, of dient hierbij aan voorwaarden te worden voldaan?
Vraag 66:
In het geval van een urgente situatie is het aan betrokken partijen om elkaar te informeren. Is hierbij dus geen sprake van afstemming?
Vraag 67:
In het geval van een urgente situatie is het aan betrokken partijen om elkaar te informeren. In welke gevallen dient overgegaan te worden tot het houden van een ad hoc CSO Zorg?
Vraag 68:
In het geval van een urgente situatie is het aan betrokken partijen om elkaar te informeren. Is het in deze «urgente» situaties mogelijk voor de betrokken partij om actie te ondernemen bijvoorbeeld een boete op te leggen, zonder de reactie van de overige betrokken partijen af te wachten?
Vraag 69:
In het geval van een urgente situatie is het aan betrokken partijen om elkaar te informeren. Vervallen alle overige afspraken in het samenwerkingsprotocol zodra er sprake is van een urgente situatie?
Vraag 70:
In het geval van een urgente situatie is het aan betrokken partijen om elkaar te informeren. Wat gebeurt er in het geval dat de betrokken partijen het niet eens zijn met de koers van de partij die wil handelen in de urgente situatie, kunnen zij deze koers nog bijstellen?
Vraag 71:
In het geval van een urgente situatie is het aan betrokken partijen om elkaar te informeren. Wat gebeurt er in het geval dat een partij gehandeld heeft in een urgente situatie, en de overige partijen het niet eens zijn met genomen actie, maar deze actie al in gang is gezet?
Vraag 74:
Wat wordt precies verstaan onder een urgente situatie? Kunnen hiervan voorbeelden worden gegeven?
Vraag 78:
Naar aanleiding van artikel 5. Wanneer is er sprake van een urgente situatie? Het begrip «urgent» kan verschillend uitgelegd worden door verschillende partijen. Is het niet beter om vage begrippen te vermijden en specifieker te omschrijven wanneer afstemming niet kan wachten?
Antwoord op de vragen 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 74 en 78:
Er is sprake van een urgente situatie indien in een bepaalde zaak het treffen van enige maatregel van handhaving niet op afstemming in het eerstvolgende CSO Zorg kan wachten, dan wel indien in een bepaalde zaak het instellen van een onderzoek niet op afstemming in het eerstvolgende CSO Zorg kan wachten. Er hoeft dan niet tot het eerstvolgende CSO Zorg gewacht te worden. Wel dienen op basis van artikel 5 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol de desbetreffende partijen in een urgente situatie elkaar hier onverwijld over te informeren met het oog op een snelle besluitvorming omtrent de wijze van afdoening dan wel met het oog op een snelle besluitvorming omtrent het instellen van een onderzoek. Het kan daarbij één of meerdere van de bij het CSO Zorg aangesloten partijen betreffen. Uit het bepaalde in artikel 5 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol volgt dat door één partij bijvoorbeeld geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd zonder de reactie van de benaderde partij(en) af te wachten. De overige afspraken uit het geactualiseerde samenwerkingsprotocol blijven van kracht. Er wordt overgegaan tot het houden van een ad hoc CSO Zorg indien dit naar het oordeel van de betrokken partijen opportuun is.
Het betreft hier een samenwerkingsprotocol van de samenwerkende partijen in het CSO Zorg dat zij gezamenlijk hebben opgesteld. Ik respecteer de eigen verantwoordelijkheid en professionaliteit van de partijen en treed derhalve niet in de precieze formulering van het samenwerkingsprotocol.
Vraag 72:
Kan uiteen worden gezet hoe alle deelnemende partijen op de hoogte worden gehouden betreffende de stand van zaken van de lopende onderzoeken?
Antwoord vraag 72:
De stand van zaken van de lopende onderzoeken wordt door de deelnemende partijen in het CSO Zorg gemeld. Hetgeen besproken wordt in het CSO Zorg wordt op basis van artikel 4 lid 6 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol in een verslag vastgelegd.
Vraag 73:
Is de toezichthouder uit artikel 4.5 verplicht om de andere partijen van het overleg te informeren over haar de beslissing om al dan niet bestuursrechtelijk te handhaven?
Antwoord vraag 73:
De partijen dienen elkaar op basis van artikel 6 lid 3 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol op de hoogte te houden van de stand van zaken van de lopende onderzoeken.
Vraag 75:
Waarom kan men besluiten een zaak die strafrechtelijk vervolgd kan worden bestuursrechtelijk af te doen, zoals vermeld wordt in artikel 4.5?
Antwoord vraag 75:
Op basis van artikel 4 lid 4 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol zijn de criteria genoemd onder artikel 4 lid 2 onder a van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol, en de effectiviteit van de inzet van strafrecht dan wel bestuursrecht van belang bij de afweging of het Functioneel Parket in de in het CSO Zorg voorgelegde zaken een strafrechtelijk onderzoek zal instellen. Het Functioneel Parket beslist na afstemming in het CSO Zorg of het in de in het CSO Zorg voorgelegde zaken strafrechtelijk onderzoek in zal stellen dan wel afziet van strafvervolging of toepassing van artikel 74 Wetboek van Strafrecht. Het besluit om af te zien van strafvervolging kan bijvoorbeeld genomen worden op grond van de overweging dat de inzet van het bestuursrecht in een concrete casus effectiever zal zijn. In het geval dat afgezien wordt van strafvervolging of toepassing van artikel 74 Wetboek van Strafrecht beslist de toezichthouder onder wiens bevoegdheden de betreffende zaak valt of zij in de voorgelegde zaken bestuursrechtelijk zal handhaven.
Vraag 76:
Wordt bij een zaak die bestuursrechtelijk wordt gehandhaafd, maar die ook strafrechtelijk vervolgd had kunnen worden, dit openbaar gemaakt?
Antwoord vraag 76:
Het gegeven dat een zaak die bestuursrechtelijk wordt gehandhaafd ook strafrechtelijk vervolgd had kunnen worden wordt niet openbaar gemaakt.
Vraag 77:
In artikel 4.4.b staat dat als er besloten wordt dat er afgezien wordt van strafvervolging, deze beslissing na afloop van het CSO Zorg schriftelijk bevestigd wordt. Is er een schriftelijke bevestiging van deze beslissing inzake de casus van het Antonius Ziekenhuis?
Antwoord vraag 77:
Het geactualiseerde samenwerkingsprotocol, inclusief het bepaalde in artikel 4 lid 4 onder b, was niet van toepassing op de casus van het Sint Antonius Ziekenhuis. Deze casus is behandeld onder het oude protocol.
Vraag 79:
Waarom kunnen sancties, die dan wel bestuurlijk, dan wel strafrechtelijk worden opgelegd zonder dat deze openbaar gemaakt worden (artikel 8)?
Antwoord vraag 79:
Artikel 8 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol heeft geen betrekking op het al dan niet openbaar maken van opgelegde sancties, maar op de gegevens die een toezichthouder en het Functioneel Parket van elkaar verkrijgen die niet in het proces-verbaal zijn opgenomen.
Vraag 80:
Welke consequenties heeft het voor een partij wanneer deze zijn medewerking aan dit protocol opzegt? Kunnen de betrokken partijen hier zelfstandig over beslissen?
Antwoord vraag 80:
Elke partij kan het protocol door middel van een schriftelijke mededeling aan alle partijen opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. Wanneer een partij het protocol opzegt, gelden de afspraken niet meer voor de desbetreffende partij. Wel blijft het protocol voor de overige partijen in stand voor zover de inhoud en de strekking ervan zich daartegen niet verzetten.
Vraag 81:
Partijen informeren elkaar en stemmen voor zover nodig af bij persmededelingen, onderzoeksresultaten of overige mededelingen. Wat houdt «voor zover nodig» in deze context in? Kan een partij overgaan tot het doen van deze mededelingen zonder de reactie van overige betrokken partijen af te wachten?
Antwoord vraag 81:
De invulling van het begrip «voor zover nodig» is aan de bij het CSO Zorg aangesloten partijen. Het informeren en afstemmen kan één of meerdere van de bij het CSO Zorg aangesloten partijen betreffen. Uit het bepaalde in artikel 9 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol kan worden afgeleid dat indien informeren of afstemmen nodig wordt geacht een partij niet zal overgaan tot het doen van mededelingen zonder de reactie van de benaderde partij(en) af te wachten.
Vraag 82:
Welke gevallen worden meegenomen in de rapportage t.b.v. het Bestuurlijk Overleg: alle zaken of alleen de zaken die al eerder aan de orde zijn geweest in het CSO Zorg?
Antwoord vraag 82:
Het op te stellen overzicht heeft betrekking op de zaken die in het CSO Zorg aan het Functioneel Parket zijn voorgelegd.
Vraag 83:
Indien er sprake is van onvoorziene omstandigheden treden de protocolpartijen in overleg en streven er naar om te beslissen in overeenstemming. Leidt dit vervolgens ook tot een aanpassing van het protocol, zodat dergelijke zaken in de daarop volgende toekomst niet langer onvoorzien zijn?
Antwoord vraag 83:
Elke partij bij het geactualiseerde samenwerkingsprotocol kan op basis van artikel 10 van het geactualiseerde samenwerkingsprotocol voorstellen indienen tot wijziging van het samenwerkingsprotocol. Ook een onvoorziene omstandigheid kan voor de aangesloten partijen aanleiding zijn een voorstel tot wijziging van het samenwerkingsprotocol in te dienen.
Het boetebesluit is openbaar gemaakt op de internetsite van de NZa, het boeterapport als bijlage bij de brief van de Minister van VWS d.d. 2 september 2014 (Kamerstuk 25 268, nr. 87).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28828-74.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.