28 824
Landelijk Kader Nederlandse Politie 2003–2006

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 april 2004

Op 10 maart 2004 heeft u van ons het rapport van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid getiteld «De politiële jeugdtaak «op weg naar volwassenheid»» mogen ontvangen (BZK-04-184). De Inspectie geeft in dit rapport de resultaten weer van het in 2003 door haar gehouden, afrondende onderzoek naar de politiële jeugdtaak.

In dit nieuwe onderzoek is vooral getoetst of, en hoe de aanbevelingen uit het eerdere rapport «Politiële jeugdtaak de kinderschoenen ontgroeid?» (TK 2000/2001, 26 345 nr. 58) van de toenmalige Inspectie voor de politie, hebben geleid tot maatregelen, en hoe het staat met de implementatie van deze maatregelen.

Het rapport «Politiële jeugdtaak de kinderschoenen ontgroeid?» verscheen in mei 2001 en bood een overwegend positief beeld ten aanzien van de hoofdvraag «... of en in hoeverre er sprake is van een kwantitatieve en kwalitatieve verbeterslag met betrekking tot de politiële jeugdtaak».

In deze brief zullen wij, na een korte beschouwing op de inhoud ingaan op het beleidsmatige vervolg op het rapport «De politiële jeugdtaak «op weg naar volwassenheid»».

Zoals wij reeds aangaven, heeft de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid door na te gaan wat er is gebeurd met de aanbevelingen uit het rapport uit 2001, onderzocht of er de afgelopen periode sprake is van een wezenlijke verbeterslag op het terrein van de politiële jeugdtaak.

Met instemming nemen wij kennis van de hoofdconclusie van de Inspectie dat het onderzoek heeft aangetoond dat er door de politie op het terrein van de jeugdtaak een wezenlijke verbeteringsslag is gemaakt. De Inspectie stelt vast dat het politieveld met voortvarendheid aan de slag is gegaan met de aanbevelingen uit het rapport «De politiële jeugdtaak, «de kinderschoenen ontgroeid»» uit 2001. De individuele korpsen hebben samen met het Landelijk Project Intensivering Politiële Jeugdtaak en met gebruik van de interregionale platforms de politiële jeugdtaak op diverse fronten intensief aangepakt. En als gevolg daarvan zijn in de afgelopen periode verscheidene concrete producten, zoals bijvoorbeeld een monitor politiële jeugdtaak, een format voor Criminaliteitsbeeldanalyse Jeugd, een Landelijk Overdrachtsformulier (LOF) en werkprocesbeschrijvingen tot stand gekomen en in de praktijk ingevoerd. Volgens de Inspectie vormen de eind 2000/begin 2001 gestarte bovenregionale overlegstructuren (interregionale platforms en landelijk platform) een belangrijke en gewaardeerde steun voor de deelnemende korpsen en zijn zij voor de ontwikkeling van de jeugdtaak, samen met het Landelijk Project Intensivering Politiële Jeugdtaak van de Raad van Hoofdcommissarissen van grote waarde.

Bij de constatering dat er belangrijke vorderingen zijn gemaakt ten opzichte van de situatie ten tijde van het vorige onderzoek tekent de Inspectie tegelijkertijd aan, dat nog niet geconcludeerd mag worden dat de jeugdtaak in de korpsen inmiddels voldoende is geborgd. De Inspectie geeft aan dat hoewel er tussen de korpsen sprake is van duidelijk verschillende stadia van ontwikkeling, over de gehele linie geconstateerd kan worden dat de politie met de ontwikkeling van haar jeugdtaak «nog op de weg naar volwassenheid is».

Voorts signaleert ze drie ontwikkelingen die van invloed zijn op deze verdere ontwikkeling van de jeugdtaak. Ten eerste noemt zij de mogelijke beëindiging van het Project Intensivering Politiële Jeugdtaak van de Raad van Hoofdcommissarissen. Dit project wordt door het politieveld gezien als een belangrijke motor voor verdere ontwikkeling van de jeugdtaak; de voorziene beëindiging in mei 2005 lijkt daarmee voor veel korpsen nog te vroeg te komen.

Verder wijst de Inspectie erop dat de korpsen van mening zijn dat het onderwijsaanbod van het LSOP, evenals ten tijde van het onderzoek uit 2001, niet (voldoende) tegemoet komt aan de opleidingsbehoeften. De Inspectie geeft aan dat er sprake is van een gepercipieerde discrepantie tussen de vraag van de korpsen en het aanbod van het LSOP.

Ook noemt de Inspectie het mogelijk vervallen van het specifieke oormerk van de Bijzondere Bijdrage Jeugdcriminaliteit (de zogenoemde «Bolkestein-gelden»). Het oormerk is volgens de Inspectie van groot belang geweest voor het op gang brengen van de intensivering en de verdere ontwikkeling van de jeugdtaak. Mede op grond van de rapportage uit 2001 is besloten dit oormerk te verlengen. Hoewel verscheidene activiteiten de borging van de jeugdtaak in de korpsen hebben bevorderd, leidt volgens de Inspectie het feit dat ontwikkelingen op het gebied van de jeugdtaak nog voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van de geoormerkte extra gelden tot de indruk dat de borging van de jeugdtaak nog niet volledig is.

De bevindingen van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid sterken ons in de gedachte dat met de verdere professionalisering van de politiële jeugdtaak een goede weg is ingeslagen. Tegelijkertijd zien we in de conclusie «dat de politie met de ontwikkeling van haar jeugdtaak «nog op de weg naar volwassenheid is»» een aanwijzing om het proces ter versterking van de jeugdtaak de komende jaren te continueren om zo de jeugdtaak verder te kunnen ontwikkelen en te borgen.

Om deze reden zullen wij de Raad van Hoofdcommissarissen vragen het Landelijk Project Intensivering Politiële jeugdtaak nog te verlengen tot en met 2006, zodat het Landelijk Project Intensivering Politiële Jeugdtaak ook de komende jaren een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de verdere borging van de politiële jeugdtaak.

In dit verband mag niet onvermeld blijven dat momenteel, in samenwerking met het Landelijk Project, binnen het Landelijk Platform Politiële Jeugdtaak verdere verbeterslagen worden voorbereid. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan verbetering van de werkprocessen «vroegsignalering en doorverwijzing», «de jeugdige verdachte», «aanpak overlastgevende jeugd en inventarisatie jeugdgroepen» en het werkproces«politie en schoolveiligheid».

In ieder geval zullen wij samen met het Landelijk Platform Politiële Jeugdtaak en het LSOP bezien hoe we met gerichte acties het door de Inspectie geconstateerde knelpunt – de gepercipieerde discrepantie tussen de vraag van de korpsen en het aanbod van het LSOP ten aanzien van het post-initiële jeugd-onderwijs – kunnen aanpakken.

Aanvullend op deze activiteiten zijn wij van mening dat de Bolkestein-gelden, in geoormerkte vorm, tot en met 2006 moeten worden voortgezet. De conclusies in het rapport van de Inspectie spreken wat dat betreft voor zich. De verlenging van deze markering tot en met het eind van deze kabinetsperiode wordt tevens gerechtvaardigd door de duidelijke prioriteit die het kabinet heeft gegeven aan de aanpak van de jeugdciminaliteit, onder andere in het Veiligheidsprogramma «Op weg naar een veiliger samenleving» (TK 2002/2003, 28 684 nr. 1) en in het programma «Jeugd terecht, Actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit 2003–2006» (TK 2002/2003, 28 741 nr. 1).

Deze gelden worden met hetzelfde doel en dezelfde verdeling als voorheen aan de korpsen beschikbaar gesteld. Evenwel zullen de regionale politiekorpsen in de jaarlijkse verantwoording, nog nadrukkelijker dan thans het geval is zelf, met behulp van door het Landelijk Project ontwikkelde instrumenten, zoals het evaluatie-instrument «checklist Taak & Borging», inzichtelijk dienen te maken in welke mate de politiële jeugdtaak is geborgd. Dit is te meer van belang daar de Inspectie thans het afrondende onderzoek naar de jeugdtaak heeft opgeleverd en er voor 2006 geen nieuw onderzoek door de Inspectie is voorzien. Met ingang van 2007 zullen deze gelden vervolgens in de Algemene Bijdrage van de politiekorpsen worden opgenomen.

Tot slot willen we hier reageren op enkele door de Inspectie geuite zorgen. Allereerst de verbetering van de doorlooptijden. Wij delen de constatering van de Inspectie dat de korpsen hiermee in de afgelopen periode voortvarend aan de slag zijn geweest. De gestelde normen worden weliswaar nog steeds niet overal gehaald, maar recente cijfers over de periode eind 2003/ begin 2004 laten een zeer duidelijke verbetering zien.

Wat betreft de in de korpsen ervaren, meer repressieve benadering van de jeugproblematiek willen wij benadrukken dat voor een succesvolle aanpak van de jeugdproblematiek een brede, sluitende aanpak noodzakelijk is; een aanpak waarin zowel preventieve als repressieve maatregelen in samenhang door de verschillende organisaties worden gehanteerd. Om die reden heeft het kabinet naast het programma «Jeugd terecht» de «Operatie Jong» opgezet. Binnen de Operatie Jong dient een goede aansluiting tussen de justitiële keten en de zorgketen gerealiseerd te worden.

In het kader van beide trajecten wordt de verdere verbetering van de informatie-uitwisseling over jongeren bezien. De opmerkingen van de Inspectie ten aanzien van het cliëntvolgsysteem jeugdcriminaliteit (CVS-JC) zullen hierbij worden meegenomen.

Ten aanzien van het Politiekennisnet (PKN) stelt de Inspectie dat PKN in potentie goede mogelijkheden biedt voor beleidsvoorbereiding, deskundigheidbevordering en praktische hulp bij de uitvoering van de jeugdtaak. Helaas is, ondanks de sterke groei van het aanbod op PKN, het gebruik nog achtergebleven. De komende jaren zal, naast het verdere groeiproces, het meer vertrouwd maken van het politieveld met PKN de nodige aandacht vragen van zowel het LSOP als de politiekorpsen.

Waar het om de door de korpsen ervaren, en de door de Inspectie geconstateerde regeldruk gaat, verwijzen u hier kortheidshalve naar onze brief van 28 januari 2004 (TK 2003/2004, 29 208 nr. 1).

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven