28 808
Wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327) (Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water)

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 2003

Gisteren heb ik kennis genomen van het besluit van de Tweede Kamer om de mondelinge behandeling van de Wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van de Kaderrichtlijn Water (richtlijn 2000/60/EG) van de agenda van 2 december 2003 af te voeren. Vandaag ontving ik het verzoek van de Kamer om zo snel mogelijk een notitie over het ambitie niveau toe te sturen.

Om de hierna volgende redenen wil ik toch graag de Kamer dringend verzoeken het wetsontwerp op de kortst mogelijke termijn, voor het kerstreces, te agenderen voor mondelinge behandeling.

Met de inwerkingtreding van de Kaderrichtlijn water op 22 december 2000 is de vraag of de richtlijn in die vorm wenselijk is niet meer aan de orde. Het is een Europese richtlijn die de lidstaten dwingend een aantal zaken voorschrijft. Het niet nakomen van de formele verplichtingen brengt het risico van Hofprocedures en formele ingebrekestelling met zich mee. Het aanpassen van nationale wetgeving aan de KRW voor 22 december 2003 is één van de formele verplichtingen. Het is de inzet van het Kabinet om tijdig tot implementatie over te gaan. Uitgangspunt daarbij is dat de wettelijke implementatie strikt is: alles regelen wat formeel noodzakelijk is maar niet meer. Het voorliggende wetsvoorstel voldoet m.i. aan dat uitgangspunt. De water-, milieu- en ruimtelijke ordeningswetgeving kent in sterke mate een procedureel karakter. Ze biedt de mogelijkheid om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving, rekening houdend met de maatschappelijke en economische kosten.

In die traditie heeft ook dit wetsontwerp een procedureel karakter. Er worden met name aspecten als aanpassing en doorwerking van de KRW-terminologie, termijnen en bestuurlijke bevoegdheden geregeld. Het ambitieniveau bij de implementatie van de KRW behoeft niet wettelijk te worden verankerd en wordt derhalve niet in dit wetsvoorstel meegenomen.

Ik heb kennisgenomen van het feit dat andere lidstaten waarschijnlijk de KRW niet tijdig wettelijk geïmplementeerd zullen hebben. Dit vormt voor mij echter geen aanleiding om minder te hechten aan een tijdige implementatie van de KRW in Nederland. Ik verwijs wat dit betreft naar de brief waarin mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken de Kamer onlangs nog met nadruk verzocht wetgeving ter implementatie van richtlijnen met prioriteit te behandelen (Kamerstukken II, 2003/2004, 21 109, nr. 117).

Het niet tijdig aanpassen van de benodigde regelgeving zal ongetwijfeld een kritische houding bij de Commissie op dit dossier tot gevolg hebben. Ik verwacht dat Nederland te zijner tijd bij een eventuele discussie met de Commissie over het ambitie niveau van de vastgestelde doelen en maatregelen baat heeft bij een tijdige juridische implementatie.

Het voorgaande laat onverlet dat ik de zorg van de Kamer ten aanzien van de potentiële gevolgen van de KRW deel. In de nota naar aanleiding van het verslag van 9 oktober 2003 heb ik dan ook aangekondigd om op korte termijn tezamen met de andere overheden en de belanghebbenden een gemeenschappelijk beeld te verkrijgen over het ambitieniveau dat we met de implementatie van de Kaderrichtlijn nastreven. Deze notitie zal aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Ik wil enkele aspecten van deze notitie nader toelichten.

• Ten eerste acht ik het noodzakelijk om de discussie te starten met een goede en evenwichtige verkenning van de opties. Naast de primaire ambities van de KRW om chemische verontreiniging terug te dringen en ecologische doelen te realiseren moeten ook de mogelijke fasering tot 2027 en de mogelijkheden tot het stellen van lagere doelen in beeld worden gebracht. Tevens dienen alle sectoren die beïnvloed kunnen worden in beeld te worden gebracht.

• Ten tweede acht ik het proces tezamen met andere overheden en belanghebbenden essentieel om te komen tot een goede richtinggevende notitie. Ook onderken ik dat de potentiële doorwerking van de KRW naar vele sectoren brede interdepartementale en interbestuurlijke afstemming vergt. Het recente commentaar (terecht of niet) met betrekking tot het proces tot nu toe versterkt mijn overtuiging in deze.

• Ten derde moet de term 'op korte termijn' worden gezien in het licht van de termijnen van de KRW, die de lidstaten pas in december 2008 verplicht om een duidelijk beeld te schetsen van de beoogde doelen en maatregelen.

• Tenslotte verwacht ik dat na aanbieding van de notitie ook de Kamer enige tijd nodig heeft om een oordeel te kunnen vellen over de notitie.

Mijn intentie is om de notitie over het ambitieniveau van de KRW eind april 2004 aan de Kamer aan te bieden. De gewenste zorgvuldigheid en afstemming in het proces bergt echter het risico van vertraging in zich. Maar zelfs wanneer wordt uitgegaan van dit snelst mogelijke traject, bestaat er het risico dat de behandeling van de notitie niet wordt afgerond voor het zomerreces.

Koppeling van de behandeling van het voorliggende wetsontwerp aan de notitie over ambities zou derhalve leiden tot een zeer aanzienlijke vertraging.

Gaarne zou ik tijdens de behandeling van het wetsvoorstel met de Kamer het debat aangaan over mijn hiervoor weergegeven zienswijze. Een dergelijk debat zou ook de Kamer vooraf de mogelijkheid bieden mede richting te geven aan inhoud en timing van de notitie over het ambitieniveau.

Mijn inzet bij dit debat zal zijn de afronding van de behandeling gevolgd door stemming over het wetsvoorstel. Indien de Kamer tijdens het debat niet overtuigd is van de mogelijkheid en/of wenselijkheid de discussie over wettelijke implementatie en ambitieniveau te scheiden, kan zij alsnog besluiten afronding op te schorten.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven