28 808
Wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327) (Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water)

nr. 13
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 mei 2004

Hierbij informeer ik u over de uitkomsten van het ambtelijk overleg tussen de Europese Commissie en Nederland inzake de ingebrekestelling voor de wettelijke implementatie van de Kaderrichtlijn Water op 22 april 2004.

De zogenaamde pakketvergadering vond plaats tussen medewerkers van de juridische afdeling van DG-milieu en de Europese Commissie en de ambtelijke vertegenwoordigers van de departementen van VenW, VROM en LNV en had als doel een aantal lopende ingebrekestellingen op het gebied van milieu te bespreken.

Tijdens het gesprek werd duidelijk dat de Commissie niet voornemens is coulant te zijn met lidstaten die niet de elementaire bepalingen met betrekking tot de Kaderrichtlijn Water naleven. De opstelling van de Commissie is als volgt: Nederland blijft volledig in gebreke bij de wettelijke implementatie van de Kaderrichtlijn Water. De Commissie zal dan ook voortgaan met de procedure, waarbij de volgende stap een «Met reden omkleed advies» is. Een dergelijk advies komt uit tijdens het Nederlands voorzitterschap. De Commissie geeft aan dat als Nederland dit advies niet naar tevredenheid beantwoordt, besloten kan worden de zaak voor het Hof van Justitie te brengen met het verzoek Nederland formeel te veroordelen.

Gezien deze houding van de Commissie en de mogelijke negatieve consequenties daarvan, verzoek ik u nogmaals de behandeling van de kaderrichtlijn water met voorrang voor het zomerreces te doen plaatsvinden.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus