28 817
Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de aanscherping van een aantal voorschriften betreffende de bekostiging van het beroepsonderwijs en het hoger onderwijs

nr. 9
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Ontvangen 12 december 2003

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel in het nader verslag. Hieronder ga ik in op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen. Ik houd daarbij de volgorde van het verslag aan. Deze nota naar aanleiding van het nader verslag onderteken ik mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De leden van de fractie van het CDA geven aan dat er in hun ogen sprake is van een overlap tussen (de inhoud van) de met de Nota naar aanleiding van het verslag als bijlagen meegezonden notities «Helderheid in de bekostiging van het hoger onderwijs» en «Helderheid in de bekostiging van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie» (hierna te noemen notities Helderheid) enerzijds en het werk van de Commissie Schutte anderzijds. Deze leden verzoeken om per thema, zoals behandeld in genoemde notities, aan te geven hoe de interpretaties van de wetsregels zich verhouden tot het toetsingskader van de «rode» gevallenzoals de Commissie Schutte dat hanteert en de wijze waarop het vervolgonderzoek naar de (on)rechtmatigheid van de verkregen inkomsten door deze commissie is vormgegeven.

Er is inderdaad sprake van samenhang tussen de thema's in de notities Helderheid en het toetsingskader voor de «rode» gevallen dat door de Commissie Schutte wordt gehanteerd.

Beiden zijn immers gebaseerd op de casuïstiek uit het rapport Ruimte voor Rekenschap van december 2002. Er is echter geen sprake van overlap, want het vervolgonderzoek van de Commissie Schutte richt zich op de rode casuïstiek zoals deze speelde in het verleden, afgebakend tot de periode waarop het vervolgonderzoek betrekking heeft (tot en met de teldatum van 1 oktober 2002), terwijl de notities Helderheid zich juist richten op verheldering van in thema's gevatte casuïstiek met ingang van de teldatum van 1 oktober 2003. De ervaringen die zijn opgedaan met het zelfreinigend onderzoek hebben uitgewezen dat zonder nadere verheldering een andere handelwijze van instellingen niet vanzelfsprekend is. De notities Helderheid kunnen dan ook worden beschouwd als een preventief instrument om onregelmatigheden in de toekomst te voorkomen.

Meer specifiek verzoeken deze leden mij per thema te beschrijven hoe de in de notities Helderheid gegeven interpretaties van de wetsregels zich verhouden tot het toetsingskader van «rode gevallen», zoals de Commissie Schutte dat hanteert.

Bij de totstandkoming van de notities Helderheid is als volgt te werk gegaan. Basis voor de notities «Helderheid» vormden de oranje en rode casuïstiek (zoals opgenomen in het rapport Ruimte voor Rekenschap). In juli 2003 zijn met de HBO-raad, de VSNU en de BVE-raad afspraken gemaakt over de strekking en de procedure van het bekostigingsoverleg. Ter voorbereiding van de bekostigingsoverleggen is alle oranje en rode casuïstiek geanalyseerd: wat is het probleem, hoe kan het worden opgelost, bijvoorbeeld door middel van wetswijziging, aanpassing uitvoeringsbesluit, ministeriële regeling, beleidsregels, of voorlichting. Vervolgens zijn per thema oplossingen beschreven om tot een nadere uitleg te komen en hierover uitspraken te formuleren voor toepassing van de regels. Daarna zijn de concept-uitspraken in de bekostigingsoverleggen voor de ho en bve-sector bestuurlijk getoetst aan ongewenste of onbedoelde neveneffecten voor de instellingen, opdat deze uitspraken richtinggevend konden worden.

In het navolgende overzicht wordt van de oranje casussen die de Commissie Schutte in haar rapport van 23 juni 2003 als rood heeft beoordeeld aangegeven onder welk thema de uitspraken voor de toekomst zijn te vinden in de notities Helderheid. Bij enkele casus komt de Commissie Schutte binnen een casus tot meerdere oordelen, afhankelijk van de context waarbinnen deze heeft plaatsgevonden. Als dit het geval is wordt dit benoemd.

Nr casusOmschrijvingThema notitie Helderheid
BVE3Deelnemers die zich te laat inschrijven worden alsnog voor bekostiging in aanmerking gebracht.In thema 5: In- en uitschrijving en inschrijving van deelnemers in meer dan een opleiding tegelijk is opgenomen dat alleen deelnemers mogen worden ingeschreven die op de teldatum van 1 oktober ook daadwerkelijk onderwijs volgen.
BVE9Inschrijving heeft plaatsgehad, maar opleiding start pas in februari of heeft looptijd korter dan 15 weken.De Commissie Schutte is van mening dat deze casus alleen rood is voor wat betreft de opleiding die pas in februari start. In thema 5: In- en uitschrijving en inschrijving van deelnemers in meer dan een opleiding tegelijk is opgenomen dat alleen deelnemers mogen worden ingeschreven die op de teldatum van 1 oktober ook daadwerkelijk onderwijs volgen.
BVE11Deelnemers zijn ingeschreven voor 2 verwante vt-bol-opleidingen. Zij volgen ook beide opleidingen. Voor 6 deelnemers zijn toezeggingen gedaan vwb het betalen van les- en cursusgeld.De Commissie Schutte is van mening dat alleen het geval waarin de instelling het les- of cursusgeld betaalt als rood kan worden beoordeeld. In thema 4: Les- en cursusgeld niet betaald door deelnemer zelf is een verwijzing opgenomen naar het wetsvoorstel Korte Klap waarin dit verder is uitgewerkt.In thema 5: in- en uitschrijving en inschrijving van deelnemers in meer dan één opleiding tegelijk zijn uitspraken opgenomen voor het inschrijven van deelnemers in meer dan één opleiding tegelijk.
BVE10Deelnemers zijn ingeschreven maar niet op komen dagen.In thema 5: In- en uitschrijving en inschrijving van deelnemers in meer dan een opleiding tegelijk is opgenomen dat alleen deelnemers mogen worden ingeschreven die op de teldatum van 1 oktober ook daadwerkelijk onderwijs volgen.
BVE18Instelling betaalt uit een speciaal fonds het cursusgeld voor deelnemers die in een financieel moeilijke situatie zitten.In thema 4: Les- en cursusgeld niet betaald door de deelnemer zelf zijn uitspraken opgenomen over hoe om te gaan met fondsen voor het betalen van les- en cursusgeld.
BVE23Vt-deelnemers die abusievelijk per 1 oktober niet mee waren geteld zijn meegeteld voor 2-dt-opleidingen. Dit betreft een eenmalig verkeerd toegepaste inschrijvingsprocedure, Hierover zijn geen uitspraken gedaan.
BVE30Met de rijksbijdrage zijn investeringen gedaan in contractstichtingen.In thema 2: Investeren met publieke middelen in private activiteiten is aangegeven onder welke voorwaarden investeringen met publieke middelen in private activiteiten zijn toegestaan.
BVE31Vermenging van de publieke en private middelen bij KBB's.In thema 2: Investeren met publieke middelen in private activiteiten is aangegeven onder welke voorwaarden investeringen met publieke middelen in private activiteiten zijn toegestaan.
HBO34In kader van bi-diplomerings- traject krijgen buitenlandse studenten via distance-learning onderwijs aan de hoge school in Nederland. Voor het HBO-diploma moeten 42 studiepunten worden behaald en de studenten staan gemiddeld 2 a 3 jaar ingeschreven bij de hogeschool.In thema 4: bekostiging van buitenlandse studenten zijn de voorwaarden aangegeven waaronder buitenlandse studenten voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht. Daarbij wordt ook ingegaan op arrangementen voor Distance Learning.
HBO36Inschrijving voor verkorte opleiding. Niet helder of het een volwaardige croho-opleiding betreft.In thema 6: Studenten volgen modules van opleidingen wordt aangegeven hoe om zal worden gegaan met verkorte opleidingen. Deze worden beschouwd als contractonderwijs.
HBO37Studenten volgen propedeuse bij hogeschool A en stromen daarna in bij hogeschool B. A verzorgt het onderwijs en ontvangt bekostiging. In het vierde jaar worden de studenten ingeschreven bij hogeschool B en ontvangen zij een diploma van B. Doorstroming van instelling a naar b. Deze constructie maakt onderdeel uit van het herstructeringsplan kunsten.Deze casus heeft betrekking op het kunstonderwijs. Het kunstonderwijs kent een eigen bekostigingssysteem waarbij rekening wordt geouden met de mobiliteit van studenten.In thema 9: Bekostiging van het kunstonderwijs wordt hier nader op ingegaan.
HBO38Studenten worden na de gezamenlijke propedeuse ingeschreven in de opleiding met de hoogste prijsfactor als zij op dat moment hun propedeuse nog niet hebben gehaald en nog geen keuze hebben gemaakt.In thema 7: De student volgt een andere opleiding dan waarvoor hij is ingeschreven worden normatieve uitspraken gedaan over het inschrijven van studenten in opleidingen met de hoogste prijsfactor.
HBO40Studenten kunnen na het eerste jaar van een CROHO-opleiding kiezen of ze de reguliere CROHO verder volgen, of een commerciële opleiding. Met deze keuzemogelijkheid wordt actief geworven. Voor de studenten die de commerciële richting kiezen wordt uitvalsbekostiging verkregen. In dit geval volgen de studenten in feite een module van een opleiding.In thema 6: Studenten volgen modules van opleidingen wordt aangegeven hoe om zal worden gegaan met verkorte opleidingen. Deze worden beschouwd als contractonderwijs.
HBO46Ontwikkelkosten voor een onbekostigde opleiding zijn deels ten laste van de exploitatie van de instelling gebracht en daarmee ten laste van de rijksbijdrage. Bij deze casus is sprake van het investeren van publieke middelen in private activiteiten.In thema 2: Investeren van publieke middelen in private activiteiten wordt aangegeven onder welke voorwaarden dit is toegestaan.
HBO47Met rijksbijdrage zijn investeringen gedaan in contractstichtingen of in gebouwen in het buitenland.Bij deze casus is sprake van het investeren van publieke middelen in private activiteiten.In thema 2: Investeren van publieke middelen in private activiteiten wordt aangegeven onder welke voorwaarden dit is toegestaan.
HBO50Verloting van een bedrag even hoog als collegegeld onder herinschrijvers die zich voor een bepaalde datum opnieuw inschrijven.In algemene zin gelden de regels uit thema 5: Collegegeld niet betaald door student zelf. De student (of zijn gemachtigde) dient zelf zijn collegegeld te betalen. Daarnaast stelt de instelling een bedrag beschikbaar. Daarnaast dienen uitgaven in lijn te zijn met de werkzaamheden waarvoor de instelling een rijksbijdrage ontvangt.Dit is ook opgenomen in thema 2: investeren van publieke middelen in private activiteiten.
HBO51Instelling lijkt het collegegeld via een stichting of een fonds te betalen.In thema 5: Collegegeld niet betaald door de deelnemer zelf zijn uitspraken opgenomen over hoe om te gaan met fondsen voor het betalen van les- en cursusgeld.
HBO52Studenten worden ingeschreven in dt terwijl deze niet kon worden aangeboden, Zij zijn toen ingeschreven voor een vt-opleiding, waarbij de instelling het verschil tussen deeltijd en voltijd collegegeld heeft betaald.Voor wat betreft het betalen van het verschil tussen deeltijd en voltijd gelden de normatieve uitspraken uit thema 5: Collegegeld niet betaald door student zelf. Daarnaast is in dit geval sprake van deelnemers die blijkbaar niet de opleiding volgen waarvoor zij zijn ingeschreven. In thema 7: De student volgt een andere opleiding dan waarvoor hij is ingeschreven worden hier uitspraken over gedaan.
WO55Studenten zijn op basis van een HBO-diploma toelaatbaar tot een WO-opleiding en worden ingeschreven. Zij volgen ook een niet-bekostigbare masteropleiding. Afhankelijk van de vakkenkeuze haalt de student wel of niet een CROHO-diploma. Als er een WO-CROHO-diploma wordt afgegeven, wordt dit voor bekostiging in aanmerking gebracht.In dit geval worden vrijstellingen verleend voor de WO opleiding, op basis van het behaalde HBO-diploma. In thema 3: Verlenen van vrijstellingen wordt aangegeven hoe met vrijstellingen moet worden omgegaan. Daarnaast kan er spraken van zijn dat de deelnemer uiteindelijk niet de CROHO-opleiding volgt waarvoor hij is ingeschreven, maar een niet-bekostigde opleiding. In dat geval zijn ook de uitspraken in thema 7: De student volgt een andere opleiding dan waarvoor hij is ingeschreven van belang.
WO58Instelling verstrekt een lening en jaarlijkse bijdrage aan een private stichting, ook in natura in de vorm van docenten etc. In de gevallen waarin de instelling een bijdrage verstrekt aan een private stichting kan worden verwezen naar thema 2: Investeren met publieke middelen in private activiteiten. De Commissie beoordeelt het verstrekken van een lening niet als rood. Voor het verstrekken van een lening aan een private stichting gelden dezelfde voorwaarden.
WO60De instelling heeft een (nood)fonds waaruit collegegeld wordt verstrekt of schiet het soms voor. Dit in het geval van studenten die buiten hun schuld in de problemen zijn geraakt, eminente studenten. Daarnaast wordt het een bedrag ter hoogte van het collegegeld als prijsvraag verloot.In thema 5: Collegegeld niet betaald door de deelnemer zelf zijn uitspraken opgenomen over hoe om te gaan met fondsen voor het betalen van les- en cursusgeld. Voor wat betreft het verloten van een bedrag ter hoogte van het collegegeld gelden in algemene zin ook de regels uit thema 5: Collegegeld niet betaald door student zelf. De student (of zijn gemachtigde) dient zelf zijn collegegeld te betalen. Daarnaast stelt de instelling een bedrag beschikbaar. Daarnaast dienen uitgaven in lijn te zijn met de werkzaamheden waarvoor de instelling een rijksbijdrage ontvangt. Dit is ook opgenomen in thema 2: investeren van publieke middelen in private activiteiten.

De leden van de fractie van het CDA vragen zich tenslotte af of het – vanuit een oogpunt van behoorlijk bestuur – mogelijk is om een aantal van de genoemde interpretaties al per 1 september 2003 van kracht te laten zijn en de instellingen te verzoeken gegevens al in de jaarrekening van 2003 op te nemen.

Hierover wil ik het volgende opmerken. Deze vraag is uiteraard ook onderwerp van interne beraadslaging geweest bij de voorbereiding van de bekostigingsoverleggen met de BVE- en de HO-instellingen. Gemeend is dat er geen sprake is van strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bij het direct van kracht laten zijn van de richtinggevende uitspraken zoals deze zijn vervat in de notities «Helderheid in de bekostiging van het hoger onderwijs» van 29 augustus 2003 en «Helderheid in de bekostiging van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie» van september 2003. Op uitdrukkelijk verzoek van de branche-organisaties is een versnelling aangebracht in de procesgang om voor 1 september 2003 de instellingen te kunnen informeren, opdat de uitspraken met ingang van de teldatum 1 oktober 2003 konden ingaan.

Daarnaast is het zo dat in het rapport Ruimte voor Rekenschap van december 2002 de onderliggende casuïstiek reeds als rood of oranje is aangemerkt. Instellingen mochten er vanaf dat moment niet zonder meer vanuit gaan dat voortzetting van de vigerende oranje praktijken nog langer mogelijk was. Veeleer zou mogen worden verwacht dat instellingen een houding aannemen waarbij zij juist heel bewust dergelijke praktijken niet zonder meer voortzetten. In de notities Helderheid zijn mede met het oog daarop de condities beschreven waaronder voortzetting van bepaalde praktijken wel of niet als geoorloofd wordt beschouwd.

Tot slot

Ik heb met vreugde kennisgenomen van de steunbetuiging van de leden van de fractie van de VVD wat betreft mijn beweegreden om de bepaling te schrappen waarin staat dat degene die een opleiding volgt aan de instelling waaraan hijzelf op enigerlei wijze is verbonden niet als student of deelnemer bij de bekostiging meetelt.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. D. S. M. Nijs

Naar boven