28 814
Verdrag houdende bepalingen inzake de privileges en immuniteiten te verlenen aan verbindingsofficieren die door de Republiek Estland bij Europol te 's-Gravenhage gedetacheerd worden; 's-Gravenhage, 14 november 2002

nr. 170
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 maart 2003

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 13 maart 2003.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 12 april 2003.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 14 november 2002 te 's-Gravenhage totstandgekomen verdrag houdende bepalingen inzake de privileges en immuniteiten te verlenen aan verbindingsofficieren die door de Republiek Estland bij Europol te 's-Gravenhage gedetacheerd worden (Trb. 2002, 212 en Trb. 2003, 32)1.

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Op 10 oktober 2001 is tussen de Europese Politiedienst (Europol) en de Republiek Estland een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst worden verbindingsofficieren door Estland naar Nederland (als vestigingsstaat van Europol) gezonden en bij Europol te 's-Gravenhage gedetacheerd.

Door de Estse autoriteiten is verzocht om aan deze verbindingsofficieren en hun familieleden privileges en immuniteiten toe te kennen. Daartoe zijn met Estland nota's gewisseld houdende de totstandbrenging van een verdrag inzake het verlenen van privileges en immuniteiten.

Aan de Estse verbindingsofficieren worden dezelfde privileges en immuniteiten toegekend die ter uitvoering van artikel 41, tweede lid, van de op 26 juli 1995 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Trb. 1995, 282) worden verleend aan de verbindingsofficieren van de veertien lidstaten bij dit Europolverdrag. Deze privileges en immuniteiten zijn geregeld in verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden met elk van de lidstaten heeft gesloten (zie laatstelijk Trb. 1999, 96 met betrekking tot de Portugese verbindingsofficieren). Deze verdragen behoefden op grond van artikel 7, onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen niet de goedkeuring van de Staten-Generaal.

Verdrag

De bepalingen met betrekking tot de privileges en immuniteiten voor de Estse verbindingsofficieren en hun familieleden zijn vastgelegd in de bijlage bij de nota's.

Artikel 1 bevat definities van enkele veel gebruikte termen in het verdrag.

In artikel 2 wordt aangegeven dat aan de door Estland gedetacheerde verbindingsofficieren en hun familieleden dezelfde privileges en immuniteiten worden verleend die op grond van het op 18 april 1961 te Wenen totstandgekomen Verdrag inzake diplomatiek Verkeer, Trb. 1962, 101, (hierna te noemen: Verdrag van Wenen) toekomen aan diplomatiek personeel, zij het dat de straf- en burgerrechtelijke immuniteit uitdrukkelijk is beperkt tot handelingen binnen de functie, terwijl immuniteit voor verkeersovertredingen is uitgesloten. Het derde lid van artikel 2 verzekert dat Estland en de Estse verbindingsofficieren niet alleen rechten ontlenen aan het Verdrag van Wenen, doch dat voor hen ook de verplichtingen in dat Verdrag gelden.

De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen die veel voorkomen in verdragen waarmee privileges en immuniteiten worden verleend en waarin het Verdrag van Wenen niet expliciet voorziet. Deze bepalingen hebben tot doel eventuele visumverlening en binnenkomst van de desbetreffende personen te faciliteren en tewerkstelling van familieleden van verbindingsofficieren mogelijk te maken.

De artikelen 5 tot en met 7 gaan in op de onschendbaarheid van de archieven van de verbindingsofficieren, op hun persoonlijke bescherming, alsmede de faciliteiten en immuniteiten betreffende communicatie. Deze onderwerpen zijn in het verdrag opgenomen gelet op de speciale positie die verbindingsofficieren bij Europol innemen.

Artikel 8 regelt de melding door Estland aan de Nederlandse autoriteiten van de aankomst en het vertrek van de verbindingsofficieren, alsmede de melding indien een familielid van een verbindingsofficier niet langer deel uitmaakt van de huishouding van deze verbindingsofficier.

In het tweede lid wordt de verstrekking van identiteitskaarten geregeld.

Artikel 9 bevat een geschillenbeslechtingsregeling, die in voorkomend geval kan leiden tot oprichting van een ad hoc tribunaal.

Het verdrag wordt vanaf 14 november 2002 voorlopig toegepast, hetgeen noodzakelijk werd geacht in verband met een spoedige plaatsing van een Estse verbindingsofficier bij Europol in Den Haag. In dat kader is van belang dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het verdrag, voor die plaatsing reeds een juridische basis aanwezig is.

Koninkrijkspositie

Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven